Auteur: Eva Willems

Om ervoor te zorgen dat niet iedereen zijn eigendomsrecht uitoefent zonder rekening te houden met de ander, werd de leer van de bovenmatige burenhinder uitgewerkt. Toch zullen buren de gewone hinder van het samenleven moeten verdragen van elkaar.

Sinds de komst van boek 3 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, is de leer in de wet verankerd, namelijk in de artikelen 3.101 en 3.102 BW. Artikel 3.101, §1 eerste lid BW bepaalt: “Naburige eigenaars hebben elk een recht op het gebruik en genot van hun onroerend goed. Bij de uitoefening van hun gebruik en genot eerbiedigen ze het geschapen evenwicht door geen hinder op te leggen aan de nabuur die de normale ongemakken uit de nabuurschap overtreft en hem toerekenbaar is”.

Er is sprake van een evenwichtsleer, waarbij gebruik wordt gemaakt van het regime van de foutloze aansprakelijkheid. De bovenmatige hinder moet met andere woorden het gevolg zijn van het handelen of nalaten van de buurman, zonder dat een fout vereist is.

Verder moet er ook sprake zijn van nabuurschap tussen het hinderverwekkende perceel en het hinderlijdend perceel. Ze moeten niet aanpalen maar wel in elkaars omgeving liggen. Noch de eiser, noch de verweerder moeten in het kader van een vordering inzake burenhinder, over het eigendomsrecht van de percelen beschikken. Een zakelijk of persoonlijk recht over een attribuut van het eigendomsrecht volstaat (artikel 3.101, §3 BW).

Tot slot moet het gaan over bovenmatige hinder. Bij gebrek hieraan is er geen sprake van een verstoord evenwicht tussen naburige erven. De wetgever heeft een niet-exhaustieve lijst samengesteld met zaken waarmee rechters rekening kunnen houden bij de beoordeling van de bovenmatigheid van de hinder: het tijdstip, de frequentie en de intensiteit van de hinder, de eerstingebruikneming of de publieke bestemming van het onroerend goed van waaruit de hinder wordt veroorzaakt (artikel 3.101, §1, tweede lid BW). Boven alles zal de rechter rekening moeten houden met de concrete omstandigheden van de zaak.

Het is belangrijk dat Vrederechters wel degelijk (onder)grenzen stellen aan het vereiste van de bovenmatigheid. Dit vereiste belet dat elke verzuurde buur bij de rechtbank komt aankloppen. De Vrederechter te Eeklo bewaakt dit principe en bekritiseert zure buren.  Hij oordeelde op 20 mei 2021 dat het evenwicht tussen twee erven niet verstoord is wanneer onder de dakgoten van een naburige woning een aantal kunstnesten voor zwaluwen worden gehangen. De eisende partij riep de bovenmatige burenhinder in omdat de zwaluwen over hun perceel vliegen en de vogels zich wel eens ontlasten. De Vrederechter oordeelde dat de gekende overlast door het overvliegen “nul komma nul” is. Hij stelt: “Dat er al eens vogelstront op hun koer zal liggen, valt niet te vermijden. Er zijn voor het vliegend gedierte nu eenmaal geen richtlijnen of regelgeving hierover.” Hij besluit dat het probleem niet de aanwezigheid is van zwaluwen, maar wel de onverdraagzaamheid van mensen die in de buurt ervan wonen.

Wanneer de Vrederechter oordeelt dat het evenwicht wel effectief verstoord is, moet er een remedie worden toegekend. Een vordering wegens burenhinder levert een rechtmatige en passende remedie op die het evenwicht herstelt. Enkel de bovenmatige hinder wordt vergoed. De rechter oordeelt welke van de volgende maatregelen passend is (artikel 3.101, §2 BW):

  • een vergoeding in geld die de bovenmatige hinder compenseert;
  • de vergoeding van de kosten verbonden aan compenserende maatregelen op het gehinderde onroerend goed om de last tot het normale niveau te verminderen;
  • voor zover dit op zich geen nieuw onevenwicht doet ontstaan en een normaal gebruik en genot van het onroerend goed hierdoor niet wordt uitgesloten, het bevel de handeling die het evenwicht verstoort te staken of op het hinderende onroerend goed maatregelen te nemen die de bovenmatige hinder verminderen tot het normale niveau.

Artikel 3.102 BW biedt bovendien de mogelijkheid om deze vordering ook preventief in te stellen, waardoor het evenwicht niet kan verstoord worden. Artikel 3.102 BW luidt als volgt:

“Indien een onroerend goed ernstige en manifeste risico’s inzake veiligheid, gezondheid of vervuiling ten aanzien van een naburig onroerend goed veroorzaakt waardoor het evenwicht tussen de onroerende goederen wordt verbroken, kan de eigenaar of gebruiker van dat naburige onroerend goed in rechte vorderen dat preventieve maatregelen worden genomen teneinde te verhinderen dat het risico zich realiseert.”

De vordering kan enkel ingesteld worden ingeval van “ernstige en manifeste risico’s inzake veiligheid, gezondheid of vervuiling ten aanzien van een naburig onroerend goed.” Het gaat om een strikte afbakening waar niet lichtzinnig mee omgegaan mag worden.

 

Conclusie

“Beter een goede buur dan een slechte vriend” impliceert het belang van verdraagzaamheid ten opzichte van de buur. Toch kan het voorvallen dat die buur de grenzen van het toelaatbare overschrijdt en dan kan de vordering inzake bovenmatige burenhinder een goede toevlucht zijn.

Bronnen

  • SAGAERT, V., Goederenrecht, Mechelen Wolters Kluwer, 2021, 605-645.
  • VAN STIPHOUT, T., “Boek 3 “Goederen” van het nieuw Burgerlijk Wetboek – Burenhinder”, Notariaat 2021, 8-12.
  • Eeklo 20 mei 2021, NjW 2023, 664.

 

P.S. De artikelen 3.101 en 3.102 BW zijn van toepassing op alle rechtsfeiten die zich hebben voorgedaan vanaf 1 september 2021. De gevolgen van rechtsfeiten die hebben plaatsgevonden voor deze datum, vallen nog steeds onder de toepassing van artikel 544 van het oud BW. Ook over de oude regeling verscheen in het verleden een artikel: https://legalnews.be/verbintenissen-goederen/burenhinder-studio-legale/

Wat nu precies de taak van de rechter in burgerlijke zaken? Tot waar strekt de bevoegdheid van de rechter en wat wordt overgelaten aan de partijen? In dit artikel komen volgende zaken aan bod: partijautonomie, rechten van verdediging, feitelijke vermoedens en gerechtskosten.

Alles begint met de partijautonomie, ook wel het beschikkingsbeginsel genoemd. De partijen bepalen de grenzen van de zaak die ze voor de rechter brengen. Het zijn de partijen die hun vorderingen uiteen zetten, argumentatie hiervoor opstellen en bewijsmiddelen aanvoeren. De rechter oordeelt op zijn beurt over wat de partijen vorderen, niets meer en niets minder. Zo mag de rechter niet meer toekennen dan wat werd gevorderd (ultra petita). Evenmin mag de rechter nalaten uitspraak te doen over een punt van de vordering (infra petita).[1]

  1. Toepassing van het recht op de feiten

De rechter moet uitspraak doen over de zaak die voor hem is gebracht overeenkomstig de toepasselijke rechtsregels. Ongeacht de rechtsgronden waarop partijen hun vorderingen baseren, mag de rechter deze rechtsgronden aanvullen, wijzigen of vervangen.

Hierbij dient de rechter aan volgende voorwaarden te voldoen:

  • Geen grond opwerpen die partijen bij conclusie (d.i. schriftelijke weerslag van standpunt) hebben uitgesloten;
  • Voorwerp van de vordering (d.i. resultaat dat partijen hopen te verkrijgen) niet wijzigen;
  • Recht van verdediging van partijen niet miskennen;
  • Enkel steunen op elementen die hem regelmatig zijn voorgelegd.

De vraag stelt zich of de rechter hiermee geen inbreuk maakt op de rechten van verdediging van partijen (artikel 6 EVRM). Het Hof van Cassatie heeft meermaals geoordeeld dat de rechten van verdediging hierdoor niet geschonden worden indien partijen – gelet op het verloop van het debat – konden verwachten dat de rechter de betreffende rechtsgronden zou betrekken in zijn oordeel en aldus hierover tegenspraak konden voeren.[2] Het komt (aantoonbaar) gepast voor dat de rechter steeds partijen de kans geeft om standpunt in te nemen omtrent nieuwe of aanvullende rechtsgronden.

  1. Bewijs

Het is aan de eisende partij om het bewijs te leveren van de feiten of rechtshandelingen waarop deze zij haar vordering steunt (art. 8.4, eerste lid Burgerlijk Wetboek). Op haar beurt moet de verwerende partij die meent bevrijd te zijn, de feiten of rechtshandelingen bewijzen die dit ondersteunen (art. 8.4, tweede lid Burgerlijk Wetboek).

Behoudens andersluidende wettelijke bepaling komen alle bewijsmiddelen in aanmerking, met name een ondertekend geschrift, getuigen, feitelijke vermoedens, bekentenissen en de eed (art. 8.8 Burgerlijk Wetboek).

Het feitelijk vermoeden is een bewijsmiddel waarbij de rechter het bestaan van een of meerdere onbekende feiten afleidt uit een of meer bekende feiten (art. 8.1, 9° Burgerlijk Wetboek).

De rechter mag maar feitelijke vermoedens aannemen als deze op een of meer ernstige en precieze aanwijzingen berusten (art. 8.29, tweede lid Burgerlijk Wetboek). In het verlengde hiervan mag de rechter aan de vastgestelde feiten geen gevolg verbinden dat daarmee geen verband houdt of op basis van die feiten niet te verantwoorden is.[3]

Verder moet het bewijs uiteraard rechtmatig worden verkregen. Nochtans wordt onrechtmatig verkregen bewijs slechts geweerd indien de betrouwbaarheid van het bewijs hierdoor werd aangetast of indien het recht op een eerlijk proces zou worden geschonden. In alle andere gevallen wordt onrechtmatig verkregen bewijs dus toegestaan.[4] De rechter houdt hierbij wel rekening met onder meer de wijze van verkrijging, de ernst van de onrechtmatigheid, de impact hiervan op tegenpartij en de houding van tegenpartij.[5]

  1. Gerechtskosten

Overeenkomstig artikel 1017, eerste lid Gerechtelijk Wetboek verwijst de rechter de in het ongelijk gestelde partij in de kosten, met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding.

De rechtsplegingsvergoeding is een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten en erelonen van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij, in beginsel bepaald op het gevorderde bedrag (art. 1022, eerste lid Gerechtelijk Wetboek). Bij Koninklijk Besluit werden basis-, minimum- en maximumbedragen vastgesteld.[6] Op datum van de uitspraak bepaalt de rechter het correcte (geïndexeerde) basisbedrag en corrigeert de rechter ambtshalve de gevorderde rechtsplegingsvergoedingen in meer of in min.[7] Deze correctiebevoegdheid doet geen afbreuk aan de partijautonomie en het recht van verdediging van de partijen.[8]

Afwijking van het basisbedrag is mogelijk mits daartoe een grond of verzoek voorligt (art. 1022 Gerechtelijk Wetboek). Partijen kunnen ook tot een akkoord komen over de gerechtskosten (art. 1017, eerste lid Gerechtelijk Wetboek).

Indien een partij juridische tweedelijnsbijstand (“pro deo bijstand”) geniet, is de rechter in principe verplicht de minimumrechtsplegingsvergoeding uit te spreken of mits bijzondere motivering het bedrag te verlagen onder het minimum (art. 1022, vierde lid Gerechtelijk Wetboek).

Eerstdaags volgt er een update met recente cassatierechtspraak over de rechtsplegingsvergoeding.

Besluit

U las net de basisbeginselen waar een rechter zich aan zou moeten houden bij zijn (zeer belangrijke) taak. In een volgende bijdrage gaan we specifiek in op de taak van de rechter bij verstek, d.w.z. indien de tegenpartij niet komt opdagen.

Indien U na het lezen van dit artikel vragen heeft, aarzel dan zeker niet om ons te contacteren via [email protected] of 03/216.70.70.

 

[1] C. VAN SEVEREN, “Beschikkingsbeginsel vs. taak van de rechter“, (noot onder Antwerpen 1e k. 20 januari 2014), NJW 2015, nr. 314, 20; S. MOSSELMANS, Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, deel I, hoofdstuk I, Ger.W. art. 12-13, (5) 9.

[2] Cass. 5 september 2013, C.12.0599.N; Cass. 25 januari 2021, AR C.19.0401.N, RDJP 2021/2, 72; Cass. 25 januari 2021, AR C.20.0147.N, RW 2021-22, nr. 21, 1; Cass. 2 september 2022, RW 2022-23, nr. 9, 334; Cass. 19 oktober 2023, C.23.0094.N, RW 2023-24, nr. 16, 630.

[3] Cass. 16 september 2022, RW 2022-23, nr. 24, 947; Cass. 28 oktober 2022, RW 2022-23, nr. 24, 947.

[4] Cass. 9 november 2018, C.17.0220.N-C.17.0318.N.

[5] Cass. 14 juni 2021, AR C.20.0418.N.

[6] Koninklijk Besluit van 26 oktober 2007 tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 Gerechtelijk Wetboek en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 1 tot 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van de advocaat, BS 9 november 2007, 56.834.

[7] Cass. 13 januari 2023, RW 2022-23, nr. 30, 1180.

[8] Cass. 3 maart 2023, RW 2022-23, nr. 37, 1; Cass. 21 april 2023, RW 2023-24, nr. 3, 109.

Via gerechtelijke weg betaling afdwingen van grensoverschrijdende facturen met relatief kleine bedragen kan in eerste instantie niet de moeite lijken. Wanbetaling, zelfs van kleine bedragen, kan op lange termijn echter nefast zijn voor uw bedrijfsvoering. Verzaken aan de afdwinging van betaling brengt niet alleen ondernemingen zelf in de problemen, maar zorgt er onrechtstreeks ook voor dat schuldenaars tot wanbetaling worden aangezet.[1] Het is dus van groot belang dat u op de hoogte bent van de middelen die thans ter beschikking worden gesteld om onbetaalde grensoverschrijdende facturen te innen.

 

De kans is groot dat u in de professionele sfeer reeds in contact bent gekomen met onbetaalde facturen. Indien Uw schuldenaar niet betaalt en de factuur heeft betrekking op een grensoverschrijdende geldvordering tussen EU-lidstaten, kan beroep gedaan worden op de Europese betalingsbevelprocedure.[2] Deze procedure is eenvoudiger, sneller en goedkoper dan een klassieke procedure voor de nationale rechtbanken voor invordering van geldvorderingen tussen EU-lidstaten. Het betreft een aanvullende procedure naast de verschillende nationale betalingsbevelprocedures en vormt geenszins een harmonisering hiervan.[3]

Voorwaarden

Schuldeisers kunnen gebruik maken van de Europese betalingsbevelprocedure voor niet-betwiste en grensoverschrijdende geldvorderingen tussen alle EU-lidstaten, met uitzondering van Denemarken.[4]

Het niet-betwiste karakter wordt pas verworven gedurende de procedure. Indien de schuldeiser zich niet verweert, wordt de Europese betalingsbevelprocedure verdergezet. Indien de schuldenaar zich wel verweert, wordt de Europese betalingsbevelprocedure stopgezet.[5]

Grensoverschrijdend houdt in dat ten minste een van de partijen haar woonplaats of gewone verblijfplaats in een andere lidstaat heeft dan de lidstaat van het aangezochte gerecht.[6]

Procedure

De Europese betalingsbevelprocedure wordt ingeleid door een standaardformulier in te dienen bij de bevoegde rechtbank, met uitzondering van Hongarije waar de notaris bevoegd is.[7]

De bevoegde rechtbank is in principe deze van de woonplaats van de (buitenlandse) schuldenaar. Indien u evenwel een geldig forumbeding heeft opgenomen in uw overeenkomst of algemene voorwaarden, kan de daarin aangewezen rechtbank bevoegd zijn.[8]

Vervolgens controleert de rechtbank de ontvankelijkheid van het formulier en wordt nagegaan of de vordering gegrond lijkt.[9] Zoals uit de bewoording van de Betalingsbevelverordening reeds blijkt, is de controle ten gronde eerder beperkt en geenszins diepgaand.[10]

Indien de vordering ontvankelijk is en gegrond lijkt, vaardigt de rechtbank een Europees betalingsbevel (EBB) uit.[11]

Dit EBB wordt vervolgens betekend aan de schuldenaar.[12]

De schuldenaar heeft alsdan 30 dagen de keuze om hetzij zijn schuld te betalen, hetzij schriftelijk verweer aan te tekenen tegen het EBB.

  1. Schuldenaar betaalt

Indien de schuldenaar betaalt, wordt de procedure met succes afgerond.

  1. Schuldenaar betaalt niet en verweert zich evenmin

Indien de schuldenaar niet betaalt en zich evenmin verweert, verklaart de rechtbank het EBB na 30 dagen onverwijld uitvoerbaar.[13] De schuldeiser kan vervolgens het EBB rechtstreeks uitvoeren in alle 26 lidstaten die aangesloten zijn bij de Betalingsbevelverordening en de op die manier betaling van schuldenaar afdwingen.[14]

  1. Schuldenaar betaalt niet maar verweert zich

Indien de schuldenaar niet betaalt, doch zich tijdig verweert bij de rechtbank die het EBB heeft uitgevaardigd, wordt de procedure voortgezet voor de bevoegde rechtbank van de lidstaat van oorsprong.[15]

De schuldeiser kan er evenwel ook voor opteren de vordering voort te zetten met de Europese procedure voor geringe invorderingen.[16] Hiertoe mag de waarde van de vordering het bedrag van 5.000,00 € (exclusief interesten en kosten) evenwel niet overschrijden. In tegenstelling tot de Europese betalingsbevelprocedure, komen betwiste geldvorderingen hiervoor wel in aanmerking.[17]

Bescherming schuldenaar

Met de Europese betalingsbevelprocedure en de Europese procedure voor geringe invorderingen hebben schuldeisers aldus een krachtig wapen om betaling te bekomen van stilzittende schuldenaars van grensoverschrijdende facturen binnen de EU.

Het betreft evenwel een eenzijdige procedure dewelke bovendien niet aan de diepgaande controle ten gronde wordt onderworpen. De procedure is dan ook eerder gericht op snelle en efficiënte invordering van niet-betwiste geldvorderingen en minder op vaststelling van de gegrondheid ervan.

Het eenzijdige karakter en de potentieel grote impact van de procedure, vragen dan ook mechanismen ter bescherming van de belangen van de schuldenaar. Zo is het van belang dat de schuldenaar met zekerheid en voldoende geïnformeerd wordt van de procedure.

Binnen de 30 dagen na betekening of kennisgeving van het EBB, kan de schuldenaar een verweerschrift indienen. Na afloop van deze termijn beschikt de schuldenaar in uitzonderlijke omstandigheden over een rechtsmiddel om een heroverweging te vragen.[18]

Voor meer informatie omtrent onbetaalde grensoverschrijdende facturen, kan U het Studio Legale team contacteren via [email protected] of 03/216.70.70.

 

 

[1] L. SAMYN, Handboek Europees Burgerlijk Procesrecht, Mortsel, Intersentia, 2015, 296-297.

[2] Verord. EP. en Raad nr. 1896/2006, 12 december 2006 houdende invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399.

[3] M. TRAEST, “Nieuw Europees internationaalprivaatrechtelijk procesrecht van toepassing”, RW 2008-09, nr. 21, (858) 859-860.

[4] Art. 2.3 Verord.EP. en Raad nr. 1896/2006 , 12 december 2006 houdende invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399.

[5] H. STORME, “Europese betalingsbevelprocedure”, NjW 2009, afl. 196, (98) 101; B. VERBELEN en K. HENDRICKX, Buitengerechtelijke invordering van consumenten- en handelsschulden, Mechelen, Wolters Kluwer, 2019, 53.

[6] Art. 3 Verord.EP. en Raad nr. 1896/2006 , 12 december 2006 houdende invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399.

[7] Art. 7 Verord.EP. en Raad nr. 1896/2006 , 12 december 2006 houdende invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399.

[8] Art. 6 Verord.EP. en Raad nr. 1896/2006 , 12 december 2006 houdende invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399.

[9] Art. 8 Verord.EP. en Raad nr. 1896/2006 , 12 december 2006 houdende invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399.

[10] H. STORME, “Europese betalingsbevelprocedure”, NjW 2009, afl. 196, (98) 104-106.

[11] Art. 12 Verord.EP. en Raad nr. 1896/2006 , 12 december 2006 houdende invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399.

[12] Art. 13 e.v. Verord.EP. en Raad nr. 1896/2006 , 12 december 2006 houdende invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399.

[13] Art. 18 Verord.EP. en Raad nr. 1896/2006 , 12 december 2006 houdende invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399.

[14] H. STORME, “Europese betalingsbevelprocedure”, NjW 2009, afl. 196, (98) 111; M. TRAEST, “Nieuw Europees internationaalprivaatrechtelijk procesrecht van toepassing”, RW 2008-09, nr. 21, (858) 862.

[15] Art. 16 e.v. Verord.EP. en Raad nr. 1896/2006 , 12 december 2006 houdende invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399.

[16] Verord. EP en Raad nr. 861/2007, 11 juli 2007 houdende de vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen, Pb.L. 14 juli 2017, afl. 199, 1.

[17] Art. 2.1 Verord.EP en Raad nr. 861/2007, 11 juli 2007 houdende de vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen, Pb.L. 14 juli 2017, afl. 199.

[18] H. STORME, “Europese betalingsbevelprocedure”, NjW 2009, afl. 196, (98) 104, 112-117.

De voormalige pachtwet van 1969[1] was aan vernieuwing toe. Zodoende werd in 2022 een voorstel van Vlaams pachtdecreet[2] ingediend. Dit voorstel kijkt naar de toekomst en creëert een billijk evenwicht tussen de rechten en plichten van eigenaars en pachters. Op 4 oktober 2023 werd het voorstel aangenomen door de Vlaamse regering en op 1 november 2023 is het nieuwe decreet in werking getreden. In dit artikel leest u alvast de drie belangrijkste vernieuwingen.

Wat is pacht?

Pacht is een bijzonder type huur van onroerende goederen (d.i. grond of vastgoed), doorgaans voor landbouwdoeleinden. Tot voor kort werd pacht geregeld door de pachtwet van 4 november 1969. Na ruim een halve eeuw komt de pachtwet evenwel niet langer tegemoet aan de huidige maatschappelijke noden.

Met de 6e staatshervorming van 2014 werd de bevoegdheid voor huur overgeheveld van het federale naar het gewestelijke niveau. In navolging van het Waalse Gewest[3], is er nu ook een gemoderniseerd Vlaams pachtdecreet.[4]

Belangrijkste vernieuwingen

  1. Schriftelijke overeenkomsten

De voornaamste vernieuwing is ongetwijfeld dat schriftelijke pachtovereenkomsten de norm worden. Onder de voormalige wet waren schriftelijke contracten ook reeds verplicht, maar werd miskenning van deze verplichting niet gesanctioneerd. Momenteel zijn veel pachtovereenkomsten bijgevolg nog steeds mondeling, wat zorgt voor veel onzekerheid bij zowel pachters als eigenaars.[5]

Nieuwe pachtovereenkomsten moeten schriftelijk worden opgesteld. Lopende mondelinge pachtovereenkomsten blijven geldig, maar moeten worden omgezet indien een partij erom vraagt. De Vlaamse regering zal modellen van pachtovereenkomsten ter beschikking stellen.

In tegenstelling tot de pachtwet, voorziet het Vlaams pachtdecreet wel in een sanctiemechanisme. Indien de pachter de omzetting weigert, kan de eigenaar zich na een formele ingebrekestelling van de pachter wenden tot de Vrederechter om de pacht te laten ontbinden. Indien de eigenaar na een formele ingebrekestelling de omzetting weigert, kan de pachter zich wenden tot de Vrederechter om de pacht te laten vernieuwen in zijn voordeel.[6]

Indien partijen instemmen met de omzetting naar een schriftelijke overeenkomst, doch er discussie ontstaat over de inhoud van de overeenkomst, vallen partijen terug op de gemeenrechtelijke bewijsregeling. De mondeling overeengekomen modaliteit en voorwaarden kunnen alsdan worden bewezen met alle middelen van recht (lees: ook vermoedens en getuigen).

  1. Uitbreiding opzegmogelijkheden eigenaar

Onder de voormalige pachtwet kon de eigenaar de pachtovereenkomst op verschillende manieren beëindigen om de verpachte goederen te gebruiken overeenkomstig hun eindbestemming, mits naleving van bepaalde voorwaarden. Zo kon de eigenaar onder meer overgaan tot opzegging indien de verpachte gronden bij aanvang van de pachtovereenkomst beschouwd moesten worden als bouwgronden en dit als zodanig werd opgenomen in de pachtovereenkomst.[7] Het Vlaams pachtdecreet bevestigt deze opzegmogelijkheden.

De opzeg na pensioen blijft ook behouden maar wordt enigszins gewijzigd. Hierbij kan de eigenaar de pachtovereenkomst opzeggen wanneer de pachter met pensioen gaat en geen opvolger aanduidt. Onder de voormalige pachtwet is de opzeg na pensioen louter een theoretische opzeg. De bewijslast dat de pachter met pensioen is rustte immers op de eigenaar. Bovendien kan de aanduiding van een opvolger enige tijd aanslepen.[8]

Het Vlaams pachtdecreet draait deze bewijslast om. Vanaf de wettelijke pensioenleeftijd moet de pachter op vraag van de eigenaar binnen 60 dagen aantonen dat hij nog geen pensioen geniet om de pacht te behouden. Indien er een opvolger werd aangeduid, moet deze in beginsel binnen 1 jaar de exploitatie verderzetten. De omkering van de bewijslast moet jongere landbouwers meer kansen geven om landbouwgrond te kunnen verwerven. Er werden evenwel verzachtingen ingebouwd in het decreet. Zo kan een rechter, afhankelijk van het geval en in bijzondere omstandigheden (bv. de pachter kampt met gezondheidsproblemen of de opvolger heeft zijn beroepsopleiding nog niet voltooid), de opzeg alsnog ongeldig verklaren.[9]

Daarnaast worden bijkomende opzegmogelijkheden voor de eigenaar ingebouwd.

Zo kan de eigenaar de pacht na 18 jaar opzeggen om het onroerend goed pachtvrij te vervreemden via hetzij verkoop hetzij schenking. Deze opzegmogelijkheid moet wel uitdrukkelijk zijn opgenomen in de pachtovereenkomst.[10] De eigenaar is dan verplicht om binnen 1 jaar het onroerend goed effectief te vervreemden.

Indien de eigenaar deze opzegmogelijkheid na 18 jaar niet benut, krijgt hij elke 9 jaar opnieuw die mogelijkheid.

Tevens wordt een opzegmogelijkheid ingevoerd voor particuliere eigenaars met oog op bebossing of natuurrealisatie. Voor lokale besturen was dergelijk opzeg al mogelijk in het kader van een opzegging voor doeleinden van het algemeen belang.[11] Hieraan worden evenwel strikte voorwaarden verbonden. Zo is de eigenaar onder meer verplicht de bebossing of natuur te realiseren binnen 3 jaar en deze minstens aan te houden gedurende 24 jaar. Indien de eigenaar hieraan niet voldoet, heeft de pachter recht op een schadevergoeding en mag deze terugkeren naar het onroerend goed.[12]

  1. Beperking voorkooprecht pachter

De pachter beschikt over een voorkooprecht in het geval de eigenaar het pachtgoed wil verkopen. Dit voorkooprecht werd ingevoerd met oog op de continuïteit van het gebruik van het pachtgoed.[13] Onder de voormalige pachtwet kon de pachter zijn voorkooprecht hetzij zelf uitoefenen en het goed kopen, hetzij overdragen aan een derde zonder dat de eigenaar zich daartegen kon verzetten.

Het Vlaams pachtdecreet voorziet meer zeggenschap voor de eigenaar in de situatie dat de pachter zijn voorkooprecht wenst over te dragen.

Indien de eigenaar zelf een kandidaat-koper vindt die bereid is om de huidige pachter nog minstens 18 jaar onder dezelfde voorwaarden te laten pachten, wordt deze kandidaat-koper een “veilige koper”.[14] De pachter kan zijn voorkooprecht dan niet langer overdragen aan een derde.[15]

Indien de kandidaat-koper van de eigenaar hiertoe niet bereid is, kan de pachter zijn voorkooprecht nog steeds overdragen aan een derde.

Vanuit het idee om meer kansen te creëren voor jonge landbouwers zullen gepensioneerde pachters bovendien niet langer een voorkooprecht genieten.[16]

Besluit

Onder de voormalige pachtwet werden pachters zeer goed beschermd, maar was het moeilijk voor jonge landbouwers om een pachtgoed te verkrijgen en stond de eigenaar vaak machteloos.

Het Vlaams pachtdecreet streeft naar meer evenwicht tussen pachter en eigenaar, zorgt voor meer grondmobiliteit en creëert meer kansen voor jonge landbouwers.

Het Vlaams pachtdecreet is in werking getreden op 1 november 2023 en is eveneens van toepassing op overeenkomsten gesloten vóór de datum van inwerkingtreding.

Voor meer informatie omtrent pacht, kan u het STUDIO LEGALE team contacteren via [email protected] of 03/216.70.70.

 

 

[1] Pachtwet 4 november 1969, BS 25 november 1969, 11.304.

[2] Voorstel van decreet tot bepaling van de specifieke regels over de pacht, Parl.St. Vl.Parl. 2022-23, nr. 1475/1.

[3] Decreet W.Parl. van 2 mei 2019 tot wijziging van verscheidene wetgevingen inzake pacht, BS 8 november 2019, 104.322.

[4] V. GODART en F. ÖZSARLAK, “Het voorstel van Vlaams Pachtdecreet: eerste verkenning van het nieuwe Vlaamse landbouwschap”, Huur 2023/3, (115) 115.

[5] P. DE ROUCK, “Wat u moet weten over de gemoderniseerde pachtwet”, De Tijd, 19 november 2022, 48.

[6] Voorstel van decreet tot bepaling van de specifieke regels over de pacht, Parl.St. Vl.Parl. 2022-23, nr. 1475/1, 7-8.

[7] Art. 6, § 1, 1° Pachtwet 4 november 1969, BS 25 november 1969, 11.304.

[8] P. DE ROUCK, “Wat u moet weten over de gemoderniseerde pachtwet”, De Tijd, 19 november 2022, 48; V. GODART en F. ÖZSARLAK, “Het voorstel van Vlaams Pachtdecreet: eerste verkenning van het nieuwe Vlaamse landbouwschap”, Huur 2023/3, (115) 134.

[9] Voorstel van decreet tot bepaling van de specifieke regels over de pacht, Parl.St. Vl.Parl. 2022-23, nr. 1475/1, 12.

[10] Voorstel van decreet tot bepaling van de specifieke regels over de pacht, Parl.St. Vl.Parl. 2022-23, nr. 1475/1, 11.

[11] Voorstel van decreet tot bepaling van de specifieke regels over de pacht, Parl.St. Vl.Parl. 2022-23, nr. 1475/1, 11.

[12] Voorstel van decreet tot bepaling van de specifieke regels over de pacht, Parl.St. Vl.Parl. 2022-23, nr. 1475/1, 46.

[13] V. GODART en F. ÖZSARLAK, “Het voorstel van Vlaams Pachtdecreet: eerste verkenning van het nieuwe Vlaamse landbouwschap”, Huur 2023/3, (115) 142.

[14] VILT (Vlaams infocentrum land- en tuinbouw), “Dit staat er in de nieuwe pachtwet”, 16 november 2022, https://vilt.be/nl/nieuws/dit-staat-er-in-de-nieuwe-pachtwet.

[15] Voorstel van decreet tot bepaling van de specifieke regels over de pacht, Parl.St. Vl.Parl. 2022-23, nr. 1475/1, 25-26.

[16] VILT (Vlaams infocentrum land- en tuinbouw), “Dit staat er in de nieuwe pachtwet”, 16 november 2022, https://vilt.be/nl/nieuws/dit-staat-er-in-de-nieuwe-pachtwet.

Een contract dat niet voldoet aan bepaalde geldigheidsvoorwaarden is nietig, of zoals infra zal blijken vernietigbaar. Tot voor de inwerkingtreding van het nieuwe verbintenissenrecht (d.i. 1 januari 2023) waren er twee manieren tot nietigverklaring: minnelijk en gerechtelijk. Het nieuwe verbintenissenrecht introduceerde een derde mogelijkheid: de nietigheid op partijverklaring.

Geldigheid en nietigheid van een contract

Er zijn 4 geldigheidsvoorwaarden voor een contract (artikel 5.27, eerste lid Burgerlijk Wetboek):

  • Elke partij geeft haar vrije en bewuste toestemming;
  • Elke partij is bekwaam om te contracteren;
  • Er is een bepaalbaar en geoorloofd voorwerp;
  • Er is een geoorloofde oorzaak.

Een contract dat niet voldoet aan deze geldigheidsvoorwaarden is nietig, of eerder vernietigbaar (art. 5.57, eerste lid Burgerlijk Wetboek). Nietigheid treedt immers nooit van rechtswege in, waardoor het contract gevolgen blijft hebben totdat het contract werkelijk nietig wordt verklaard (art. 5.59, eerste lid Burgerlijk Wetboek).[1]

Nietigverklaring kon tot voor kort op twee manieren plaatsvinden. Enerzijds kon een contract minnelijk nietig verklaard worden, d.i. door een onderling akkoord van de partijen. Anderzijds kon een contract gerechtelijk nietig verklaard worden, d.i. nadat een rechter de nietigheidsgrond erkent (art. 5.59, tweede lid Burgerlijk Wetboek).

Vernieuwing: nietigheid op partijverklaring

Het nieuwe verbintenissenrecht (in werking sedert 1 januari 2023) voegt een derde manier toe, met name de buitengerechtelijke nietigheid op partijverklaring of kennisgeving. Hierbij kan een contract nietig worden door de eenvoudige verklaring of kennisgeving van een partij.

Het lijkt immers onredelijk om een partij bij een contract dat is aangetast door een nietigheidsgrond, te verplichten een gerechtelijke procedure af te wachten alvorens zich te kunnen bevrijden van het contract.[2]

De partijverklaring vereist een schriftelijke kennisgeving aan alle contractspartijen (art. 5.59, derde lid Burgerlijk Wetboek). Deze kennisgeving heeft maar effect tot 5 jaar na de kennisname van de nietigheidsgrond of uiterlijk tot 20 jaar na de contractsluiting. Daarna is nietigheid door kennisgeving verjaard (art. 5.60 Burgerlijk Wetboek).

Het risico van dergelijke nietigverklaring op partijverklaring berust steeds bij de partij die deze verklaring uitbrengt. De rechter kan namelijk steeds a posteriori worden gevat om na te gaan of er werkelijk sprake was van een nietigheidsgrond en of de kennisgeving van de nietigheid aan de contractpartij regelmatig is gebeurd.

Zo de rechter oordeelt dat het contract weldegelijk geldig tot stand is gekomen, kan hij de kennisgeving van deze verklaring “onwerkzaam” verklaren. Dit heeft tot gevolg dat het contract destijds niet werd beëindigd middels de partijverklaring. Indien de partij die de kennisgeving van de nietigheid deed haar contractuele verbintenissen niet langer heeft uitgevoerd, zou deze niet-uitvoering de ontbinding van het contract kunnen rechtvaardigen in haar nadeel.[3]

Nietigverklaring op partijverklaring is uitgesloten voor contracten vastgesteld door een authentieke akte zoals een notariële akte of homologatievonnis (art. 5.59, derde lid Burgerlijk Wetboek). Een minnelijke of gerechtelijke nietigverklaring blijft evenwel mogelijk.

Gevolg: retroactieve en proportionele nietigheid

De nietigverklaring ontneemt retroactief (d.i. vanaf de dag van de contractsluiting) alle gevolgen van het contract. De reeds geleverde prestaties onder het vernietigde contract geven dan aanleiding tot restitutie, mits naleving van de wettelijke voorwaarden (art. 5.62 Burgerlijk Wetboek).

Indien de nietigheidsgrond echter slechts betrekking heeft op een afsplitsbaar gedeelte van het contract, beperkt de nietigverklaring zich tot dat gedeelte. Hiertoe is evenwel vereist dat het resterende deel van het contract overeind kan blijven en dat dit nog steeds overeenstemt met de bedoeling van de partijen (art. 5.63, eerste lid Burgerlijk Wetboek).[4]

Tot slot dient te worden benadrukt dat artikel 5.59, derde lid Burgerlijk Wetboek aanvullend recht uitmaakt. Dit betekent dat partijen de mogelijkheid tot nietigheid op partijverklaring in het contract kunnen moduleren (bv. bepaalde termijn vooropstellen) of geheel uitsluiten.[5]

Heeft u na het lezen van dit artikel vragen of wenst u meer informatie over dit onderwerp? Neem gerust contract op met het Studio Legale team op 03/216.70.70 of via [email protected].

 

 

[1] F. PEERAER en S. STIJNS, “De proportionaliteit van de nietigheid: de onwerkzaamheid of een nieuwe adem voor de onbestaanbaarheid?”, TBBR 2017/7, (374) 375.

[2] Memorie van toelichting bij het Wetsvoorstel van 24 februari 2021 houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek, Parl.St. Kamer nr. 55, 1806/001, 68; A. DE BOECK, “Het nieuwe verbintenissenrecht”, NjW nr. 467, 5 oktober 2022, (610) 617.

[3] Memorie van toelichting bij het Wetsvoorstel van 24 februari 2021 houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek, Parl.St. Kamer nr. 55, 1806/001, 69; S. STIJNS en S. DE REY, “Het nieuwe verbintenissenrecht in Boek 5 BW – Deel I”, RW 2022-23, nr. 24, (923) 939.

[4] A. DE BOECK, “Het nieuwe verbintenissenrecht”, NjW nr. 467, 5 oktober 2022, (610) 616; S. STIJNS en S. DE REY, “Het nieuwe verbintenissenrecht in Boek 5 BW – Deel I”, RW 2022-23, nr. 24, (923) 938.

[5] S. STIJNS en S. DE REY, “Het nieuwe verbintenissenrecht in Boek 5 BW – Deel I”, RW 2022-23, nr. 24, (923) 939.

In Vlaanderen werd ingegrepen op de indexatie van huurprijzen middels het decreet van 3 oktober 2022 tot beperking van de indexatie van de huurprijzen om de gevolgen van de energiecrisis te verlichten.[1] Het decreet is van toepassing op woninghuurcontracten die in werking traden vóór 1 oktober 2022. Hiermee wil de Vlaamse wetgever enerzijds voor huurders betaalbaar wonen tijdens de energiecrisis garanderen en anderzijds verhuurders aanmoedigen de energetische prestaties van huurwoningen te verbeteren.[2]

Huurprijs en indexatie

Een huurprijs wordt op het ogenblik van ondertekening vastgesteld voor de volledige duurtijd van de huurovereenkomst. Vanaf de contractsluiting kan de verhuurder de huurprijs in principe niet meer eenzijdig wijzigen, hetzij onder strikte voorwaarden (bv. na bepaalde energiebesparende maatregelen).

De verhuurder heeft wel recht op jaarlijkse indexatie van de huurprijs, met name op de verjaardag van de aanvangsdatum van de huurovereenkomst (artikel 34 Vlaams Woninghuurdecreet). De huurprijsindexatie wordt niet automatisch doorgevoerd en is evenmin verplicht. Indien de verhuurder evenwel overgaat tot indexatie, is hij of zij gehouden aan volgende wettelijke formule:

(basishuurprijs x nieuw indexcijfer) / aanvangsindexcijfer

Verhuurders (en huurders) kunnen voor deze berekening gebruik maken van de huurcalculator van de Federale Overheid.

Gedifferentieerd stelsel vanaf 1 oktober 2022

De ingreep op de indexatie is van toepassing op huurovereenkomsten voor een hoofdverblijfplaats die in werking traden vóór 1 oktober 2022. Zowel overeenkomsten afgesloten vóór 1 januari 2019 (toepassingsgebied Woninghuurwet) als overeenkomsten afgesloten vanaf 1 januari 2019 (toepassingsgebied Vlaams Woninghuurdecreet) worden getroffen. Studentenhuurcontracten zijn uitgesloten van het toepassingsgebied.

Het Vlaams decreet tot beperking van de indexatie introduceert een gedifferentieerd stelsel van tijdelijke bevriezing van de indexatie van de huurprijzen. Gedurende 1 jaar is de mogelijkheid tot indexatie gekoppeld aan het energiepeil van de woning, weergegeven door het energieprestatiecertificaat of kortweg het EPC.[3]

Energiescore Energielabel Indexatie?
0 of minder dan 0 kWh/m² per jaar A+ Ja
Tussen 100 en 1 kWh/m² per jaar A Ja
Tussen 200 en 101 kWh/m² per jaar B Ja
Tussen 300 en 201 kWh/m² per jaar C Ja
Tussen 400 en 301 kWh/m² per jaar D Ja, gedurende 1 jaar slechts 50%
Tussen 500 en 401 kWh/m² per jaar E Nee, gedurende 1 jaar
Hoger dan 500 kWh/m² per jaar F Nee, gedurende 1 jaar
Onbekend Nee, gedurende 1 jaar

Na het Vlaams decreet tot beperking van de indexatie, volgde ook de Brusselse en Waalse regering met een initiatief tot beperking van de huurindexatie. Inhoudelijk bevatten de maatregelen van de drie gewesten evenwel kleine verschillen.

Correctie vanaf 1 oktober 2023

De eenjarige periode van beperkte indexatie is thans nagenoeg voorbij. Vanaf 1 oktober 2023 komt een correctie in plaats van de beperking. De wetgever wou vermijden dat de huurprijsindexatie na 1 jaar opnieuw ten volle zou spelen. Zodoende geldt voor de minst energiezuinige woningen een tweede maatregel vanaf 1 oktober 2023.

Voor woningen met energielabel A+, A, B of C verandert er niets. De huurprijs van dergelijke woningen mag nog steeds op de gangbare wijze worden geïndexeerd. Voor deze woningen verandert er met het decreet dus niets.

Voor woningen zonder gekend energielabel of met energielabel D, E of F is huurindexatie opnieuw toegestaan, doch mits toepassing van een correctiefactor.

De correctiefactor wordt berekend op basis van twee elementen:

  • Het gezondheidsindexcijfer dat het laatst kon worden toegepast bij een indexatie vóór 1 oktober 2022;
  • Het gezondheidsindexcijfer dat bij de eerstvolgende verjaardag van de huurovereenkomst van toepassing zou zijn.

Uiteraard moeten beide maatregelen – tijdelijke bevriezing indexatie en indexatie mits correctie – in samenhang worden gelezen. Een verzoek tot indexatie vanaf 1 oktober 2023 kan niet terugwerken met een periode van drie maanden, zoals in beginsel wel het geval is bij huurprijsindexatie. Gedurende de periode van 1 oktober 2022 tot en met 1 oktober 2023 geldt immers een verbod op indexatie.[4]

Controle

De overheid oefent toezicht uit op de naleving van de maatregel, maar het zijn voornamelijk de huurders zelf die de maatregel controleren. Een huurder die wordt geconfronteerd met een onrechtmatig doorgevoerde indexatie, zal simpelweg kunnen weigeren de hogere huurprijs te betalen en mag de ‘oude’ huurprijs blijven betalen.

Indien een verhuurder toch zou volharden en een procedure aanhangig zou maken bij de vrederechter, zal de vrederechter de vordering van de verhuurder afwijzen indien blijkt dat de huurindexatie niet correct werd toegepast.[5]

Verhuurders die de huurprijs willen indexeren, worden dan ook aangeraden het EPC toe te voegen aan de indexatiebrief.

Impact

In Vlaanderen zouden zo’n 100.000 huurwoningen een EPC-label hebben van E of F en zo’n 90.000 huurwoningen een EPC-label van D. Daarnaast beschikken ruim 100.000 huurwoningen nog niet over een EPC-label, hoewel dit in principe verplicht is sinds 2009. Uit deze cijfers blijkt dat zo’n 300.000 huurders van deze maatregel zullen genieten.[6]

Verhuurders worden alzo aangespoord om investeringen uit te voeren in de huurwoning. Zodra zij het energiepeil van de woning dermate verbeteren, kunnen zij opnieuw indexeren. De hogere woonkwaliteit komt huurders uiteraard ook ten goede.[7]

Er is evenwel reeds een positieve tendens vast te stellen wat betreft de energiezuinigheid van huurpanden. Zo is het aantal huurpanden met een EPC-label A sedert 2018 bijna verviervoudigd, namelijk van 6,5% naar 23%.[8]

Heeft U vragen of wenst U meer informatie over dit onderwerp? Neem gerust contact op met het Studio Legale team op 03 216 70 70 of via [email protected].

 

 

[1] Decreet van 3 oktober 2022 tot beperking van de indexatie van de huurprijzen om de gevolgen van de energiecrisis te lichten, BS 4 oktober 2022.

[2] Voorstel van decreet (S. SMEYERS e.a.) tot beperking van de indexatie van de huurprijzen om de gevolgen van de energiecrisis te verlichten, Parl.St. Vl. Parl. 2022-23, nr. 1427; X, Geen of beperkte indexering huurprijzen voor woningen met EPC-label D, E en F, Agentschap Wonen Vlaanderen, 3 oktober 2022, https://www.vlaanderen.be/agentschap-wonen-vlaanderen/nieuwsberichten/geen-of-beperkte-indexering-huurprijzen-voor-woningen-met-epc-label-d-e-en-f.

[3] X, EPC voor een residentiële eenheid, https://www.vlaanderen.be/epc-voor-een-residentiele-eenheid; X, Huurindexatie in Vlaanderen: decreet tot beperking van de indexatie van de huurprijzen om de gevolgen van de energiecrisis te verlichten, in voege sinds 1 oktober 2022, StatBel – België in cijfers, https://statbel.fgov.be/sites/default/files/files/documents/Consumptieprijzen/3.3%20Huurindexatie/Nota_decreet%201.10.2022%20NL.pdf.

[4] Voorstel van decreet (S. SMEYERS e.a.) tot beperking van de indexatie van de huurprijzen om de gevolgen van de energiecrisis te verlichten, Parl.St. Vl. Parl. 2022-23, nr. 1427.

[5] P. VAN MALDEGEM, 7 vragen over de niet-indexatie van de huurprijs, De Tijd, 3 oktober 2022, https://www.tijd.be/netto/analyse/vastgoed/7-vragen-over-de-niet-indexatie-van-de-huurprijs/10417621; X, Maatregelen huurindexatie van kracht sinds 1 oktober, CIB Vlaanderen, 3 oktober 2022, https://cib.be/actua/c9ace41e-84e1-48a7-8931-264d1a524601/maatregelen-huurindexatie-van-kracht-sinds-1-oktober.

[6] W. WINCKELMANS, Meer dan 100.000 huurders ontlopen indexering huur, De Standaard, 29 september 2022, https://www.standaard.be/cnt/dmf20220929_93954922.

[7] T. VANDROMME, Gedeeltelijke bevriezing van de huurindexatie voor niet-energiezuinige woningen, De Juristenkrant, nr. 455, 12 oktober 2022, 1 en 4.

[8] P. DE ROUCK, Stormloop op Vlaamse huurmarkt, De Tijd, 17 januari 2023, https://www.tijd.be/ondernemen/vastgoed/stormloop-op-vlaamse-huurmarkt/10440867; W. WINCKELMANS, Meer dan 100.000 huurders ontlopen indexering huur, De Standaard, 29 september 2022, https://www.standaard.be/cnt/dmf20220929_93954922.

Momenteel is het een hele klus voor een consument om een verzekering op te zeggen. De klachten bij de ombudsman van de verzekeringen nemen alsmaar toe.[1] In 2021 had maar liefst 13% van de klachten betrekking op de opzegging van verzekeringscontracten.[2] Een recent wetsvoorstel streeft naar een eenvoudigere en meer consument vriendelijke opzegprocedure. Zo zou een verzekerde een verzekeringscontract te allen tijde kunnen opzeggen, zodra het eerste contractjaar is verstreken.

Huidige opzegprocedure

Onder de huidige Wet betreffende de verzekeringen[3] heeft een verzekeringscontract een maximale duur van 1 jaar. Na een jaar wordt het contract stilzwijgend verlengd voor opeenvolgende periodes van 1 jaar, tenzij de verzekerde of verzekeraar het contract tijdig en correct opzegt.[4] De opzegging moet bij aangetekende brief, deurwaardersexploot of door afgifte van de opzeggingsbrief tegen ontvangstbewijs ter kennis worden gebracht aan de andere partij en dit 3  maanden vóór de vervaldag.[5]

De huidige formalistische opzegprocedure lijkt dan ook nadelig voor de consumenten. Toch is deze regeling ingevoerd met het oog op continuïteit. Zo zorgt de stilzwijgende verlenging ervoor dat verzekeringnemers niet plots niet gedekt zouden zijn. Onder de huidige formalistische regelgeving ervaren consumenten dit echter eerder als een belemmering dan als een bescherming.[6]

Opzegging van een verzekeringscontract is eveneens mogelijk na een schadegeval, wanneer het risico verdwijnt (bv. verkoop auto) of binnen 3 maanden na een tariefverandering.[7]

Naast de opzegtermijn, geldt in de huidige regelgeving echter ook een bedenktijd. Dit is een korte termijn vlak na het sluiten van het verzekeringscontract, waarbinnen de verzekerde en verzekeraar het contract nog kosteloos kunnen opzeggen. De bedenktijd is handig wanneer kort na ondertekening blijkt dat bijvoorbeeld de instapkosten elders lager zijn.[8]

Voor levensverzekeringen en kapitalisatieverrichtingen bedraagt die termijn 30 dagen. Bij andere verzekeringscontracten is dat 14 dagen, op voorwaarde dat het contract via een vooraf getekende polis of verzekeringsaanvraag tot stand is gekomen. Voor verzekeringscontracten met een kortere duur dan 30 dagen en levensverzekeringen verbonden aan een beleggingsfonds is geen bedenktijd voorzien.[9]

Consumenten die hun verzekeringscontact willen opzeggen – omdat ze bijvoorbeeld ontdekken dat hun werkgever een collectieve hospitalisatiedekking aanbiedt – staan vandaag voor een grote uitdaging. De meerderheid van de consumenten is dan ook geneigd om bij de huidige verzekeringsmaatschappij te blijven. Dit komt het concurrentieniveau niet ten goede, met hogere prijzen tot gevolg.

Toekomstige opzegprocedure

Het is aan bovengenoemde problematiek dat het wetsvoorstel tegemoet wil komen. Zo zou een verzekerde een verzekeringscontract in beginsel te allen tijde, digitaal (bv. via itsme) en zonder kosten kunnen opzeggen en zodoende eenvoudiger van verzekeraar kunnen veranderen.

De continuïteit van verzekeringsdekking waarvan hierboven sprake, blijft evenwel gewaarborgd. In geval van een verplichte verzekering (bv. burgerlijke aansprakelijkheidsverzekeringen voor motorvoertuigen), moeten verzekeringsnemers het nodige doen via hun nieuwe verzekeraar met het oog op die continuïteit.[10]

Verzekeringen die nog in hun eerste lopende jaar zitten, vormen de uitzondering op de regel. Hiervoor blijft een opzegtermijn gelden, met name een termijn van 2 maanden voor de verzekerde en 3 maanden voor de verzekeraar.[11]

Het wetsvoorstel voert geen aanpassingen door aan de bedenktijd.

Gevolgen?

Het wetsvoorstel zou tot lagere verzekeringspremies en meer concurrentie moeten leiden. Op die manier worden de drempels voor verzekeringsnemers verlaagd om over te stappen van de ene naar de andere verzekeringsmaatschappij.[12] Vandaag is er in België al redelijk wat concurrentie op de verzekeringsmarkt, doch zal deze nog meer gaan spelen met de toekomstige regelgeving. Frankrijk voerde reeds een gelijkaardige wetswijziging door, met goedkopere verzekeringen tot gevolg.[13]

De vereenvoudigde opzegprocedure is momenteel nog niet van kracht. In april 2023 werd het wetsvoorstel goedgekeurd in de Kamercommissie Economie. Vervolgens moet het voorstel nog worden aangenomen door het federaal parlement. Zodra de wet is goedgekeurd en in het Belgisch Staatsblad verschijnt, krijgen verzekeraars 1 jaar de tijd om zich in regel te stellen.[14]

 

 

 

[1] Voorstel van wet tot wijziging van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, teneinde het voor de consumenten mogelijk te maken een verzekeringsovereenkomst na een looptijd van één jaar zonder kosten en zonder boete op te zeggen, Parl.St. Kamer BZ 2019, nr. 55-0194/1, 1.

[2] S. VERSCHUEREN, “Verzekering opzeggen kan weldra vlotter”, De Tijd, 19 april 2023, https://www.tijd.be/ondernemen/financiele-diensten-verzekeringen/verzekering-opzeggen-kan-weldra-vlotter/10461671?fbclid=IwAR1DIwiYEYKUVKUaNbUl0ye7FpsGPW9kxtdgsaCnq_4eDM5BOrr7NRFLfYU.

[3] Wet 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, BS 30 april 2014, 35.487.

[4] Art. 85, § 1, eerste lid wet 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, BS 30 april 2014 (hierna: wet verzekeringen).

[5] Art. 84, § 1 en 85, § 1, vierde lid wet verzekeringen.

[6] Voorstel van wet tot wijziging van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, teneinde het voor de consumenten mogelijk te maken een verzekeringsovereenkomst na een looptijd van één jaar zonder kosten en zonder boete op te zeggen, Parl.St. Kamer BZ 2019, nr. 55-0194/1, 4; X, “Assuralia: klachten over verzekeringen verdienen meer nuance!”, Assuralia, 26 april 2018, https://press.assuralia.be/assuralia-klachten-over-verzekeringen-verdienen-meer-nuance.

[7] Art. 86 wet verzekeringen; X, “Opzegging”, FOD Economie, 23 augustus 2022, https://economie.fgov.be/nl/themas/financiele-diensten/verzekeringen/verzekeringsovereenkomst/opzegging.

[8] F. DECEUNYNCK, “Tijdig een verzekering opzeggen“, De Standaard, 13 mei 2023, https://www.standaard.be/cnt/dmf20230511_95944957.

[9] Art. 57, § 3 en § 5 wet verzekeringen.

[10] Voorstel van wet tot wijziging van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, teneinde het voor de consumenten mogelijk te maken een verzekeringsovereenkomst na een looptijd van één jaar zonder kosten en zonder boete op te zeggen, Parl.St. Kamer BZ 2019, nr. 55-0194/1, 5.

[11] Voorstel van wet tot wijziging van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, teneinde de opzeggingsregels voor verzekeringsovereenkomsten te vereenvoudigen, Parl.St. Kamer BZ 2019, nr. 55-0194/6, 4.

[12] S. VERSCHUEREN, “Verzekering opzeggen kan weldra vlotter”, De Tijd, 19 april 2023, https://www.tijd.be/ondernemen/financiele-diensten-verzekeringen/verzekering-opzeggen-kan-weldra-vlotter/10461671?fbclid=IwAR1DIwiYEYKUVKUaNbUl0ye7FpsGPW9kxtdgsaCnq_4eDM5BOrr7NRFLfYU.

[13] C. MICHIELS, “Contract opzeggen wanneer je wil: van verzekeraar wisselen wordt veel eenvoudiger”, VRT NWS, 19 april 2023, https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2023/04/18/parlement-stemt-nieuwe-wet-van-verzekeraar-wisselen-wordt-veel/.

[14] S. VERSCHUEREN, “Verzekering opzeggen kan weldra vlotter”, De Tijd, 19 april 2023, https://www.tijd.be/ondernemen/financiele-diensten-verzekeringen/verzekering-opzeggen-kan-weldra-vlotter/10461671?fbclid=IwAR1DIwiYEYKUVKUaNbUl0ye7FpsGPW9kxtdgsaCnq_4eDM5BOrr7NRFLfYU.

Belofte maakt schuld. Maar wat kan een contractpartij ondernemen indien de omstandigheden veranderen en diens verbintenissen plots buitensporig zwaarder worden? Met de invoering van artikel 5.74 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) verleent de wetgever aan het concept van ‘wijziging van omstandigheden’ of de zogenaamde imprevisieleer voor het eerst een algemene wettelijke grondslag.

Klassiek: afwijzing van imprevisieleer in België

In verschillende Europese landen (onder meer Nederland, Italië, Griekenland, Portugal, Duitsland en Zwitserland) wordt de imprevisieleer al enige tijd aanvaard en dit op basis van de verplichting om overeenkomsten te goeder trouw uit te voeren.

België stond dan ook – samen met Frankrijk – enigszins geïsoleerd door de imprevisieleer af te wijzen.

In België werd de imprevisieleer klassiek vrijwel niet aanvaard in het oud Burgerlijk Wetboek (hierna: OBW), de rechtspraak en de rechtsleer. Dit onder de argumentatie dat de bindende kracht van de overeenkomst de legitieme verwachting creëert voor een partij dat eens een overeenkomst is gesloten, zijn contractpartij de overeengekomen verbintenissen ook zal nakomen (art. 1134, eerste lid OBW).

Nieuw verbintenissenrecht: algemene grondslag in artikel 5.74 BW

Met de invoering van artikel 5.74 BW verleent de wetgever voor het eerst een algemene wettelijke grondslag voor de imprevisieleer.

Voorgenoemd artikel benadrukt eerst en vooral dat overeenkomsten partijen tot wet strekken en dat de imprevisieleer slechts in uitzonderlijke situaties van toepassing is. In principe moeten partijen hun verbintenissen dus nakomen, ook wanneer de uitvoering zwaarder is geworden omwille van een gestegen kostprijs van de uitvoering of een verminderde waarde van de tegenprestatie.

Uitzonderlijk kan een partij evenwel vragen aan zijn contractpartij om het contract te heronderhandelen, met het oog op aanpassing of beëindiging. Daartoe moet voldaan zijn aan vijf voorwaarden opgesomd in artikel 5.74, tweede lid BW. In de loop van de heronderhandelingen en gedurende de eventueel daaropvolgende gerechtelijke fase, dienen partijen hun verbintenissen wel te blijven nakomen.

  • Voorwaarde 1: Verandering van omstandigheden maakt uitvoering van contract buitensporig bezwarend

Ten eerste dienen de omstandigheden na de contractsluiting dermate te veranderen, waardoor  de uitvoering van het contract buitensporig bezwarend wordt. De verandering dient een zodanig onevenwicht tussen de contractspartijen te creëren, zodat de uitvoering van het contract niet langer redelijkerwijze kan worden verlangd.

Een oorlog, financiële crisis of pandemie die de normale economische verhouding verstoort, kunnen in dit opzicht zeker gekwalificeerd worden als buitensporig verzwarende omstandigheden.

Uit deze voorwaarde blijkt ook het verschil met overmacht. Opdat een schuldenaar zich kan bevrijden van zijn contractuele verbintenissen op basis van overmacht, dient hij aan te tonen dat de uitvoering van de overeenkomst werkelijk absoluut onmogelijk is geworden. Indien de schuldenaar zijn verbintenissen op een alternatieve (zwaardere) manier kan uitvoeren, kan hij zich niet beroepen op overmacht. De uitvoering is dan immers niet onmogelijk geworden. De schuldenaar zal zich mogelijks wel kunnen beroepen op de imprevisieleer.

  • Voorwaarde 2: Verandering was onvoorzienbaar bij contractsluiting

Ten tweede moet de verandering van omstandigheden onvoorzienbaar zijn geweest op het ogenblik van de contractsluiting. In B2C-relaties (Business to Consumer) zal de rechtspraak zich wellicht iets toegeeflijker opstellen ten aanzien van consumenten, daar consumenten geregeld contractvoorwaarden worden opgedrongen. Voor ondernemingen zal de lat van deze tweede voorwaarde wellicht hoger liggen, daar zij geacht worden de risico’s verbonden aan hun activiteit te kennen of minstens beter te kunnen inschatten dan hun (zwakkere) contractspartij.

  • Voorwaarde 3: Verandering is ontoerekenbaar aan partij

Ten derde mag de verandering van omstandigheden niet toerekenbaar zijn aan de partij die zich op de imprevisieleer beroept.

  • Voorwaarde 4: Contractpartij heeft dit risico niet aanvaard

Ten vierde mag de contractpartij het risico van de betreffende verandering niet aanvaard hebben. Schuldenaars kunnen het risico zowel expliciet (bv. verklaring van afstand) als impliciet (bv. voortvloeiend uit de aard van het contract) aanvaarden.

  • Voorwaarde 5: Beroep op de imprevisieleer wordt niet wettelijk of contractueel uitgesloten

Artikel 5.74 BW is van aanvullend recht, zowel wat betreft het principe als wat betreft de toepassingsmodaliteiten (art. 5.74, tweede lid, 5° BW).

Zo kunnen enerzijds bijzondere wettelijke bepalingen ervan afwijken, bijvoorbeeld de rechterlijke billijkheidscorrectie uit artikel 1474/1 BW. En anderzijds kunnen ook partijen een beroep op de imprevisieleer contractueel aanpassen of zelfs uitsluiten. Partijen kunnen onderling bepalen of zij er makkelijker of net geen gebruik van wensen te maken.

Partijen kunnen zich ook wenden tot de rechter in kort geding. De rechter kan het contract alsdan hervormen of geheel dan wel gedeeltelijk beëindigen. Indien de rechter het contract hervormt, zal de rechter het contract in overeenstemming brengen met wat partijen redelijkerwijze zouden zijn overeengekomen bij de contractsluiting indien zij rekening hadden gehouden met de verandering van omstandigheden (art. 5.74, vierde lid BW).

In tegenstelling tot overmacht, is de imprevisieleer in de eerste plaats dus wel degelijk gericht op de voortzetting van het contract.

Inwerkingtreding nieuw verbintenissenrecht

Artikel 5.74 BW is van kracht sedert 1 januari 2023, zes maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Het regime is van toepassing op overeenkomsten die werden afgesloten na deze datum van inwerkingtreding.

 

Bronnen

Parl.St. Kamer, 2021-22, nr. 55-1806/001.

 

Cass. (1e k.) 19 juni 2009, RW 2009-10, nr. 18, 744-745.

 

Cass. (1e k.) 12 april 2013, RW 2013-14, nr. 41, 1.

 

K. COX, “Gewijzigde omstandigheden in internationale koopcontracten: het Hof van Cassatie als pionier”, RW 2009-10, nr. 18, 730-737.

 

M. DE POTTER DE TEN BROECK, “De imprevisieleer: de rechter met de pen in de hand”, RW 2017-18, nr. 40, 1563-1575.

 

A. HOET, “Overmacht door corona in contractuele relaties”, RW 2020-21, nr. 6, 203-214.

 

D. PHILIPPE, “Coronavirus: Force majeure? Hardship? Deferral of obligations? Some practical elements advice for the analysis and redaction of clauses”, DAOR 2020, nr. 2, 12-20.

 

D. ROOSES, “Enkele praktische bedenkingen bij artikel 5.74 BW aangaande “wijziging van omstandigheden” in het nieuwe verbintenissenrecht”, RW 2022-23, nr. 5, 163-174.

 

R. TIMMERMANS, “De impact van de uitbraak van Covid-19 op private huurrelaties en mogelijk passende remedies”, Huur 2020, nr. 2, 75-87.

 

A. VAN OEVELEN, “Overmacht en imprevisie in het Belgische contractenrecht”, TPR 2008, nr. 2, 603-641.

 

Medialinks

E. DIRIX, “Contracten in tijden van corona”, Jubel, 31 maart 2020, https://www.jubel.be/contracten-in-tijden-van-corona/.

 

L. VANACKER, “Aannemer en bouwpromotoren armworstelen over hogere prijzen”, De Tijd, 7 mei 2022, https://www.tijd.be/ondernemen/bouw/aannemers-en-bouwpromotoren-armworstelen-over-hogere-prijzen/10386591.html.

 

 

Hoofdwebsite Contact
afspraak maken upload






      GDPR proof area
      Upload uw documenten





      sleep uw documenten naar hier of kies bestand


      sleep uw briefwisseling naar hier of kies bestand











        Benelux (€... )EU (€... )Internationaal (prijs op aanvraag)

        Door de aanvraag in te dienen, verklaart u zich uitdrukkelijk akkoord met onze algemene voorwaarden en bevestigt u dat u onze privacyverklaring aandachtig heeft gelezen. Het verzenden van deze aanvraag geldt als een opdrachtbevestiging.
        error: Helaas, deze content is beschermd!