Categorie: Burgerlijk recht

Om ervoor te zorgen dat niet iedereen zijn eigendomsrecht uitoefent zonder rekening te houden met de ander, werd de leer van de bovenmatige burenhinder uitgewerkt. Toch zullen buren de gewone hinder van het samenleven moeten verdragen van elkaar.

Sinds de komst van boek 3 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, is de leer in de wet verankerd, namelijk in de artikelen 3.101 en 3.102 BW. Artikel 3.101, §1 eerste lid BW bepaalt: “Naburige eigenaars hebben elk een recht op het gebruik en genot van hun onroerend goed. Bij de uitoefening van hun gebruik en genot eerbiedigen ze het geschapen evenwicht door geen hinder op te leggen aan de nabuur die de normale ongemakken uit de nabuurschap overtreft en hem toerekenbaar is”.

Er is sprake van een evenwichtsleer, waarbij gebruik wordt gemaakt van het regime van de foutloze aansprakelijkheid. De bovenmatige hinder moet met andere woorden het gevolg zijn van het handelen of nalaten van de buurman, zonder dat een fout vereist is.

Verder moet er ook sprake zijn van nabuurschap tussen het hinderverwekkende perceel en het hinderlijdend perceel. Ze moeten niet aanpalen maar wel in elkaars omgeving liggen. Noch de eiser, noch de verweerder moeten in het kader van een vordering inzake burenhinder, over het eigendomsrecht van de percelen beschikken. Een zakelijk of persoonlijk recht over een attribuut van het eigendomsrecht volstaat (artikel 3.101, §3 BW).

Tot slot moet het gaan over bovenmatige hinder. Bij gebrek hieraan is er geen sprake van een verstoord evenwicht tussen naburige erven. De wetgever heeft een niet-exhaustieve lijst samengesteld met zaken waarmee rechters rekening kunnen houden bij de beoordeling van de bovenmatigheid van de hinder: het tijdstip, de frequentie en de intensiteit van de hinder, de eerstingebruikneming of de publieke bestemming van het onroerend goed van waaruit de hinder wordt veroorzaakt (artikel 3.101, §1, tweede lid BW). Boven alles zal de rechter rekening moeten houden met de concrete omstandigheden van de zaak.

Het is belangrijk dat Vrederechters wel degelijk (onder)grenzen stellen aan het vereiste van de bovenmatigheid. Dit vereiste belet dat elke verzuurde buur bij de rechtbank komt aankloppen. De Vrederechter te Eeklo bewaakt dit principe en bekritiseert zure buren.  Hij oordeelde op 20 mei 2021 dat het evenwicht tussen twee erven niet verstoord is wanneer onder de dakgoten van een naburige woning een aantal kunstnesten voor zwaluwen worden gehangen. De eisende partij riep de bovenmatige burenhinder in omdat de zwaluwen over hun perceel vliegen en de vogels zich wel eens ontlasten. De Vrederechter oordeelde dat de gekende overlast door het overvliegen “nul komma nul” is. Hij stelt: “Dat er al eens vogelstront op hun koer zal liggen, valt niet te vermijden. Er zijn voor het vliegend gedierte nu eenmaal geen richtlijnen of regelgeving hierover.” Hij besluit dat het probleem niet de aanwezigheid is van zwaluwen, maar wel de onverdraagzaamheid van mensen die in de buurt ervan wonen.

Wanneer de Vrederechter oordeelt dat het evenwicht wel effectief verstoord is, moet er een remedie worden toegekend. Een vordering wegens burenhinder levert een rechtmatige en passende remedie op die het evenwicht herstelt. Enkel de bovenmatige hinder wordt vergoed. De rechter oordeelt welke van de volgende maatregelen passend is (artikel 3.101, §2 BW):

  • een vergoeding in geld die de bovenmatige hinder compenseert;
  • de vergoeding van de kosten verbonden aan compenserende maatregelen op het gehinderde onroerend goed om de last tot het normale niveau te verminderen;
  • voor zover dit op zich geen nieuw onevenwicht doet ontstaan en een normaal gebruik en genot van het onroerend goed hierdoor niet wordt uitgesloten, het bevel de handeling die het evenwicht verstoort te staken of op het hinderende onroerend goed maatregelen te nemen die de bovenmatige hinder verminderen tot het normale niveau.

Artikel 3.102 BW biedt bovendien de mogelijkheid om deze vordering ook preventief in te stellen, waardoor het evenwicht niet kan verstoord worden. Artikel 3.102 BW luidt als volgt:

“Indien een onroerend goed ernstige en manifeste risico’s inzake veiligheid, gezondheid of vervuiling ten aanzien van een naburig onroerend goed veroorzaakt waardoor het evenwicht tussen de onroerende goederen wordt verbroken, kan de eigenaar of gebruiker van dat naburige onroerend goed in rechte vorderen dat preventieve maatregelen worden genomen teneinde te verhinderen dat het risico zich realiseert.”

De vordering kan enkel ingesteld worden ingeval van “ernstige en manifeste risico’s inzake veiligheid, gezondheid of vervuiling ten aanzien van een naburig onroerend goed.” Het gaat om een strikte afbakening waar niet lichtzinnig mee omgegaan mag worden.

 

Conclusie

“Beter een goede buur dan een slechte vriend” impliceert het belang van verdraagzaamheid ten opzichte van de buur. Toch kan het voorvallen dat die buur de grenzen van het toelaatbare overschrijdt en dan kan de vordering inzake bovenmatige burenhinder een goede toevlucht zijn.

Bronnen

  • SAGAERT, V., Goederenrecht, Mechelen Wolters Kluwer, 2021, 605-645.
  • VAN STIPHOUT, T., “Boek 3 “Goederen” van het nieuw Burgerlijk Wetboek – Burenhinder”, Notariaat 2021, 8-12.
  • Eeklo 20 mei 2021, NjW 2023, 664.

 

P.S. De artikelen 3.101 en 3.102 BW zijn van toepassing op alle rechtsfeiten die zich hebben voorgedaan vanaf 1 september 2021. De gevolgen van rechtsfeiten die hebben plaatsgevonden voor deze datum, vallen nog steeds onder de toepassing van artikel 544 van het oud BW. Ook over de oude regeling verscheen in het verleden een artikel: https://legalnews.be/verbintenissen-goederen/burenhinder-studio-legale/

Wat nu precies de taak van de rechter in burgerlijke zaken? Tot waar strekt de bevoegdheid van de rechter en wat wordt overgelaten aan de partijen? In dit artikel komen volgende zaken aan bod: partijautonomie, rechten van verdediging, feitelijke vermoedens en gerechtskosten.

Alles begint met de partijautonomie, ook wel het beschikkingsbeginsel genoemd. De partijen bepalen de grenzen van de zaak die ze voor de rechter brengen. Het zijn de partijen die hun vorderingen uiteen zetten, argumentatie hiervoor opstellen en bewijsmiddelen aanvoeren. De rechter oordeelt op zijn beurt over wat de partijen vorderen, niets meer en niets minder. Zo mag de rechter niet meer toekennen dan wat werd gevorderd (ultra petita). Evenmin mag de rechter nalaten uitspraak te doen over een punt van de vordering (infra petita).[1]

  1. Toepassing van het recht op de feiten

De rechter moet uitspraak doen over de zaak die voor hem is gebracht overeenkomstig de toepasselijke rechtsregels. Ongeacht de rechtsgronden waarop partijen hun vorderingen baseren, mag de rechter deze rechtsgronden aanvullen, wijzigen of vervangen.

Hierbij dient de rechter aan volgende voorwaarden te voldoen:

  • Geen grond opwerpen die partijen bij conclusie (d.i. schriftelijke weerslag van standpunt) hebben uitgesloten;
  • Voorwerp van de vordering (d.i. resultaat dat partijen hopen te verkrijgen) niet wijzigen;
  • Recht van verdediging van partijen niet miskennen;
  • Enkel steunen op elementen die hem regelmatig zijn voorgelegd.

De vraag stelt zich of de rechter hiermee geen inbreuk maakt op de rechten van verdediging van partijen (artikel 6 EVRM). Het Hof van Cassatie heeft meermaals geoordeeld dat de rechten van verdediging hierdoor niet geschonden worden indien partijen – gelet op het verloop van het debat – konden verwachten dat de rechter de betreffende rechtsgronden zou betrekken in zijn oordeel en aldus hierover tegenspraak konden voeren.[2] Het komt (aantoonbaar) gepast voor dat de rechter steeds partijen de kans geeft om standpunt in te nemen omtrent nieuwe of aanvullende rechtsgronden.

  1. Bewijs

Het is aan de eisende partij om het bewijs te leveren van de feiten of rechtshandelingen waarop deze zij haar vordering steunt (art. 8.4, eerste lid Burgerlijk Wetboek). Op haar beurt moet de verwerende partij die meent bevrijd te zijn, de feiten of rechtshandelingen bewijzen die dit ondersteunen (art. 8.4, tweede lid Burgerlijk Wetboek).

Behoudens andersluidende wettelijke bepaling komen alle bewijsmiddelen in aanmerking, met name een ondertekend geschrift, getuigen, feitelijke vermoedens, bekentenissen en de eed (art. 8.8 Burgerlijk Wetboek).

Het feitelijk vermoeden is een bewijsmiddel waarbij de rechter het bestaan van een of meerdere onbekende feiten afleidt uit een of meer bekende feiten (art. 8.1, 9° Burgerlijk Wetboek).

De rechter mag maar feitelijke vermoedens aannemen als deze op een of meer ernstige en precieze aanwijzingen berusten (art. 8.29, tweede lid Burgerlijk Wetboek). In het verlengde hiervan mag de rechter aan de vastgestelde feiten geen gevolg verbinden dat daarmee geen verband houdt of op basis van die feiten niet te verantwoorden is.[3]

Verder moet het bewijs uiteraard rechtmatig worden verkregen. Nochtans wordt onrechtmatig verkregen bewijs slechts geweerd indien de betrouwbaarheid van het bewijs hierdoor werd aangetast of indien het recht op een eerlijk proces zou worden geschonden. In alle andere gevallen wordt onrechtmatig verkregen bewijs dus toegestaan.[4] De rechter houdt hierbij wel rekening met onder meer de wijze van verkrijging, de ernst van de onrechtmatigheid, de impact hiervan op tegenpartij en de houding van tegenpartij.[5]

  1. Gerechtskosten

Overeenkomstig artikel 1017, eerste lid Gerechtelijk Wetboek verwijst de rechter de in het ongelijk gestelde partij in de kosten, met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding.

De rechtsplegingsvergoeding is een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten en erelonen van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij, in beginsel bepaald op het gevorderde bedrag (art. 1022, eerste lid Gerechtelijk Wetboek). Bij Koninklijk Besluit werden basis-, minimum- en maximumbedragen vastgesteld.[6] Op datum van de uitspraak bepaalt de rechter het correcte (geïndexeerde) basisbedrag en corrigeert de rechter ambtshalve de gevorderde rechtsplegingsvergoedingen in meer of in min.[7] Deze correctiebevoegdheid doet geen afbreuk aan de partijautonomie en het recht van verdediging van de partijen.[8]

Afwijking van het basisbedrag is mogelijk mits daartoe een grond of verzoek voorligt (art. 1022 Gerechtelijk Wetboek). Partijen kunnen ook tot een akkoord komen over de gerechtskosten (art. 1017, eerste lid Gerechtelijk Wetboek).

Indien een partij juridische tweedelijnsbijstand (“pro deo bijstand”) geniet, is de rechter in principe verplicht de minimumrechtsplegingsvergoeding uit te spreken of mits bijzondere motivering het bedrag te verlagen onder het minimum (art. 1022, vierde lid Gerechtelijk Wetboek).

Eerstdaags volgt er een update met recente cassatierechtspraak over de rechtsplegingsvergoeding.

Besluit

U las net de basisbeginselen waar een rechter zich aan zou moeten houden bij zijn (zeer belangrijke) taak. In een volgende bijdrage gaan we specifiek in op de taak van de rechter bij verstek, d.w.z. indien de tegenpartij niet komt opdagen.

Indien U na het lezen van dit artikel vragen heeft, aarzel dan zeker niet om ons te contacteren via [email protected] of 03/216.70.70.

 

[1] C. VAN SEVEREN, “Beschikkingsbeginsel vs. taak van de rechter“, (noot onder Antwerpen 1e k. 20 januari 2014), NJW 2015, nr. 314, 20; S. MOSSELMANS, Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, deel I, hoofdstuk I, Ger.W. art. 12-13, (5) 9.

[2] Cass. 5 september 2013, C.12.0599.N; Cass. 25 januari 2021, AR C.19.0401.N, RDJP 2021/2, 72; Cass. 25 januari 2021, AR C.20.0147.N, RW 2021-22, nr. 21, 1; Cass. 2 september 2022, RW 2022-23, nr. 9, 334; Cass. 19 oktober 2023, C.23.0094.N, RW 2023-24, nr. 16, 630.

[3] Cass. 16 september 2022, RW 2022-23, nr. 24, 947; Cass. 28 oktober 2022, RW 2022-23, nr. 24, 947.

[4] Cass. 9 november 2018, C.17.0220.N-C.17.0318.N.

[5] Cass. 14 juni 2021, AR C.20.0418.N.

[6] Koninklijk Besluit van 26 oktober 2007 tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 Gerechtelijk Wetboek en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 1 tot 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van de advocaat, BS 9 november 2007, 56.834.

[7] Cass. 13 januari 2023, RW 2022-23, nr. 30, 1180.

[8] Cass. 3 maart 2023, RW 2022-23, nr. 37, 1; Cass. 21 april 2023, RW 2023-24, nr. 3, 109.

In onze vorige bijdrage[1] kon u reeds lezen dat een bedrijf met meer dan 250 werknemers sinds 25 februari 2023 moest beschikken over een functioneel meldingskanaal waarbij men op vertrouwelijke wijze eventuele vermeende inbreuken op de werkvloer kan aankaarten. Bedrijven met 50 tot 249 werknemers kregen nog (even) respijt tot 17 december om echt een klokkenluidersysteem te implementeren.

Op 17 december 2023 verloopt de deadline voor bedrijven die tussen de 50 en 249 werknemers tewerkstellen om een intern meldingskanaal op te zetten. Een werknemer zal vanaf dan de mogelijkheid moeten worden geboden om bij een onpartijdige en onafhankelijke persoon of afdeling binnen zijn organisatie op vertrouwelijke wijze vermeende inbreuken te kunnen aankaarten. Het gaat dus om een onpartijdige persoon of afdeling die niet belast is met de leiding over de organisatie, noch deel uitmaakt van bijvoorbeeld Human Ressources.

Het intern meldingskanaal moet steeds waarborgen dat de identiteit van de melder wordt beschermd. Zo mogen niet-gemachtigde personeelsleden geen toegang hebben tot het intern meldingskanaal om zo de grootst mogelijke mate van vertrouwelijkheid te garanderen. Het intern meldingskanaal moet 24/7 toegankelijk zijn voor de werknemers.

U zal als bedrijf uw werknemers dienen te informeren en sensibiliseren over het gebruik van het intern meldingskanaal. Hiertoe kan een policy worden uitgewerkt waarin onder andere kan worden opgenomen hoe een melding kan worden gedaan, hoe deze melding zal worden opgevolgd en wie belast is met het verdere vervolg van de procedure.

Beschikt u als bedrijf[2] op 17 december 2023 niet over een operationeel intern meldingskanaal, dan riskeert u een gevangenisstraf van 6 maanden tot 3 jaar en of een geldboete van € 600,00 tot € 6.000,00.

Indien u wenst kan u steeds een beroep doen op onze diensten om uw bedrijf in regel te stellen.

Bovendien werd Studio Legale Advocaten door het FIRM[3] gescreend en opgenomen op de lijst van advocatenkantoren die juridische steun mogen verlenen aan erkende klokkenluiders die een beroep doen op het FIRM.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

Juridische bronnen:

  • Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden;

  • 28 NOVEMBER 2022. – Wet betreffende de bescherming van melders van inbreuken op het Unie- of nationale recht vastgesteld binnen een juridische entiteit in de private sector;

  • 8 DECEMBER 2022. – Wet betreffende de meldingskanalen en de bescherming van de melders van integriteitsschendingen in de federale overheidsinstanties en bij de geïntegreerde politie;

  • Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming);

  • Decreet tot wijziging van het Provincie decreet van 9 december 2005, het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur en het Bestuurs decreet van 7 december 2018, wat betreft klokkenluiders;

[1] https://studio-legale.com/bent-u-in-regel-vanaf-heden-is-de-klokkenluidersregeling-van-kracht/

[2] Lees: een bedrijf tussen 50 en 249 werknemers.

[3] Federaal Instituut voor de bescherming en de bevordering van de Rechten van de Mens; https://federaalinstituutmensenrechten.be/nl/de-klokkenluidersregeling-en-ondersteuning-van-klokkenluiders

Wij zijn op zoek naar gemotiveerde en enthousiaste studenten rechten of rechtspraktijk die ons team van advocaten tijdelijk kunnen ondersteunen en versterken bij het onthaal en telefonie van ons kantoor.

Dit biedt je de gelegenheid om kennis te maken met het reilen en zeilen van een advocatenkantoor.

Wij bieden je een zeer dynamische werkplek waar collegialiteit en teamspirit hoog in het vaandel worden gedragen.

Contacteer ons voor meer informatie op
03 216 70 70 of
[email protected]

#werk #vacature #job #hiring #werkwerkwerk #student #studentrechten #rechtspraktijken #advocatenkantoor #dictaat #klantvriendelijk #fulltime #interim #ikzoekwerk #werken #antwerpen #wilrijk #antwerpenzuid #nieuwzuid #provincieantwerpen

De voormalige pachtwet van 1969[1] was aan vernieuwing toe. Zodoende werd in 2022 een voorstel van Vlaams pachtdecreet[2] ingediend. Dit voorstel kijkt naar de toekomst en creëert een billijk evenwicht tussen de rechten en plichten van eigenaars en pachters. Op 4 oktober 2023 werd het voorstel aangenomen door de Vlaamse regering en op 1 november 2023 is het nieuwe decreet in werking getreden. In dit artikel leest u alvast de drie belangrijkste vernieuwingen.

Wat is pacht?

Pacht is een bijzonder type huur van onroerende goederen (d.i. grond of vastgoed), doorgaans voor landbouwdoeleinden. Tot voor kort werd pacht geregeld door de pachtwet van 4 november 1969. Na ruim een halve eeuw komt de pachtwet evenwel niet langer tegemoet aan de huidige maatschappelijke noden.

Met de 6e staatshervorming van 2014 werd de bevoegdheid voor huur overgeheveld van het federale naar het gewestelijke niveau. In navolging van het Waalse Gewest[3], is er nu ook een gemoderniseerd Vlaams pachtdecreet.[4]

Belangrijkste vernieuwingen

  1. Schriftelijke overeenkomsten

De voornaamste vernieuwing is ongetwijfeld dat schriftelijke pachtovereenkomsten de norm worden. Onder de voormalige wet waren schriftelijke contracten ook reeds verplicht, maar werd miskenning van deze verplichting niet gesanctioneerd. Momenteel zijn veel pachtovereenkomsten bijgevolg nog steeds mondeling, wat zorgt voor veel onzekerheid bij zowel pachters als eigenaars.[5]

Nieuwe pachtovereenkomsten moeten schriftelijk worden opgesteld. Lopende mondelinge pachtovereenkomsten blijven geldig, maar moeten worden omgezet indien een partij erom vraagt. De Vlaamse regering zal modellen van pachtovereenkomsten ter beschikking stellen.

In tegenstelling tot de pachtwet, voorziet het Vlaams pachtdecreet wel in een sanctiemechanisme. Indien de pachter de omzetting weigert, kan de eigenaar zich na een formele ingebrekestelling van de pachter wenden tot de Vrederechter om de pacht te laten ontbinden. Indien de eigenaar na een formele ingebrekestelling de omzetting weigert, kan de pachter zich wenden tot de Vrederechter om de pacht te laten vernieuwen in zijn voordeel.[6]

Indien partijen instemmen met de omzetting naar een schriftelijke overeenkomst, doch er discussie ontstaat over de inhoud van de overeenkomst, vallen partijen terug op de gemeenrechtelijke bewijsregeling. De mondeling overeengekomen modaliteit en voorwaarden kunnen alsdan worden bewezen met alle middelen van recht (lees: ook vermoedens en getuigen).

  1. Uitbreiding opzegmogelijkheden eigenaar

Onder de voormalige pachtwet kon de eigenaar de pachtovereenkomst op verschillende manieren beëindigen om de verpachte goederen te gebruiken overeenkomstig hun eindbestemming, mits naleving van bepaalde voorwaarden. Zo kon de eigenaar onder meer overgaan tot opzegging indien de verpachte gronden bij aanvang van de pachtovereenkomst beschouwd moesten worden als bouwgronden en dit als zodanig werd opgenomen in de pachtovereenkomst.[7] Het Vlaams pachtdecreet bevestigt deze opzegmogelijkheden.

De opzeg na pensioen blijft ook behouden maar wordt enigszins gewijzigd. Hierbij kan de eigenaar de pachtovereenkomst opzeggen wanneer de pachter met pensioen gaat en geen opvolger aanduidt. Onder de voormalige pachtwet is de opzeg na pensioen louter een theoretische opzeg. De bewijslast dat de pachter met pensioen is rustte immers op de eigenaar. Bovendien kan de aanduiding van een opvolger enige tijd aanslepen.[8]

Het Vlaams pachtdecreet draait deze bewijslast om. Vanaf de wettelijke pensioenleeftijd moet de pachter op vraag van de eigenaar binnen 60 dagen aantonen dat hij nog geen pensioen geniet om de pacht te behouden. Indien er een opvolger werd aangeduid, moet deze in beginsel binnen 1 jaar de exploitatie verderzetten. De omkering van de bewijslast moet jongere landbouwers meer kansen geven om landbouwgrond te kunnen verwerven. Er werden evenwel verzachtingen ingebouwd in het decreet. Zo kan een rechter, afhankelijk van het geval en in bijzondere omstandigheden (bv. de pachter kampt met gezondheidsproblemen of de opvolger heeft zijn beroepsopleiding nog niet voltooid), de opzeg alsnog ongeldig verklaren.[9]

Daarnaast worden bijkomende opzegmogelijkheden voor de eigenaar ingebouwd.

Zo kan de eigenaar de pacht na 18 jaar opzeggen om het onroerend goed pachtvrij te vervreemden via hetzij verkoop hetzij schenking. Deze opzegmogelijkheid moet wel uitdrukkelijk zijn opgenomen in de pachtovereenkomst.[10] De eigenaar is dan verplicht om binnen 1 jaar het onroerend goed effectief te vervreemden.

Indien de eigenaar deze opzegmogelijkheid na 18 jaar niet benut, krijgt hij elke 9 jaar opnieuw die mogelijkheid.

Tevens wordt een opzegmogelijkheid ingevoerd voor particuliere eigenaars met oog op bebossing of natuurrealisatie. Voor lokale besturen was dergelijk opzeg al mogelijk in het kader van een opzegging voor doeleinden van het algemeen belang.[11] Hieraan worden evenwel strikte voorwaarden verbonden. Zo is de eigenaar onder meer verplicht de bebossing of natuur te realiseren binnen 3 jaar en deze minstens aan te houden gedurende 24 jaar. Indien de eigenaar hieraan niet voldoet, heeft de pachter recht op een schadevergoeding en mag deze terugkeren naar het onroerend goed.[12]

  1. Beperking voorkooprecht pachter

De pachter beschikt over een voorkooprecht in het geval de eigenaar het pachtgoed wil verkopen. Dit voorkooprecht werd ingevoerd met oog op de continuïteit van het gebruik van het pachtgoed.[13] Onder de voormalige pachtwet kon de pachter zijn voorkooprecht hetzij zelf uitoefenen en het goed kopen, hetzij overdragen aan een derde zonder dat de eigenaar zich daartegen kon verzetten.

Het Vlaams pachtdecreet voorziet meer zeggenschap voor de eigenaar in de situatie dat de pachter zijn voorkooprecht wenst over te dragen.

Indien de eigenaar zelf een kandidaat-koper vindt die bereid is om de huidige pachter nog minstens 18 jaar onder dezelfde voorwaarden te laten pachten, wordt deze kandidaat-koper een “veilige koper”.[14] De pachter kan zijn voorkooprecht dan niet langer overdragen aan een derde.[15]

Indien de kandidaat-koper van de eigenaar hiertoe niet bereid is, kan de pachter zijn voorkooprecht nog steeds overdragen aan een derde.

Vanuit het idee om meer kansen te creëren voor jonge landbouwers zullen gepensioneerde pachters bovendien niet langer een voorkooprecht genieten.[16]

Besluit

Onder de voormalige pachtwet werden pachters zeer goed beschermd, maar was het moeilijk voor jonge landbouwers om een pachtgoed te verkrijgen en stond de eigenaar vaak machteloos.

Het Vlaams pachtdecreet streeft naar meer evenwicht tussen pachter en eigenaar, zorgt voor meer grondmobiliteit en creëert meer kansen voor jonge landbouwers.

Het Vlaams pachtdecreet is in werking getreden op 1 november 2023 en is eveneens van toepassing op overeenkomsten gesloten vóór de datum van inwerkingtreding.

Voor meer informatie omtrent pacht, kan u het STUDIO LEGALE team contacteren via [email protected] of 03/216.70.70.

 

 

[1] Pachtwet 4 november 1969, BS 25 november 1969, 11.304.

[2] Voorstel van decreet tot bepaling van de specifieke regels over de pacht, Parl.St. Vl.Parl. 2022-23, nr. 1475/1.

[3] Decreet W.Parl. van 2 mei 2019 tot wijziging van verscheidene wetgevingen inzake pacht, BS 8 november 2019, 104.322.

[4] V. GODART en F. ÖZSARLAK, “Het voorstel van Vlaams Pachtdecreet: eerste verkenning van het nieuwe Vlaamse landbouwschap”, Huur 2023/3, (115) 115.

[5] P. DE ROUCK, “Wat u moet weten over de gemoderniseerde pachtwet”, De Tijd, 19 november 2022, 48.

[6] Voorstel van decreet tot bepaling van de specifieke regels over de pacht, Parl.St. Vl.Parl. 2022-23, nr. 1475/1, 7-8.

[7] Art. 6, § 1, 1° Pachtwet 4 november 1969, BS 25 november 1969, 11.304.

[8] P. DE ROUCK, “Wat u moet weten over de gemoderniseerde pachtwet”, De Tijd, 19 november 2022, 48; V. GODART en F. ÖZSARLAK, “Het voorstel van Vlaams Pachtdecreet: eerste verkenning van het nieuwe Vlaamse landbouwschap”, Huur 2023/3, (115) 134.

[9] Voorstel van decreet tot bepaling van de specifieke regels over de pacht, Parl.St. Vl.Parl. 2022-23, nr. 1475/1, 12.

[10] Voorstel van decreet tot bepaling van de specifieke regels over de pacht, Parl.St. Vl.Parl. 2022-23, nr. 1475/1, 11.

[11] Voorstel van decreet tot bepaling van de specifieke regels over de pacht, Parl.St. Vl.Parl. 2022-23, nr. 1475/1, 11.

[12] Voorstel van decreet tot bepaling van de specifieke regels over de pacht, Parl.St. Vl.Parl. 2022-23, nr. 1475/1, 46.

[13] V. GODART en F. ÖZSARLAK, “Het voorstel van Vlaams Pachtdecreet: eerste verkenning van het nieuwe Vlaamse landbouwschap”, Huur 2023/3, (115) 142.

[14] VILT (Vlaams infocentrum land- en tuinbouw), “Dit staat er in de nieuwe pachtwet”, 16 november 2022, https://vilt.be/nl/nieuws/dit-staat-er-in-de-nieuwe-pachtwet.

[15] Voorstel van decreet tot bepaling van de specifieke regels over de pacht, Parl.St. Vl.Parl. 2022-23, nr. 1475/1, 25-26.

[16] VILT (Vlaams infocentrum land- en tuinbouw), “Dit staat er in de nieuwe pachtwet”, 16 november 2022, https://vilt.be/nl/nieuws/dit-staat-er-in-de-nieuwe-pachtwet.

Een contract dat niet voldoet aan bepaalde geldigheidsvoorwaarden is nietig, of zoals infra zal blijken vernietigbaar. Tot voor de inwerkingtreding van het nieuwe verbintenissenrecht (d.i. 1 januari 2023) waren er twee manieren tot nietigverklaring: minnelijk en gerechtelijk. Het nieuwe verbintenissenrecht introduceerde een derde mogelijkheid: de nietigheid op partijverklaring.

Geldigheid en nietigheid van een contract

Er zijn 4 geldigheidsvoorwaarden voor een contract (artikel 5.27, eerste lid Burgerlijk Wetboek):

  • Elke partij geeft haar vrije en bewuste toestemming;
  • Elke partij is bekwaam om te contracteren;
  • Er is een bepaalbaar en geoorloofd voorwerp;
  • Er is een geoorloofde oorzaak.

Een contract dat niet voldoet aan deze geldigheidsvoorwaarden is nietig, of eerder vernietigbaar (art. 5.57, eerste lid Burgerlijk Wetboek). Nietigheid treedt immers nooit van rechtswege in, waardoor het contract gevolgen blijft hebben totdat het contract werkelijk nietig wordt verklaard (art. 5.59, eerste lid Burgerlijk Wetboek).[1]

Nietigverklaring kon tot voor kort op twee manieren plaatsvinden. Enerzijds kon een contract minnelijk nietig verklaard worden, d.i. door een onderling akkoord van de partijen. Anderzijds kon een contract gerechtelijk nietig verklaard worden, d.i. nadat een rechter de nietigheidsgrond erkent (art. 5.59, tweede lid Burgerlijk Wetboek).

Vernieuwing: nietigheid op partijverklaring

Het nieuwe verbintenissenrecht (in werking sedert 1 januari 2023) voegt een derde manier toe, met name de buitengerechtelijke nietigheid op partijverklaring of kennisgeving. Hierbij kan een contract nietig worden door de eenvoudige verklaring of kennisgeving van een partij.

Het lijkt immers onredelijk om een partij bij een contract dat is aangetast door een nietigheidsgrond, te verplichten een gerechtelijke procedure af te wachten alvorens zich te kunnen bevrijden van het contract.[2]

De partijverklaring vereist een schriftelijke kennisgeving aan alle contractspartijen (art. 5.59, derde lid Burgerlijk Wetboek). Deze kennisgeving heeft maar effect tot 5 jaar na de kennisname van de nietigheidsgrond of uiterlijk tot 20 jaar na de contractsluiting. Daarna is nietigheid door kennisgeving verjaard (art. 5.60 Burgerlijk Wetboek).

Het risico van dergelijke nietigverklaring op partijverklaring berust steeds bij de partij die deze verklaring uitbrengt. De rechter kan namelijk steeds a posteriori worden gevat om na te gaan of er werkelijk sprake was van een nietigheidsgrond en of de kennisgeving van de nietigheid aan de contractpartij regelmatig is gebeurd.

Zo de rechter oordeelt dat het contract weldegelijk geldig tot stand is gekomen, kan hij de kennisgeving van deze verklaring “onwerkzaam” verklaren. Dit heeft tot gevolg dat het contract destijds niet werd beëindigd middels de partijverklaring. Indien de partij die de kennisgeving van de nietigheid deed haar contractuele verbintenissen niet langer heeft uitgevoerd, zou deze niet-uitvoering de ontbinding van het contract kunnen rechtvaardigen in haar nadeel.[3]

Nietigverklaring op partijverklaring is uitgesloten voor contracten vastgesteld door een authentieke akte zoals een notariële akte of homologatievonnis (art. 5.59, derde lid Burgerlijk Wetboek). Een minnelijke of gerechtelijke nietigverklaring blijft evenwel mogelijk.

Gevolg: retroactieve en proportionele nietigheid

De nietigverklaring ontneemt retroactief (d.i. vanaf de dag van de contractsluiting) alle gevolgen van het contract. De reeds geleverde prestaties onder het vernietigde contract geven dan aanleiding tot restitutie, mits naleving van de wettelijke voorwaarden (art. 5.62 Burgerlijk Wetboek).

Indien de nietigheidsgrond echter slechts betrekking heeft op een afsplitsbaar gedeelte van het contract, beperkt de nietigverklaring zich tot dat gedeelte. Hiertoe is evenwel vereist dat het resterende deel van het contract overeind kan blijven en dat dit nog steeds overeenstemt met de bedoeling van de partijen (art. 5.63, eerste lid Burgerlijk Wetboek).[4]

Tot slot dient te worden benadrukt dat artikel 5.59, derde lid Burgerlijk Wetboek aanvullend recht uitmaakt. Dit betekent dat partijen de mogelijkheid tot nietigheid op partijverklaring in het contract kunnen moduleren (bv. bepaalde termijn vooropstellen) of geheel uitsluiten.[5]

Heeft u na het lezen van dit artikel vragen of wenst u meer informatie over dit onderwerp? Neem gerust contract op met het Studio Legale team op 03/216.70.70 of via [email protected].

 

 

[1] F. PEERAER en S. STIJNS, “De proportionaliteit van de nietigheid: de onwerkzaamheid of een nieuwe adem voor de onbestaanbaarheid?”, TBBR 2017/7, (374) 375.

[2] Memorie van toelichting bij het Wetsvoorstel van 24 februari 2021 houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek, Parl.St. Kamer nr. 55, 1806/001, 68; A. DE BOECK, “Het nieuwe verbintenissenrecht”, NjW nr. 467, 5 oktober 2022, (610) 617.

[3] Memorie van toelichting bij het Wetsvoorstel van 24 februari 2021 houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek, Parl.St. Kamer nr. 55, 1806/001, 69; S. STIJNS en S. DE REY, “Het nieuwe verbintenissenrecht in Boek 5 BW – Deel I”, RW 2022-23, nr. 24, (923) 939.

[4] A. DE BOECK, “Het nieuwe verbintenissenrecht”, NjW nr. 467, 5 oktober 2022, (610) 616; S. STIJNS en S. DE REY, “Het nieuwe verbintenissenrecht in Boek 5 BW – Deel I”, RW 2022-23, nr. 24, (923) 938.

[5] S. STIJNS en S. DE REY, “Het nieuwe verbintenissenrecht in Boek 5 BW – Deel I”, RW 2022-23, nr. 24, (923) 939.

De Belgische wettelijke interestvoeten bij laattijdige betalingen ontsnapten niet aan het veranderende economische en financiële klimaat en ondergingen een forse stijging vanaf 1 januari 2023, zowel wat betreft de gewone wettelijke interestvoet als deze voor handelstransacties.

De gewone wettelijke interest steeg van 1,50% naar maar liefst 5,25% vanaf 1 januari 2023.

De interestvoet voor handelstransacties steeg van 8% naar 10,50% vanaf 1 januari 2023.

De toepassing van deze interestvoet is beperkt tot de “handelstransacties” die conform de wet betalingsachterstand[1] gedefinieerd worden als: “Een transactie tussen ondernemingen of tussen ondernemingen en overheidsinstanties die leidt tot het leveren van goederen, het verrichten van diensten of het ontwerp en de uitvoering van openbare werken en bouw- en civieltechnische werken tegen vergoeding.”

Voor het tweede semester van 2023 stijgt de interestvoet voor handelstransacties nogmaals van 10,5% naar 12%.

Als schuldenaar is het dus meer dan ooit van belang om de betalingstermijn in acht te nemen aangezien de interesten steeds maar zwaarder kunnen beginnen doorwegen op de totale schuld.

Als onderneming is het dan weer van belang om de algemene voorwaarden up to date te houden m.b.t. de bepalingen over laattijdige betalingen.

Voor vragen of info kan u steeds contact met ons opnemen via mail: [email protected] of telefonisch: 03/216.70.70.

[1] Wet van 2 augustus 2020 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties.

Het Wetboek van Economisch Recht (WER) werd recent aangevuld met een 19e boek: boek XIX ‘Schulden van de consument’. Dit boek werd ingevoerd door de wet van 4 mei 2023[1], die in het Belgisch Staatsblad werd gepubliceerd op 23 mei 2023.

  1. Achtergrond

Tot voor kort werd de manier waarop ondernemingen hun onbetaalde facturen bij consumenten konden invorderen, geregeld door een wet van 20 december 2002[2]. Hierbij heerste er een relatief grote contractvrijheid.

Ondernemingen bepaalden zelf de termijn waarbinnen de consument de factuur moest betalen, welke invorderingskost werd aangerekend bij wanbetaling en vanaf wanneer deze kosten begonnen te lopen. De consument aanvaardde op zijn beurt de contractvoorwaarden en werd daarbij beschermd door de consumentenwetgeving.

Doorheen de jaren passeerden verschillende wetsvoorstellen de revue om de wet van 20 december 2002 meer consumentvriendelijk te maken. De doelstelling van de wetgevende initiatieven was telkens dezelfde: de kwetsbare consument beschermen tegen het opstapelen van zijn schuld bij wanbetaling door het aanrekenen van intresten, schadebedingen, invorderingskosten etc. te beperken.

Ondanks de kritiek die op de wetsvoorstellen werd geformuleerd vanuit ondernemingskant, vanuit de Raad van State of vanuit de Orde van Vlaamse Balies etc. verscheen op 4 mei 2023 alsnog de nieuwe invorderingswet voor consumenten die ongetwijfeld verregaande gevolgen zal hebben.

  1. Situering

De nieuwe wet bevindt zich in boek XIX van het WER en bestaat uit twee delen:

  • Enerzijds bevat de wet regels over wat er mag en moet gebeuren bij een betalingsachterstand van een consument (titel 1)
  • Anderzijds bevat de wet regels over de (activiteit van) minnelijke invordering van schulden van een consument (titel 2)

Daarnaast bestaat er over de invordering van schulden bij consumenten ook nog wetgeving in:

  • Boek 5 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek (hierna ‘NBW’): hier zijn algemene regels over ingebrekestelling, schadebedingen en intresten en een algemeen verbod op onrechtmatige bedingen te vinden;
  • Boek VI van het WER: hetgeen specifieke wetgeving over onrechtmatige bedingen in de B2C-relatie bevat.

De nieuwe wet geldt als algemene wet en doet geen afbreuk aan reeds bestaande bijzondere wetgeving. Alle wetgeving wordt cumulatief toegepast, maar wanneer er een tegenstrijdigheid is, zal de bijzondere wetgeving voorrang hebben. De consument mag zich dus niet blindstaren op de regels uit de nieuwe wet nu het zeer goed mogelijk is dat voor bepaalde sectoren (bv. energie- en waterdistributie) andere regels van tel zijn.

Nu boek 5 van het NBW eveneens algemene regels bevat over dit onderwerp, zal nog moeten blijken hoe de nieuwe wet en het NBW in de praktijk naast elkaar zullen bestaan.

  1. Toepassingsgebied

Het ruime toepassingsgebied van de nieuwe wet is één van de redenen waarom hij zo impactvol zal zijn. De nieuwe wet is nl. van toepassing op: ‘iedere betalingsachterstand van een schuld van een consument aan een onderneming’.

  • Persoonlijk toepassingsgebied

De nieuwe wet is van toepassing  tussen ondernemingen en consumenten en dus “B2C”

Een consument wordt daarbij gedefinieerd als: ‘iedere natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn handels- bedrijfs- ambachts- of beroepsactiviteit vallen.’

Een onderneming is: ‘iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft, alsmede zijn verenigingen’ en dit ongeacht de omvang van de onderneming.

Niet alleen ondernemingen in de klassieke zin van het woord vallen aldus onder toepassing van de nieuwe wet, maar ook bijvoorbeeld ziekenhuizen en vrije beroepers.

  • Materieel toepassingsgebied

Zo goed als elk type schuld van een consument zal onder toepassing van de nieuwe wet vallen.

De nieuwe wet spreekt immers van iedere betalingsachterstand, zodat het niet enkel gaat om facturen die onbetaald blijven. Zowel contractuele (bv. aankoop van een nieuwe keuken of meubelstuk, factuur van een aannemer of tuinman) als wettelijke (bv. onbetaalde parkeergelden) schulden zullen voortaan geïnd moeten worden rekening houdende met de regels van de nieuwe wet.

  • Temporeel toepassingsgebied

Voor het temporele toepassingsgebied moet een onderscheid gemaakt worden op basis van wanneer de overeenkomst waaruit de schuld voortkomt, werd gesloten:

  • Overeenkomst gesloten voor 1 september 2023: de nieuwe wet treedt in werking op 1 december 2023
  • Overeenkomsten gesloten na 1 september 2023: de nieuwe wet is meteen van toepassing
  1. Gevolgen bij niet-betaling door een consument
  • Betalingsachterstand B2C

De nieuwe wet regelt in eerste instantie wat een schuldeiser moet doen wanneer een consument niet (tijdig) betaalt.

Indien de consument op de afgesproken vervaldag niet heeft betaald, dan moet de onderneming eerst verplicht een gratis betalingsherinnering versturen. De herinnering mag per post of elektronisch verstuurd worden.

Na de eerste herinnering moet de consument opnieuw een betaaltermijn van 14 dagen krijgen. Deze termijn van 14 dagen gaat in op de 3e werkdag na verzending van de herinnering, dan wel de dag na verzending wanneer de herinnering elektronisch wordt verstuurd.

De eerste herinnering moet een aantal verplichte gegevens bevatten:

  • Het verschuldigde saldo;
  • Het schadebeding dat verschuldigd zou zijn:;
  • Gegevens van de onderneming,
  • Beschrijving van het ontstaan en de opeisbaarheid van de schuld en
  • De betalingstermijn.

Het komt er eigenlijk op neer dat de consument moet weten over welke schuld het gaat, zodat hij er adequaat kan op reageren (betalen/betwisten).

Een uitzondering op het kosteloze karakter van de herinnering bestaat bij overeenkomsten betreffende regelmatige levering van goederen en diensten. Dergelijke schuldeisers moeten de herinneringen bij niet-betaling van drie vervaldata per jaar gratis versturen. Vanaf de vierde laattijdige betaling op een jaar, mag de onderneming wel herinneringskosten aanrekenen. Wettelijk werd bepaald dat bijkomende herinneringskosten niet hoger mogen liggen dan 7,5 Euro, vermeerderd met de portokosten.

De bewijslast dat de gratis herinnering werd verstuurd en dat de termijn van 14 dagen werd gerespecteerd, ligt bij de onderneming. De onderneming moet niet aantonen dat de herinnering ook effectief werd ontvangen, wat bijvoorbeeld wel het geval is voor de factuur an sich.

Contractuele bedingen waarin men afwijkt van bovenstaande vormvereisten, zijn verboden en nietig (lees: worden voor onbestaande gehouden).

De onderneming mag maar schadebedingen en verwijlintresten aanrekenen voor zover dit op voorhand uitdrukkelijk voorzien werd in de (contract)voorwaarden en na het verstrijken van de bijkomende 14 daagse betalingstermijn.

Wat dit laatste betreft, werd een uitzondering voorzien voor KMO’s[3]: indien de onderneming een KMO is, mag deze bepalen dat de verwijlintrest al begint te lopen de dag na het versturen van de eerste betaalherinnering.

De schadebedingen en intresten die een onderneming maximaal mag aanrekenen, worden bovendien geplafonneerd:

  • Intresten: niet meer dan de referentie-intrestvoet[4] uit art. 5 lid 2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de betalingsachterstand bij handelstransacties (momenteel 3,75%) vermeerderd met 8% en dit op de nog te betalen som.
  • Schadebeding:
    • 20 Euro als het verschuldigde saldo lager dan of gelijk aan 150 Euro is;
    • 30 Euro vermeerderd met 10% van het verschuldigde bedrag op de schijf tussen 150,01 en 500 Euro als het verschuldigde saldo tussen 150,01 en 500 Euro is;
    • 65 Euro vermeerderd met 5% van het verschuldigde bedrag op de schijf boven 500,01 Euro met een maximum van 2.000 Euro als het verschuldigde saldo hoger dan 500 Euro is.

Buiten intresten en/of schadebedingen en dit binnen voormelde grenzen, mag er van de consument geen enkele andere kost worden gevorderd.

De persoon die de schuld int, kan voor zijn activiteiten dus geen bijkomende kosten aan de consument aanrekenen.

Bedingen die bedragen voorzien die niet overeenstemmen met voormelde grenzen, zijn verboden en nietig. In zo’n geval kan er dus géén schadebeding of intrest worden toegekend, nu het beding dat dit voorzag juridisch gezien niet langer bestaat.

Het is belangrijk om in dit kader nog de verwijzing te maken naar art. XI.83 17° en 24° WER[5]. Deze artikelen bepalen dat in B2C-relaties schadebedingen die duidelijk niet evenredig (lees: in verhouding met het nadeel dat de onderneming ondervindt) en niet wederkerig (lees: zowel voor de onderneming als voor de consument) zijn, hoe dan ook onrechtmatig zijn. Opdat het schadebeding geldig zou zijn, moet er dus niet alleen rekening worden gehouden met voormelde maximumbedragen, maar ook met de evenredigheid en wederkerigheid van de sanctie.

Ten slotte, heeft de onderneming een bijzondere informatieplicht gekregen t.a.v. de consument. Op vraag van de consument moet de onderneming onverwijld en op een duurzame drager (lees: papier/elektronisch) alle stukken m.b.t. de openstaande schuld overmaken, alsook informatie over hoe deze kan betwist worden.

  1. Activiteit van minnelijke invordering van schulden

In tweede instantie regelt de nieuwe wet welke modaliteiten moeten worden nageleefd wanneer de schuld door een professional voor de schuldeiser wordt ingevorderd.

  • Betekenis “activiteit van minnelijke invordering”

Het begrip ‘minnelijke invordering van schulden’ wordt ruim gedefinieerd in het WER, nl. als: ‘iedere handeling of praktijk van een onderneming die tot doel heeft de consument ertoe aan te zetten een onbetaalde schuld te betalen, met uitzondering van iedere invordering op grond van een uitvoerbare titel.’

Het kan dus gaan van het sturen van herinneringsbrieven, mails of sms’jes, tot telefoneren, huisbezoeken uitvoeren, berichten via sociale media sturen etc.

De activiteit van minnelijke invordering werd tot voor kort geregeld door de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument. Deze regelgeving wordt nu opgenomen in titel 2  van de nieuwe wet.

Titel 2 is van toepassing op iedereen die minnelijk een schuld bij een consument int. Het maakt niet uit of de schuld wordt geïnd door iemand die dit beroepshalve doet (incassobureau, advocaat, gerechtsdeurwaarder,…) dan wel door de schuldeiser zelf. Wanneer de invordering beroepsmatig gebeurt, spreken we van ‘activiteit van minnelijke invordering’.

  • Verplichtingen voor de activiteit van minnelijke invordering van schulden

Wie een activiteit van minnelijke invordering uitoefent, moet zich voorafgaand verplicht inschrijven bij de FOD Financiën en wordt door die instantie ook gecontroleerd. De nieuwe wet voorziet een uitzondering op de inschrijving voor advocaten, ministeriële ambtenaren of gerechtelijke mandatarissen in de uitoefening van hun functie.

De inschrijvingsvoorwaarden en garanties waarover de personen moeten beschikken om te worden ingeschreven, zijn vastgelegd in een Koninklijk Besluit van 17 februari 2005. De aanvraag tot inschrijving gebeurt elektronisch en moet een aantal documenten en informatie bevatten (zie artt. 2, 3 en 4 van voormeld KB). De personen die door de FOD Economie worden aanvaard en ingeschreven, komen op een lijst te staan die door de FOD Economie op haar website wordt gepubliceerd.

  • Modaliteiten van de uitoefening van de activiteit van minnelijke invordering van schulden

Teneinde de consument te beschermen, voorzag de wet van 20 december 2002 reeds in een aantal praktijken die verboden waren bij het minnelijk invorderen van een schuld. Het ging in het algemeen over gedragingen die het privéleven of de menselijke waardigheid van de consument konden schaden.

Deze verboden praktijken werden niet volledig overgenomen in de nieuwe wet, nu ze ook al op een andere plaats in het WER zijn opgenomen, nl. in boek VI (art. VI.92 WER – VI.103 WER).

Toch herhaalt de nieuwe wet alsnog een aantal specifieke verboden praktijken, zoals:

  • XIX.5 WER: verbod van invordering bij een persoon die niet de schuldenaar is;
  • XIX.10 §3 en 11 lid 2 WER: geen telefonische oproepen of huisbezoeken tussen 22u en 8u.

Daarnaast moet elke minnelijke invordering van een schuld nog steeds starten met een schriftelijke ingebrekestelling, die een aantal verplichte gegevens moet bevatten.

Na het verzenden van de ingebrekestelling, mag er geen enkele andere handeling worden gesteld naar de consument toe voor het verstrijken van een wachttijd van 14 kalenderdagen.

Deze wachttijd gaat in op de 3e werkdag na verzending van de herinnering, dan wel de dag na verzending wanneer de herinnering elektronisch wordt verstuurd.

De minnelijke invordering moet worden gepauzeerd indien de consument op de ingebrekestelling reageert op één van de volgende manieren:

  • De consument vraagt een afbetalingsplan: in dat geval mogen er geen verdere invorderingsstappen worden ondernomen tot er een beslissing over het afbetalingsplan werd genomen en deze beslissing moet uiterlijk 30 kalenderdagen na het voorstel worden genomen. Deze termijn gaat in op de eerste werkdag na het voorstel. Bij overschrijden van de termijn, worden de verwijlintresten geschorst tot dat er een beslissing werd genomen.
  • De consument doet een aanvraag tot schuldbemiddeling of een collectieve schuldenregeling: in dat geval mogen er geen verdere stappen worden genomen tot er een beslissing werd genomen over de aanvraag. Indien deze beslissing niet wordt genomen binnen de 45 kalenderdagen na de aanvraag, kan de minnelijke invordering hervat worden. Bij een schuldbemiddeling begint de termijn van 45 kalenderdagen te lopen de eerste werkdag nadat de aanvraag werd ingediend. Bij een collectieve schuldenregeling begint de termijn te lopen vanaf de dag dat het verzoekschrift werd neergelegd.
  • De consument kan de schuld gemotiveerd betwisten: in dat geval mogen er geen verdere stappen worden ondernomen tot er een beslissing over de betwisting werd genomen en deze beslissing moet uiterlijk 30 kalenderdagen na de betwisting worden genomen. Deze termijn gaat in op de eerste werkdag na de betwisting. Bij overschrijden van de termijn, worden de verwijlintresten geschorst tot dat er een beslissing werd genomen.

Ten slotte, ook in het kader van de activiteit van minnelijke invordering, mag de schuldinvorderaar van de consument geen enkele bijkomende kost als zijnde een vergoeding voor zijn tussenkomst vragen. De schuldinvorderaar moet vergoed worden door de schuldeiser.

  • Taken van de “schuldinvorderaar”

Opvallend is dat de nieuwe wet een verregaande zorgplicht oplegt aan de schuldinvorderaar. De schuldinvorderaar krijgt de taak om na te gaan of alle modaliteiten van de minnelijke invordering worden nageleefd.

Zo zal de schuldinvorderaar in eerste instantie moeten nagaan of de schuldeiser al een eerste gratis betalingsherinnering heeft verstuurd en of de bedragen van schadebeding en intresten die daarin van de consument worden gevorderd, binnen de wettelijk toegelaten maxima vallen.

Zoniet, moet de schuldinvorderaar eerst een gratis betalingsherinnering versturen, met daarin de correcte bedragen, en vervolgens 14 kalenderdagen wachttijd respecteren. Pas daarna mag de eerste ingebrekestelling worden verstuurd.

De schuldinvorderaar moet er ook op toezien dat de ingebrekestelling duidelijk en begrijpelijk werd opgesteld en alle verplichte gegevens bevat. De ingebrekestelling moet minstens informatie geven over hoe de schuld kan betwist worden, dat er betalingsfaciliteiten gevraagd kunnen worden en dat de consument alle bewijsstukken m.b.t. de schuld kan opvragen. Daarnaast moet ook algemene informatie over de oorsprong van de schuld, de (eventueel) oorspronkelijke schuldeiser, contactgegevens van de (huidige) schuldeiser etc. worden meegegeven. Bovendien, wanneer de schuldinvorderaar een advocaat, ministerieel ambtenaar of gerechtelijk mandataris is, moet in een afzonderlijke alinea en in een ander lettertype in het vet volgende zin worden opgenomen:

“Deze brief betreft GEEN dagvaarding voor de rechtbank of beslag. Het gaat niet om een procedure van gerechtelijke invordering.”

De zorgplicht is zeer verregaand, zeker nu de niet-naleving ervan wordt gesanctioneerd met strafsancties en de bewijslast van het naleven ervan bij de schuldinvorderaar wordt gelegd.

Naast een zorgplicht, krijgt de schuldinvorderaar ook een actieve informatieplicht opgelegd over de stand van de schuldvordering. Zo moet de consument die de schuld afbetaalt 1 keer per jaar een overzicht van zijn afbetalingen krijgen. Wanneer de consument de schuld volledig heeft afgelost, moet hij hier onmiddellijk van op de hoogte worden gebracht.

  1. Sancties

Het niet-naleven van de voormelde opgelegde regels met betrekking tot de minnelijke invordering kan sinds de nieuwe wet zeer verregaande gevolgen hebben, nu er concrete sancties aan worden gekoppeld. De sanctionering kan plaatsvinden op verschillende niveaus.

  • Burgerrechtelijke sancties[6]

Indien de consument tijdens de minnelijke schuldvordering bedragen ten onrechte heeft betaald – lees: in strijd met de nieuwe wet – dan gaat het burgerrechtelijk gezien om een onverschuldigde betaling te kwader trouw verkregen. De rechter kan in zo’n geval bevelen dat diegene die deze betaling heeft ontvangen, ertoe gehouden is om dit bedrag terug te betalen.

Daarnaast indien de verplichtingen omtrent de gratis eerste betalingsherinnering niet worden nageleefd is de consument van rechtswege vrijgesteld van de betaling van het schadebeding.

  • Strafrechtelijke sancties[7]

Indien de eerste kosteloze herinnering, de informatieverplichting of de bovengrens van het schadebeding niet wordt nageleefd, kan hiervoor een strafsanctie niveau 2 worden opgelegd.

Dit houdt in:

  • een strafrechtelijke geldboete van 26,00 EUR tot 10.000,00 EUR (x 8) of;
  • een geldboete tot 4% van de totale jaaromzet in het laatst afgesloten boekjaar, indien dit een hoger bedrag vertegenwoordigt bij inbreuken op algemene regels.

Een inbreuk op de zorgplicht van de schuldinvorderaar, de verplichte ingebrekestelling de naleving van de termijnen en de informatieverplichting van de schuldinvorderaar kan een strafsanctie niveau 4 opleveren.

Dit houdt in:

  • een strafrechtelijke geldboete van 26,00 EUR tot 10.000,00 EUR (x 8) of;
  • tot 6% van de totale jaaromzet in het laatst afgesloten boekjaar indien dit een hoger bedrag vertegenwoordigt bij inbreuk op algemene regels.

Het weze duidelijk dat het voor een schuldinvorderaar van groot belang zal zijn om de regels goed na te leven, nu de financiële impact van een geldboete groot kan zijn. Nu de bewijslast van het naleven van de regels bij de schuldinvorderaar rust, is het ook van belang om elke stap die wordt genomen goed te documenteren zodat men een sterk dossier heeft en de geldboete desgevallend kan aanvechten.

  • Administratief toezicht[8]

Er is ook een administratief toezicht op de naleving van regelgeving omtrent minnelijke invordering, nu de ambtenaren van de FOD Economie bevoegd zijn om inbreuken op boek XIX WER op te sporen en vast te stellen.

De ambtenaren van de FOD Economie zullen op regelmatige basis nagaan of de schuldinvorderaar nog steeds voldoet aan de inschrijvingsvoorwaarden die hem werd toegekend.In het kader van deze controle kunnen zij op elk ogenblik bij de schuldinvorderaar bijkomende inlichtingen en stukken opvragen.

  1. Bedenkingen

De wetsvoorstellen omtrent de minnelijke invordering van schulden bij consumenten zijn doorheen de jaren telkens verregaander geworden. Uiteindelijk is er een wet gekomen die zeker zeer impactvol zal zijn in de relatie tussen de onderneming en de consument en die de contractvrijheid tussen die partijen zeer beperkt.

Nu er ook sancties verbonden worden aan het naleven van de opgelegde verplichtingen en de bewijslast van het naleven van de regelgeving bij de onderneming ligt, draagt de schuldeiser/schuldinvorderaar een zeer grote verantwoordelijkheid binnen de minnelijke invordering. Dit terwijl er eigenlijk een verantwoordelijkheid bij de consument/schuldenaar ligt om te betalen.

De nieuwe wet geldt enkel bij een minnelijke invordering. Het zou kunnen dat schuldeisers nu sneller de stap zullen zetten naar het gerechtelijk invorderingstraject en de consument meteen dagvaarden, hetgeen deze uiteraard ook niet ten goede komt. Daarnaast wordt betalingsachterstand bij handelstransacties (B2B) geregeld door de wet van 2 augustus 2002. De nieuwe wat zal hier bijgevolg niet van toepassing zijn. Opvallend is dat de wetgever tussen ondernemingen recentelijk net kortere betalingstermijnen oplegde om de nefaste gevolgen van laattijdige betaling op ondernemingen te reduceren. In de parlementaire voorbereidingen van de Wijzigingswet stond te lezen:  “Het gevolg van deze laattijdige betalingen, is dat onze kmo’s geconfronteerd worden met een gebrek aan liquiditeit, zelf betalingen uitstellen, waardoor uiteindelijk een ‘uitstelketen’ ontstaat, die het hele economische weefsel aantast (…) Op die manier worden investeringen uitgesteld, wordt afgewacht met het aanwerven van personeel, m.a.w. wordt de creatie van meerwaarde uitgesteld”.

Consumenten krijgen dankzij de nieuwe wet meer tijd om te betalen. Dit kan als gevolg hebben dat het vlot betalingsverkeer voor en door ondernemingen kan worden gehypothekeerd.

De wetgever worstelt duidelijk met de vraag wie het meeste bescherming geniet: de onderneming of de consument. Nu de consument nog steeds als economisch zwakkere en juridisch minder ervaren partij wordt beschouwd, lijkt deze uiteindelijk aan het langste eind te trekken.

Vervolgens mag de impact van de nieuwe wet op de cashflow van ondernemingen niet worden onderschat. De nieuwe wet voorziet voor de consument mogelijkheden om het uitvoeren van de betaling te ‘rekken’, dit zonder dat de schuldinvorderaar iets mag ondernemen, waardoor de consument ook weinig incentive krijgt om te betalen. Hoe langer een onderneming moet wachten op betaling, hoe groter de kans op liquiditeitsproblemen. Hierdoor moet een onderneming mogelijks zelf betalingen of investeringen uitstellen, wat de economie en het economisch verkeer uiteraard niet ten goede komt. Voor KMO’s wordt er weliswaar een kleine uitzondering voorzien wat betreft het tijdstip waarop intresten en schadebedingen mogen worden aangerekend, maar de impact hiervan ten opzichte van de periode waarin men kan moeten wachten op betaling lijkt beperkt.

Ten slotte, de vraag rijst of het doel van de nieuwe wet (nl.: bescherming van de financieel kwetsbare consument) wel bereikt wordt enkel door de consument meer tijd te geven om te betalen. De mogelijkheid om een betaling langer uit te stellen, komt een financieel kwetsbare consument niet perse ten goede. Het geeft hem de mogelijkheid om het probleem voor zich uit te schuiven en kan de perceptie geven dat er nog ruimte is om andere aankopen te doen, wat de schuldenberg alleen maar zal doen vergroten.

Of deze bedenkingen al dan niet terecht zijn, zal blijken uit de toekomst.

De wet treedt binnenkort al in werking, waardoor het voor ondernemingen van belang is om na te gaan of hun algemene voorwaarden en interne werking bij schuldinvorderingen conform is.

Indien u hierover vragen heeft of advies wenst, aarzel niet om Studio Legale Advocaten te raadplegen op 03 216 70 70 of [email protected].

 

[1] Hierna: de nieuwe wet

[2] https://etaamb.openjustice.be/nl/wet-van-20-december-2002_n2002011523.html

[3] zoals gedefinieerd in art. 1:24 paragraaf 1 Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen.

[4] Zijnde de rentevoet die de Europese Centrale Bank hanteert voor basisherfinancieringstransacties.

[5] Boek VI  van het WER bevat zoals reeds aangegeven nog specifieke wetgeving over onrechtmatige bedingen in de B2C-relatie.

[6] Art. XIX 14 WER en art. XIX 15 WER

[7] Art. XV.125/2/1 WER

[8] Art. XV.66/5 WER

In Vlaanderen werd ingegrepen op de indexatie van huurprijzen middels het decreet van 3 oktober 2022 tot beperking van de indexatie van de huurprijzen om de gevolgen van de energiecrisis te verlichten.[1] Het decreet is van toepassing op woninghuurcontracten die in werking traden vóór 1 oktober 2022. Hiermee wil de Vlaamse wetgever enerzijds voor huurders betaalbaar wonen tijdens de energiecrisis garanderen en anderzijds verhuurders aanmoedigen de energetische prestaties van huurwoningen te verbeteren.[2]

Huurprijs en indexatie

Een huurprijs wordt op het ogenblik van ondertekening vastgesteld voor de volledige duurtijd van de huurovereenkomst. Vanaf de contractsluiting kan de verhuurder de huurprijs in principe niet meer eenzijdig wijzigen, hetzij onder strikte voorwaarden (bv. na bepaalde energiebesparende maatregelen).

De verhuurder heeft wel recht op jaarlijkse indexatie van de huurprijs, met name op de verjaardag van de aanvangsdatum van de huurovereenkomst (artikel 34 Vlaams Woninghuurdecreet). De huurprijsindexatie wordt niet automatisch doorgevoerd en is evenmin verplicht. Indien de verhuurder evenwel overgaat tot indexatie, is hij of zij gehouden aan volgende wettelijke formule:

(basishuurprijs x nieuw indexcijfer) / aanvangsindexcijfer

Verhuurders (en huurders) kunnen voor deze berekening gebruik maken van de huurcalculator van de Federale Overheid.

Gedifferentieerd stelsel vanaf 1 oktober 2022

De ingreep op de indexatie is van toepassing op huurovereenkomsten voor een hoofdverblijfplaats die in werking traden vóór 1 oktober 2022. Zowel overeenkomsten afgesloten vóór 1 januari 2019 (toepassingsgebied Woninghuurwet) als overeenkomsten afgesloten vanaf 1 januari 2019 (toepassingsgebied Vlaams Woninghuurdecreet) worden getroffen. Studentenhuurcontracten zijn uitgesloten van het toepassingsgebied.

Het Vlaams decreet tot beperking van de indexatie introduceert een gedifferentieerd stelsel van tijdelijke bevriezing van de indexatie van de huurprijzen. Gedurende 1 jaar is de mogelijkheid tot indexatie gekoppeld aan het energiepeil van de woning, weergegeven door het energieprestatiecertificaat of kortweg het EPC.[3]

Energiescore Energielabel Indexatie?
0 of minder dan 0 kWh/m² per jaar A+ Ja
Tussen 100 en 1 kWh/m² per jaar A Ja
Tussen 200 en 101 kWh/m² per jaar B Ja
Tussen 300 en 201 kWh/m² per jaar C Ja
Tussen 400 en 301 kWh/m² per jaar D Ja, gedurende 1 jaar slechts 50%
Tussen 500 en 401 kWh/m² per jaar E Nee, gedurende 1 jaar
Hoger dan 500 kWh/m² per jaar F Nee, gedurende 1 jaar
Onbekend Nee, gedurende 1 jaar

Na het Vlaams decreet tot beperking van de indexatie, volgde ook de Brusselse en Waalse regering met een initiatief tot beperking van de huurindexatie. Inhoudelijk bevatten de maatregelen van de drie gewesten evenwel kleine verschillen.

Correctie vanaf 1 oktober 2023

De eenjarige periode van beperkte indexatie is thans nagenoeg voorbij. Vanaf 1 oktober 2023 komt een correctie in plaats van de beperking. De wetgever wou vermijden dat de huurprijsindexatie na 1 jaar opnieuw ten volle zou spelen. Zodoende geldt voor de minst energiezuinige woningen een tweede maatregel vanaf 1 oktober 2023.

Voor woningen met energielabel A+, A, B of C verandert er niets. De huurprijs van dergelijke woningen mag nog steeds op de gangbare wijze worden geïndexeerd. Voor deze woningen verandert er met het decreet dus niets.

Voor woningen zonder gekend energielabel of met energielabel D, E of F is huurindexatie opnieuw toegestaan, doch mits toepassing van een correctiefactor.

De correctiefactor wordt berekend op basis van twee elementen:

  • Het gezondheidsindexcijfer dat het laatst kon worden toegepast bij een indexatie vóór 1 oktober 2022;
  • Het gezondheidsindexcijfer dat bij de eerstvolgende verjaardag van de huurovereenkomst van toepassing zou zijn.

Uiteraard moeten beide maatregelen – tijdelijke bevriezing indexatie en indexatie mits correctie – in samenhang worden gelezen. Een verzoek tot indexatie vanaf 1 oktober 2023 kan niet terugwerken met een periode van drie maanden, zoals in beginsel wel het geval is bij huurprijsindexatie. Gedurende de periode van 1 oktober 2022 tot en met 1 oktober 2023 geldt immers een verbod op indexatie.[4]

Controle

De overheid oefent toezicht uit op de naleving van de maatregel, maar het zijn voornamelijk de huurders zelf die de maatregel controleren. Een huurder die wordt geconfronteerd met een onrechtmatig doorgevoerde indexatie, zal simpelweg kunnen weigeren de hogere huurprijs te betalen en mag de ‘oude’ huurprijs blijven betalen.

Indien een verhuurder toch zou volharden en een procedure aanhangig zou maken bij de vrederechter, zal de vrederechter de vordering van de verhuurder afwijzen indien blijkt dat de huurindexatie niet correct werd toegepast.[5]

Verhuurders die de huurprijs willen indexeren, worden dan ook aangeraden het EPC toe te voegen aan de indexatiebrief.

Impact

In Vlaanderen zouden zo’n 100.000 huurwoningen een EPC-label hebben van E of F en zo’n 90.000 huurwoningen een EPC-label van D. Daarnaast beschikken ruim 100.000 huurwoningen nog niet over een EPC-label, hoewel dit in principe verplicht is sinds 2009. Uit deze cijfers blijkt dat zo’n 300.000 huurders van deze maatregel zullen genieten.[6]

Verhuurders worden alzo aangespoord om investeringen uit te voeren in de huurwoning. Zodra zij het energiepeil van de woning dermate verbeteren, kunnen zij opnieuw indexeren. De hogere woonkwaliteit komt huurders uiteraard ook ten goede.[7]

Er is evenwel reeds een positieve tendens vast te stellen wat betreft de energiezuinigheid van huurpanden. Zo is het aantal huurpanden met een EPC-label A sedert 2018 bijna verviervoudigd, namelijk van 6,5% naar 23%.[8]

Heeft U vragen of wenst U meer informatie over dit onderwerp? Neem gerust contact op met het Studio Legale team op 03 216 70 70 of via [email protected].

 

 

[1] Decreet van 3 oktober 2022 tot beperking van de indexatie van de huurprijzen om de gevolgen van de energiecrisis te lichten, BS 4 oktober 2022.

[2] Voorstel van decreet (S. SMEYERS e.a.) tot beperking van de indexatie van de huurprijzen om de gevolgen van de energiecrisis te verlichten, Parl.St. Vl. Parl. 2022-23, nr. 1427; X, Geen of beperkte indexering huurprijzen voor woningen met EPC-label D, E en F, Agentschap Wonen Vlaanderen, 3 oktober 2022, https://www.vlaanderen.be/agentschap-wonen-vlaanderen/nieuwsberichten/geen-of-beperkte-indexering-huurprijzen-voor-woningen-met-epc-label-d-e-en-f.

[3] X, EPC voor een residentiële eenheid, https://www.vlaanderen.be/epc-voor-een-residentiele-eenheid; X, Huurindexatie in Vlaanderen: decreet tot beperking van de indexatie van de huurprijzen om de gevolgen van de energiecrisis te verlichten, in voege sinds 1 oktober 2022, StatBel – België in cijfers, https://statbel.fgov.be/sites/default/files/files/documents/Consumptieprijzen/3.3%20Huurindexatie/Nota_decreet%201.10.2022%20NL.pdf.

[4] Voorstel van decreet (S. SMEYERS e.a.) tot beperking van de indexatie van de huurprijzen om de gevolgen van de energiecrisis te verlichten, Parl.St. Vl. Parl. 2022-23, nr. 1427.

[5] P. VAN MALDEGEM, 7 vragen over de niet-indexatie van de huurprijs, De Tijd, 3 oktober 2022, https://www.tijd.be/netto/analyse/vastgoed/7-vragen-over-de-niet-indexatie-van-de-huurprijs/10417621; X, Maatregelen huurindexatie van kracht sinds 1 oktober, CIB Vlaanderen, 3 oktober 2022, https://cib.be/actua/c9ace41e-84e1-48a7-8931-264d1a524601/maatregelen-huurindexatie-van-kracht-sinds-1-oktober.

[6] W. WINCKELMANS, Meer dan 100.000 huurders ontlopen indexering huur, De Standaard, 29 september 2022, https://www.standaard.be/cnt/dmf20220929_93954922.

[7] T. VANDROMME, Gedeeltelijke bevriezing van de huurindexatie voor niet-energiezuinige woningen, De Juristenkrant, nr. 455, 12 oktober 2022, 1 en 4.

[8] P. DE ROUCK, Stormloop op Vlaamse huurmarkt, De Tijd, 17 januari 2023, https://www.tijd.be/ondernemen/vastgoed/stormloop-op-vlaamse-huurmarkt/10440867; W. WINCKELMANS, Meer dan 100.000 huurders ontlopen indexering huur, De Standaard, 29 september 2022, https://www.standaard.be/cnt/dmf20220929_93954922.

Op 1 augustus 2023 treedt in centrum Antwerpen de nieuwe parkeerregeling in werking. Het is vanaf dan voor bezoekers van het historisch centrum niet meer mogelijk om hun wagen op straat te parkeren.

De nieuwe parkeerregeling is een gevolg van de “verwoonerving” van de stad. Er worden namelijk meer en meer woonerven aangelegd om zo bewoners van het historisch centrum meer leefruimte te geven. Het resultaat daarvan is dat er minder openbare parkeerplaatsen zijn. Het nieuw parkeerbeleid heeft als doel om de resterende parkeerplaatsen maximaal vrij te houden voor de bewoners.

Het nieuwe parkeerbeleid geldt enkel in het historisch centrum. In de rest van de stad blijven de gewone, plaatselijke parkeerregelingen en parkeertarieven van kracht.

De parkeerzone strekt zich uit van de Leien tot aan de Schelde en van de Brouwersvliet en Ankerrui in het noorden tot aan de Scheldestraat, Kronenburgstraat en Kasteelpleinstraat in het zuiden. Voornoemde grensstraten maken geen deel uit van de parkeerzone.

Het parkeerverbod geldt niet voor gedomicilieerde bewoners van de betreffende zone, voor zover zij beschikken over een geldige parkeervergunning (lees: bewonerskaart). Een bewonerskaart kan online aangevraagd worden en daarmee kan gratis en onbeperkt in de zone geparkeerd worden.

Gedomicilieerde bewoners van de betreffende parkeerzone kunnen voor hun eigen bezoekers digitaal een bezoekerspas aanvragen. Bezoekers van bewoners kunnen dan maximum 3 uur op straat parkeren voor €3,80 per uur.

Daarnaast, kunnen er vier andere categorieën van personen in de zone parkeren, indien zij een aanvraag voor een vergunning indienen.

Ten eerste, kunnen erkende zorgverstrekkers (zoals artsen, kinesisten, vroedvrouwen, verpleegkundigen etc.), een parkeervergunning aanvragen tegen een kostprijs van €75 per maand waarmee ze vervolgens in alle parkeer- en tariefzones kunnen parkeren.

Ten tweede kunnen ondernemingen van bepaalde beroepscategorieën[1] (voornamelijk bouwgerelateerde bereoepen zoals loodgieters en elektriciens) tegen betaling een parkeervergunning aanvragen zodat ze hun klanten die in de parkeerzone wonen kunnen bereiken. Er zijn verschillende types van vergunningen die door een onderneming kunnen worden aangevraagd:

  • Een dagvergunning voor de rode tariefzone (en de nieuwe parkeerzone voor bewoners en vergunninghouders): € 44
  • Een vergunning voor 3 maanden voor de rode tariefzone (en de nieuwe parkeerzone voor bewoners en vergunninghouders): € 1.621,40
  • Een vergunning voor 3 maanden voor voor alle tariefzones, exclusief de rode tariefzone (en de nieuwe parkeerzone voor bewoners en vergunninghouders): € 344,85
  • Een vergunning voor 3 maanden voor alle tariefzones, inclusief de rode tariefzone (en de nieuwe parkeerzone voor bewoners en vergunninghouders): € 1.966,25

Ondernemingen die buiten de aangegeven beroepscategorieën vallen, kunnen afspraken maken met de bewoner waarvoor ze in de parkeerzone moeten zijn. Deze kan bijvoorbeeld een bezoekerspas aanvragen of parkeerverbodsborden laten plaatsen. Het nieuwe parkeerbeleid geldt ook enkel voor effectief parkeren. Laden en lossen of louter personen in- en uit de wagen laten stappen, blijft wel mogelijk.

Ten derde, wie gebruik maakt van een deelwagen (van Poppy, Cambio, Green Mobility of Miles Mobility) kan nog steeds in de betreffende parkeerzone parkeren. Ook particuliere autodelers, ongeacht of ze aangesloten zijn bij een autodeelorganisatie, met een vergunning voor de bewonerszones Sint-Andries, Theaterbuurt-Mier, Historisch centrum en Universiteitsbuurt, kunnen in de parkeerzone onbeperkt parkeren.

Ten vierde en ten slotte, geldt het parkeerverbod niet voor personen met een handicap, indien ze zich op voorhand registreren. Parkeren op voorbehouden plaatsen blijft voor hen overal gratis.

Overige bezoekers van de Stad (lees: geen bewoners, geen bezoekers van bewoners en geen bijzondere categorieën) zullen voortaan een andere oplossing moeten vinden om het centrum te bereiken, bijvoorbeeld met het openbaar vervoer of met de fiets. Indien men toch de wagen neemt, zal men beroep moeten doen op één van de ondergrondse publieke parkings. Ook de (goedkopere) park and rides aan de rand van de stad zijn een optie. Daar kunnen bezoekers hun wagen parkeren en vervolgens het openbaar vervoer of een (deel)fiets nemen om zich naar het centrum te begeven.

Om de handelaars in de betreffende zone tegemoet te komen, geldt in de Nationalestraat een bijzondere Shop & Go-regeling. Daar mag eenieder tijdens de winkeluren (van maandag tot zaterdag tussen 9 en 18 uur) betalend parkeren t.b.v. €3,80 voor maximum 30 minuten, zodat korte boodschappen in de omgeving mogelijk blijven.

Indien men zonder bewonerskaart of geldige vergunning toch de wagen in de betreffende parkeerzone parkeert, dan riskeert men een parkeerretributie van €44.

Meer info vindt u op de website van de Stad Antwerpen: https://www.antwerpen.be/info/6479b394d45ffe026055d617/parkeren-in-het-centrum-vanaf-1-augustus-2023.

Aangezien er op het nieuwe parkeerbeleid best wat kritiek kwam, zal er vanaf 1 oktober 2023 al een aangepaste regeling gelden voor wat betreft een aantal categorieën die in de nieuwe parkeerzone mogen parkeren.

Voor de ondernemers wordt het aantal type ondernemingen die een parkeervergunning kunnen aanvragen, uitgebreid met de NACE-codes 11.xxx, 25.110, 25.72, 25.99, 33.130, 39.000, 41.200, 46.742, 71.122, 71.209, 77.296, 81.300, 80.xxx, 81.290, 84.200 en 90.0xx.

Daarnaast worden de tarieven voor hun parkeervergunning aangepast:

  • Een dagvergunning zal nog 35 euro kosten (i.p.v. 44 Euro)
  • Een driemaandenvergunning zal nog 1.350,00 Euro kosten (i.p.v. nu 1.966,00 Euro voor de duurste).

Ook de zonering van hun vergunning werd aangepast, waardoor alle ondernemersvergunningen vanaf 1 oktober geldig zullen zijn in álle parkeertariefzones op het grondgebied van de stad Antwerpen (inclusief de nieuwe parkeerzone voor bewoners en vergunninghouders).

Voor personen met een handicap, die hun nummerplaat moeten registeren om in de nieuwe parkeerzone te mogen parkeren, wordt er verduidelijkt welke voertuigtypes niet geregistreerd kunnen worden. Het gaat om voertuigen die worden ingezet voor vervoer als professionele activiteit, bijvoorbeeld taxi’s en voertuigen met een commerciële nummerplaat bv. voor proefritten bij een garage.

Ten slotte, vanaf 1 december 2023 wordt een wijziging doorgevoerd in het parkeerbeleid in een aangrenzende parkeerzone. Parkeerzones die grenzen aan de zone historisch centrum (lichtgroen) hebben een parkeerduurbeperking van 3 uur. In de harmonie- en Brederodewijk wordt deze zone uitgebreid tot aan de Ballaarstraat/Isabella Brandstraat/Jozef De Bomstraat/Gounodstraat. Dit om de wandelafstand tussen het historisch centrum en de parkeerzone waar men maximum 10 uur mag parkeren (donkergroen), te vergroten:

 

[1] NACEBEL-codes 33.1xx, 33.2xx, 42.2xx, 43.2xx, 43.3xx, 81.21x, 81.22x, 95.1xx en 95.2xx.

In een belangrijke ontwikkeling ter bevordering van goed bestuur en ter bescherming van het bedrijfsleven heeft de overheid het Centraal Register van Bestuursverboden opgericht. Het register houdt bij welke functiehouders of kandidaat-functiehouders een bestuursverbod werd opgelegd na een veroordeling. Het register is opgericht om een einde te maken aan malafide bestuurderspraktijken door de individuen die zich schuldig hebben gemaakt aan wangedrag te identificeren.

De wet van 4 mei 2023[1] betreffende het Centraal register van bestuursverboden  is een omzetting de Richtlijn (EU) 2017/1132. [2] Deze Richtlijn was al gedeeltelijk omgezet in het Belgisch Recht, maar voor de specifieke regels inzake bestuursverboden en ondernemingsverboden was er nog actie vereist.

Met het Centraal register van bestuursverboden krijgt de overheid en derden een krachtig instrument in handen. Het Centraal register van bestuursverboden fungeert als een openbare database waarin de namen van bestuurders die een bestuurs- of ondernemingsverbod hebben opgelegd gekregen, wordt vastgelegd.

De persoonsgegevens, de begin- en einddatum van het verbod, het ondernemingsnummer waarvoor de betrokkene handelde, de datum van de veroordeling en de gronden van de veroordeling worden in de database opgenomen.[3]

Naast overheidsinstanties (o.a. griffies) kunnen ook burgers opzoekingen verrichten in het register, al zullen zij slecht beperktere toegang hebben tot de gegevens. Voor hen zal enkel de voor- en achternaam van de veroordeelde en begin- en einddatum van het opgelegde bestuursverbod zichtbaar zijn.[4]

Een bestuursverbod is een straf die een rechter bij een veroordeling aan een functiehouder in een vennootschap kan opleggen. Het is dan aan de veroordeelde verboden om gedurende een periode van drie tot tien jaar, zowel rechtstreeks als onrechtstreeks, in België een mandaat binnen een vennootschap uit te oefenen.

Een veroordeling als dader of medeplichtige voor bepaalde faillissementsmisdrijven en misbruik van vennootschapsgoederen kan ook aanleiding geven tot het algemeen verbod om een onderneming op te richten of verder te zetten, het zogenaamde ‘ondernemingsverbod’.

Indien een bestuurder een van deze sancties krijgt opgelegd zal dit moeten voorkomen dat hij in de toekomst nog langer enige bestuursfunctie kunnen bekleden bij een rechtspersoon.

In de praktijk verliep de controle op deze sancties eerder moeilijk. Het Centraal register van bestuursverboden betreft dan ook een belangrijke ontwikkeling voor de controle alsook ter bevordering van goed bestuur en ter bescherming van het bedrijfsleven.

Het is nu dan ook aan de Overheidsdiensten om het register te raadplegen bij de neerlegging van een nieuwe benoeming en deze te weigeren indien de betreffende persoon werd opgenomen in het Centraal register.

Bovendien moeten de bevoegde organen van een vennootschap, vzw, ivzw of stichting een bijkomende verklaring ondertekenen waarin wordt vermeld dat geen veroordeling tot een bestuurs- of ondernemingsverbod werd uitgesproken door een buitenlandsrechtscollege.[5]

De wet van 4 mei 2023 betreffende het Centraal register van bestuursverboden treedt in werking op 1 augustus 2023 met uitzondering van artikel 10 van de Wet van 4 mei 2023 dat in werking treedt op een datum bepaald door de Koning en uiterlijk op 1 augustus 2024.

Het register zal dan ook pas uiterlijk vanaf 1 augustus 2024 effectief raadpleegbaar zijn voor overheidsdiensten en derden.

Als u overweegt om een vennootschap op te richten of een nieuwe functiehouder binnen uw vennootschap wenst te benoemen kan u steeds met ons contact opnemen zodat bovenvermelde formaliteiten correct worden uitgevoerd.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen heeft, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03/216.70.70.

 

 

[1] Wet van 4 mei 2023 betreffende het Centraal register van bestuursverboden;

[2] Deze wet voorziet in de omzetting van artikel 1, lid 5, van Richtlijn (EU) 2019/1151 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1132 met betrekking tot het gebruik van digitale instrumenten en processen in het kader van het vennootschapsrecht, inzonderheid wat artikel 13decies van Richtlijn (EU) 2017/1132 betreft;

[3] Art. 7 Wet van 4 mei 2023 betreffende het Centraal register van bestuursverboden;

[4] Art. 10 Wet van 4 mei 2023 betreffende het Centraal register van bestuursverboden (dit artikel treedt pas in werking vanaf 1 augustus 2024);

[5] Artikel 13 Wet van 4 mei 2023 betreffende het Centraal Register van bestuursverboden.

Momenteel is het een hele klus voor een consument om een verzekering op te zeggen. De klachten bij de ombudsman van de verzekeringen nemen alsmaar toe.[1] In 2021 had maar liefst 13% van de klachten betrekking op de opzegging van verzekeringscontracten.[2] Een recent wetsvoorstel streeft naar een eenvoudigere en meer consument vriendelijke opzegprocedure. Zo zou een verzekerde een verzekeringscontract te allen tijde kunnen opzeggen, zodra het eerste contractjaar is verstreken.

Huidige opzegprocedure

Onder de huidige Wet betreffende de verzekeringen[3] heeft een verzekeringscontract een maximale duur van 1 jaar. Na een jaar wordt het contract stilzwijgend verlengd voor opeenvolgende periodes van 1 jaar, tenzij de verzekerde of verzekeraar het contract tijdig en correct opzegt.[4] De opzegging moet bij aangetekende brief, deurwaardersexploot of door afgifte van de opzeggingsbrief tegen ontvangstbewijs ter kennis worden gebracht aan de andere partij en dit 3  maanden vóór de vervaldag.[5]

De huidige formalistische opzegprocedure lijkt dan ook nadelig voor de consumenten. Toch is deze regeling ingevoerd met het oog op continuïteit. Zo zorgt de stilzwijgende verlenging ervoor dat verzekeringnemers niet plots niet gedekt zouden zijn. Onder de huidige formalistische regelgeving ervaren consumenten dit echter eerder als een belemmering dan als een bescherming.[6]

Opzegging van een verzekeringscontract is eveneens mogelijk na een schadegeval, wanneer het risico verdwijnt (bv. verkoop auto) of binnen 3 maanden na een tariefverandering.[7]

Naast de opzegtermijn, geldt in de huidige regelgeving echter ook een bedenktijd. Dit is een korte termijn vlak na het sluiten van het verzekeringscontract, waarbinnen de verzekerde en verzekeraar het contract nog kosteloos kunnen opzeggen. De bedenktijd is handig wanneer kort na ondertekening blijkt dat bijvoorbeeld de instapkosten elders lager zijn.[8]

Voor levensverzekeringen en kapitalisatieverrichtingen bedraagt die termijn 30 dagen. Bij andere verzekeringscontracten is dat 14 dagen, op voorwaarde dat het contract via een vooraf getekende polis of verzekeringsaanvraag tot stand is gekomen. Voor verzekeringscontracten met een kortere duur dan 30 dagen en levensverzekeringen verbonden aan een beleggingsfonds is geen bedenktijd voorzien.[9]

Consumenten die hun verzekeringscontact willen opzeggen – omdat ze bijvoorbeeld ontdekken dat hun werkgever een collectieve hospitalisatiedekking aanbiedt – staan vandaag voor een grote uitdaging. De meerderheid van de consumenten is dan ook geneigd om bij de huidige verzekeringsmaatschappij te blijven. Dit komt het concurrentieniveau niet ten goede, met hogere prijzen tot gevolg.

Toekomstige opzegprocedure

Het is aan bovengenoemde problematiek dat het wetsvoorstel tegemoet wil komen. Zo zou een verzekerde een verzekeringscontract in beginsel te allen tijde, digitaal (bv. via itsme) en zonder kosten kunnen opzeggen en zodoende eenvoudiger van verzekeraar kunnen veranderen.

De continuïteit van verzekeringsdekking waarvan hierboven sprake, blijft evenwel gewaarborgd. In geval van een verplichte verzekering (bv. burgerlijke aansprakelijkheidsverzekeringen voor motorvoertuigen), moeten verzekeringsnemers het nodige doen via hun nieuwe verzekeraar met het oog op die continuïteit.[10]

Verzekeringen die nog in hun eerste lopende jaar zitten, vormen de uitzondering op de regel. Hiervoor blijft een opzegtermijn gelden, met name een termijn van 2 maanden voor de verzekerde en 3 maanden voor de verzekeraar.[11]

Het wetsvoorstel voert geen aanpassingen door aan de bedenktijd.

Gevolgen?

Het wetsvoorstel zou tot lagere verzekeringspremies en meer concurrentie moeten leiden. Op die manier worden de drempels voor verzekeringsnemers verlaagd om over te stappen van de ene naar de andere verzekeringsmaatschappij.[12] Vandaag is er in België al redelijk wat concurrentie op de verzekeringsmarkt, doch zal deze nog meer gaan spelen met de toekomstige regelgeving. Frankrijk voerde reeds een gelijkaardige wetswijziging door, met goedkopere verzekeringen tot gevolg.[13]

De vereenvoudigde opzegprocedure is momenteel nog niet van kracht. In april 2023 werd het wetsvoorstel goedgekeurd in de Kamercommissie Economie. Vervolgens moet het voorstel nog worden aangenomen door het federaal parlement. Zodra de wet is goedgekeurd en in het Belgisch Staatsblad verschijnt, krijgen verzekeraars 1 jaar de tijd om zich in regel te stellen.[14]

 

 

 

[1] Voorstel van wet tot wijziging van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, teneinde het voor de consumenten mogelijk te maken een verzekeringsovereenkomst na een looptijd van één jaar zonder kosten en zonder boete op te zeggen, Parl.St. Kamer BZ 2019, nr. 55-0194/1, 1.

[2] S. VERSCHUEREN, “Verzekering opzeggen kan weldra vlotter”, De Tijd, 19 april 2023, https://www.tijd.be/ondernemen/financiele-diensten-verzekeringen/verzekering-opzeggen-kan-weldra-vlotter/10461671?fbclid=IwAR1DIwiYEYKUVKUaNbUl0ye7FpsGPW9kxtdgsaCnq_4eDM5BOrr7NRFLfYU.

[3] Wet 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, BS 30 april 2014, 35.487.

[4] Art. 85, § 1, eerste lid wet 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, BS 30 april 2014 (hierna: wet verzekeringen).

[5] Art. 84, § 1 en 85, § 1, vierde lid wet verzekeringen.

[6] Voorstel van wet tot wijziging van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, teneinde het voor de consumenten mogelijk te maken een verzekeringsovereenkomst na een looptijd van één jaar zonder kosten en zonder boete op te zeggen, Parl.St. Kamer BZ 2019, nr. 55-0194/1, 4; X, “Assuralia: klachten over verzekeringen verdienen meer nuance!”, Assuralia, 26 april 2018, https://press.assuralia.be/assuralia-klachten-over-verzekeringen-verdienen-meer-nuance.

[7] Art. 86 wet verzekeringen; X, “Opzegging”, FOD Economie, 23 augustus 2022, https://economie.fgov.be/nl/themas/financiele-diensten/verzekeringen/verzekeringsovereenkomst/opzegging.

[8] F. DECEUNYNCK, “Tijdig een verzekering opzeggen“, De Standaard, 13 mei 2023, https://www.standaard.be/cnt/dmf20230511_95944957.

[9] Art. 57, § 3 en § 5 wet verzekeringen.

[10] Voorstel van wet tot wijziging van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, teneinde het voor de consumenten mogelijk te maken een verzekeringsovereenkomst na een looptijd van één jaar zonder kosten en zonder boete op te zeggen, Parl.St. Kamer BZ 2019, nr. 55-0194/1, 5.

[11] Voorstel van wet tot wijziging van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, teneinde de opzeggingsregels voor verzekeringsovereenkomsten te vereenvoudigen, Parl.St. Kamer BZ 2019, nr. 55-0194/6, 4.

[12] S. VERSCHUEREN, “Verzekering opzeggen kan weldra vlotter”, De Tijd, 19 april 2023, https://www.tijd.be/ondernemen/financiele-diensten-verzekeringen/verzekering-opzeggen-kan-weldra-vlotter/10461671?fbclid=IwAR1DIwiYEYKUVKUaNbUl0ye7FpsGPW9kxtdgsaCnq_4eDM5BOrr7NRFLfYU.

[13] C. MICHIELS, “Contract opzeggen wanneer je wil: van verzekeraar wisselen wordt veel eenvoudiger”, VRT NWS, 19 april 2023, https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2023/04/18/parlement-stemt-nieuwe-wet-van-verzekeraar-wisselen-wordt-veel/.

[14] S. VERSCHUEREN, “Verzekering opzeggen kan weldra vlotter”, De Tijd, 19 april 2023, https://www.tijd.be/ondernemen/financiele-diensten-verzekeringen/verzekering-opzeggen-kan-weldra-vlotter/10461671?fbclid=IwAR1DIwiYEYKUVKUaNbUl0ye7FpsGPW9kxtdgsaCnq_4eDM5BOrr7NRFLfYU.

Belofte maakt schuld. Maar wat kan een contractpartij ondernemen indien de omstandigheden veranderen en diens verbintenissen plots buitensporig zwaarder worden? Met de invoering van artikel 5.74 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) verleent de wetgever aan het concept van ‘wijziging van omstandigheden’ of de zogenaamde imprevisieleer voor het eerst een algemene wettelijke grondslag.

Klassiek: afwijzing van imprevisieleer in België

In verschillende Europese landen (onder meer Nederland, Italië, Griekenland, Portugal, Duitsland en Zwitserland) wordt de imprevisieleer al enige tijd aanvaard en dit op basis van de verplichting om overeenkomsten te goeder trouw uit te voeren.

België stond dan ook – samen met Frankrijk – enigszins geïsoleerd door de imprevisieleer af te wijzen.

In België werd de imprevisieleer klassiek vrijwel niet aanvaard in het oud Burgerlijk Wetboek (hierna: OBW), de rechtspraak en de rechtsleer. Dit onder de argumentatie dat de bindende kracht van de overeenkomst de legitieme verwachting creëert voor een partij dat eens een overeenkomst is gesloten, zijn contractpartij de overeengekomen verbintenissen ook zal nakomen (art. 1134, eerste lid OBW).

Nieuw verbintenissenrecht: algemene grondslag in artikel 5.74 BW

Met de invoering van artikel 5.74 BW verleent de wetgever voor het eerst een algemene wettelijke grondslag voor de imprevisieleer.

Voorgenoemd artikel benadrukt eerst en vooral dat overeenkomsten partijen tot wet strekken en dat de imprevisieleer slechts in uitzonderlijke situaties van toepassing is. In principe moeten partijen hun verbintenissen dus nakomen, ook wanneer de uitvoering zwaarder is geworden omwille van een gestegen kostprijs van de uitvoering of een verminderde waarde van de tegenprestatie.

Uitzonderlijk kan een partij evenwel vragen aan zijn contractpartij om het contract te heronderhandelen, met het oog op aanpassing of beëindiging. Daartoe moet voldaan zijn aan vijf voorwaarden opgesomd in artikel 5.74, tweede lid BW. In de loop van de heronderhandelingen en gedurende de eventueel daaropvolgende gerechtelijke fase, dienen partijen hun verbintenissen wel te blijven nakomen.

  • Voorwaarde 1: Verandering van omstandigheden maakt uitvoering van contract buitensporig bezwarend

Ten eerste dienen de omstandigheden na de contractsluiting dermate te veranderen, waardoor  de uitvoering van het contract buitensporig bezwarend wordt. De verandering dient een zodanig onevenwicht tussen de contractspartijen te creëren, zodat de uitvoering van het contract niet langer redelijkerwijze kan worden verlangd.

Een oorlog, financiële crisis of pandemie die de normale economische verhouding verstoort, kunnen in dit opzicht zeker gekwalificeerd worden als buitensporig verzwarende omstandigheden.

Uit deze voorwaarde blijkt ook het verschil met overmacht. Opdat een schuldenaar zich kan bevrijden van zijn contractuele verbintenissen op basis van overmacht, dient hij aan te tonen dat de uitvoering van de overeenkomst werkelijk absoluut onmogelijk is geworden. Indien de schuldenaar zijn verbintenissen op een alternatieve (zwaardere) manier kan uitvoeren, kan hij zich niet beroepen op overmacht. De uitvoering is dan immers niet onmogelijk geworden. De schuldenaar zal zich mogelijks wel kunnen beroepen op de imprevisieleer.

  • Voorwaarde 2: Verandering was onvoorzienbaar bij contractsluiting

Ten tweede moet de verandering van omstandigheden onvoorzienbaar zijn geweest op het ogenblik van de contractsluiting. In B2C-relaties (Business to Consumer) zal de rechtspraak zich wellicht iets toegeeflijker opstellen ten aanzien van consumenten, daar consumenten geregeld contractvoorwaarden worden opgedrongen. Voor ondernemingen zal de lat van deze tweede voorwaarde wellicht hoger liggen, daar zij geacht worden de risico’s verbonden aan hun activiteit te kennen of minstens beter te kunnen inschatten dan hun (zwakkere) contractspartij.

  • Voorwaarde 3: Verandering is ontoerekenbaar aan partij

Ten derde mag de verandering van omstandigheden niet toerekenbaar zijn aan de partij die zich op de imprevisieleer beroept.

  • Voorwaarde 4: Contractpartij heeft dit risico niet aanvaard

Ten vierde mag de contractpartij het risico van de betreffende verandering niet aanvaard hebben. Schuldenaars kunnen het risico zowel expliciet (bv. verklaring van afstand) als impliciet (bv. voortvloeiend uit de aard van het contract) aanvaarden.

  • Voorwaarde 5: Beroep op de imprevisieleer wordt niet wettelijk of contractueel uitgesloten

Artikel 5.74 BW is van aanvullend recht, zowel wat betreft het principe als wat betreft de toepassingsmodaliteiten (art. 5.74, tweede lid, 5° BW).

Zo kunnen enerzijds bijzondere wettelijke bepalingen ervan afwijken, bijvoorbeeld de rechterlijke billijkheidscorrectie uit artikel 1474/1 BW. En anderzijds kunnen ook partijen een beroep op de imprevisieleer contractueel aanpassen of zelfs uitsluiten. Partijen kunnen onderling bepalen of zij er makkelijker of net geen gebruik van wensen te maken.

Partijen kunnen zich ook wenden tot de rechter in kort geding. De rechter kan het contract alsdan hervormen of geheel dan wel gedeeltelijk beëindigen. Indien de rechter het contract hervormt, zal de rechter het contract in overeenstemming brengen met wat partijen redelijkerwijze zouden zijn overeengekomen bij de contractsluiting indien zij rekening hadden gehouden met de verandering van omstandigheden (art. 5.74, vierde lid BW).

In tegenstelling tot overmacht, is de imprevisieleer in de eerste plaats dus wel degelijk gericht op de voortzetting van het contract.

Inwerkingtreding nieuw verbintenissenrecht

Artikel 5.74 BW is van kracht sedert 1 januari 2023, zes maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Het regime is van toepassing op overeenkomsten die werden afgesloten na deze datum van inwerkingtreding.

 

Bronnen

Parl.St. Kamer, 2021-22, nr. 55-1806/001.

 

Cass. (1e k.) 19 juni 2009, RW 2009-10, nr. 18, 744-745.

 

Cass. (1e k.) 12 april 2013, RW 2013-14, nr. 41, 1.

 

K. COX, “Gewijzigde omstandigheden in internationale koopcontracten: het Hof van Cassatie als pionier”, RW 2009-10, nr. 18, 730-737.

 

M. DE POTTER DE TEN BROECK, “De imprevisieleer: de rechter met de pen in de hand”, RW 2017-18, nr. 40, 1563-1575.

 

A. HOET, “Overmacht door corona in contractuele relaties”, RW 2020-21, nr. 6, 203-214.

 

D. PHILIPPE, “Coronavirus: Force majeure? Hardship? Deferral of obligations? Some practical elements advice for the analysis and redaction of clauses”, DAOR 2020, nr. 2, 12-20.

 

D. ROOSES, “Enkele praktische bedenkingen bij artikel 5.74 BW aangaande “wijziging van omstandigheden” in het nieuwe verbintenissenrecht”, RW 2022-23, nr. 5, 163-174.

 

R. TIMMERMANS, “De impact van de uitbraak van Covid-19 op private huurrelaties en mogelijk passende remedies”, Huur 2020, nr. 2, 75-87.

 

A. VAN OEVELEN, “Overmacht en imprevisie in het Belgische contractenrecht”, TPR 2008, nr. 2, 603-641.

 

Medialinks

E. DIRIX, “Contracten in tijden van corona”, Jubel, 31 maart 2020, https://www.jubel.be/contracten-in-tijden-van-corona/.

 

L. VANACKER, “Aannemer en bouwpromotoren armworstelen over hogere prijzen”, De Tijd, 7 mei 2022, https://www.tijd.be/ondernemen/bouw/aannemers-en-bouwpromotoren-armworstelen-over-hogere-prijzen/10386591.html.

 

 

Diverse media berichtten over een strafklacht tegen ING België.[1] De kredietinstelling zou het e-mailverkeer van zo’n 2.000 werknemers hebben gecontroleerd. Dit roept de vraag op of men als werkgever überhaupt het e-mailverkeer van werknemers mag controleren. Mag dit of gelden er specifieke voorwaarden? Wij zochten het voor u uit.

Privacyrecht vs. controlerecht

Het recht op privacy is een grondrecht waardoor het de werkgever principieel niet toegestaan is om uw e-mailverkeer te controleren. Inbreuken hierop zijn m.a.w. strafbaar. Maar op het principieel verbod gelden weliswaar enkele uitzonderingen waardoor in uitzonderlijke omstandigheden en onder strikte voorwaarden het de werkgever wel toegelaten is om de e-mails van haar werknemers te checken. De werkgever beschikt van zijn kant namelijk over een controlerecht en het zijn deze twee principes die in de praktijk steeds in de weegschaal moeten worden gelegd om een juiste inschatting te maken over de toelaatbaarheid om het e-mailverkeer van de werknemer na te gaan.

Werkgevers kunnen verschillende redenen hebben om e-mailverkeer te controleren, zoals het handhaven van de bedrijfsbeleidsregels, het beschermen van bedrijfsinformatie, het voorkomen van ongepast gedrag of het voldoen aan wettelijke verplichtingen.

Wat zegt de Gegevensbeschermingsautoriteit?[2]

De Gegevensbeschermingsautoriteit (hierna: GBA) is het onafhankelijke toezichtsorgaan dat toezicht houdt op alles wat te maken heeft met de verwerking van persoonsgegevens onder de GDPR en kan aanzien worden als de privacy waakhond van België.

Samengevat hebben werkgevers volgens de GBA in beginsel het recht om toezicht te houden op de elektronische communicatie die werknemers verrichten met de middelen die hen voor hun werk ter beschikking zijn gesteld. Dit onder voorwaarde dat bepaalde principes zoals het recht op privacy en vertrouwelijkheid van de correspondentie worden gewaarborgd. Om de privacy van de werknemer te beschermen, moet de werkgever rekening houden met de volgende basisprincipes:

  • Finaliteitsbeginsel

De werkgever moet steeds een rechtmatig doel nastreven zoals bijvoorbeeld de opvolging van de professionele correspondentie met cliënteel. Een werkgever mag dus niet uit nieuwsgierigheid controles uitvoeren, mar wel om de belangen van het bedrijf te vrijwaren.

  • Evenredigheidsbeginsel

Ten tweede moet de werkgever de controle beperken tot het strikt noodzakelijke. De controle moet noodzakelijk zijn om die doelstelling te bereiken. Als een e-mail bestemd is voor de personeelsdienst, is het niet de bedoeling dat andere afdelingen deze e-mail kunnen lezen. Dit betekent dat de gegevensverzameling in principe globaal moet blijven en dat individualisering (dus de identificatie van een specifieke werknemer) in principe niet is toegestaan. De werkgever mag daarbij geen toegang hebben tot persoonlijke e-mails van de werknemer, tenzij de werknemer deze gebruikt voor zakelijke doeleinden.

  • Transparantiebeginsel

Ten slotte moet de werknemer op de hoogte worden gebracht van een eventuele elektronische controle en van de wijze waarop deze wordt uitgevoerd. De GBA beveelt aan deze informatie te verspreiden via het arbeidsreglement, maar een transparant ICT-beleid, een specifieke bepaling in de individuele arbeidsovereenkomst of een cao behoren ook tot de mogelijkheden. Een werkgever mag nooit achter de rug van zijn medewerkers controles uitvoeren.

Wat zegt de GDPR[3]?

Overeenkomstig artikel 6 van de General Data Protection Regulation (hierna: GDPR) dient elke verwerking van persoonsgegevens te steunen op een rechtmatigheidsgrond. Het wettelijk recht van de werkgever om gezag uit te oefenen, kan een rechtmatigheidsgrond zijn voor de werkgever om elektronisch toezicht uit te oefenen op internet en e-mailverkeer van haar werknemers. De toestemming van de werknemer kan volgens de GBA dan weer niet als wettelijke basis dienen aangezien de werknemer zich noodzakelijkerwijs in een ondergeschikte positie bevindt ten opzichte van zijn werkgever, en dus geen toestemming kan geven uit vrije wil.

CAO nr. 81[4]

Het doel van deze CAO nr. 81 is ervoor te zorgen dat de privacy van de werknemer wordt gerespecteerd wanneer de werkgever gegevens van de elektronische netwerkcommunicatie verzamelt om die te controleren en omvat de drie grondbeginselen van de privacywetgeving, zoals hierboven besproken, het finaliteits-, evenredigheids- en transparantiebeginsel.

Daarnaast speelt nog het principe van individualisering, dat stelt dat de controle van de werkgever normaal gesproken alleen kan op een globale en niet op een individuele manier. In bepaalde gevallen kan de werkgever echter controles uitvoeren bij een bepaalde werknemer, namelijk:

  • Preventie van illegale of lasterlijke feiten, feiten in strijd met de goede zeden of feiten die de waardigheid van anderen kunnen aantasten;

  • Bescherming van de economische, commerciële en financiële belangen van de onderneming waaraan een vertrouwelijkheidsaspect is verbonden;

  • Veiligheid en/of de goede technische werking van de netwerkcomputersystemen van de onderneming en de fysieke bescherming van de installaties van de onderneming.

Conclusie

De regeling die de werkgever in staat stelt legaal toegang te krijgen tot de elektronische communicatie van zijn werknemer is vatbaar voor interpretatie. Het recht op privacy van de werknemer en het recht op controle van de werkgever dienen telkens tegen elkaar te worden afgewogen. Volgens de GBA heeft de werkgever onder bepaalde voorwaarden het recht om toezicht te houden op de elektronische communicatie van haar werknemers. Hierbij dienen het finaliteits-, evenredigheids-, en transparantiebeginsel steeds in acht te worden genomen.

Het is raadzaam om specifiek juridisch advies in te winnen bij een professional op het gebied van privacyrecht om te begrijpen hoe de regels specifiek van toepassing zijn op uw situatie. Studio Legale Advocaten beschikt over drie erkende DPO’s die gespecialiseerd zijn in het privacyrecht en u hierbij kunnen begeleiden.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

Juridische bronnen:

  • VERORDENING (EU) 2016/679 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming);

  • Collectieve arbeidsovereenkomst nr. 81 van 26 april 2002 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de werknemers ten opzichte van de controle op elektronische onlinecommunicatiegegevens.

Media links:

[1]https://www.tijd.be/ondernemen/banken/strafklacht-tegen-ing-en-toplui-voor-inkijken-e-mails-personeel/10460323.html

[2]https://www.gegevensbeschermingsautoriteit.be/burger/thema-s/privacy-op-de-werkplek/toezicht-van-de-werkgever/elektronisch-toezicht-op-internet-en-e-mail

[3] VERORDENING (EU) 2016/679 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming).

[4] Collectieve arbeidsovereenkomst nr. 81 van 26 april 2002 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de werknemers ten opzichte van de controle op elektronische onlinecommunicatiegegevens.

Vandaag blaast de General Data Protection Regulation (hierna: GDPR)[1] vijf kaarsjes uit. Naar aanleiding van dit jubileum zetten we graag onze drie erkende DPO’s in de kijker die dag in, dag uit bezig zijn met het recht op privacy en gegevensbescherming. Daarnaast willen wij u graag ook warm maken voor onze GDPR websites[2] waarin u alle relevante informatie vindt over de GDPR met een wekelijkse update over de rechtspraak van de Gegevensbeschermingsautoriteit.

Drie erkende DPO’s

Een Data Protection Officer (hierna: DPO) is een functionaris voor gegevensbescherming die in principe toezicht houdt over hoe een onderneming persoonsgegevens verwerkt. De DPO zal de onderneming informeren en adviseren zodat zij te allen tijde compliant zijn met principes van GDPR. Daarnaast fungeert de DPO als eerste aanspreekpunt voor de Gegevensbeschermingsautoriteit.

STUDIO | LEGALE is reeds enkele jaren de vaste advocaat van verschillende ondernemingen in verband met privacy aangelegenheden en de GDPR. STUDIO | LEGALE beschikt over 3 gecertificeerde Data Protection Officers (DPO) die verschillende ondernemingen bijstaan inzake de tenuitvoerlegging van de GDPR.

  • Joost Peeters

Meester Joost Peeters, medeoprichter en partner bij STUDIO | LEGALE vergaarde  een brede waaier aan expertise in alles wat te maken heeft me het recht op privacy, in het bijzonder de GDPR en treedt hij op als functionaris voor gegevensbescherming voor verschillende ondernemingen. In 2018 behaalde Mr. Joost Peeters het diploma van DPO aan het Data Protection Institute (hierna: DPI).

  • Ruben Brosens

Meester Ruben Brosens behaalde in 2021 het certificaat van DPO bij het DPI. De materies inzake privacy en databescherming zijn intussen voor Mr. Brosens onderdeel geworden van een doorgedreven knowhow. Een expertise die in de hedendaagse digitale maatschappij uiterst relevant is geworden.

  • Yannick Lauwers

Meester Lauwers behaalde tevens in 2021 het certificaat van DPO aan het DPI. Tijdens zijn studies ontwikkelde hij een uitgebreide interesse in verschillende rechtstakken zoals het recht op privacy en in het bijzonder de GDPR. Intussen begeleide hij verschillende ondernemingen met als doel volledig compliant te werken conform de principes van de GDPR.

Websites

Naast drie erkende DPO’s beschikt STUDIO | LEGALE ook over twee websites die volledig gewijd zijn aan het reilen en zeilen van de GDPR:

Op onze website leggen wij kort uit wat de GDPR net inhoudt, voor wie zij van toepassing is, wat de belangrijkste begrippen zijn, wat uw rechten zijn als betrokkene, wat u moet doen als u te maken krijgt met een datalek, maar ook een stappenplan naar een GDPR conforme organisatie. Ook worden er regelmatig privacy gerelateerde artikels gepubliceerd door STUDIO | LEGALE.

Tot slot publiceren wij ook frequent een samenvatting van een beslissing van de Gegevensbeschermingsautoriteit (GBA). De GBA is voor België de toezichthoudende autoriteit op het vlak van gegevensbescherming. Op die manier blijft onze kennis steeds up to date en zijn wij steeds op de hoogte van de laatste nieuwe ontwikkelingen in het privacy landschap.

Indien u na het lezen nog vragen hebt, aarzel niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

 

[1] Ook wel bekend als de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna AVG): Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming)

[2] https://studio-legale.com/website-vakgebied/studio-gdpr/ & https://www.generaldataprotection.be/

In een prejudicieel arrest van 3 juni 2022 heeft de Hoge Raad der Nederlanden de procesreglementen van de gerechtshoven in Nederland goedgekeurd. Die reglementen voeren beperkingen in voor het aantal bladzijden van conclusies. Een idee dat binnenkort de grens komt overwaaien?

Situatie Nederland

Sinds 1 april 2021 zullen procedurestukken in Nederlandse burgerlijke zaken en in handels- en insolventiezaken slechts een maximumomvang mogen hebben. Zo zullen memorie van grieven en antwoorden nog maar 25 bladzijden bedragen en 15 bladzijden voor memories in incidenteel hoger beroep. Een 70-tal advocaten verzetten zich hier tegen en dagvaardden de  Nederlandse staat voor de kortgedingrechter waarop de Hoge Raad der Nederlanden een aantal prejudiciële vragen kreeg voorgeschoteld.[1]

Voor de goede procesorde en om onredelijke vertragingen te vermijden kan de rechter voortaan de omvang van procedurestukken beperken. Die beperkingen mogen de essentie van het recht op toegang tot de rechter niet aantasten en moeten een legitiem doel hebben en proportioneel zijn.

Dat legitiem doel kadert in het beginsel van de rechtszekerheid, klinkt het bij de Hoge Raad. Door de magistratuur d.m.v. ellenlange conclusies overmatig te belasten, zouden andere rechtzoekenden geen effectieve toegang tot de rechter kunnen krijgen. Iets wat te allen tijde vermeden dient te worden.

De procesreglementen zouden daarnaast ook proportioneel zijn nu in de overgrote meerderheid van de zaken valt te verwachten dat de beperking van de omvang van de processtukken het recht op toegang tot de rechter niet in het gedrang brengt. Partijen kunnen daarnaast nog toestemming vragen om een omvangrijker processtuk toe te toevoegen. Tegen een weigering staat cassatieberoep open. Uit empirisch onderzoek is gebleken dat in 95% van de gevallen advocaten het niet nodig vinden om een langer procedurestuk in te dienen. Toestemming om een langer procedurestuk in te dienen, wordt bijna altijd aanvaard.

Situatie België

België had als één van de weinige landen geen strikt voorgeschreven model van hoe een conclusie er moet uitzien. Vóór de Potpourri-wetten was een conclusie een vrije vorm van geschrift zonder vormvereisten. Met de Potpourri-wetten heeft de Belgische wetgever een vaste vorm willen geven aan een conclusie zodat de rechter op basis hiervan gemakkelijk tot een oordeel zou kunnen komen. Artikel 744 van het Gerechtelijk Wetboek (hierna: Ger.W.) onderscheidt vijf onderdelen:

  1. Kop

Het eerste onderdeel is de kop waarin alle gegevens van de partijen worden vermeld zoals de naam en hoedanigheid. Hierbij wordt ook het rolnummer weergegeven, net als de rechtbank aan wie de conclusie wordt gericht.

  1. Feiten

Het tweede deel handelt over de feiten waarbij een partij door zijn of haar ogen de feiten presenteert op basis waarvan zij aanspraken, dan wel verweer zal gaan voeren.

  1. Aanspraken

Vervolgens worden de aanspraken geformuleerd. In de eerste plaats kan worden gedacht aan de eisende partij die in dit onderdeel duidelijk zal aangeven wat er nu juist zal worden gevraagd. Of een verwerende partij die de rechtbank zal vragen om de vordering van de eisende partij te willen afwijzen of herleiden.

  1. Middelen

Vierde onderdeel betreft de middelen, of vrij vertaald de argumenten die een partij aangeeft in een procedure. Sinds de Potpourri-wetten dienen de middelen verplicht worden genummerd.

  1. Beschikkend gedeelte

Het laatste deel is meteen ook het belangrijkste deel van de gehele conclusie en vormt met andere woorden de kers op de taart. In het beschikkend gedeelte geeft u duidelijk en helder aan wat er wordt gevorderd en van wie.

Uit artikel 780, tweede lid, 3° Ger.W. volgt dat de rechter niet verplicht is te antwoorden op middelen waarvan de uiteenzetting niet beantwoordt aan de vereisten van artikel 744 Ger.W. Deze verplichting belet echter niet dat de rechter op niet genummerde middelen mag antwoorden.

Besluit

Het valt nog af te wachten of het arrest van de Hoge Raad bijval kan vinden in de Belgische hoven en rechtbanken. De steeds langere procedurestukken zijn ook voor hen geen nieuw fenomeen. Hoe dan ook kan het geen kwaad om ook in België eens na te denken over een beperking van het aantal bladzijden conclusies. Het beperken van de lengte van procedurestukken heeft immers verschillende voordelen.

Door het beperken van de lengte van conclusies kan de behandeltijd per zaak en meer algemeen de gerechtelijke achterstand drastisch verminderd worden. Hierdoor wordt het risico eveneens beperkt dat de rechter door de bomen het bos niet meer ziet of onnodige hypotheses en sub-hypotheses of mist zaai argumenten moeten bestuderen /beantwoorden. Ook op financieel vlak zullen cliënten meer gebaat zijn bij kortere procedurestukken zodat advocaten niet langer extra tijd hoeven te besteden aan lange procedurestukken.

Hoewel het beperken van de lengte van procedurestukken bepaalde voordelen heeft, is het nog maar de vraag of dit wel een gunstige evolutie is waar de advocatuur naar toe wilt. Kan men op die manier de rechten van verdediging nog ten volle uitoefenen?

Zo ontstond er recent heel wat verontwaardiging binnen de advocatuur met een recente beslissing om de pleitduur te beperken. Zo kreeg een advocaat bij een zitting van de kamer van inbeschuldigingstelling (hierna: KI) in Gent over de verlenging van de voorlopige hechtenis van een beschuldigde slechts tien minuten van de rechtbank om te pleiten. Hierop stapte de advocaat naar het Hof van Cassatie die bij arrest van 14 maart 2023[2] oordeelde dat door de beperking van de pleitduur zijn recht op verdediging niet werd aangetast. Zo zou er geen wet bestaan die een advocaat het recht geeft zelf te bepalen hoelang hij wil pleiten.

In een rechtstaat waar de rechten van verdediging centraal staan, is het nog maar de vraag of het opleggen van een maximum aantal bladzijden voor conclusies en het beperken van de pleitduur van de advocaat dé juiste weg is om te bewandelen.

De twee stellingen werden kernachtig verwoord door de schrijver Johann Wolfgang von Goethe. Hij schreef aan de ene kant “In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister und das Gesetz nur kann uns Freiheit geben.” (Vert. : In de beperking toont zich eerst de meester, en alleen de wet kan ons vrijheid geven). Anderzijds is volgend citaat van dezelfde hand: “Das du nicht enden kannst das macht dich groß”. (Vert. : Dat je niet kunt eindigen maakt je groots).

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

 

[1] VERHOEVEN, M., Nederlandse gerechtshoven mogen aantal bladzijden van conclusies beperken, De Juristenkrant, 29 juni 2022.

[2] Arrest Hof van Cass., P.23.0348.N, dd. 14.03.2023

In onze vorige bijdrage[1] kon u al lezen dat phishing in 2020 en 2021 een echte plaag vormde. Deze vorm van digitale inbraak lijkt in 2023 nog steeds bijzonder populair te zijn. Phishers blijken zeer vindingrijk en bedenken geregeld nieuwe kunstgrepen om mensen geld of gegevens afhandig te maken.  

Phishing is een vorm van cybercriminaliteit waarbij het potentiële slachtoffer wordt benaderd via e-mail, sms, sociale media of telefoon. De oplichter doet zich daarbij voor als iemand anders in een poging toegang te krijgen tot de vertrouwelijke gegevens van slachtoffers.

Smishing vormt de sms-variant van phishing. Zo kan het zijn dat een verzonden sms een link bevat die de browser op de telefoon naar een website stuurt die kwaadaardige software (malware) installeert. Door op deze link te klikken, kunnen bankgegevens worden ontfutseld om zo iemands rekening te plunderen.

Deze oplichtingsmethodes zijn door de jaren heen ook steeds moeilijker te herkennen. Het onderscheid maken tussen valse e-mails en betrouwbare berichten, lijkt haast een onmogelijke opdracht geworden. Desondanks willen we u met een aantal tips wapenen om het risico op phishing of shmishing tot een minimum te beperken.

Twijfel je of een bericht verdacht is? Beantwoord dan kort voor jezelf deze vragen:[2]

  • Is het bericht onverwacht?
  • Is het bericht dringend geformuleerd?
  • Ken je de afzender?
  • Vind je de vraag die wordt gesteld vreemd?
  • Naar waar leidt de link waar je moet op klikken? (Tip: beweeg over de link (maar door deze nooit open!) en kijk waar deze u naartoe stuurt. Een verdachte link doet u best niet open.)
  • Word je persoonlijk aangesproken?
  • Bevat het bericht veel taalfouten?
  • Zit het bericht in je Spam?
  • Probeert iemand je nieuwsgierig te maken?

Besluit

Phishing of smishing is een fenomeen dat elk jaar op grote schaal toeneemt. Met de verdere digitalisering van de samenleving lijkt het probleem zich op de korte termijn dan ook niet zomaar op te lossen. Het beste advies dat we u als lezer kunnen meegeven is dan ook om steeds aandachtig te zijn voor ‘vreemde’ berichten die u binnenkrijgt via e-mail of sms. Een bericht dat te mooi is om waar te zijn, zal dit meestal ook zijn.

Zit er een reukje aan een bepaalde transactie die je hebt verricht? Contacteer zo snel mogelijk Card Stop om je kaart te laten blokkeren. Dit kan op het nummer 070 344 344. Weet dat Card Stop nooit mensen zal opbellen. Geeft iemand zich aan de telefoon uit als een medewerker van Card Stop, dan is dit 100% een oplichter.

Krijgt u een verdacht bericht via mail of per sms, aarzel dan zeker niet om dit bericht door te sturen per mail naar [email protected]. Zij controleren de links en bijlages van deze doorgestuurde berichten waarbij ze in staat zijn om verdachte links te laten blokkeren. Op die manier zijn minder oplettende internetgebruikers die op de link geklikt hebben, ook beschermd. Door snel te ageren, verkleint de kans dat cybercriminelen slachtoffers maken. Een gewaarschuwd man is er twee waard.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt omtrent phishing, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

 

[1]https://www.studio-legale.be/phishing-het-nieuwe-inbreken-anno-2021/?lang=nl ; https://www.jubel.be/phishing-het-nieuwe-inbreken-anno-2021/

[2] https://www.safeonweb.be/nl/leer-valse-mails-herkennen

In onze vorige bijdrage[1] kon u al lezen dat sinds 31 januari 2022 het CAP-vermogensregister gevoelig werd uitgebreid. Zo kan de fiscus voortaan de rekeningsaldo’s van de Belg in het bankenregister inkijken, wat op hevig verzet stuitte. Onder meer de vzw ‘Ministry of Privacy’ vocht de uitbreiding aan bij het Grondwettelijk Hof, dat met haar arrest van 08 december 2022 nu klare wijn schenkt.

Het CAP-register, of voluit het Centraal Aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten van de Nationale bank werd in 2011 opgericht om fiscale fraude efficiënter te monitoren en bestraffen.[2] Het CAP is een elektronische databank bij de Nationale Bank van België met een overzicht van allerhande financiële gegevens, rekeningen, of nog, contracten die in België worden aangehouden bij financiële instellingen van zowel inwoners als niet-inwoners.[3]

Met de programmawet van 20 december 2020[4] trachtte de wetgever het werk van de belastingcontroleur gevoelig te vereenvoudigen door deze toe te laten om de financiële gegevens van de belastingplichtige op te zoeken in het CAP-register. Op die manier zou men fiscale fraude nog efficiënter kunnen aanpakken.

Een nobele doelstelling die weliswaar niet overal op bijval kon rekenen. Zo waarschuwde de Gegevensbeschermingsautoriteit (hierna: GBA) al dat de uitbreiding van het vermogensregister een onnodige, bijzonder verregaande en risicovolle centralisatie van financiële (persoons)gegevens is, die niet in verhouding staat tot de beoogde doeleinden.[5] Ook sommige fiscalisten vreesden dat met de uitbreiding de weg wordt geplaveid voor nieuwe vermogensbelasting.[6]

In juni 2021 trokken enkele fiscalisten en privacy activisten naar het Grondwettelijk Hof om de uitbreiding aan te vechten. De uitbreiding zou strijdig zijn met (i) het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van de persoonsgegevens, (ii) het recht op toegang tot de rechter en (iii) het gelijkheidsbeginsel.[7]

Met haar arrest van 8 december 2022 heeft het Grondwettelijk Hof het beroep vernietigd. “Hoewel de uitbreiding een inmenging is in het privéleven van de belastingplichtigen en van de personen met wie zij een financiële verrichting hebben gedaan, beantwoordt ze aan een legitiem doel en is ze evenredig.”  Zo is het legitiem doel volgens het Hof onder meer om de strijd tegen fiscale fraude op te drijven door het verhogen van de transparantie inzake de gegevens van de belastingplichtige.

Volgens het Hof zijn er voldoende procedurele en inhoudelijke waarborgen ingebouwd tegen willekeurige inmengingen in het privéleven van de in het CAP geregistreerde personen en van de personen met wie zij financiële verrichtingen hebben gedaan.[8]

Besluit

Volgens de indieners van het vernietigingsberoep bij het Hof zou de uitbreiding van de financiële gegevens niet strikt noodzakelijk zijn omdat de doelstellingen ook op een andere, minder privacygevoelige manier zouden kunnen worden bereikt. Het Hof ging hier niet mee akkoord en verwierp het beroep.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

 

[1] https://www.jubel.be/het-centraal-aanspreekpunt-van-de-nationale-bank-gevoelig-uitgebreid/

[2] Zie art. 322 § 3 WIB 92

[3] Zie B.3.1. GwH 08.12.2022, Arrest nr. 162/2022, Rolnummer: 7612

[4] https://www.ejustice.just.fgov.be/eli/wet/2020/12/20/2020044541/justel#LNK0010

[5] https://www.gegevensbeschermingsautoriteit.be/publications/advies-nr.-122-2020.pdf

[6] https://moneytalk.knack.be/geld-en-beurs/belastingen/eerst-het-vermogensregister-dan-de-belasting/article-longread-1824241.html

[7] Zie B.5.1. GwH 08.12.2022, Arrest nr. 162/2022, Rolnummer: 7612

[8] Zie B.11.10 GwH 08.12.2022, Arrest nr. 162/2022, Rolnummer: 7612

In november 2022 werd door de federale regering afgeklopt op een arbeidsdeal[1]. Het betreft een pakket van maatregelen met de bedoeling om zoveel mogelijk mensen aan het werk te krijgen en vooral te houden.

Één van de maatregelen opgenomen in de arbeidsdeal, is het zogenaamde recht op deconnectie. Dit houdt in dat een werknemer het recht heeft om niet bereikbaar te zijn buiten de arbeidsuren. In de praktijk zien we immers maar al te vaak dat werknemers ook buiten de uren digitale communicatie zoals mails, telefoons, whatsapp berichten etc. ontvangen. Hierdoor ontstaat er een cultuur van ‘permanente connectie’ met het werk. Met het invoeren van een recht op deconnectie hoopt de overheid om een betere work-life balance mogelijk te maken en zo overmatige stress en druk met burn-outs tot gevolg, te vermijden.

De maatregel verplicht ondernemingen met 20 werknemers of meer om afspraken te maken over het recht op deconnectie. Volgende zaken moeten minstens geregeld worden:

  • Praktische modaliteiten om het recht op deconnectie toe te passen door de werknemer: denk aan afspraken over het niet beantwoorden van mails of telefoons binnen bepaalde tijdsblokken, het uitschakelen van de server na een bepaald uur, het aanzetten van een afwezigheids-of doorverwijzingsbericht na een bepaald uur etc.;
  • Richtlijnen voor het gebruik van digitale hulpmiddelen zodat de rusttijden, vakantie en het privéleven van de werknemer gewaarborgd blijven;
  • Vormings- en sensibiliseringsacties voor zowel werknemers als leidinggevenden m.b.t. het verstandig gebruik van digitale hulpmiddelen en de risico’s verbonden aan een overmatige connectie.

De afspraken kunnen worden vastgelegd in een CAO op ondernemingsniveau (die moet worden neergelegd op de griffie van de FOD WASO) dan wel in het arbeidsreglement. Wanneer binnen de sector een algemeen verbindend verklaarde CAO wordt afgesloten over het recht op deconnectie, dan vervalt de verplichting op ondernemingsniveau.

De deadline voor het opstellen van afspraken rond het recht op deconnectie, verstreek eigenlijk op 1 januari 2023. De FOD WASO heeft echter een uitstel toegekend van 3 maanden. De ondernemingen die onder het toepassingsgebied van de verplichting vallen, moesten dus uiterlijk 1 april 2023 de nodige afspraken vastleggen in een onderneming CAO dan wel in hun arbeidsreglement.

In de praktijk blijkt echter dat vele ondernemingen nog niet in regel zijn. Zo blijkt uit een studie van Acerta dat op meer dan 500 ondernemingen, 15% nog geen concrete afspraken heeft vastgelegd. De ondernemingen die wel al stappen hebben ondernomen om het recht op deconnectie in te voeren, hebben vaak nog geen richtlijnen over het gebruik van digitale hulpmiddelen.[2] Dit laatste is nochtans in onze huidige maatschappij één van de grootste stress veroorzakers.

Het is uiteraard van belang voor ondernemingen om hun schouders te zetten onder het uitwerken van een concreet en sterk deconnectiebeleid, gezien de grote impact ervan op de gezondheid van hun werknemers en om zo (langdurige) ziekte-uitval te vermijden.

Tegelijkertijd is het een grote uitdaging voor de ondernemingen die onder het toepassingsgebied vallen. Deconnectie zou immers ten koste kunnen gaan van flexibiliteit, iets wat in een post corona tijdperk met veel thuiswerkers ook van groot belang is voor een onderneming… Professor arbeidsgeneeskunde Lode Godderis pleit dan ook niet zozeer voor een strikt deconnectiebeleid, maar eerder voor het maken van duidelijke afspraken over iemand beschikbaarheid buiten de werkuren.[3]

Of het recht op deconnectie effectief een invloed zal hebben op het verminderen van langdurige uitval op de arbeidsmarkt, zal de toekomst moeten uitwijzen.

Wenst u meer informatie over dit onderwerp? Contacteer ons gerust via [email protected] of [email protected] of op het nummer 03 216 70 70.

 

[1] Wet van 3 oktober 2022 houdende diverse arbeidsbepalingen.

[2] https://www.acerta.be/nl/insights/blog/werkgevers/recht-op-deconnectie-1-op-7-bedrijven-is-nog-niet-klaar?utm_source=socialseeder&utm_medium=link&utm_campaign=recht-op-deconnectie

[3] De Standaard (weekend), zaterdag 27, zondag 28, maandag 29 mei 2023

Met de eIDAS Verordening[1] heeft Europa getracht de rechtszekerheid en het vertrouwen in elektronische transacties in de interne markt te vergroten door te voorzien in een gemeenschappelijke grondslag voor veilige elektronische interactie tussen burgers, bedrijven en overheden.[2] Maar hoe rechtsgeldig is uw digitale handtekening?

Het opbouwen van vertrouwen in de online-omgeving is immers essentieel voor economische en sociale ontwikkeling. Een gebrek aan vertrouwen leidt ertoe dat consumenten, bedrijven en overheden aarzelen om transacties elektronisch uit te voeren en van nieuwe diensten gebruik te maken.[3] Europa streeft dan ook naar een volledig geïntegreerde digitale eengemaakte markt die het gebruik van onlinediensten vergemakkelijkt, met bijzondere aandacht voor de facilitering van veilige elektronische identificatie en authenticatie.[4] Één van die middelen om dit verwezenlijken betreft de elektronische handtekening.

De eIDAS-verordening onderscheidt drie soorten rechtsgeldige elektronische handtekeningen:

  1. Gewone elektronische handtekening

Dit zijn gegevens in elektronische vorm die gehecht zijn aan of logisch verbonden zijn met andere gegevens in elektronische vorm, en die door de ondertekenaar worden gebruikt om te ondertekenen.[5] In veel situaties een milieuvriendelijk, efficiënt en veilig alternatief voor de klassiek handgeschreven handtekening. Zo dient men bijvoorbeeld niet langer een bepaald document te printen, te ondertekenen en per post te verzenden. Zij biedt echter wel geen garanties voor de authenticiteit van de handtekening (lees: de zekerheid omtrent de identiteit van de ondertekenaar) of de integriteit van het document (lees: de controle op eventuele wijzigingen van het document).

Hoewel een gewone elektronische handtekening niet wordt gelijkgesteld met een handgeschreven handtekening, kan de ondertekenaar wel terugvallen op het non-discriminatiebeginsel.[6] Dit beginsel houdt in dat een rechter de elektronische handtekening niet kan weigeren louter omwille van het elektronische karakter ervan. Dit betekent echter niet dat dit soort elektronische handtekening dezelfde juridische waarde heeft als een handgeschreven handtekening.

  1. Geavanceerde elektronische handtekening

Dit is een elektronische handtekening die:

  • op een unieke wijze aan de ondertekenaar is verbonden (bv. door aan de ondertekenaar een unieke code/private sleutel toe te kennen);

  • het mogelijk maakt om de ondertekenaar te identificeren (bv. door middel van een identiteitscertificaat);

  • tot stand komt met gegevens voor het aanmaken van elektronische handtekeningen die de ondertekenaar, met een hoog vertrouwensniveau, onder zijn uitsluitende controle kan gebruiken (bv. de toegang tot een private sleutel is enkel mogelijk na een pincode);

  • en wijzigingen achteraf traceerbaar maakt (bv. audit-trail of hashing).[7]

Een geavanceerde handtekening vereist dus een aantal technische controles die aantonen dat de handtekening authentiek is en dat het te ondertekenen document integer blijft. Ze biedt dus meer garanties voor authenticiteit en integriteit dan een gewone elektronische handtekening. Net zoals het geval is bij de gewone elektronische handtekening, wordt de geavanceerde elektronische handtekening niet gelijkgesteld met een handgeschreven handtekening, maar kan de ondertekenaar wel terugvallen op het non-discriminatiebeginsel[8].

  1. Gekwalificeerde elektronische handtekening

Dit is een geavanceerde elektronische handtekening die:

  • aangemaakt is met een gekwalificeerd middel voor het aanmaken van elektronische handtekeningen (bv. geconfigureerde software en/of hardware om een elektronische handtekening aan te maken en die aan bepaalde eisen voldoet);

  • gebaseerd is op een gekwalificeerd certificaat voor elektronische handtekeningen afgegeven door een gekwalificeerde verlener van vertrouwensdiensten (bv. een handtekeningcertificaat dat aan bepaalde eisen voldoet).[9]

Het betreft een technisch complexe vorm van ondertekening die, vergeleken met de gewone en geavanceerde handtekening, juridisch het meeste garanties biedt op het vlak van authenticiteit van de handtekening en integriteit van het ondertekende document. Het belangrijkste voorbeeld van een gekwalificeerde elektronische handtekening is de ondertekening via eID of via de Itsme-applicatie.

Deze elektronische handtekening wordt wel gelijkgesteld met een handgeschreven handtekening. Dat betekent dat de gekwalificeerde elektronische handtekening dezelfde rechtsgevolgen heeft als een handgeschreven handtekening.[10] De gekwalificeerde elektronische handtekening geniet eveneens de werking van het non-discriminatiebeginsel. Bovendien wordt een gekwalificeerde elektronische handtekening in alle andere lidstaten van de Europese Unie erkend wanneer zij gebaseerd is op een in een lidstaat afgegeven handtekeningcertificaat.[11]

Besluit

In de Europese Unie wordt de geldigheid van een elektronische handtekening in de zin van eIDAS principieel erkend. Zij komt ook vaker voor dan je denkt. Denk maar bijvoorbeeld aan het gebruik van een pincode waarmee je geld afhaalt bij je bank of het ondertekenen van je digitale belastingbrief met je eID.

Maar net zoals een klassiek geschreven handtekening kan worden betwist, kan een partij ook steeds de geldigheid van een elektronische handtekening aanvechten. Wij raden dan ook aan om – afhankelijk van de (formele/informele) context waarin u zich bevindt – een beroep te doen op een gewone elektronische handtekening, dan wel een geavanceerde of gekwalificeerde handtekening.

 

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

 

Juridische bronnen:

[1] VERORDENING (EU) Nr. 910/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG

[2] Zie overweging (2) eIDAS Verordening

[3] Zie overweging (1) eIDAS Verordening

[4] Zie overweging (5) eIDAS Verordening

[5] Zie artikel 3.10 eIDAS Verordening

[6] Zie artikel 25.1 eIDAS Verordening

[7] Zie artikel 3.11 en artikel 26 eIDAS Verordening

[8] Zie artikel 25.1 eIDAS Verordening

[9] Zie artikel 3.12 eIDAS Verordening

[10] Zie artikel 25.2 eIDAS Verordening

[11] Zie artikel 25.3 eIDAS Verordening

In onze vorige bijdrage[1] kon u al lezen over het jarenlange conflict tussen de Brusselse taxifederatie en het bedrijf Uber. Toen werd er door de Brusselse regering een tijdelijke regeling uitgewerkt met het oog op een latere definitieve Brusselse taxihervorming. Intussen heeft het Brusselse parlement – na meer dan 27 jaar – de nieuwe taxi-ordonnantie[2] goedgekeurd.

De nieuwe taxi-ordonnantie vervangt dus de tijdelijke oplossing van de Brussel regering die het mogelijk maakte dat de uitbaters-chauffeurs van de VVC-sector (verhuur van voertuigen met chauffeur), bijvoorbeeld Uber-bestuurders, hun werk in het Brussels Gewest konden hervatten binnen een juridisch kader. Dat was nodig na een uitspraak van het Brusselse hof van beroep waardoor de VVC-chauffeurs niet meer konden werken.[3]

De nieuwe ordonnantie moet de weg effenen naar een nieuwe dynamiek voor het Brusselse personenvervoer met het oog op een betere mobiliteit, klinkt het bij minister-president Rudi Vervoort.[4] Een broodnodige vernieuwing, aangepast aan de hedendaagse uitdagingen van de taxidienst en onderwerp van een lange politieke discussie. Ook de twee uitvoeringsbesluiten[5] werden na advies van de Raad van State definitief bekrachtigd en traden op 21 oktober 2022 in werking.

Eengemaakte taxisector

Finaal wordt er een eengemaakte taxisector gecreëerd met een gemeenschappelijk basisstatuut voor de standplaatstaxi’s en de straattaxi’s. De klassieke taxidiensten en de diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur worden dus samengebracht binnen een eengemaakte taxisector. De basisvereisten zullen voor alle chauffeurs en exploitanten dezelfde zijn, maar de Brusselse taxidiensten zullen voortaan worden onderverdeeld in drie categorieën:

  1. Standplaatstaxi’s

Dit zijn taxi’s die visueel herkenbaar zijn en tegen een vast tarief op een voorbehouden standplaats langs de openbare weg genomen kunnen worden.

  1. Straattaxi’s

Deze taxi’s dienen vooraf gereserveerd te worden via een erkende reserveringstussenpersoon. Die tussenpersoon zal mogen werken met door het Gewest gereguleerde dynamische tarieven.

  1. Ceremoniële taxi’s

Ceremoniële taxi’s worden ingezet voor vervoer bij evenementen, zoals huwelijken of congressen. Deze taxidiensten moeten gereserveerd worden op basis van een vooraf opgestelde schriftelijke overeenkomst. Zij dienen tegen een reglementair tarief te worden verleend voor een op voorhand bepaalde duur van minstens drie achtereenvolgende uren.

In deze eengemaakte taxisector wordt het aantal toegelaten taxivoertuigen beperkt om zo een overaanbod van operatoren te vermijden en de kwaliteit en veiligheid van de dienstverlenging te blijven verzekeren. Zo kunnen er maximaal 1.425 standplaatstaxi’s een vergunning krijgen en is er slechts plaats voor 1.825 straattaxi’s, taxi’s die via platformen zoals Uber werken.

Vernieuwingen

De taxi-ordonnantie van 9 juni 2022 voorziet in tal van nieuwigheden:

  • meer taxi’s voor personen met beperkte mobiliteit;
  • meer elektrische voertuigen en voertuigen op waterstof;
  • het statuut van de chauffeurs wordt versterkt (zo kunnen zij voortaan zelf kiezen bij welk platform ze zich aansluiten en wordt het scholingstraject vereenvoudigd en aangepast);
  • de tarifering wordt afgestemd op de marktrealiteit en er geldt de verplichting om de prijs van een rit bekend te maken vóór de reservering, zodat klanten beter worden beschermd en de tarieven transparanter worden;
  • administratieve vereenvoudiging tussen Brussel Mobiliteit en de mensen die actief zijn in de taxisector;
  • reserveringstussenpersonen (platform, telefooncentrale,…) moeten voortaan een erkenning krijgen om hun diensten te mogen aanbieden. Zij mogen enkel ritten toewijzen aan exploitanten en chauffeurs die een vergunning hebben om in Brussel te werken en mogen daarbij chauffeurs en exploitanten niet verplichten tot exclusieve samenwerking;
  • de nieuwe taxivergunningen mogen alleen nog maar worden uitgereikt aan natuurlijke personen en mogen niet meer worden overgedragen.

Besluit

Met de nieuwe en langverwachte taxi-ordonnantie werd de regelgeving voor de Brusselse taxisector grondig gemoderniseerd. Maar niet overal kon de nieuwe taxi-ordonnantie op begrip rekenen. Vertegenwoordigers van enkele beroepsverenigingen (Belgische taxifederatie (Febet), Ingoboka-Taxi, Elite Taxi en C.T.T., het Collectif des travailleurs du taxit du Collectif des Travailleurs du Taxis) kwamen op straat en hekelde opnieuw de werking van Uber. De nieuwe regelgeving zou hen bevoordelen via de vastgestelde tarieven, omdat die de gebruiker zouden aanzetten om voor een platform te kiezen.[6] Het is nog maar de vraag of de nieuwe taxi-ordonnantie dé oplossing is voor het jarenlange conflict binnen de Brusselse taxi-sector. Wordt vervolgd…

 

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected]  of 03 216 70 70.

 

[1] https://studio-legale.com/uberx-2-000-chauffeurs-op-straat-na-beslissing-hof-van-beroep-brussel/ ; https://www.jubel.be/uberx-2-000-chauffeurs-op-straat-na-beslissing-hof-van-beroep-brussel/

[2] 9 JUNI 2022 – Ordonnantie betreffende taxidiensten

[3]https://www.made-in.be/vlaams-brabant/taxi-ordonnantie-is-pas-goedgekeurd-of-brusselse-chauffeurs-komen-alweer-op-straat-tegen-uber-vriendelijke-hervorming/

[4]https://rudivervoort.brussels/news_/de-minister-president-is-blij-met-de-goedkeuring-van-de-ontwerpordonnantie-over-de-taxidiensten-door-het-brussels-parlement/?lang=nl

[5] 6 OKTOBER 2022 – Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de taxidiensten; 6 OKTOBER 2022 – Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de subcategorieën van taxidiensten en de quota en tarieven die erop van toepassing zijn.

[6] https://www.made-in.be/vlaams-brabant/taxi-ordonnantie-is-pas-goedgekeurd-of-brusselse-chauffeurs-komen-alweer-op-straat-tegen-uber-vriendelijke-hervorming/

Hoewel het niet altijd eenvoudig is om het hoofd koel te houden na een aanrijding, is het van groot belang om het Europees aanrijdingsformulier samen met de andere partij volledig en correct in te vullen. Het Europees aanrijdingsformulier is immers hét uitgangspunt voor de beoordeling van de aansprakelijkheid na een aanrijding. Dit zowel bij de minnelijke fase (wanneer de schade geregeld wordt tussen de betrokken verzekeraars), als bij een eventuele procedure voor de rechtbank.

Één voordeel is dat het aanrijdingsformulier in ieder Europees land hetzelfde is. De doelstelling was immers om de betrokken bestuurders, zelfs wanneer ze elkaars taal niet begrijpen, in de mogelijkheid te stellen om samen een aangifteformulier in te vullen.

Gelet op het belang van het aanrijdingsformulier, geven wij u graag enkele aandachtspunten mee.

  1. Situatieschets

U zal ten eerste een schets moeten maken van het ongeval. Hierbij moeten de betrokken voertuigen worden getekend op het moment van de aanrijding. Het is raadzaam om ook externe elementen op de schets te vermelden (denk aan obstakels op de weg, verkeersborden, herkenningspunten,…). Indien mogelijk, kan u foto’s nemen van de omgeving na het ongeval ter ondersteuning van de schets. Wanneer u het met de andere partij niet eens raakt over een schets, kan u de kader indelen in twee en elk een eigen schets maken.

 

 

 

  1. Toedracht

Ten tweede moet u uit een lijst met omstandigheden en manvoeuvres aanduiden welke op u van toepassing waren op het moment van de aanrijding. U dient elk vakje dat van toepassing kan zijn, aan te duiden en onderaan de lijst aan te duiden hoeveel vakjes u hebt aangekruist. Hierbij is het van belang dat u geen tegenstrijdigheden noteert. U kan bv. niet tegelijkertijd stilstaan en rechtsaf draaien. U kan onderaan bij opmerkingen verduidelijking geven indien nodig.

 

 

 

  1. Gegevens

Ten slotte is het uiteraard ook vereist om al uw persoonlijke gegevens, die van uw verzekeraar en die van uw voertuig op te geven. Het kan altijd handig zijn om een aanrijdingsformulier in uw voertuig te bewaren waarop deze basisgegevens al zijn ingevuld. Ook belangrijk is om over de gegevens van de andere partij te beschikken zodat u of uw verzekeraar deze kan contacteren voor afhandeling van het schadegeval.

Wanneer de aanrijding werd waargenomen door een getuige, moeten de contactgegevens van deze getuige ook worden vermeld. Inzittenden in uw voertuig worden niet als getuige beschouwd, deze dient u dus niet te vermelden. Indien er zich na het invullen van het aanrijdingsformulier nog een getuige zou melden, zal het moeilijker zijn – maar niet onmogelijk – om de getuigenverklaring voor een rechtbank te gebruiken. De getuige zou dan eventueel als niet objectief en onafhankelijk kunnen worden beschouwd. De rechtspraak is hierover verdeeld en het oordeel van de rechter zal zoals steeds afhangen van de concrete omstandigheden.

 

 

 

Van het aanrijdingsformulier zal er één origineel zijn en de andere bestuurder kan de kopie meenemen. Dit is het niet gekleurde, doordrukte blaadje achter het origineel.

Het aanrijdingsformulier moet binnen de acht dagen na het ongeval worden afgegeven aan de verzekeraar.

Belangrijk is dat er na het invullen van het Europees Aanrijdingsformulier geen wijzingen meer kunnen worden doorgevoerd. Latere eenzijdige schetsen of verklaringen zullen buiten beschouwing worden gelaten als deze niet overeenkomen met het initieel tegensprekelijk ingevuld aanrijdingsformulier. De rechter zal enkel rekening houden met de gegevens die ‘in tempore non suspecto’ (lees: voordat er sprake was van betwisting) op het aanrijdingsformulier werden ingevuld.

Het weze duidelijk dat de tegensprekelijke ongevalsaangifte, zoals ingevuld op het moment van de aanrijding, van cruciaal belang is om later de aansprakelijkheid te beoordelen. Uiteraard kan ook de politie ter plaatse worden geroepen om de nodige vaststellingen te doen wanneer men bijvoorbeeld in de onmogelijkheid is om het formulier in te vullen of bij blijvende discussie met de andere partij.

Een laatste belangrijk punt is dat u zeker de plaats van het schadegeval niet mag verlaten zonder dat ofwel de politie de nodige vaststellingen heeft gedaan of nadat het aanrijdingsformulier tegensprekelijk werd ingevuld. Zoniet zou de tegenpartij eventueel kunnen stellen dat u vluchtmisdrijf heeft gepleegd en niet ter plaatse bent gebleven om de nodige vaststellingen te doen!

Voor verdere vragen en/of advies omtrent het Europees aanrijdingsformulier, kan u ons steeds contacteren op [email protected].

Bent u in regel?

Vanaf heden is de klokkenluidersregeling van kracht!

In organisaties, zowel bij overheden als bij ondernemingen, durven er al eens wantoestanden te ontstaan. Dit kan betrekking hebben op alle mogelijke aspecten binnen dergelijke organisaties. In het verleden durfden de meeste mensen uit deze organisaties geen melding te maken van dergelijke wantoestanden, aangezien ze vreesden voor represailles. Daarom heeft de Europese Unie op 26 november 2019 een richtlijn[1] uitgevaardigd die deze mensen bescherming moet bieden. Deze richtlijn diende omgezet te worden door de Belgische wetgever vóór 17 december 2021.[2]

De plenaire vergadering van de Kamer zette echter pas op 24 november 2022 het licht op groen voor de wet op de regelgeving voor klokkenluiders in de private en publieke sector. De Richtlijn is intussen geïmplementeerd door de wet van 28 november 2022 tot omzetting van de EU-Klokkenluidersrichtlijn voor de private sector.[3] De wet treedt in werking op 15 februari 2023. Via de omzettingswet van 8 december 2022 werd de Richtlijn ook geïmplementeerd voor de federale publieke sector.[4]

Wat?

De richtlijn, en dus ook de wet, voorziet in de mogelijkheid voor werknemers om, eventueel anoniem, melding te maken van wantoestanden binnen ondernemingen.  De EU nam de richtlijn in 2019 aan als reactie op enkele ophefmakende schandalen die aan het licht waren gekomen door klokkenluiders, zoals Luxleaks en de Panama Papers. Door deze schandalen werd ook duidelijk hoe precair de situatie is van personen die ‘de klok luiden’ en de gebrekkige bescherming die zij genieten.

De wet voorziet dat er een meldingskanaal moet worden voorzien voor inbreuken met betrekking tot volgende zaken:[5]

  • Overheidsopdrachten;
  • Financiële diensten, producten en markten en voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme;
  • Vervoersveiligheid;
  • productveiligheid en – conformiteit;
  • Milieubescherming;
  • Stralings- en nucleaire veiligheid;
  • Gezondheid en welzijn van dieren;
  • Volksgezondheid;
  • Voedsel- en diervoederveiligheid;
  • Consumentenbescherming;
  • Bescherming van de persoonlijke levenssfeer en persoonsgegevens;
  • Beveiliging van netwerken en informatiesystemen;
  • Bestrijding van belastingfraude en sociale fraude.

Voor wie?

In eerste instantie geldt de verplichting om een intern meldingskanaal op te zetten in de private sector slechts voor bedrijven vanaf 250 werknemers. De omzetting van de richtlijn voor bedrijven met 50 tot 249 werknemers moet pas op 17 december 2023 helemaal op punt staan. Vanaf dat moment zullen zij dus ook hun interne meldkanalen opgesteld, geïmplementeerd en operatief moeten hebben.

Door het invoeren van een intern meldingskanaal moet een klokkenluider de mogelijkheid worden geboden om bij een onpartijdige en onafhankelijke persoon of afdeling binnen zijn organisatie op vertrouwelijke wijze vermeende inbreuken te kunnen aankaarten. Zo’n meldingskanaal kan onder meer de vorm aannemen van een e-mailadres of een app.

Niet alleen werknemers kunnen gebruik maken van dergelijk meldingskanaal. Ook voormalige werknemers, vrijwilligers, stagiairs, aandeelhouders, bestuurders, leveranciers kunnen een melding doen via het intern meldingskanaal. Ook ambtenaren in de publieke sector kunnen hiervan gebruik maken. Het gaat erom dat ze de gemelde informatie vernamen in een werkgerelateerde context.[6]

Naast de interne melding is er ook een mogelijkheid om een vermeende inbreuk extern te melden of indien er een onmiddellijk gevaar voor het openbaar belang is of een risico dat er bewijsmaterieel wordt vernietigd, dan kan de melding ook publiek gebeuren via de pers.[7] De interne melding geniet evenwel de voorkeur.[8]

Bescherming klokkenluider?

  1. Bescherming persoonsgegevens melder

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de identiteit van de klokkenluider vertrouwelijk blijft. Uitzondering hierop is het recht op een eerlijk proces van de persoon waarover de melding wordt gedaan. Men zal in dat geval de klokkenluider vooraf verwittigen dat zijn identiteit zal worden onthuld.[9]

    2. Melder mag geen nadeel ondervinden van de melding d.m.v. represailles

De richtlijn wenst klokkenluiders te beschermen tegen elke vorm van represailles.[10] Indien de melder de procedures heeft gevolgd en op het moment van de melding er redelijkerwijze vanuit kon gaan dat de gemelde informatie juist was op het moment van de melding, wordt hij beschermd tegen mogelijke represailles vanuit het bedrijf.

De bescherming creëert een wettelijk, maar weerlegbaar vermoeden dat een represaillemaatregel (bijvoorbeeld het niet verlengen van een contract, ontslag, pesterijen, overplaatsing,…) gelinkt is aan de melding. Gevolg van deze bescherming is dat de melder in beginsel niet aansprakelijk gesteld kan worden voor de gevolgen zijn melding. Wordt een melder toch slachtoffer van een represaille dan kan hij een schadevergoeding vorderen overeenkomstig het contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. Deze schadevergoeding wordt tussen 18 en 26 weken loon vastgelegd. Indien het slachtoffer van de represaille geen loontrekkende is wordt de schadevergoeding vastgesteld op de werkelijk geleden schade.[11]

GDPR van toepassing?

Het zal u niet verbazen dat de General Data Protection Regulation (hierna: GDPR[12])  ook van toepassing is op de klokkenluidersregeling.[13] De privacywetgeving werd in 2018 ingevoerd om de privacy van burgers van de EU te verzekeren. Het spreekt voor zich dat er zeer bewust moet worden omgesprongen met de gegevens die verzameld en verwerkt worden in het kader van een klokkenluidersregeling aangezien dit zeer gevoelige informatie kan bevatten, niet alleen over de klokkenluider zelf, maar ook over het bedrijf of overheid die een vermeende inbreuk zou hebben gepleegd.

Zo bepaalt de richtlijn onder meer dat er van elke ontvangen melding een register moet worden bijgehouden en dat de meldingen niet langer dan noodzakelijk mogen worden opgeslagen.[14]

Voorbeelden in België

  • Het incident in 2021 met burgemeester Veerle Heeren van Sint-Truiden in volle coronatijd. Door toedoen van een klokkenluider kwam het nieuws naar boven dat zij zichzelf, familieleden, buren en medewerkers voorrang had verleend bij de vaccinatiecampagne, terwijl in die periode de 85-plussers aan de beurt waren om ingeënt te worden.
  • De interne audit die bij Bpost werd doorgevoerd naar mogelijke onregelmatigheden bij de aanbesteding van de bedeling van kranten. Aanleiding hiervan was een tip van een klokkenluider.

Vlaamse regelgeving

Ook Vlaanderen heeft intussen werk gemaakt van een nieuw klokkenluidersbeleid. Met het Decreet van 18 november 2022[15] heeft Vlaanderen de Richtlijn eindelijk omgezet in Vlaamse regelgeving. Zij treedt in werking op 10 december 2023 en zal een bescherming moeten bieden aan alle klokkenluiders die bij Vlaamse overheidsdiensten werken, zowel interne als externe personeelsleden, alsook zelfstandigen, vrijwilligers of stagiairs.

Besluit

Bent u een bedrijf met meer dan 250 werknemers? Dan moet u sinds vandaag beschikken over een functioneel meldingskanaal waarbij men op vertrouwelijke wijze eventuele vermeende inbreuken op de werkvloer kan aankaarten. Bent u een bedrijf met 50 tot 249 werknemers, dan heeft u nog (even) respijt tot 17 december 2023. Indien u wenst kan u steeds een beroep doen op onze diensten om uw bedrijf in regel te stellen.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

Juridische bronnen:

  • Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden;
  • 28 NOVEMBER 2022. – Wet betreffende de bescherming van melders van inbreuken op het Unie- of nationale recht vastgesteld binnen een juridische entiteit in de private sector;
  • 8 DECEMBER 2022. – Wet betreffende de meldingskanalen en de bescherming van de melders van integriteitsschendingen in de federale overheidsinstanties en bij de geïntegreerde politie;
  • Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming);
  • Decreet tot wijziging van het Provincie decreet van 9 december 2005, het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur en het Bestuurs decreet van 7 december 2018, wat betreft klokkenluiders;

Media bronnen:

  • PECINOVSKY, “België mist deadline voor omzetting klokkenluidersrichtlijn”, De Juristenkrant, 22 december 2021 ;

[1] Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden

[2] Zie artikel 26.1 Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden

[3] 28 NOVEMBER 2022. – Wet betreffende de bescherming van melders van inbreuken op het Unie- of nationale recht vastgesteld binnen een juridische entiteit in de private sector

[4] 8 DECEMBER 2022. – Wet betreffende de meldingskanalen en de bescherming van de melders van integriteitsschendingen in de federale overheidsinstanties en bij de geïntegreerde politie

[5] Zie artikel 2.1.a) Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden

[6] Zie artikel 4.1 Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden

[7]https://www.tijd.be/ondernemen/algemeen/duizenden-bedrijven-moeten-klokkenluiders-stem-geven/10430920.html

[8] Zie artikel 7.1 en 15 Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden

[9] Zie artikel 16 Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden

[10] Zie artikel 19 Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden

[11] Zie artikel 27, §2 van de Wet van 28 november 2022 betreffende de bescherming van melders van inbreuken op het Unie- of nationale recht vastgesteld binnen een juridische entiteit in de private sector

[12] Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming)

[13] Zie artikel 17 Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden

[14] Zie artikel 18 Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden

[15] Decreet tot wijziging van het Provinciedecreet van 9 december 2005, het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur en het Bestuursdecreet van 7 december 2018, wat betreft klokkenluiders.

 

Het is algemeen geweten dat een erfenis gepaard gaat met hoge erfbelastingen. De schenking is een mogelijk instrument om al tijdens het leven een deel van het vermogen over te dragen naar anderen. In dit artikel lichten we even de do’s & don’ts toe.

De schenking kan verschillende gedaantes aannemen.

Enerzijds is er de notariële schenking. In de regel moet elke schenking gebeuren via een notariële akte. De notaris zal de notariële akte registreren en op basis daarvan belast de overheid de begunstigde voor het ontvangen goed. Het schenken van onroerende goederen gebeurt altijd via de notaris.

Anderzijds bestaan er voor roerende goederen alternatieve schenkingsvormen, waarbij men een bezoek aan de notaris achterwege kan laten en zo dus ook de schenkbelasting. Men spreekt dan van een onrechtstreekse schenking, bijvoorbeeld bij een handgift of een bankgift. Bij een handgift draagt men een goed letterlijk van hand tot hand over, denk aan een meubelstuk of juwelen. Bij een bankgift stort men de gelden eenvoudig op de rekening van de begunstigde.

De voordelen van deze schenkingsvormen zijn dat er geen vormvereisten moeten worden nageleefd, geen notariskosten en (in principe) geen schenkbelastingen moeten worden betaald. Gemakkelijker en goedkoper dus… Toch zijn er een aantal aandachtspunten:

  • Bewijsproblemen

Het gebrek aan een notariële akte kan later voor bewijsproblemen zorgen. Een schenking is een onherroepelijke overdracht: de schenker kan niet zomaar van gedachten veranderen en het goed plots terugvragen van de begunstigde. Dit gebeurt echter soms wel in de praktijk. De schenker beweert dan dat er geen sprake is van een schenking, maar wel van een lening. Bij gebreke aan enig bewijsdocument, bevindt de begunstigde zich in een zeer moeilijke situatie.

Het wordt daarom aangeraden om de alternatieve schenking altijd onderhands vast te leggen. Dit door de schenker eerst een aangetekende intentiebrief te laten versturen aan de begunstigde, waarin hij zijn wil om een goed/gelden te schenken, aangeeft. Na de eigendomsoverdacht (van hand tot hand of storting), wordt een zogenaamde ‘pacte adjoint’ opgesteld waarin de betrokken partijen bevestigen dat de schenking heeft plaatsgevonden.

Op die manier is ook voldaan aan de bewijsregel van art. 1341 Oud Burgerlijk Wetboek/art. 8.9 Nieuw Burgerlijk Wetboek. Het oud Burgerlijk Wetboek stelt dat voor alle zaken die de som of waarde van 375 Euro te boven gaan een akte voor de notaris of een onderhandse akte moet worden opgemaakt. Het nieuw Burgerlijk Wetboek stelt dat voor rechtshandelingen die betrekking hebben op een som of waarde vanaf 3.500,00 Euro een ondertekend geschrift nodig is.

Heeft men dergelijke akte of ondertekend geschrift niet, dan kan men eventueel beroep doen op de uitzonderingsregel van art. 1347 Oud Burgerlijk Wetboek/art. 8.13 Nieuw Burgerlijk Wetboek. Onder het oude bewijsstelsel kon men volstaan met een begin van schriftelijk bewijs dat uitging van de partij tegen wie men moest bewijzen. Onder het nieuw Burgerlijk Wetboek geldt dat het ondertekend geschrift kan worden vervangen door een bekentenis, een beslissende eed of een begin van schriftelijk bewijs voor zover dit laatste wordt aangevuld met een ander bewijsmiddel.

Het Hof van Cassatie heeft bij arrest van 21 oktober 2021 wel geoordeeld dat voormelde bewijsregels bij een onrechtstreekse schenking enkel gelden voor het bewijzen van de neutrale rechtshandeling als drager van de onrechtstreekse schenking (bv. de bankoverschrijving an sich) en niet voor het bewijs dat die rechtshandeling werd gesteld met het oogmerk om te schenken (de zogenaamde animus donandi). Dat laatste kan met alle middelen van recht, met inbegrip van getuigenissen en vermoedens, worden bewezen.

  • Verdachte periode

Een tweede aandachtspunt is de zogenaamde ‘verdachte periode’. Een alternatieve schenking zal maar belastingvrij kunnen gebeuren voor zover de schenker nog 3 jaar na de schenking in leven blijft. Overlijdt de schenker binnen de 3 jaar na de schenking, dan wordt de schenking toch belast en dit niet volgens de tarieven van de schenkbelasting, maar wel in de veel duurdere erfbelasting. Het verschil in tarieven is opvallend:

Vreest men tijdens de verdachte periode dat de schenker zou komen te overlijden, dan kan men de schenking alsnog registreren en toch de lagere schenkbelasting betalen. Uiteraard raden wij aan om op zeker te spelen en steeds de schenkbelasting van 3% te betalen.

De begunstigde zou het risico dat de schenker binnen de 3 jaar na de schenking overlijdt ook kunnen opvangen door een successieverzekering af te sluiten. De verzekering dekt dan de erfbelasting die alsnog op de schenking verschuldigd zou zijn.

Voor meer informatie of vragen omtrent een fiscaal voordelige vermogensplanning kan u het Studio Legale team bereiken via e-mail ([email protected]) of telefonisch (03 216 70 70).

 

De invordering van fiscale en bepaalde niet-fiscale schuldvorderingen door de FOD Financiën wordt geregeld door het Invorderingswetboek dat op 1 januari 2020 in werking trad.

  • Wat

Binnen de FOD Financiën staat de Algemene Administratie van de Inning en de Invordering (afgekort AAII) in voor de invordering van fiscale en bepaalde niet-fiscale schuldvorderingen. De wetgeving hieromtrent lag vroeger verspreid over verschillende (fiscale) wetten en wetboeken. Het Invorderingswetboek heeft deze wetgeving geharmoniseerd, maar ook gewijzigd zodat de administratie makkelijker tot invordering kan overgaan.

  • Toepassingsgebied

De bepalingen uit het Invorderingswetboek zijn van toepassing wanneer:

  1. Het gaat om één van de volgende fiscale schuldvorderingen:
  • Inkomstenbelastingen;
  • Voorheffingen bedoeld in art. 249 WIB;
  • Belastingen gelijkgesteld met inkomstenbelastingen;
  • Btw;
  • Taksen bedoeld in boek II van het Wetboek diverse rechten en taksen;

of

Het gaat om één van de volgende categorieën van niet-fiscale schuldvorderingen:

  • Elke som van niet-fiscale aard verschuldigd aan de fiscus waarvan de invordering wordt verzekerd door de FOD Financiën;
  • Elke som van niet-fiscale aard verschuldigd aan de deelstaten en waarbij aan de FOD Financiën werd gevraagd om ze te innen;
  • Elke som waarvan de invordering wordt verzekerd door de DAVO-wet (invordering alimentatie).

en

  1. De schuldvordering wordt geïnd door de specifieke administratie binnen de FOD Financiën, nl. de AAII.

Daarnaast is het ook mogelijk dat het Invorderingswetboek onrechtstreeks van toepassing wordt gemaakt doordat in bepaalde wetgeving over een type schuldvordering, die normaal gezien buiten het toepassingsgebied zou vallen, wordt verwezen naar het Invorderingswetboek. Dit is bijvoorbeeld het geval voor lokale belastingen, zoals gemeente- en provinciebelastingen.

  • Wijze van invordering
  1. De minnelijke invordering

De administratie moet de minnelijke invordering altijd van start laten gaan met een ingebrekestelling. Deze kan worden verstuurd vanaf 10 dagen na het verstrijken van de wettelijke betaaltermijn (afhankelijk van en verschillend per type schuld). De ingebrekestelling moet gratis verstuurd worden per gewone post en moet op duidelijke en ondubbelzinnige wijze de gegevens van de schuldvordering bevatten.

Art. 3 §4 van de domaniale wet van 22 december 1949 bepaalt echter dat: “In afwijking van het eerste lid kan de schuldenaar, middels een uitdrukkelijke verklaring in die zin, ervoor opteren innings- en invorderingsberichten uitsluitend op elektronische wijze te ontvangen. In dit geval geldt de aanbieding op elektronische wijze als rechtsgeldige verzending van het innings- en invorderingsbericht.”

De ingebrekestelling kan dus ook uitsluitend langs elektronische weg worden verzonden, maar dan moet de schuldenaar daar een uitdrukkelijke verklaring voor hebben afgelegd. In dat geval geldt de elektronische ingebrekestelling ook als verzending van het innings- en invorderingsbericht.

Na de ingebrekestelling heeft de schuldenaar één maand de tijd om te betalen. Zoniet, kan worden overgegaan tot tenuitvoerlegging.

Het voorafgaand versturen van een ingebrekestelling wordt in de wet niet voorgeschreven op straffe van nietigheid. Toch kan het niet verzenden ervan wel gevolgen hebben voor de fiscus, bv. de nalatigheidsintresten beginnen niet te lopen, de middelen van tenuitvoerlegging kunnen ongeldig worden verklaard, de kosten van tenuitvoerlegging kunnen ten laste van de fiscus worden gelegd etc.

  1. De gedwongen invordering

Wanneer vrijwillige betaling uitblijft, zal de fiscus moeten overgaan tot gedwongen invordering. Gedwongen invordering van een schuldvordering is maar mogelijk wanneer de schuldeiser over een uitvoerbare titel beschikt. Voor een gewone schuldeiser houdt dit in de regel in dat hij een vonnis bekomt via de rechtbank om het vervolgens met tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder gedwongen te laten uitvoeren.

De fiscus is echter een bijzondere schuldeiser die een aantal voorrechten heeft. Zo moet de fiscus niet naar de rechtbank stappen, maar kan zij ook zichzelf een uitvoerbare titel geven. Het Invorderingswetboek bepaalt dat de fiscale en bepaalde niet-fiscale schuldvorderingen kunnen worden uitgevoerd op basis van 3 uitvoerbare titels:

  • Het uitvoerbaar verklaard kohier (vanuit de fiscus zelf);
  • Het uitvoerbaar verklaard innings-en invorderingsregister (vanuit de fiscus zelf);
  • Een vonnis (vanuit de rechtbank).

Eens de uitvoerbare titel voorhanden is, kan de fiscus beroep doen op de middelen van tenuitvoerlegging zoals deze omschreven staan in het Gerechtelijk Wetboek, bv. uitvoerend roerend of onroerend beslag.

Om zeker te zijn dat de fiscus haar schuldvordering betaalt ziet – wat niet altijd vanzelfsprekend is wanneer er vele schuldeisers zijn die proberen uit te voeren op het vermogen van een schuldenaar – beschikt zij opnieuw over een aantal voorrechten. Bijvoorbeeld:

  • De fiscus kan beroep doen op een sterk vereenvoudigde procedure van beslag bij een derde;
  • De fiscus beschikt over een algemeen voorrecht op de inkomsten en de roerende goederen van alle aard van de schuldenaar. Dit houdt in dat de fiscus bij samenloop met andere schuldeisers altijd als één van de eerste zal uitbetaald worden;
  • Als waarborg voor het invorderen van de schuldvordering kan de fiscus een wettelijke hypotheek laten vestigen op de goederen van de schuldenaar;
  • Opdat de fiscus zou worden geïnformeerd over handelingen van de schuldenaar die invloed zouden kunnen hebben op haar mogelijkheid om de schuldvordering te innen, zijn er een aantal wettelijke aansprakelijkheden ingevoerd van personen of instanties die de fiscus hiervan moeten inlichten. Zo moet bijvoorbeeld een notaris de fiscus verplicht inlichten wanneer de schuldenaar een onroerend goed wil verkopen;

Het weze duidelijk dat de fiscus over een sterke invorderingspositie beschikt, des te meer sinds de invoering van het Invorderingswetboek.

Nu het doorgaans om grote bedragen gaat en een gedwongen uitvoering veel bijkomende kosten met zich meebrengt, kan het voor een schuldenaar al snel zeer moeilijk worden om het hoofd boven water te houden. Des te meer nu de fiscus ook de mogelijkheid heeft om per overtreding van het Invorderingswetboek een administratieve geldboete gaande van 50,00 tot 1.250,00 Euro op te leggen. Weet dat er een aantal zaken zijn, waarop in dat geval beroep kan worden gedaan:

  • Er kan een afbetalingsplan worden voorgesteld aan de fiscus;
  • Er kan een onbeperkt uitstel van invordering worden aangevraagd. Dit houdt in dat een schuldenaar die zich in een blijvende moeilijke financiële situatie bevindt, een schriftelijk, gemotiveerd verzoek richt aan de administratie om een onbeperkt uitstel van invordering te krijgen in ruil voor betaling van één bepaald, redelijk bedrag;
  • Er kan een vrijstelling van nalatigheidsintresten worden aangevraagd;

Het gaat hier wel om gunstmaatregelen waarop niet elke schuldenaar automatisch recht zal hebben.

Hebt u vragen of wenst u meer informatie over dit onderwerp? Neem gerust contact op met het Studio Legale Team op 03 216 70 70 of via [email protected].

 

 

 

 

 

 

Bij decreet van het Vlaams Parlement van 19 maart 2021 werd met ingang van 1 juli 2021 de zogenaamde vriendenerfenis in de Vlaamse Codex Fiscaliteit ingevoerd (art. 2.7.5.0.6).

Dit om tegemoet te komen aan de grote verschillen in tarieven die in de erfbelasting bestaan tussen verschillende soorten erfgenamen. Erfgenamen in rechte lijn (ouders en/of (klein)kinderen) en partners worden bij overlijden immers belast aan tarieven gaande van 3% tot 27%, terwijl de tarieven voor anderen (denk aan broer/zus, neef/nicht, nonkel/tante, vriend/vriendin,…) van 25% tot 55% kunnen gaan.

Bij overlijdens vanaf 1 juli 2021 heeft men de mogelijkheid om via de vriendenerfenis een deel van de nalatenschap na te laten aan erfgenamen, andere dan de erfgenamen in rechte lijn en partners, aan het gunstiger fiscaal tarief van 3%.

In werkelijkheid blijven de hoge tarieven van 25% tot 55% van toepassing, maar gaat het om een vermindering van de erfbelasting die nadien wordt toegekend.

De vermindering wordt niet automatisch toegekend, maar zal enkel gehanteerd worden wanneer de erflater in zijn testament duidelijk aangeeft welke natuurlijke personen van de vriendenerfenis kunnen genieten en wanneer de korting in de aangifte van nalatenschap door de erfgenamen wordt gevraagd.

Wanneer er één erfgenaam werd aangeduid, komt de volledige vermindering hem toe. Bij meerdere personen wordt de vermindering pro rata verdeeld.

Het bedrag waarop de erfbelasting verminderd wordt tot het rechte lijn-tarief, wordt beperkt tot 15.000,00 Euro. Zo kan er tot maximum 3.300,00 Euro korting verkregen worden (15.000,00 Euro aan 25% = 3.750,00 Euro – 15.000,00 Euro aan 3% = 450,00 Euro). Op de geërfde bedragen boven 15.000,00 Euro worden de duurdere tarieven vanaf 25% toegepast.

Het voordeel lijkt op het eerste zich misschien beperkt, maar door verschillende (kleinere) successieplanningstechnieken te combineren kan uiteindelijk toch een groot verschil worden gemaakt.

Het is uiteraard ook steeds mogelijk om reeds bij leven een deel van het vermogen over te dragen aan vrienden of overige familieleden d.m.v. een schenking, waarop gunstigere schenkingstarieven van toepassing zijn.

Voor meer informatie over successieplanning, kan u ons kantoor steeds bereiken op 03 216 70 70 of via [email protected].

 

 

 

 

 

Sinds 19 juni 2021 is het (oud) Burgerlijk Wetboek een nieuw hoofdstuk ‘broers en zussen’ rijker. Het hoofdstuk kreeg een plaats onder Boek I ‘Personen’, Titel IX ‘Ouderlijk gezag en pleegzorg’ en bevat 3 nieuwe wetsbepalingen.

Het nieuwe hoofdstuk is van toepassing op de maatregelen die worden genomen in het kader van het ouderlijk gezag, de pleegzorg en op de plaatsing van een minderjarig niet-ontvoogd kind in het kader van jeugdbijstand en jeugdbescherming.

De nieuwe wetsbepalingen geven minderjarige broers en zussen twee uitdrukkelijke rechten:

  1. het recht om niet van elkaar te worden gescheiden en dus om samen op te groeien in hetzelfde gezin. Dit lijkt op het eerste zicht misschien evident, maar in de praktijk bleek dit na een scheiding van de ouders of plaatsing in de jeugdhulp vaak anders uit te draaien;
  2. het recht om op elke leeftijd persoonlijk contact te hebben met elkaar. Dit omgangsrecht bestond reeds voor grootouders en ieder ander persoon die aantoont een bijzonder affectieve band te hebben met een kind.

Deze rechten vloeien voort uit art. 8 EVRM (recht op eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven).

Op deze rechten mag enkel uitzondering worden gemaakt wanneer dit in het belang van het kind zelf is, wat kind per kind wordt beoordeeld. Wordt een kind in zijn belang gescheiden van broer/zus, dan nog moet er maximaal gestreefd worden naar een behoud van persoonlijk contact met de broers en zussen, tenzij ook dit ingaat tegen het belang van het kind. Op die manier kan er desgevallend toch een regeling op maat worden uitgewerkt in het belang van alle broers en zussen. Zo voorziet de wet expliciet in een uitzondering wanneer een kind in een jeugdvoorziening wordt geplaatst als gevolg van het plegen van een jeugddelict. Logischerwijs wordt er dan niet ook voorzien in een plaatsing van de broers en zussen van de pleger.

De wetsbepalingen zijn niet enkel van toepassing op broers en zussen in de klassieke zin van het woord, maar ook op kinderen die samen binnen eenzelfde gezin worden opgevoed en die een bijzondere affectieve band hebben ontwikkeld met elkaar uit de samenwoning. Op die manier wordt er ook rekening gehouden met nieuw samengestelde gezinnen. Op het eerste zicht lijkt er dan ook sprake te zijn van een ruim toepassingsgebied, maar hierbij dient te worden opgemerkt dat er in de Belgische wetgeving geen definitie bestaat van ‘broer’ en ‘zus’. Er kan dan ook discussie ontstaan over het toepassingsgebied van de nieuwe wetgeving. In de rechtsleer wordt als definitie van broer en zus geopperd: iemand waarmee men minstens één gemeenschappelijke ouder heeft in afstamming of in volle adoptie.

Opdat de nieuwe wetsbepalingen hun doel volledig zouden bereiken – nl. broers en zussen samen laten opgroeien – werden ook een aantal andere wetsbepalingen gewijzigd:

  • 374 §2 lid 4 (oud) Burgerlijk Wetboek werd gewijzigd in die zin dat de Familierechtbank bij het uitwerken van een verblijfsregeling voor de minderjarige kinderen na scheiding van de ouders nu moet streven naar eenzelfde verblijfsregeling alle broers en zussen. Is dit niet mogelijk, dan moet de Familierechtbank verduidelijken hoe het persoonlijk contact tussen de broers en zussen moet verlopen;
  • 393 lid 2 (oud) Burgerlijk Wetboek werd gewijzigd in die zin dat de Vrederechter bij het onder voogdij plaatsen van kinderen bij voorkeur dezelfde voogd aanduidt voor alle broers en zussen, tenzij het belang van het kind anders vereist. Is dit niet mogelijk, dan moet de Vrederechter verduidelijken hoe het persoonlijk contact tussen de broers en zussen moet verlopen.

De nieuwe wetgeving heeft een belangrijke symbolische waarde. Er werden immers in het verleden al 6 wetsvoorstellen ingediend en nu (pas) wordt er eindelijk op algemene wijze erkenning gegeven aan de bijzondere band tussen broers en zussen. Er wordt echter op geen enkele manier in sancties voorzien. De vraag rijst dan ook wat er gebeurt wanneer broers en zussen toch van elkaar worden gescheiden en geen contact kunnen hebben met elkaar. De vroegere wetsvoorstellen hadden de bedoeling om de minderjarigen toe te laten deze nieuw verworven rechten zelf in rechte te kunnen laten afdwingen. Dit zou maken dat een minderjarige ‘procesbekwaamheid’ zou krijgen, hetgeen veel tegenkanting kreeg en uiteindelijk ook niet werd opgenomen in de uiteindelijke wetswijziging.

Het zal dan ook toekomen aan de actoren in de praktijk om de wetgeving effectief toe te passen zodat de nieuwe bepalingen geen dode letter blijven.

Dat de nieuwe rechten niet alleen symbolische, maar ook praktische relevantie hebben, is gebleken uit een arrest van het Grondwettelijk Hof van 21 april 2022.  De vraag die aanleiding gaf tot het arrest was of het recht om gehoord te worden als minderjarige in een procedure betreffende het bepalen van diens verblijfsregeling enkel toekomt aan die minderjarige of ook aan zijn halfzussen en halfbroers. Het Grondwettelijk Hof beantwoordt deze vraag positief en betrekt het recht op persoonlijk contact en het recht om niet van elkaar gescheiden te worden in haar antwoord door te stellen dat:

‘Wanneer een rechter zich dient uit te spreken over een voor een minderjarige geldende verblijfsregeling, zijn oordeel rechtstreeks kan raken aan de rechten van de halfzussen en halfbroers van die minderjarige, gewaarborgd bij artikel 375bis en 387septies-decies oud BW. Bij de beoordeling van wat de meest passende verblijfsregeling is, dient de rechter dan ook rekening te houden met die rechten. Daaruit volgt dat de rechter in dergelijke omstandigheden uitspraak doet in een aangelegenheid die niet alleen de betrokken minderjarige aangaat, maar ook diens minderjarige halfzussen en halfbroers.”

De 2 nieuwe rechten kunnen dus ook onrechtstreeks invloed hebben op de positie van broers en zussen in de ruime zin van het woord, zoals hier bijvoorbeeld in het kader van het hoorrecht van minderjarigen.

Opgelet! Asbestattest verplicht vanaf 23 november 2022

Vanaf 23 november dit jaar moet een eigenaar in Vlaanderen bij de verkoop van zijn woning verplicht een asbestattest bezorgen aan de koper indien de woning dateert van vóór 2001.

Deze verplichting geldt in principe voor elke overdracht onder levenden met betrekking tot een eigendomsrecht – zoals iedere verkoop of schenking – of iedere vestiging of overdracht van een recht van vruchtgebruik, erfpacht, opstal of een zakelijk recht van gebruik.

Bovendien zal een verhuurder verplicht een kopie van het asbestattest moeten overmaken aan zijn (potentiële) huurders, indien het attest beschikbaar is.

Tegen 2032 zal echter elke eigenaar van een gebouw of woning ouder dan 2001 in het bezit moeten zijn van een asbestattest.

Het asbestattest geeft een overzicht van alle asbesthoudende materialen in het gebouw en bevat:

  • een beschrijving van het gebouw en welke materialen/gebouwonderdelen asbest bevatten
  • wat de staat is van het asbest
  • hoe het veilig kan worden verwijderd of beheerd[1]

Om het attest te kunnen verkrijgen, zal de eigenaar beroep moeten doen op een gecertificeerd asbestdeskundige die een asbestinventarisatie opmaakt van het gebouw. Het attest zal vermoedelijk tussen de 395 en 850 euro kosten, afhankelijk van de grootte van het gebouw.

In geval van een verkoop maakt de verkoper het attest over aan de koper voor de ondertekening van het compromis.

Hoewel het verwijderen van asbest steeds een gezonde keuze is, zijn er aan de inhoudelijke uitkomst van het attest geen specifieke verplichtingen verbonden. De asbesthoudende materialen moeten niet worden verwijderd.

De bedoeling van het asbestattest is in de eerste plaats om de koper of gebruiker te sensibiliseren. Ook kunnen zo de Vlaamse eigendommen met asbestaanwezigheid in kaart worden gebracht.

Bij verdere vragen kan U steeds contact opnemen met ons kantoor. Wij helpen U graag verder!

[1] J. CEENAEME, “[Kopen en verkopen] Vastgoed en bijkomende verplichtingen” in J., DAMBRE, M., VANDROMME, T., CEENAEME, J., DEFOOR, W., VANMUYSEN, J., CLABOTS, A., VANBIERVLIET, W., VANOPPEN, K., Vastgoedzakboekje, Mechelen, Wolters Kluwer Belgium, 2022, 158-160.
Hoofdwebsite Contact
afspraak maken upload






      GDPR proof area
      Upload uw documenten





      sleep uw documenten naar hier of kies bestand


      sleep uw briefwisseling naar hier of kies bestand











        Benelux (€... )EU (€... )Internationaal (prijs op aanvraag)

        Door de aanvraag in te dienen, verklaart u zich uitdrukkelijk akkoord met onze algemene voorwaarden en bevestigt u dat u onze privacyverklaring aandachtig heeft gelezen. Het verzenden van deze aanvraag geldt als een opdrachtbevestiging.
        error: Helaas, deze content is beschermd!