Maand: oktober 2023
PDF

In deze bijdrage bespreken we de beschermingsomvang van het merkenrecht en de handelsnaam in het kader van een arrest[1] van het Hof van Beroep te Antwerpen. Een onderneming die een merk deponeert met een beschrijvend karakter om op die manier een generieke term toe te eigenen, loopt een groot risico het deksel finaal op de neus te krijgen.

Het merkenrecht

Het merkenrecht kunnen we definiëren als een tijdelijk monopolierecht van de houder van een merk om dit merk niet alleen exclusief te gebruiken, maar ook om anderen te verbieden[2] dit merk te gebruiken. Een merk is een teken dat verschillende vormen kan aannemen zoals woorden, slogans, afbeeldingen[3],… dat bedrijven gebruiken om zich te positioneren in de markt. Door middel van een teken kan de consument de producten en diensten van verschillende bedrijven onderscheiden.

Het loutere gebruik van een merk levert een onderneming geen enkele bescherming op. Het is pas wanneer een merk succesvol wordt geregistreerd bij de bevoegde autoriteit, dat de houder van een merk de mogelijkheid heeft alle hierbij horende rechten te claimen.[4]

Wat betreft de rechten verbonden aan een merk dienen we terug te grijpen naar artikel 2.20 van Benelux-Verdrag inzake de intellectuele eigendom (hierna: BVIE).

Artikel 2.20 BVIERechten verbonden aan het merk

“1. De in artikel 2.2 bedoelde inschrijving van een merk geeft de houder daar een uitsluitend recht op.

2. Onverminderd de rechten van houders die vóór de datum van indiening of de datum van voorrang van het ingeschreven merk zijn verkregen en onverminderd de eventuele toepassing van het gemene recht betreffende de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad is de houder van een ingeschreven merk gerechtigd, iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, te verhinderen gebruik te maken van een teken wanneer dit teken:

 a. gelijk is aan het merk en in het economisch verkeer gebruikt wordt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven.”

Om een inbreuk op artikel 2.20.a) BVIE te kunnen vaststellen, moet het bewijs van een dubbele identiteit worden geleverd. (1) Het betwiste teken moet identiek zijn aan het merk waarop de houder zich beroept, en (2) de identiteit tussen de producten of diensten waarvoor het merk is ingeschreven moeten dezelfde zijn.

Het Hof van Justitie benadrukt dat de hoven en rechtbanken in dit geval abstractie mogen maken van verschillen die zo onbeduidend zijn dat zij aan de aandacht van de gemiddelde consument kunnen ontsnappen.[5] Aangezien het teken “poetsbureau” duidelijk verschilt van het woordmerk “HET POETSBUREAU” besloot het Hof van beroep dat er geen inbreuk voorligt op artikel 2.20.a) BVIE.

Indien er verwarringsgevaar bestaat bij het publiek over het betwiste teken en het merk voor gelijke producten of diensten, staat de mogelijkheid voor de merkhouder open om op grond van artikel 2.20.b) BVIE zijn of haar merkenrecht af te dwingen voor de rechtbank.

Artikel 2.20 BVIERechten verbonden aan het merk

“(…)

b. gelijk is aan of overeenstemt met het merk en in het economisch verkeer gebruikt wordt met betrekking tot gelijke of overeenstemmende waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven, indien daardoor bij het publiek gevaar voor verwarring bestaat, ook wanneer die verwarring het gevolg is van associatie met het oudere merk.”

In het arrest was er van enig verwarringsgevaar geen sprake aangezien het gewone gebruik van de term “poetsbureau” en het beeldmerk “HET POETSBUREAU” – vergezeld van een afbeelding – totaal verschillend zijn en dus een consument niet zullen verwarren. Bovendien bestaat er ook geen verwarringsgevaar voor de term “poetsbureau” en het woordmerk “HET POETSBUREAU” aangezien de term “poetsbureau” een algemeen gebruikte term is in de gangbare taal voor dienstverleners van huishoudelijke diensten. Beide partijen zijn immers actief in de huishoudhulp waardoor de term “poetsbureau” een louter beschrijvend karakter bezit.[6]

De handelsnaam

Een  merk  is  niet  te  verwarren  met  een  handelsnaam.  De  handelsnaam is een naam die een onderneming hanteert in  het  economisch  verkeer.  Het  is  de  naam  waaronder  de  onderneming handel drijft. De registratie van een handelsnaam bij  de  Kruispuntbank  van  Ondernemingen  is  niet  voldoende  voor de bescherming van de handelsnaam. Het recht op gebruik van een handelsnaam ontstaat zodra deze  naam  daadwerkelijk in het handelsverkeer wordt gebruikt en vindt haar grondslag in artikel 8 van het Unieverdrag van Parijs.[7]

De  handelsnaam biedt enkel maar bescherming tegen het gebruik van een identieke of gelijkende jongere handelsnamen, voor zover er een verwarringsgevaar bestaat bij het algemeen publiek in het geografisch gebied waar de oudere handelsnaam gebruikt wordt.

Het Hof oordeelde dat de handelsnaam “HET POETSBUREAU” als banaal overkomt en de gemiddelde consument niet misleidt. Bovendien is de handelsnaam van de concurrent in kwestie “Easylife” en dus helemaal niet identiek aan de handelsnaam ‘HET POETSBUREAU”. De concurrent gebruikt enkel het (generieke) teken “poetsbureau” op haar website en in reclameboodschappen. De houder van de handelsnaam ‘HET POETSBUREAU” is niet gerechtigd om de term “poetsbureau” mits toevoeging van het lidwoord “het” privatief toe te eigenen waardoor er geen sprake is van een inbreuk op de handelsnaam.[8]

Besluit

Het arrest van het Hof van beroep te Antwerpen is een logische uitspraak die volledig in lijn ligt met de basisbeginselen inzake het merkenrecht conform de rechtspraak van het Hof van Justitie. Een belangrijke les[9] om mee te nemen uit dit arrest is het gevaar dat schuilgaat achter een merkregistratie met een beschrijvend karakter. Een algemene term privatief toe-eigenen houdt de nodige risico’s in met als gevaar dat uw geregistreerde merkbescherming een lege doos wordt. Laat u dus steeds bijstaan door specialisten.

Wenst u een merk te registreren, dan kan u steeds beroep doen op onze diensten. Onze gespecialiseerde advocaten staan u bij gedurende het gehele proces van merkbescherming. Op onze website ‘Studio|Trademark’ kan u via de applicatie ‘aanvraag indienen’  gemakkelijk het contactformulier invullen, waarna wij onmiddellijk aan de slag gaan.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

 

Juridische bronnen:

Arrest van het Hof van beroep te Antwerpen, nr. 2019/AR/1757, 25 november 2020

https://www.boip.int/system/files/document/2019-02/Benelux%20Verdrag%20inzake%20de%20Intellectuele%20Eigendom_01032019.pdf

HvJ 20 maart 2003, C-291/00, LTJ Diffusion, §53-54; HvJ 8 juli 2010, C-558/08, Portakabin, §48.

https://economie.fgov.be/nl/themas/intellectuele-eigendom/intellectuele-eigendomsrechten/specifieke-beschermingsregimes/handelsnaam-en

[1] Arrest van het Hof van beroep te Antwerpen, nr. 2019/AR/1757, 25 november 2020

[2] Zie artikel 2.20 van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (hierna: BVIE)

[3] Zie artikel 2.1 BVIE

[4] Zie artikel 2.2 BVIE

[5] HvJ 20 maart 2003, C-291/00, LTJ Diffusion, §53-54; HvJ 8 juli 2010, C-558/08, Portakabin, §48.

[6] Arrest van het Hof van beroep te Antwerpen, nr. 2019/AR/1757, 25 november 2020

[7] https://economie.fgov.be/nl/themas/intellectuele-eigendom/intellectuele-eigendomsrechten/specifieke-beschermingsregimes/handelsnaam-en

[8] Arrest van het Hof van beroep te Antwerpen, nr. 2019/AR/1757, 25 november 2020

[9] Antwerpen nr. 2019/AR/1757, 25 november 2020, IRDI 2020, afl. 4, 326; NJW 2021, afl. 450, 773, noot GEIREGAT, S.

PDF

Betreft       

Er werden camera’s geplaatst bij een glasbak  van een gemeente teneinde sluikstorten tegen te gaan.

Context

Bewakingscamera’s geplaatst door een gemeente.

Rechtsgrond

Artikel 5 lid 1, a), artikel 6 lid 1, artikel 24 en artikel 30 GDPR.

Artikel 65 Camerawet en artikelen 1 en 4 Koninklijk Besluit van 10 februari 2008 tot vaststelling van de wijze waarop wordt aangegeven dat er camerabewaking plaatsvindt.

Feiten en beoordeling

N.a.v. het laten staan van enkele lege flessen naast de glasbak, ontving de sluikstorter een brief van de tweede verweerder, waarin stond dat hij hiermee een overtreding begaan zou hebben. Tweede verweerder is de camera-beheerder die op instructie van eerste verweerder, de gemeente, deze bewakingscamera heeft geplaatst en het beheer hiervan heeft. In dit kader treedt de tweede verweerder op als verwerker in het kader van het uitschrijven van een GAS-boete op basis van de camerabeelden.

Op 1 februari 2021 werd door de sluikstorter een klacht ingediend tegen de camerabeheerder. Daarbij stelt hij o.a. in vraag of de bewakingscamera rechtsgeldig werd geplaatste. Op basis van dit beeldmateriaal werd hem namelijk een GAS-boete opgelegd.

De Geschillenkamer komt op basis van de klacht en het antwoord van de klager op de vragen van de inspectiedienst, tot de vaststelling dat deze gericht zijn tegen de camerabeheerder. De inspectiedienst besluit echter dat de gemeente de verwerkingsverantwoordelijke is voor de bewakingscamera en de camerabeheerder optreedt als verwerker i.v.m. het uitschrijven van GAS-boetes op basis van de camerabeelden. Dit werd niet betwist door de partijen en de gemeente moet dan ook als verwerkingsverantwoordelijke en de camerabeheerder als de verwerker gekwalificeerd worden.

Door de Geschillenkamer wordt geoordeeld dat de verwerking van persoonsgegevens door deze bewakingscamera aan de glasbak op rechtmatige wijze gebeurt.

Deze verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag van de verwerkingsverantwoordelijke. Meer specifiek bestaat deze taak van algemeen belang uit het voorkomen en bestrijden van sluikstorten, zwerfvuil en de bescherming van de openbare netheid en gezondheid. Op artikel 9.3 van de algemene politieverordening van de gemeente wordt gewezen, waarin wordt bepaald dat een houder van een kentekenplaat steeds kan aantonen wie werkelijk met het voertuig reed op moment van de overtreding. Bij afwezigheid van dergelijk verweer, wordt de boete opgelegd aan de houder van de kentekenplaat. Tot slot zou de privacyverklaring van de gemeente alle betrokkenen voldoende informeren over het feit dat persoonsgegevens in het kader van het algemeen belang verwerkt kunnen worden. Er is dus geen schending van artikel 5 en 6 GDPR.

De inspectiedienst onderzocht verder nog of er conform artikel 24 GDPR passende technische en organisatorische maatregelen worden genomen om te kunnen waarborgen en te kunnen aantonen dat de verwerking in overeenstemming met de GDPR gebeurt. De inspectiedienst besluit hier eenvoudigweg dat aangezien er geen inbreuk van artikel 5 en 6 GDPR is, er ook geen sprake kan zijn van inbreuk op dit vlak.

Wat betreft de Camerawet en het KB stelt de inspectiedienst vast dat de verplichtingen hieromtrent (bv. beslissing door openbare overheid, plaatsing pictogrammen) werden nageleefd. Mede gelet op het opnieuw uitblijven tegenargumenten door de sluikstorter, oordeelt de Geschillenkamer dat geen schending van artikel 5 Camerawet en artikelen 1 en 4 van het KB zijn.

Het laatste aspect dat onderzocht werd en ter discussie stond is de naleving van de verplichting tot het correct bijhouden van een register van de verwerkingsactiviteiten door de camerabeheerder. (artikel 30 GDPR)

Dit register blijkt niet te voldoen:

  • De contactgegevens van de camerabeheerder zijn onvolledig;
  • De beschrijving van de categorieën van betrokkenen is onvolledig;
  • De beschrijving van de categorieën van persoonsgegevens is onvolledig;
  • De naam en contactgegevens van iedere verwerkingsverantwoordelijke voor rekening waarvan de tweede verweerder als verwerker handelt, worden niet vermeld.

De Geschillenkamer benadrukt in dit verband dat het van essentieel belang is dat deze verplichtingen correct worden nageleefd aangezien het register een instrument is om de verwerkingsverantwoordelijke of verwerker te helpen bij de naleving van de GDPR en zo essentieel is bij het naleven van de verantwoordingsplicht (“accountability”).

De camerabeerder bezorgde op 7 december 2022 een aangepast register, welke door de Geschillenkamer beoordeeld werd als tegemoetkomend aan verschillende van voormelde onvolledigheden. Echter bleek de vermelding van de naam en contactgegevens van de verwerkingsverantwoordelijken nog te ontbreken.
Een inbreuk op artikel 30 lid 2, a )GDPR wordt dan ook vastgesteld.

Uitspraak   

De Geschillenkamer legt een berisping op aan de camerabeheerder voor de inbreuk op artikel 30 lid 2, a) GDPR.

Wat betreft de overige grieven wordt de klacht geseponeerd.

Onze mening        

De inspectiedienst en geschillenkamer oordelen o.i. nogal snel dat het plaatsen van de bewakingscamera noodzakelijk is om sluikstorten tegen te gaan. Nochtans valt te overwegen dat er minder verregaande maatregelen zouden kunnen volstaan om dit doel te bereiken.

Voorts oordeelt de geschillenkamer eenvoudigweg dat er passende technische en organisatorische maatregelen voorhanden zijn, omdat de verwerking een voldoende rechtmatigheidsgrond zou hebben en in dit kader noodzakelijk is. Niettemin kan er o.i. wel een inbreuk zijn op de technische en organisatorische maatregelen wanneer er een rechtmatigheidsgrond voorhanden is. Het is namelijk niet omdat een verwerking een rechtmatig doel heeft en proportioneel zou zijn, er geen gebrekkige concrete uitvoering of technische ondersteuning kan zijn.

De Geschillenkamer stoelt zich op het ontbreken van tegenargumenten van de klager om de inspectiedienst te volgen in haar vaststelling, terwijl wij in andere beslissingen vaststellen dat de Geschillenkamer haar autonomie nét benadrukt.

Beslissing

Beslissing 81/2023

PDF

Een contract dat niet voldoet aan bepaalde geldigheidsvoorwaarden is nietig, of zoals infra zal blijken vernietigbaar. Tot voor de inwerkingtreding van het nieuwe verbintenissenrecht (d.i. 1 januari 2023) waren er twee manieren tot nietigverklaring: minnelijk en gerechtelijk. Het nieuwe verbintenissenrecht introduceerde een derde mogelijkheid: de nietigheid op partijverklaring.

Geldigheid en nietigheid van een contract

Er zijn 4 geldigheidsvoorwaarden voor een contract (artikel 5.27, eerste lid Burgerlijk Wetboek):

  • Elke partij geeft haar vrije en bewuste toestemming;
  • Elke partij is bekwaam om te contracteren;
  • Er is een bepaalbaar en geoorloofd voorwerp;
  • Er is een geoorloofde oorzaak.

Een contract dat niet voldoet aan deze geldigheidsvoorwaarden is nietig, of eerder vernietigbaar (art. 5.57, eerste lid Burgerlijk Wetboek). Nietigheid treedt immers nooit van rechtswege in, waardoor het contract gevolgen blijft hebben totdat het contract werkelijk nietig wordt verklaard (art. 5.59, eerste lid Burgerlijk Wetboek).[1]

Nietigverklaring kon tot voor kort op twee manieren plaatsvinden. Enerzijds kon een contract minnelijk nietig verklaard worden, d.i. door een onderling akkoord van de partijen. Anderzijds kon een contract gerechtelijk nietig verklaard worden, d.i. nadat een rechter de nietigheidsgrond erkent (art. 5.59, tweede lid Burgerlijk Wetboek).

Vernieuwing: nietigheid op partijverklaring

Het nieuwe verbintenissenrecht (in werking sedert 1 januari 2023) voegt een derde manier toe, met name de buitengerechtelijke nietigheid op partijverklaring of kennisgeving. Hierbij kan een contract nietig worden door de eenvoudige verklaring of kennisgeving van een partij.

Het lijkt immers onredelijk om een partij bij een contract dat is aangetast door een nietigheidsgrond, te verplichten een gerechtelijke procedure af te wachten alvorens zich te kunnen bevrijden van het contract.[2]

De partijverklaring vereist een schriftelijke kennisgeving aan alle contractspartijen (art. 5.59, derde lid Burgerlijk Wetboek). Deze kennisgeving heeft maar effect tot 5 jaar na de kennisname van de nietigheidsgrond of uiterlijk tot 20 jaar na de contractsluiting. Daarna is nietigheid door kennisgeving verjaard (art. 5.60 Burgerlijk Wetboek).

Het risico van dergelijke nietigverklaring op partijverklaring berust steeds bij de partij die deze verklaring uitbrengt. De rechter kan namelijk steeds a posteriori worden gevat om na te gaan of er werkelijk sprake was van een nietigheidsgrond en of de kennisgeving van de nietigheid aan de contractpartij regelmatig is gebeurd.

Zo de rechter oordeelt dat het contract weldegelijk geldig tot stand is gekomen, kan hij de kennisgeving van deze verklaring “onwerkzaam” verklaren. Dit heeft tot gevolg dat het contract destijds niet werd beëindigd middels de partijverklaring. Indien de partij die de kennisgeving van de nietigheid deed haar contractuele verbintenissen niet langer heeft uitgevoerd, zou deze niet-uitvoering de ontbinding van het contract kunnen rechtvaardigen in haar nadeel.[3]

Nietigverklaring op partijverklaring is uitgesloten voor contracten vastgesteld door een authentieke akte zoals een notariële akte of homologatievonnis (art. 5.59, derde lid Burgerlijk Wetboek). Een minnelijke of gerechtelijke nietigverklaring blijft evenwel mogelijk.

Gevolg: retroactieve en proportionele nietigheid

De nietigverklaring ontneemt retroactief (d.i. vanaf de dag van de contractsluiting) alle gevolgen van het contract. De reeds geleverde prestaties onder het vernietigde contract geven dan aanleiding tot restitutie, mits naleving van de wettelijke voorwaarden (art. 5.62 Burgerlijk Wetboek).

Indien de nietigheidsgrond echter slechts betrekking heeft op een afsplitsbaar gedeelte van het contract, beperkt de nietigverklaring zich tot dat gedeelte. Hiertoe is evenwel vereist dat het resterende deel van het contract overeind kan blijven en dat dit nog steeds overeenstemt met de bedoeling van de partijen (art. 5.63, eerste lid Burgerlijk Wetboek).[4]

Tot slot dient te worden benadrukt dat artikel 5.59, derde lid Burgerlijk Wetboek aanvullend recht uitmaakt. Dit betekent dat partijen de mogelijkheid tot nietigheid op partijverklaring in het contract kunnen moduleren (bv. bepaalde termijn vooropstellen) of geheel uitsluiten.[5]

Heeft u na het lezen van dit artikel vragen of wenst u meer informatie over dit onderwerp? Neem gerust contract op met het Studio Legale team op 03/216.70.70 of via [email protected].

 

 

[1] F. PEERAER en S. STIJNS, “De proportionaliteit van de nietigheid: de onwerkzaamheid of een nieuwe adem voor de onbestaanbaarheid?”, TBBR 2017/7, (374) 375.

[2] Memorie van toelichting bij het Wetsvoorstel van 24 februari 2021 houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek, Parl.St. Kamer nr. 55, 1806/001, 68; A. DE BOECK, “Het nieuwe verbintenissenrecht”, NjW nr. 467, 5 oktober 2022, (610) 617.

[3] Memorie van toelichting bij het Wetsvoorstel van 24 februari 2021 houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek, Parl.St. Kamer nr. 55, 1806/001, 69; S. STIJNS en S. DE REY, “Het nieuwe verbintenissenrecht in Boek 5 BW – Deel I”, RW 2022-23, nr. 24, (923) 939.

[4] A. DE BOECK, “Het nieuwe verbintenissenrecht”, NjW nr. 467, 5 oktober 2022, (610) 616; S. STIJNS en S. DE REY, “Het nieuwe verbintenissenrecht in Boek 5 BW – Deel I”, RW 2022-23, nr. 24, (923) 938.

[5] S. STIJNS en S. DE REY, “Het nieuwe verbintenissenrecht in Boek 5 BW – Deel I”, RW 2022-23, nr. 24, (923) 939.

PDF

In deze bijdrage bespreken we de drempelvoorwaarden van het auteursrecht. Aan welke voorwaarden moet een creatie voldoen om te kunnen genieten van het auteursrecht? We nemen als leidraad drie recente arresten van het Hof van Beroep te Antwerpen.

Inleiding

Het auteursrecht kenmerkt zich doordat het originele creaties van de geest beschermt tegen namaak door anderen. Wenst u het beschermde werk te gebruiken, dan zal u eerst toestemming moeten vragen aan de eigenaar van het auteursrecht.[1] In beginsel kan elke vorm van creatie beschermd worden door het auteursrecht op voorwaarde dat een bepaalde drempel wordt bereikt. Deze drempel vertaalt zich in een aantal geldigheidsvereisten zoals onder meer het gegeven dat een werk origineel en concreet moet zijn.

Het auteursrecht ontstaat automatisch door het enkele feit van het maken of creëren van het werk dat voldoet aan de beschermingsvereisten. Er zijn geen bijkomende formaliteiten vereist zoals dat dat bij het merkenrecht wel het geval is. Een auteursrecht op een bepaalde creatie kan niet worden geregistreerd. Door het auteursrecht krijgt de maker een monopolie op zijn of haar werk tot 70 jaar na de dood van de auteur.[2]

Het auteursrecht vormt samen met de andere intellectuele eigendomsrechten (octrooien, merken, modellen,…) een uitzondering op het algemene beginsel van de vrijheid van handel en nijverheid. De spelregels van de markt bestaan erin dat iedereen vrij met elkaar mag concurreren, het zogenaamde beginsel van de vrije mededinging. Je mag de producten van een concurrent kopiëren zolang je dit op een eerlijke wijze doet. De enige uitzondering is dat je niet iets mag kopiëren dat beschermd wordt door intellectuele rechten.

Omdat intellectuele rechten een afwijking vormen op het vlak van vrije mededinging zijn er bepaalde limieten ingebouwd. Niet elke creatie zal bescherming genieten. Afhankelijk van het soort intellectueel eigendomsrecht wordt een bepaalde drempel ingebouwd die de vorm aanneemt van een aantal geldigheidsvereisten. De geldigheidsvereisten in het auteursrecht kunnen als volgt worden samengevat:[3]

  • vereiste van oorspronkelijkheid

Het werk moet origineel zijn. Dat wil zeggen dat de auteur vrije en creatieve keuzes heeft gemaakt bij het maken van zijn of haar werk. Een intellectuele creatie die eigen is aan de maker waarbij zijn persoonlijkheid terug te vinden is in het werk.[4]

  • vereiste van uitdrukking

Enkel de concrete vorm waarin een idee is uitgedrukt, zal bescherming genieten. Ideeën, gedachten en opvattingen op zichzelf kunnen niet worden beschermd.[5] De uitdrukkingsvorm moet voldoende nauwkeurig en objectief kunnen worden geïdentificeerd.

Het hof van Beroep te Antwerpen 6 januari 2021[6]

Het voorwerp van het geschil betrof het namaken van een carport. Een carport is een overkapping waaronder men een auto min of meer beschermt tegen weersinvloeden. Zij wordt gekenmerkt door een rechthoekige (vierkante) constructie opgebouwd uit zes evenwijdige steunpunten die in de hoogte met elkaar verbonden zijn. Door de bouw van een gelijkaardige carport door iemand anders zouden de auteursrechten zijn geschonden. De eerste rechter, evenals het Hof van Beroep te Antwerpen wijzen de vordering echter af.

Aangezien de opbouw van de carport is ingegeven uit technische overwegingen die geen ruimte laten voor creatieve vrijheid, kan niet worden aangetoond dat het werk origineel is. Zij vertegenwoordigt met andere woorden niet de persoonlijkheid van de maker, zoals het vereiste van oorspronkelijkheid voorschrijft. Deze zienswijze ligt volledig in lijn met de rechtspraak van het Hof van Justitie.[7] Intellectuele rechten beschermen niet wat banaal is. De carport is niet auteursrechtelijk beschermbaar.

Zo stelt het Hof van Beroep: “Terecht stelt geïntimeerde dat de beschrijving die appellanten geven van het werk op zich te vaag en te algemeen is om in aanmerking te komen voor auteursrechtelijke bescherming. Het werk mist voorts de vereiste originaliteit om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen. Een rechthoekige dan wel vierkante constructie opgebouwd uit zes evenwijdige steunpunten die telkens in de hoogte met elkaar verbonden zijn, betreft de “standaard” opbouw van een carport. Dit vloeit voort uit technische overwegingen, gelet op de afmetingen van de eronder te plaatsen voertuigen en de vereiste stabiliteit en stevigheid van de constructie. Een “vierkante constructie met zes evenwijdige steunpunten die telkens in de hoogte verbonden zijn met elkaar” kan bezwaarlijk als de uitdrukking van de persoonlijkheid van appellanten worden beschouwd.”[8]

Hof van Beroep te Antwerpen 24 maart 2021[9]

In bovengenoemde zaak zou een vennootschap vermeende reproducties van onderstaande modellen van een andere vennootschap (HHA) te koop hebben aangeboden, met volgens deze laatste een auteursrechtelijke inbreuk als gevolg.

Vooral interessant hierbij is hoe het Hof de auteursrechtelijke drempelvoorwaarden in haar arrest toelicht.

“Een werk ontleent zijn auteursrechtelijke beschermbare karakter aan zijn oorspronkelijkheid. Het begrip ‘oorspronkelijkheid’ werd ingevuld door het Hof van Justitie in de mijlpaalarresten Infopaq[10] en Painer[11] en verder bevestigd en/of uitgediept o.a. in de arresten Cofemel[12] en Brompton[13]. De Unierechtelijke vereiste van ‘oorspronkelijkheid’ werd in Infopaq (r.o. 37) ingevuld door aan te geven dat aan deze voorwaarde is voldaan indien het werk een ‘eigen intellectuele schepping’ van de auteur betreft. Een ‘eigen intellectuele schepping’ kan worden aangenomen indien deze ‘een uitdrukking betreft van diens persoonlijkheid’ (Painer r.o. 88). Een dergelijke ‘uitdrukking’ kan worden aangenomen ‘wanneer de auteur bij het maken van zijn werk zijn creatieve werkzaamheden tot uiting heeft kunnen brengen door het maken van vrije en creatieve keuzes’ (Painer r.o. 89 en Cofemel, r.o. 29-30).

In zijn/haar beoordeling mag de rechter zich verder niet laten leiden door de esthetische eigenschappen van een vermeend auteursrechtelijk beschermd werk. Of door de vrije en creatieve keuzes al dan niet een bepaald esthetisch (kunstzinnig) effect wordt bereikt, is niet aan de orde. Verder dient abstractie te worden gemaakt van het gegeven dat deze vrije en creatieve keuzes voor de hand zouden liggen. Enige ‘inventiviteitsvereisten op creatief vlak’ zijn vreemd aan de auteursrechtelijke beschermingsvoorwaarden.”

Voor de beoordeling van de auteursrechtelijke drempelvoorwaarden is het aan de auteur om invulling te geven aan de elementen die volgens hem/haar het oorspronkelijke karakter van het werk bepalen (de zogenaamde ‘stelplicht’). Het Hof oordeelde dat zowel aan de NIMBUS-Bijzettafel als de CARGO-Fauteuil auteursrechtelijke bescherming dient te worden verleend, maar dat HHA geen concrete elementen aanreikte waarom de S-Fauteuil en de S-Bijzettafel een ongeoorloofde adaptie zou inhouden op de CARGO-Fauteuil en de NIMBUS-Bijzettafel. Er was immers geen overname van de als oorspronkelijk beschouwde overheersende elementen op het totaalbeeld van de auteursrechtelijke werken.

Hof van Beroep te Antwerpen 18 november 2020[14]

In dit arrest wordt nogmaals de originaliteitsvereiste beklemtoond die een werk dient te bezitten alvorens deze kan genieten van auteursrechtelijke bescherming. Originaliteit veronderstelt dat de auteur door het maken van creatieve keuzes zijn creatieve bekwaamheden tot uiting heeft kunnen brengen. Het Hof beoordeelde daarom de originaliteit in functie van de graad van creativiteit: hoe dunner de originaliteit, des te sterker de gelijkenissen met het vermeend inbreukmakende werk moeten zijn. Zoals GEIREGAT, S.[15] terecht opmerkte lijkt die stelling rechtstreeks afkomstig van het merkenrecht, waar het vaste rechtspraak is dat het publiek bij ‘sterke’ merken met veel onderscheidend vermogen sneller geneigd zal zijn om de gelijkenissen waar te nemen tussen twee tekens, terwijl bij ‘zwakke’ merken met een beperkt onderscheidend vermogen meer moeite zal gedaan moeten worden om verwarringsgevaar aan te tonen.[16]

Een leer die niet noodzakelijk door te trekken valt naar het auteursrecht. Van zodra een werk de originaliteitsdrempel overschrijft, geniet het werk dezelfde bescherming als eender welk ander werk. Er bestaan met andere woorden geen ‘zwakke’ of ‘sterke’ werken.[17]

In dit kader werd de verhandeling van onderstaande hanglamp (Columbo hanglamp) in beton betwist aangezien zij een auteursrechtelijke inbreuk zou vormen op de “concrete” hanglamp van Serax NV.

                                         

Figuur 1: “Columbo” hanglamp                                Figuur 2: “Concrete” hanglamp

Volgens het Hof beschikt de “Concrete” lamp slechts over een beperkte beschermingsomvang aangezien zij een gebruiksvoorwerp is dat is ontworpen in een bepaalde ‘industriële’ stijl die al gangbaar was ten tijde van het ontwerp en bepaalde karakteristieke kenmerken niet werden overgenomen in de “Columbo” lamp zodat de gemiddelde consument zich niet zou vergissen.

In combinatie met de vele duidelijke verschillen met de “Columbo” lamp bevestigt het Hof het vonnis a quo en is de auteursrechtelijke inbreuk niet bewezen.

Besluit            

Het auteursrecht vormt een uitzondering op het principe dat men in beginsel vrij werken mag kopiëren van anderen. Zo zullen enkel originele creaties die de stempel van de persoonlijkheid van auteur dragen, worden beschermd door het auteursrecht.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

Juridische bronnen:

https://www.vlaanderen.be/auteursrecht

artikel XI.166 Wetboek Economisch Recht https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/loi_a1.pl?language=nl&la=N&cn=2013022819&table_name=wet&caller=list&N&fromtab=wet&tri=dd%20AS%20RANK&rech=1&numero=1&sql=(text%20contains%20(%27%27))

HvJ 7 augustus 2018, C-161/17, §14.

Hof van Beroep te Antwerpen 6 januari 2021, NjW 2021, afl. 451, 835, noot GEIREGAT, S.

Hof van Beroep te Antwerpen 24 maart 2021, RW 2021-22, nr.13, 27 november 2021.

HvJEU, 16 juli 2009, nr. C-5/08, ECLI:EU:C.2009:564

HvJEU, 11 december 2011, nr. C-145/10, ECLI:EU:C.2011:789

HvJEU, 12 september 2019, nr. C-683/17, ECLI:EU:C.2019:721

HvJEU, 11 juni 2020, nr. C-833/18, ECLI:EU:C.2020:461

Hof van Beroep te Antwerpen 18 november 2020, NjW 22 december 2021, afl. 453, 934-939, noot GEIREGAT, S.

HvJ 11 november 1997, C-251/95, SABEL/Puma, §24

HvJ 29 september 1998, C-39/97, Canon/MGM, §19 en 24.

[1] https://www.vlaanderen.be/auteursrecht

[2] Zie artikel XI.166 Wetboek Economisch Recht

[3] https://www.vlaanderen.be/auteursrecht

[4] Zie HvJ 7 augustus 2018, C-161/17, §14.

[5] https://www.vlaanderen.be/auteursrecht

[6] Zie arrest Hof van Beroep te Antwerpen 6 januari 2021, NJW 2021, afl. 451, 835, noot GEIREGAT, S.

[7] HvJ 1 maart 2012, C-604/10, §39.

[8] Zie arrest Hof van Beroep te Antwerpen 6 januari 2021, NJW 2021, afl. 451, 835, noot GEIREGAT, S., p. 838.

[9] Zie arrest Hof van Beroep te Antwerpen 24 maart 2021, RW 2021-22, nr.13, 27 november 2021.

[10] HvJEU, 16 juli 2009, nr. C-5/08, ECLI:EU:C.2009:564

[11] HvJEU, 11 december 2011, nr. C-145/10, ECLI:EU:C.2011:789

[12] HvJEU, 12 september 2019, nr. C-683/17, ECLI:EU:C.2019:721

[13] HvJEU, 11 juni 2020, nr. C-833/18, ECLI:EU:C.2020:461

[14] Hof van Beroep te Antwerpen 18 november 2020, NjW 22 december 2021, afl. 453, 934-939, noot GEIREGAT, S.

[15] Hof van Beroep te Antwerpen 18 november 2020, NjW 22 december 2021, afl. 453, 938, noot GEIREGAT, S.

[16] HvJ 11 november 1997, C-251/95, SABEL/Puma, §24; HvJ 29 september 1998, C-39/97, Canon/MGM, §19 en 24.

[17] Hof van Beroep te Antwerpen 18 november 2020, NjW 22 december 2021, afl. 453, 938, noot GEIREGAT, S.

Hoofdwebsite Contact
afspraak maken upload






      GDPR proof area
      Upload uw documenten





      sleep uw documenten naar hier of kies bestand


      sleep uw briefwisseling naar hier of kies bestand











        Benelux (€... )EU (€... )Internationaal (prijs op aanvraag)

        Door de aanvraag in te dienen, verklaart u zich uitdrukkelijk akkoord met onze algemene voorwaarden en bevestigt u dat u onze privacyverklaring aandachtig heeft gelezen. Het verzenden van deze aanvraag geldt als een opdrachtbevestiging.
        error: Helaas, deze content is beschermd!