Auteur: Yannick Lauwers

 

Deze wintermercato was de eerste sinds het recente arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 oktober 2024! We bespreken de concrete impact op het internationale voetbal. Dit baanbrekende arrest wijzigt immers op ingrijpende wijze de fundamenten van het huidige transfersysteem in het voetbal.

Achtergrond van het geschil

De zaak vond haar oorsprong in een geschil tussen de Franse voetballer Lassana Diarra en zijn voormalige club, Lokomotiv Moskou. Diarra stapte in 2013 over van Anzji Machatsjkala naar Lokomotiv Moskou en tekende een vierjarig contract. Na een conflict over een voorgestelde loonsverlaging beëindigde de club eenzijdig het contract en claimde een schadevergoeding van 20 miljoen euro op grond van artikel 17 van de FIFA Regulations on the Status and Transfer of Players (FIFA RSTP). Artikel 17 legt strenge sancties op bij eenzijdige contractbreuken, waaronder financiële claims tegen de speler en zijn nieuwe club, sportieve sancties zoals schorsingen, en het niet-afgeven van het International Transfer Certificate (ITC), noodzakelijk voor het afronden van een transfer.

De impact van deze sancties werd meteen duidelijk. Ondanks interesse van het Belgische Sporting Charleroi durfde de club het contracteren van Diarra niet aan vanwege het risico op boetes en sportieve sancties. Het geschil leidde tot een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie, waarin werd onderzocht of de FIFA-regels in strijd waren met artikel 45 VWEU (vrij verkeer van werknemers) en artikel 101 VWEU (kartelverbod).

Analyse van het Hof  

Het Hof van Justitie oordeelde dat de FIFA-regels een dubbele schending vormen van het Europese recht. Ten eerste belemmeren ze het vrije verkeer van werknemers door spelers te ontmoedigen om hun contract te beëindigen en door nieuwe clubs te ontmoedigen deze spelers te contracteren.

Het Hof erkende wel dat contractuele stabiliteit en de integriteit van competities legitieme doelen zijn, maar stelde dat de FIFA-regels verder gaan dan noodzakelijk om die doelen te bereiken. Zo werd de hoofdelijke aansprakelijkheid van de nieuwe club voor schadevergoedingen als disproportioneel beschouwd, net als het vermoeden dat die club de speler zou hebben aangezet tot contractbreuk. Het niet-afgeven van het International Transfer Certificate werd eveneens afgewezen als een buitensporige belemmering van de arbeidsmobiliteit van spelers.

Ten tweede stelde het Hof vast dat de FIFA-regels ook het mededingingsrecht schenden. Door het opleggen van zware sancties aan clubs die spelers met een lopend contract willen aantrekken, creëren deze regels een situatie vergelijkbaar met een “non-poaching” afspraak. Dit belemmert de toegang tot wat het Hof beschreef als “essentiële hulpbronnen” – in dit geval professionele voetballers – en beperkt de mededinging tussen clubs op de transfermarkt aanzienlijk. Het Hof bestempelde de regels als een mededingingsbeperkende strekking en dus strijdig met artikel 101 VWEU.

Gevolgen van het arrest

De gevolgen van dit arrest zijn verstrekkend. Voor spelers betekent dit meer vrijheid om hun contract te beëindigen zonder angst voor zware sancties. Wel blijven zij onderworpen aan de nationale arbeidswetgeving, zoals de verplichting tot het betalen van een opzeggingsvergoeding. In België is deze vergoeding echter beperkt, wat spelers een sterkere onderhandelingspositie geeft en waarschijnlijk leidt tot hogere lonen. Voor grote clubs in topcompetities biedt het arrest nieuwe kansen om spelers voordeliger aan te trekken.

Tegelijkertijd roept het arrest uitdagingen op voor kleinere clubs in opleidingscompetities, zoals België en Nederland. Deze clubs kunnen minder rekenen op hoge transfersommen voor hun talenten, wat hun verdienmodel onder druk zet.

Ook juridisch gezien heeft het arrest een grote impact. Hangende geschillen over schadevergoedingen op basis van artikel 17 van de FIFA RSTP zullen herbekeken moeten worden in het licht van deze uitspraak. Bovendien verplicht het arrest FIFA om haar regels grondig te hervormen, wat mogelijk ook gevolgen heeft buiten de Europese Unie.

Dit arrest markeert een mijlpaal in het voetballandschap. Het bevestigt dat internationale sportregels, hoe belangrijk ook, ondergeschikt blijven aan het Europees recht. Voor spelers en grote clubs opent dit nieuwe mogelijkheden, terwijl kleinere clubs en opleidingscompetities hun model moeten herzien. Tegelijkertijd biedt dit arrest juridische professionals een nieuwe leidraad in de complexe relatie tussen sportregels en Europees recht.

Besluit

Het arrest van het Hof van Justitie van 4 oktober 2024 heeft het internationale transfersysteem in het voetbal fundamenteel veranderd. Het Hof oordeelde dat de FIFA-regels inzake contractbreuken en transfers zowel het vrije verkeer van werknemers als de mededinging belemmeren en daarom in strijd zijn met het Europees recht. Door de afwijzing van zware financiële en sportieve sancties krijgen spelers meer vrijheid om hun contract te beëindigen en wordt voor clubs een eerlijker speelveld gecreëerd.

Spelers kunnen nu gemakkelijker hun contract beëindigen zonder disproportionele sancties. Hoewel nationale arbeidswetgeving, zoals opzeggingsvergoedingen, blijft gelden, zijn de financiële lasten aanzienlijk lager dan onder de voormalige FIFA-regels. Dit biedt spelers meer bewegingsvrijheid binnen Europa en versterkt hun onderhandelingspositie.

Voor clubs, met name in topcompetities, betekent het arrest lagere kosten bij het aantrekken van talentvolle spelers. Daarentegen wordt het verdienmodel van kleinere clubs in opleidingscompetities, zoals België en Nederland, onder druk gezet. Door lagere financiële drempels kunnen grote clubs gemakkelijker jonge talenten contracteren, wat de economische stabiliteit van kleinere clubs bedreigt.

Het arrest dwingt FIFA tot een herziening van haar regels, wat voor juridische onzekerheid zorgt. Hangende geschillen over transfers en schadevergoedingen zullen opnieuw moeten worden beoordeeld, en de bredere gevolgen van dit arrest voor het mondiale transfersysteem zijn nog onduidelijk. Tegelijkertijd biedt het kansen voor juridische uitdagingen tegen andere beperkende sportregels.

Hoewel het arrest vooruitgang boekt in de bescherming van spelersrechten en de bevordering van eerlijke concurrentie, versterkt het de ongelijkheid tussen rijke en minder kapitaalkrachtige clubs. Dit kan de competitieve balans in het voetbal verder verstoren en de dominantie van topclubs vergroten.

De uitspraak onderstreept dat internationale sportregels in overeenstemming moeten zijn met het Europees recht. Het dient als waarschuwing voor sportfederaties om hun regelgeving proportioneel en rechtsgeldig te houden. De komende jaren zullen cruciaal zijn om te bepalen hoe dit arrest buiten de EU wordt geïnterpreteerd en of het een bredere hervorming van het transfersysteem in gang zet.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected]  of 03 216 70 70.

 

Een belangenconflict voor een bestuurder van een vennootschap komt sneller voor dan men denkt. Er zijn verschillende situaties mogelijk. Bijvoorbeeld, wanneer de bestuurder tevens bestuurder is in een andere vennootschap waarmee men een overeenkomst wil sluiten. Of wanneer de bestuurder een overeenkomst wil sluiten met zichzelf als natuurlijke persoon.

De wetgever heeft een regeling uitgewerkt zodat een bestuurder zijn eigen belang niet kan laten primeren boven het belang dat hij zou moeten behartigen als bestuurder van een vennootschap.

Het probleem stelt zich concreet wanneer het bestuursorgaan van een vennootschap een beslissing moet nemen of zich moet uitspreken over een verrichting onder zijn bevoegdheid, en blijkt dat één of alle bestuurders een belang hebben dat hiermee strijdig is. In dit artikel zetten we uiteen hoe men deze belangenconflicten wettelijk moet benaderen per vennootschap.

  1. Belangenconflict: begrip

Uit de relevante bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen vloeit voort dat een belangenconflict de situatie is waarbij een bestuurder of bestuursorgaan een rechtstreeks of onrechtstreeks belang van vermogensrechtelijke aard heeft dat strijdig is met het belang van de vennootschap.[1]

De vereiste van “vermogensrechtelijk” houdt in dat een materieel voordeel wordt verkregen of een materieel nadeel wordt vermeden. Een potentieel vermogensrechtelijk belang is voldoende. Het moet niet vaststaan dat door het nemen van de beslissing de geconflicteerde bestuurder een materieel voordeel verkrijgt of materieel nadeel vermijdt. Indien de mogelijkheid bestaat dat dit het geval is, kwalificeert het als een vermogensrechtelijk belang dat onder de belangenconflictenregeling valt.

Een voorbeeld van zo’n belangenconflict is wanneer de bestuurder een onroerend goed wil verkopen aan zijn vennootschap. Als particulier-verkoper zal hij een zo hoog mogelijke prijs proberen vragen, als bestuurder-koper zou hij in het vennootschapsbelang moeten proberen streven naar een zo laag mogelijke prijs.[2]

  1. Meldingsplicht en deelnameverbod

De BV en CV kunnen worden bestuurd door één of meerdere bestuurders die al dan niet een college vormen.[3] Als het bestuursorgaan geen college vormt, dan is iedere bestuurder individueel bevoegd om de vennootschap te besturen en te vertegenwoordigen.[4]

Wanneer een belangenconflict zich stelt in een BV of CV, en er zijn meerdere bestuurders die elk individueel bevoegd zijn om de vennootschap te besturen en te vertegenwoordigen, dan dient de geconflicteerde bestuurder dit te melden aan de andere bestuurders. Zij nemen dan de beslissing of voeren de verrichting uit. De betrokken bestuurder mag niet deelnemen aan de beraadslaging, noch aan de stemming van de andere bestuurders hieromtrent.[5]

Indien de statuten van een BV of CV bepalen dat het bestuur een collegiaal orgaan is, dan wordt de beslissing genomen of de verrichting uitgevoerd door het bestuursorgaan. Bij collegiale besluitvorming moet een meerderheid van bestuurders samenkomen of vertegenwoordigd zijn om met een gewone meerderheid van stemmen te besluiten.[6] De bestuurder met het belangenconflict mag dan ook niet deelnemen aan de beraadslagingen, noch aan de stemming.[7]

Wanneer in een NV een lid van de raad van bestuur een belangenconflict heeft bij een beslissing of verrichting die tot de bevoegdheid behoort van de raad, dan moet de betrokken bestuurder dit melden aan de andere bestuurders voor de raad van bestuur een besluit neemt. De raad mag deze beslissing niet delegeren, zoals bijvoorbeeld aan het dagelijks bestuur.[8] De geconflicteerde bestuurder mag net zoals in de BV en CV niet deelnemen aan de beraadslaging, noch aan de stemming.[9]

Binnen een duaal bestuur in een NV moet de geconflicteerde bestuurder in de raad van toezicht dit ook melden vóór de raad een besluit neemt. Ook zij mag deze beslissing niet delegeren.[10] De betrokken bestuurder mag wederom niet deelnemen aan de beraadslaging of stemming van de andere bestuurder over deze beslissing of verrichting.[11]

Wanneer de directieraad een beslissing moet nemen, of zich over een verrichting moet uitspreken die onder zijn bevoegdheid valt, en een belangenconflict zich stelt, dan verwijst de directieraad deze beslissing door naar de raad van toezicht. De raad handelt dan zoals hierboven uiteengezet.[12]

  1. Tussenkomst algemene vergadering

Wanneer alle bestuurders een belangenconflict hebben, dan verschuift de bevoegdheid voor het nemen van de beslissing of het uitvoeren van de verrichting naar de algemene vergadering. Indien zij de beslissing of verrichting goedkeurt, dan kan het bestuursorgaan ze alsnog uitvoeren. Deze regeling is van toepassing op de bestuurders in de BV en CV, de raad van bestuur in een NV met een monistisch bestuur en de raad van toezicht in een NV met een duaal bestuur.[13]

  1. Enige bestuurder

Deze voorlegging aan de AV gebeurt ook wanneer er in de BV, CV of NV maar één bestuurder is.[14] Dan zijn er namelijk geen andere bestuurders die de beslissing kunnen nemen of de verrichting kunnen uitvoeren. In de NV kan de algemene vergadering de beslissing of de verrichting goedkeuren, waardoor de enige bestuurder ze kan uitvoeren.[15] Is de enige bestuurder ook de enige aandeelhouder, dan mag hij zelf de beslissing nemen of de verrichting uitvoeren.[16] Dit kan alleen in de BV en NV, want voor de CV vereist het WVV minstens drie oprichters.[17]

Is de enige bestuurder van de NV een NV met een collegiaal bestuursorgaan, dan gelden de regels met betrekking tot de raad van bestuur in een monistisch bestuur, of de directieraad in het geval van een duaal bestuur. Wanneer alle leden van het bestuursorgaan van de enige bestuurder die uitspraak moet doen over het belangenconflict een strijdig belang hebben, dan wordt de beslissing of de verrichting aan de algemene vergadering voorgelegd. Indien de algemene vergadering van de bestuurde vennootschap de beslissing of de verrichting goedkeurt, kan het bestuursorgaan, of, wanneer het gaat om een duaal bestuur, de directieraad, ze uitvoeren.[18]

  1. Uitzonderingen

Er zijn twee uitzonderingen waarbij de hierboven vermelde procedure niet moet worden toegepast: wanneer er nauwe banden zijn of wanneer de handelingen marktconform zijn.

Als eerste uitzondering wordt de belangenconflictregeling niet toegepast wanneer de beslissingen of verrichtingen tot stand zijn gekomen tussen vennootschappen die nauw verbonden zijn. Dat is wanneer de ene vennootschap rechtstreeks of onrechtstreeks ten minste 95% van de stemmen bezit die verbonden zijn aan het geheel van de door de andere vennootschap uitgegeven effecten. Of vennootschappen waarvan ten minste 95% van de stemmen verbonden aan het geheel van de door elk van hen uitgegeven effecten in het bezit zijn van een andere vennootschap.[19]

Deze uitzonderingsgrond is niet van toepassing wanneer de enige bestuurder in de BV of NV ook de enige aandeelhouder is.[20] Er is immers niemand wiens belangen hij kan schaden.

De tweede uitzonderingsgrond is wanneer de beslissingen van het bestuursorgaan betrekking hebben op gebruikelijke verrichtingen die gebeuren onder de voorwaarden en tegen de zekerheden die op de markt gewoonlijk gelden voor soortgelijke verrichtingen. In dat geval moet de belangenconflictregeling ook niet worden toegepast.[21]

  1. De vaste vertegenwoordiger

Artikel 2:55 van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen legt de meerderheidsopvatting in de rechtspraak nu ook wettelijk vast. De regels inzake belangenconflicten voor zaakvoerders en leden van het bestuursorgaan vinden in voorkomend geval toepassing op de vaste vertegenwoordiger.[22]

  1. Publiciteit

De geconflicteerde bestuurder moet een verklaring afleggen waarbij hij toelichting geeft over de aard van het strijdige belang. Die verklaring wordt opgenomen in de notulen van de vergadering van de andere bestuurders, de raad van bestuur in een monistische NV of de raad van toezicht in een NV met een duaal bestuur.[23] De enige bestuurder in een NV heeft deze verplichting niet.

De andere bestuurders of de algemene vergadering omschrijven in de notulen de aard van de beslissing of verrichting waarvoor het conflict bestaat en de vermogensrechtelijke gevolgen ervan voor de vennootschap. Zij verantwoorden ook het genomen besluit.[24] Als in de BV of NV de enige bestuurder ook de enige aandeelhouder is, neemt hij in zijn bijzonder verslag eveneens de tussen hem en de vennootschap gesloten overeenkomsten op.[25] Dit deel van de notulen of dit verslag moet in zijn geheel worden opgenomen in het jaarverslag of in een stuk dat samen met de jaarrekening wordt neergelegd.[26] Als de vennootschap een commissaris heeft benoemd, worden de notulen van de vergadering of het verslag aan hem meegedeeld.[27]

  1. Nietigheid

 In de belangenconflictenprocedure in het WVV wordt de uitdrukkelijke bijkomende mogelijkheid van de vennootschap voorzien om de nietigheid van de besluiten of verrichtingen die in strijd hiermee zijn genomen indien de wederpartij bij die besluiten of verrichtingen op de hoogte was of had moeten zijn.[28]

  1. Conclusie

Na meer dan twee decennia van afwezigheid is het verbod op deelname aan beraadslaging terug ingevoerd. De bestuurder met een belangenconflict dient hier altijd melding van te maken aan de andere bestuurders, vooraleer het bestuursorgaan een beslissing neemt. De directieraad in het duaal bestuur van een NV verwijst deze beslissing desgevallend door naar de raad van toezicht.

Indien het voltallige bestuur of de enige bestuurder een belangenconflict heeft, voorziet het WVV in een verschuiving van de bevoegdheid richting de algemene vergadering. Indien zij haar goedkeuring geeft, mag het bestuursorgaan de beslissing of verrichting alsnog uitvoeren. Is de enige bestuurder ook de enige aandeelhouder, dan kan hij daar uiteraard zelf over beslissen.

Een situatie waar de wetgever in 2019 geen rekening mee heeft gehouden, is wat er moet gebeuren als meerdere, maar niet alle, bestuursleden een belangenconflict hebben. De mogelijkheid bestaat dat het bestuursorgaan daardoor niet het vereiste quorum behaalt om te kunnen beraadslagen en beslissen.[29] Een bevoegdheidsverschuiving naar de algemene vergadering kan alleen als alle bestuursleden een belangenconflict hebben. Een wettelijke regeling hiervan blijft voorlopig uit.

Een suggestie vanuit de rechtsleer is om hiervoor een statutaire regeling te treffen.[30] Zo kan u in de statuten van uw vennootschap zelf voorzien in afwijkende aanwezigheidsregels en eventueel ook meerderheidsregels voor beraadslaging. Een andere mogelijkheid is om de verschuiving van bevoegdheid richting de algemene vergadering zelf in te bouwen, of de tijdelijke aanstelling van een lasthebber om het vereiste aantal aanwezigen voor beraadslaging en stemming te behalen.

Er zijn dus wel wat mogelijkheden om hier zelf een procedure in te voorzien.

Wij staan u graag bij in het uitwerken van een regeling op maat van uw vennootschap, en bij alle andere vragen of bezorgdheden omtrent de werking van uw bestuur.

U kan ons contacteren per e-mail naar [email protected] of per telefoon: 03/216.70.70.

Bronnen

Wetgeving

Wetboek van Vennootschappen, BS 6 augustus 1999.

Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen, BS 4 april 2019.

Rechtsleer

BRAECKMANS, H. en HOUBEN, R., Handboek vennootschapsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2020, 975 p.

ERNST, P., “Belangenconflicten revisited, 25 jaar later. De nieuwe regels in het WVV over belangenconflicten van bestuurders in de niet-genoteerde NV en BV en hun ruimere impact” in HOUBEN, R., GOOSSENS, N. en LEUNEN, C. (eds.), JPB. Liber amicorum Jean-Pierre Blumberg, Antwerpen, Intersentia, 2021, 177-212.

[1] Art. 5:76, §1, lid 1; 6:64, §1, lid 1; 7:96, §1, lid 1; 7:102, §1, lid 1; 7:115, §1, lid 1, 7:117, §1 WVV.

[2] H. BRAECKMANS en R. HOUBEN, Handboek vennootschapsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2020, 278. (hierna: H. BRAECKMANS en R. HOUBEN, Handboek vennootschapsrecht)

[3] Artt. 5:70, §1, lid 1 en 6:58, §1, lid 1 WVV.

[4] H. BRAECKMANS en R. HOUBEN, Handboek vennootschapsrecht, 82, nr. 136.

[5] Artt. 5:76, §1, lid 1 en 6:64, §1, lid 1 WVV.

[6] H. BRAECKMANS en R. HOUBEN, Handboek vennootschapsrecht, 272, nr. 576.

[7] Artt. 5:76, §2 en 6:64, §2 WVV.

[8] Art. 7:96, §1, lid 1 WVV.

[9] Art. 7:96, §1, lid 4 WVV.

[10] Art. 7:115, §1, lid 1 WVV.

[11] Art. 7:115, §1, lid 4 WVV.

[12] Art. 7:117, §1 WVV.

[13] Artt. 5:76, §1, lid 2; 6:64, §1, lid 2; 7:96, §1, lid 4 WVV en 7:115, §1, lid 4 WVV.

[14] Artt. 5:76, §3; 6:64, §3 en 7:102, §1, lid 1 WVV.

[15] Art. 7:102, §1, lid 1 WVV.

[16] Artt. 5:76, §4 en 7:102, §1, lid 3 WVV.

[17] Art. 6:3 WVV.

[18] Art. 7:102, §1, lid 2 WVV.

[19] Artt. 5:76, §5, lid 1; 6:64, §4, lid 1; 7:96, §3, lid 1; 7:102, §2, lid 1 en 7:115, §3, lid 1 WVV.

[20] Artt. 5:76, §5, lid 1 en 7:102, §2, lid 1 WVV.

[21] Artt. 5:76, §5, lid 2; 6:64, §4, lid 2; 7:96, §3, lid 2; 7:102, §2, lid 2 en 7:115, §3, lid 2 WVV.

[22] Art. 2:55, lid 1 WVV.

[23] Artt. 5:76, §1, lid 1; 6:64, §1, lid 1; 7:96, §1, lid 1 en 7:115, §1, lid 1 WVV.

[24] Artt. 5:77, §1, lid 1; 6:65, §1, lid 1; 7:96, §1, lid 2; 7:103, §1, lid 1 en 7:115, §1, lid 2 WVV.

[25] Artt. 5:77, §1, lid 1 en 7:103, §1, lid 1 WVV.

[26] Artt. 5:77, §1, lid 2; 6:65, §1, lid 2; 7:96, §1, lid 2; 7:103, §1, lid 2 en 7:115, §1, lid 2 WVV.

[27] Artt. 5:77, §1, lid 3; 6:65, §1, lid 3; 7:96, §1, lid 3; 7:103, §1, lid 3 en 7:115, §1, lid 3 WVV.

[28] Art. 5:77, §2; 6:65, §2; 7:96, §2; 7:103, §2 en 7:115, §2 WVV.

[29] P. ERNST, “Belangenconflicten revisited”, 202.

[30] H. BRAECKMANS en R. HOUBEN, Handboek vennootschapsrecht, 285; P. ERNST, “Belangenconflicten revisited”, 203.

Na een periode van intensieve onderhandelingen en de nodige weerstand van bepaalde lidstaten, heeft de Europese Raad op 24 mei van dit jaar de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD), ook wel bekend als CS3D, formeel aangenomen. Deze richtlijn is bedoeld om verantwoordelijke bedrijfspraktijken binnen de Europese Unie (EU) en daarbuiten te bevorderen. Met de publicatie van de CS3D in the Official Journal of the European Union op 5 juli 2024, lijkt de stap naar het duurzaam en ethisch ondernemen binnen de Europese Unie eindelijk gezet.

De CS3D maakt deel uit van de bredere Europese Green Deal, die verschillende initiatieven omvat zoals de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) en de Europese groene taxonomie. Deze initiatieven zijn allemaal gericht op het bevorderen van duurzame economische groei in de gehele EU.

De Richtlijn beoogt voornamelijk het bevorderen van duurzame en verantwoorde bedrijfsvoering, waarbij grote bedrijven verantwoordelijk worden gesteld voor hun impact op het milieu en de mensenrechten. Zij legt verschillende zorgvuldigheidsverplichtingen op en beschrijft de stappen die bedrijven dienen te nemen in hun beleid om aan deze verplichtingen te voldoen. Deze due diligence-vereisten bestrijken diverse mensenrechten-, arbeidsrechten- en milieunormen.

Bedrijven moeten hierbij investeringen doen om deze zorgvuldigheidsverplichtingen te ondersteunen en zinvol samenwerken met belanghebbenden en getroffen personen bij de ontwikkeling van hun due diligence beleid.

Een van de redenen waarom er zo veel onenigheid was tussen de lidstaten in de laatste fase van goedkeuring van de Richtlijn kan gevonden worden in de reikwijdte en toepasselijkheid van de CS3D. Nu is het zo dat enkel grote EU-bedrijven met meer dan 1.000 werknemers en een omzet van meer dan 450 miljoen euro, en niet-EU-bedrijven die actief zijn op de EU-markt met een EU-omzet van meer dan 450 miljoen euro, onder het toepassingsgebied vallen. Dat wil zeggen dat de richtlijn slechts van toepassing is op ongeveer 1% van de EU gevestigde bedrijven. Deze beperking is deels het resultaat van verzet van lidstaten zoals Duitsland, Italië en Frankrijk, die bezorgd waren over de impact van de strenge eisen op het bedrijfsleven en daarom hogere drempels voor werknemers en omzet eisten.

Kleinere bedrijven kunnen indirect wel worden beïnvloed door hun zakelijke relaties met ondernemingen die onder de Richtlijn vallen, omdat zij aan de due diligence-eisen moeten voldoen als onderdeel van hun contractuele verplichtingen.

De Richtlijn legt daarnaast bedrijven niet enkel zorgvuldigheidsverplichtingen op inzake mensenrechten en arbeidsrechten, maar verplicht hen ook om een klimaatverandering transitieplan op te stellen, waarin zij aangeven hoe hun activiteiten zullen voldoen aan de doelstellingen van het Akkoord van Parijs, met name de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5°C.

De CS3D treedt in werking op de twintigste dag na publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie, waarbij lidstaten dan twee jaar de tijd hebben om de nodige wetgeving en administratieve procedures te implementeren. De nalevingstermijnen voor bedrijven variëren afhankelijk van de bedrijfsgrootte en behaalde omzet, met deadlines in 2027, 2028 en 2029 voor respectievelijk bedrijven met meer dan 5.000 werknemer en een omzet van 1,5 miljard euro, 3.000 werknemers en een omzet van 900 miljoen en 1.000 werknemers en een omzet van 450 miljoen euro.

Besluit

De CS3D richt zich op het harmoniseren van zorgvuldigheidseisen (due diligence) binnen de EU om een rechtvaardigere en duurzamere economie te bevorderen. Net zoals bij elke nieuwe wetgeving, is het nog maar de vraag of de behaalde doelstellingen effectief zullen worden behaald. Het succes van deze richtlijn zal afhangen van verschillende factoren zoals enerzijds de bereidheid van de lidstaten om strengere nationale wetgeving in te voeren en hier streng op toe te zien, en anderzijds de bereidheid van de bedrijven zelf om deze nieuwe zorgvuldigheidsverplichtingen te omarmen.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, kan u ons steeds contacteren op [email protected] of via 03 216 70 70.

In onze vorige bijdrage[1] kon u reeds lezen dat een bedrijf met meer dan 250 werknemers sinds 25 februari 2023 moest beschikken over een functioneel meldingskanaal waarbij men op vertrouwelijke wijze eventuele vermeende inbreuken op de werkvloer kan aankaarten. Bedrijven met 50 tot 249 werknemers kregen nog (even) respijt tot 17 december om echt een klokkenluidersysteem te implementeren.

Op 17 december 2023 verloopt de deadline voor bedrijven die tussen de 50 en 249 werknemers tewerkstellen om een intern meldingskanaal op te zetten. Een werknemer zal vanaf dan de mogelijkheid moeten worden geboden om bij een onpartijdige en onafhankelijke persoon of afdeling binnen zijn organisatie op vertrouwelijke wijze vermeende inbreuken te kunnen aankaarten. Het gaat dus om een onpartijdige persoon of afdeling die niet belast is met de leiding over de organisatie, noch deel uitmaakt van bijvoorbeeld Human Ressources.

Het intern meldingskanaal moet steeds waarborgen dat de identiteit van de melder wordt beschermd. Zo mogen niet-gemachtigde personeelsleden geen toegang hebben tot het intern meldingskanaal om zo de grootst mogelijke mate van vertrouwelijkheid te garanderen. Het intern meldingskanaal moet 24/7 toegankelijk zijn voor de werknemers.

U zal als bedrijf uw werknemers dienen te informeren en sensibiliseren over het gebruik van het intern meldingskanaal. Hiertoe kan een policy worden uitgewerkt waarin onder andere kan worden opgenomen hoe een melding kan worden gedaan, hoe deze melding zal worden opgevolgd en wie belast is met het verdere vervolg van de procedure.

Beschikt u als bedrijf[2] op 17 december 2023 niet over een operationeel intern meldingskanaal, dan riskeert u een gevangenisstraf van 6 maanden tot 3 jaar en of een geldboete van € 600,00 tot € 6.000,00.

Indien u wenst kan u steeds een beroep doen op onze diensten om uw bedrijf in regel te stellen.

Bovendien werd Studio Legale Advocaten door het FIRM[3] gescreend en opgenomen op de lijst van advocatenkantoren die juridische steun mogen verlenen aan erkende klokkenluiders die een beroep doen op het FIRM.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

Juridische bronnen:

  • Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden;

  • 28 NOVEMBER 2022. – Wet betreffende de bescherming van melders van inbreuken op het Unie- of nationale recht vastgesteld binnen een juridische entiteit in de private sector;

  • 8 DECEMBER 2022. – Wet betreffende de meldingskanalen en de bescherming van de melders van integriteitsschendingen in de federale overheidsinstanties en bij de geïntegreerde politie;

  • Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming);

  • Decreet tot wijziging van het Provincie decreet van 9 december 2005, het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur en het Bestuurs decreet van 7 december 2018, wat betreft klokkenluiders;

[1] https://studio-legale.com/bent-u-in-regel-vanaf-heden-is-de-klokkenluidersregeling-van-kracht/

[2] Lees: een bedrijf tussen 50 en 249 werknemers.

[3] Federaal Instituut voor de bescherming en de bevordering van de Rechten van de Mens; https://federaalinstituutmensenrechten.be/nl/de-klokkenluidersregeling-en-ondersteuning-van-klokkenluiders

In deze bijdrage bespreken we de beschermingsomvang van het merkenrecht en de handelsnaam in het kader van een arrest[1] van het Hof van Beroep te Antwerpen. Een onderneming die een merk deponeert met een beschrijvend karakter om op die manier een generieke term toe te eigenen, loopt een groot risico het deksel finaal op de neus te krijgen.

Het merkenrecht

Het merkenrecht kunnen we definiëren als een tijdelijk monopolierecht van de houder van een merk om dit merk niet alleen exclusief te gebruiken, maar ook om anderen te verbieden[2] dit merk te gebruiken. Een merk is een teken dat verschillende vormen kan aannemen zoals woorden, slogans, afbeeldingen[3],… dat bedrijven gebruiken om zich te positioneren in de markt. Door middel van een teken kan de consument de producten en diensten van verschillende bedrijven onderscheiden.

Het loutere gebruik van een merk levert een onderneming geen enkele bescherming op. Het is pas wanneer een merk succesvol wordt geregistreerd bij de bevoegde autoriteit, dat de houder van een merk de mogelijkheid heeft alle hierbij horende rechten te claimen.[4]

Wat betreft de rechten verbonden aan een merk dienen we terug te grijpen naar artikel 2.20 van Benelux-Verdrag inzake de intellectuele eigendom (hierna: BVIE).

Artikel 2.20 BVIERechten verbonden aan het merk

“1. De in artikel 2.2 bedoelde inschrijving van een merk geeft de houder daar een uitsluitend recht op.

2. Onverminderd de rechten van houders die vóór de datum van indiening of de datum van voorrang van het ingeschreven merk zijn verkregen en onverminderd de eventuele toepassing van het gemene recht betreffende de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad is de houder van een ingeschreven merk gerechtigd, iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, te verhinderen gebruik te maken van een teken wanneer dit teken:

 a. gelijk is aan het merk en in het economisch verkeer gebruikt wordt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven.”

Om een inbreuk op artikel 2.20.a) BVIE te kunnen vaststellen, moet het bewijs van een dubbele identiteit worden geleverd. (1) Het betwiste teken moet identiek zijn aan het merk waarop de houder zich beroept, en (2) de identiteit tussen de producten of diensten waarvoor het merk is ingeschreven moeten dezelfde zijn.

Het Hof van Justitie benadrukt dat de hoven en rechtbanken in dit geval abstractie mogen maken van verschillen die zo onbeduidend zijn dat zij aan de aandacht van de gemiddelde consument kunnen ontsnappen.[5] Aangezien het teken “poetsbureau” duidelijk verschilt van het woordmerk “HET POETSBUREAU” besloot het Hof van beroep dat er geen inbreuk voorligt op artikel 2.20.a) BVIE.

Indien er verwarringsgevaar bestaat bij het publiek over het betwiste teken en het merk voor gelijke producten of diensten, staat de mogelijkheid voor de merkhouder open om op grond van artikel 2.20.b) BVIE zijn of haar merkenrecht af te dwingen voor de rechtbank.

Artikel 2.20 BVIERechten verbonden aan het merk

“(…)

b. gelijk is aan of overeenstemt met het merk en in het economisch verkeer gebruikt wordt met betrekking tot gelijke of overeenstemmende waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven, indien daardoor bij het publiek gevaar voor verwarring bestaat, ook wanneer die verwarring het gevolg is van associatie met het oudere merk.”

In het arrest was er van enig verwarringsgevaar geen sprake aangezien het gewone gebruik van de term “poetsbureau” en het beeldmerk “HET POETSBUREAU” – vergezeld van een afbeelding – totaal verschillend zijn en dus een consument niet zullen verwarren. Bovendien bestaat er ook geen verwarringsgevaar voor de term “poetsbureau” en het woordmerk “HET POETSBUREAU” aangezien de term “poetsbureau” een algemeen gebruikte term is in de gangbare taal voor dienstverleners van huishoudelijke diensten. Beide partijen zijn immers actief in de huishoudhulp waardoor de term “poetsbureau” een louter beschrijvend karakter bezit.[6]

De handelsnaam

Een  merk  is  niet  te  verwarren  met  een  handelsnaam.  De  handelsnaam is een naam die een onderneming hanteert in  het  economisch  verkeer.  Het  is  de  naam  waaronder  de  onderneming handel drijft. De registratie van een handelsnaam bij  de  Kruispuntbank  van  Ondernemingen  is  niet  voldoende  voor de bescherming van de handelsnaam. Het recht op gebruik van een handelsnaam ontstaat zodra deze  naam  daadwerkelijk in het handelsverkeer wordt gebruikt en vindt haar grondslag in artikel 8 van het Unieverdrag van Parijs.[7]

De  handelsnaam biedt enkel maar bescherming tegen het gebruik van een identieke of gelijkende jongere handelsnamen, voor zover er een verwarringsgevaar bestaat bij het algemeen publiek in het geografisch gebied waar de oudere handelsnaam gebruikt wordt.

Het Hof oordeelde dat de handelsnaam “HET POETSBUREAU” als banaal overkomt en de gemiddelde consument niet misleidt. Bovendien is de handelsnaam van de concurrent in kwestie “Easylife” en dus helemaal niet identiek aan de handelsnaam ‘HET POETSBUREAU”. De concurrent gebruikt enkel het (generieke) teken “poetsbureau” op haar website en in reclameboodschappen. De houder van de handelsnaam ‘HET POETSBUREAU” is niet gerechtigd om de term “poetsbureau” mits toevoeging van het lidwoord “het” privatief toe te eigenen waardoor er geen sprake is van een inbreuk op de handelsnaam.[8]

Besluit

Het arrest van het Hof van beroep te Antwerpen is een logische uitspraak die volledig in lijn ligt met de basisbeginselen inzake het merkenrecht conform de rechtspraak van het Hof van Justitie. Een belangrijke les[9] om mee te nemen uit dit arrest is het gevaar dat schuilgaat achter een merkregistratie met een beschrijvend karakter. Een algemene term privatief toe-eigenen houdt de nodige risico’s in met als gevaar dat uw geregistreerde merkbescherming een lege doos wordt. Laat u dus steeds bijstaan door specialisten.

Wenst u een merk te registreren, dan kan u steeds beroep doen op onze diensten. Onze gespecialiseerde advocaten staan u bij gedurende het gehele proces van merkbescherming. Op onze website ‘Studio|Trademark’ kan u via de applicatie ‘aanvraag indienen’  gemakkelijk het contactformulier invullen, waarna wij onmiddellijk aan de slag gaan.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

 

Juridische bronnen:

Arrest van het Hof van beroep te Antwerpen, nr. 2019/AR/1757, 25 november 2020

https://www.boip.int/system/files/document/2019-02/Benelux%20Verdrag%20inzake%20de%20Intellectuele%20Eigendom_01032019.pdf

HvJ 20 maart 2003, C-291/00, LTJ Diffusion, §53-54; HvJ 8 juli 2010, C-558/08, Portakabin, §48.

https://economie.fgov.be/nl/themas/intellectuele-eigendom/intellectuele-eigendomsrechten/specifieke-beschermingsregimes/handelsnaam-en

[1] Arrest van het Hof van beroep te Antwerpen, nr. 2019/AR/1757, 25 november 2020

[2] Zie artikel 2.20 van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (hierna: BVIE)

[3] Zie artikel 2.1 BVIE

[4] Zie artikel 2.2 BVIE

[5] HvJ 20 maart 2003, C-291/00, LTJ Diffusion, §53-54; HvJ 8 juli 2010, C-558/08, Portakabin, §48.

[6] Arrest van het Hof van beroep te Antwerpen, nr. 2019/AR/1757, 25 november 2020

[7] https://economie.fgov.be/nl/themas/intellectuele-eigendom/intellectuele-eigendomsrechten/specifieke-beschermingsregimes/handelsnaam-en

[8] Arrest van het Hof van beroep te Antwerpen, nr. 2019/AR/1757, 25 november 2020

[9] Antwerpen nr. 2019/AR/1757, 25 november 2020, IRDI 2020, afl. 4, 326; NJW 2021, afl. 450, 773, noot GEIREGAT, S.

In deze bijdrage bespreken we de drempelvoorwaarden van het auteursrecht. Aan welke voorwaarden moet een creatie voldoen om te kunnen genieten van het auteursrecht? We nemen als leidraad drie recente arresten van het Hof van Beroep te Antwerpen.

Inleiding

Het auteursrecht kenmerkt zich doordat het originele creaties van de geest beschermt tegen namaak door anderen. Wenst u het beschermde werk te gebruiken, dan zal u eerst toestemming moeten vragen aan de eigenaar van het auteursrecht.[1] In beginsel kan elke vorm van creatie beschermd worden door het auteursrecht op voorwaarde dat een bepaalde drempel wordt bereikt. Deze drempel vertaalt zich in een aantal geldigheidsvereisten zoals onder meer het gegeven dat een werk origineel en concreet moet zijn.

Het auteursrecht ontstaat automatisch door het enkele feit van het maken of creëren van het werk dat voldoet aan de beschermingsvereisten. Er zijn geen bijkomende formaliteiten vereist zoals dat dat bij het merkenrecht wel het geval is. Een auteursrecht op een bepaalde creatie kan niet worden geregistreerd. Door het auteursrecht krijgt de maker een monopolie op zijn of haar werk tot 70 jaar na de dood van de auteur.[2]

Het auteursrecht vormt samen met de andere intellectuele eigendomsrechten (octrooien, merken, modellen,…) een uitzondering op het algemene beginsel van de vrijheid van handel en nijverheid. De spelregels van de markt bestaan erin dat iedereen vrij met elkaar mag concurreren, het zogenaamde beginsel van de vrije mededinging. Je mag de producten van een concurrent kopiëren zolang je dit op een eerlijke wijze doet. De enige uitzondering is dat je niet iets mag kopiëren dat beschermd wordt door intellectuele rechten.

Omdat intellectuele rechten een afwijking vormen op het vlak van vrije mededinging zijn er bepaalde limieten ingebouwd. Niet elke creatie zal bescherming genieten. Afhankelijk van het soort intellectueel eigendomsrecht wordt een bepaalde drempel ingebouwd die de vorm aanneemt van een aantal geldigheidsvereisten. De geldigheidsvereisten in het auteursrecht kunnen als volgt worden samengevat:[3]

  • vereiste van oorspronkelijkheid

Het werk moet origineel zijn. Dat wil zeggen dat de auteur vrije en creatieve keuzes heeft gemaakt bij het maken van zijn of haar werk. Een intellectuele creatie die eigen is aan de maker waarbij zijn persoonlijkheid terug te vinden is in het werk.[4]

  • vereiste van uitdrukking

Enkel de concrete vorm waarin een idee is uitgedrukt, zal bescherming genieten. Ideeën, gedachten en opvattingen op zichzelf kunnen niet worden beschermd.[5] De uitdrukkingsvorm moet voldoende nauwkeurig en objectief kunnen worden geïdentificeerd.

Het hof van Beroep te Antwerpen 6 januari 2021[6]

Het voorwerp van het geschil betrof het namaken van een carport. Een carport is een overkapping waaronder men een auto min of meer beschermt tegen weersinvloeden. Zij wordt gekenmerkt door een rechthoekige (vierkante) constructie opgebouwd uit zes evenwijdige steunpunten die in de hoogte met elkaar verbonden zijn. Door de bouw van een gelijkaardige carport door iemand anders zouden de auteursrechten zijn geschonden. De eerste rechter, evenals het Hof van Beroep te Antwerpen wijzen de vordering echter af.

Aangezien de opbouw van de carport is ingegeven uit technische overwegingen die geen ruimte laten voor creatieve vrijheid, kan niet worden aangetoond dat het werk origineel is. Zij vertegenwoordigt met andere woorden niet de persoonlijkheid van de maker, zoals het vereiste van oorspronkelijkheid voorschrijft. Deze zienswijze ligt volledig in lijn met de rechtspraak van het Hof van Justitie.[7] Intellectuele rechten beschermen niet wat banaal is. De carport is niet auteursrechtelijk beschermbaar.

Zo stelt het Hof van Beroep: “Terecht stelt geïntimeerde dat de beschrijving die appellanten geven van het werk op zich te vaag en te algemeen is om in aanmerking te komen voor auteursrechtelijke bescherming. Het werk mist voorts de vereiste originaliteit om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen. Een rechthoekige dan wel vierkante constructie opgebouwd uit zes evenwijdige steunpunten die telkens in de hoogte met elkaar verbonden zijn, betreft de “standaard” opbouw van een carport. Dit vloeit voort uit technische overwegingen, gelet op de afmetingen van de eronder te plaatsen voertuigen en de vereiste stabiliteit en stevigheid van de constructie. Een “vierkante constructie met zes evenwijdige steunpunten die telkens in de hoogte verbonden zijn met elkaar” kan bezwaarlijk als de uitdrukking van de persoonlijkheid van appellanten worden beschouwd.”[8]

Hof van Beroep te Antwerpen 24 maart 2021[9]

In bovengenoemde zaak zou een vennootschap vermeende reproducties van onderstaande modellen van een andere vennootschap (HHA) te koop hebben aangeboden, met volgens deze laatste een auteursrechtelijke inbreuk als gevolg.

Vooral interessant hierbij is hoe het Hof de auteursrechtelijke drempelvoorwaarden in haar arrest toelicht.

“Een werk ontleent zijn auteursrechtelijke beschermbare karakter aan zijn oorspronkelijkheid. Het begrip ‘oorspronkelijkheid’ werd ingevuld door het Hof van Justitie in de mijlpaalarresten Infopaq[10] en Painer[11] en verder bevestigd en/of uitgediept o.a. in de arresten Cofemel[12] en Brompton[13]. De Unierechtelijke vereiste van ‘oorspronkelijkheid’ werd in Infopaq (r.o. 37) ingevuld door aan te geven dat aan deze voorwaarde is voldaan indien het werk een ‘eigen intellectuele schepping’ van de auteur betreft. Een ‘eigen intellectuele schepping’ kan worden aangenomen indien deze ‘een uitdrukking betreft van diens persoonlijkheid’ (Painer r.o. 88). Een dergelijke ‘uitdrukking’ kan worden aangenomen ‘wanneer de auteur bij het maken van zijn werk zijn creatieve werkzaamheden tot uiting heeft kunnen brengen door het maken van vrije en creatieve keuzes’ (Painer r.o. 89 en Cofemel, r.o. 29-30).

In zijn/haar beoordeling mag de rechter zich verder niet laten leiden door de esthetische eigenschappen van een vermeend auteursrechtelijk beschermd werk. Of door de vrije en creatieve keuzes al dan niet een bepaald esthetisch (kunstzinnig) effect wordt bereikt, is niet aan de orde. Verder dient abstractie te worden gemaakt van het gegeven dat deze vrije en creatieve keuzes voor de hand zouden liggen. Enige ‘inventiviteitsvereisten op creatief vlak’ zijn vreemd aan de auteursrechtelijke beschermingsvoorwaarden.”

Voor de beoordeling van de auteursrechtelijke drempelvoorwaarden is het aan de auteur om invulling te geven aan de elementen die volgens hem/haar het oorspronkelijke karakter van het werk bepalen (de zogenaamde ‘stelplicht’). Het Hof oordeelde dat zowel aan de NIMBUS-Bijzettafel als de CARGO-Fauteuil auteursrechtelijke bescherming dient te worden verleend, maar dat HHA geen concrete elementen aanreikte waarom de S-Fauteuil en de S-Bijzettafel een ongeoorloofde adaptie zou inhouden op de CARGO-Fauteuil en de NIMBUS-Bijzettafel. Er was immers geen overname van de als oorspronkelijk beschouwde overheersende elementen op het totaalbeeld van de auteursrechtelijke werken.

Hof van Beroep te Antwerpen 18 november 2020[14]

In dit arrest wordt nogmaals de originaliteitsvereiste beklemtoond die een werk dient te bezitten alvorens deze kan genieten van auteursrechtelijke bescherming. Originaliteit veronderstelt dat de auteur door het maken van creatieve keuzes zijn creatieve bekwaamheden tot uiting heeft kunnen brengen. Het Hof beoordeelde daarom de originaliteit in functie van de graad van creativiteit: hoe dunner de originaliteit, des te sterker de gelijkenissen met het vermeend inbreukmakende werk moeten zijn. Zoals GEIREGAT, S.[15] terecht opmerkte lijkt die stelling rechtstreeks afkomstig van het merkenrecht, waar het vaste rechtspraak is dat het publiek bij ‘sterke’ merken met veel onderscheidend vermogen sneller geneigd zal zijn om de gelijkenissen waar te nemen tussen twee tekens, terwijl bij ‘zwakke’ merken met een beperkt onderscheidend vermogen meer moeite zal gedaan moeten worden om verwarringsgevaar aan te tonen.[16]

Een leer die niet noodzakelijk door te trekken valt naar het auteursrecht. Van zodra een werk de originaliteitsdrempel overschrijft, geniet het werk dezelfde bescherming als eender welk ander werk. Er bestaan met andere woorden geen ‘zwakke’ of ‘sterke’ werken.[17]

In dit kader werd de verhandeling van onderstaande hanglamp (Columbo hanglamp) in beton betwist aangezien zij een auteursrechtelijke inbreuk zou vormen op de “concrete” hanglamp van Serax NV.

                                         

Figuur 1: “Columbo” hanglamp                                Figuur 2: “Concrete” hanglamp

Volgens het Hof beschikt de “Concrete” lamp slechts over een beperkte beschermingsomvang aangezien zij een gebruiksvoorwerp is dat is ontworpen in een bepaalde ‘industriële’ stijl die al gangbaar was ten tijde van het ontwerp en bepaalde karakteristieke kenmerken niet werden overgenomen in de “Columbo” lamp zodat de gemiddelde consument zich niet zou vergissen.

In combinatie met de vele duidelijke verschillen met de “Columbo” lamp bevestigt het Hof het vonnis a quo en is de auteursrechtelijke inbreuk niet bewezen.

Besluit            

Het auteursrecht vormt een uitzondering op het principe dat men in beginsel vrij werken mag kopiëren van anderen. Zo zullen enkel originele creaties die de stempel van de persoonlijkheid van auteur dragen, worden beschermd door het auteursrecht.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

Juridische bronnen:

https://www.vlaanderen.be/auteursrecht

artikel XI.166 Wetboek Economisch Recht https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/loi_a1.pl?language=nl&la=N&cn=2013022819&table_name=wet&caller=list&N&fromtab=wet&tri=dd%20AS%20RANK&rech=1&numero=1&sql=(text%20contains%20(%27%27))

HvJ 7 augustus 2018, C-161/17, §14.

Hof van Beroep te Antwerpen 6 januari 2021, NjW 2021, afl. 451, 835, noot GEIREGAT, S.

Hof van Beroep te Antwerpen 24 maart 2021, RW 2021-22, nr.13, 27 november 2021.

HvJEU, 16 juli 2009, nr. C-5/08, ECLI:EU:C.2009:564

HvJEU, 11 december 2011, nr. C-145/10, ECLI:EU:C.2011:789

HvJEU, 12 september 2019, nr. C-683/17, ECLI:EU:C.2019:721

HvJEU, 11 juni 2020, nr. C-833/18, ECLI:EU:C.2020:461

Hof van Beroep te Antwerpen 18 november 2020, NjW 22 december 2021, afl. 453, 934-939, noot GEIREGAT, S.

HvJ 11 november 1997, C-251/95, SABEL/Puma, §24

HvJ 29 september 1998, C-39/97, Canon/MGM, §19 en 24.

[1] https://www.vlaanderen.be/auteursrecht

[2] Zie artikel XI.166 Wetboek Economisch Recht

[3] https://www.vlaanderen.be/auteursrecht

[4] Zie HvJ 7 augustus 2018, C-161/17, §14.

[5] https://www.vlaanderen.be/auteursrecht

[6] Zie arrest Hof van Beroep te Antwerpen 6 januari 2021, NJW 2021, afl. 451, 835, noot GEIREGAT, S.

[7] HvJ 1 maart 2012, C-604/10, §39.

[8] Zie arrest Hof van Beroep te Antwerpen 6 januari 2021, NJW 2021, afl. 451, 835, noot GEIREGAT, S., p. 838.

[9] Zie arrest Hof van Beroep te Antwerpen 24 maart 2021, RW 2021-22, nr.13, 27 november 2021.

[10] HvJEU, 16 juli 2009, nr. C-5/08, ECLI:EU:C.2009:564

[11] HvJEU, 11 december 2011, nr. C-145/10, ECLI:EU:C.2011:789

[12] HvJEU, 12 september 2019, nr. C-683/17, ECLI:EU:C.2019:721

[13] HvJEU, 11 juni 2020, nr. C-833/18, ECLI:EU:C.2020:461

[14] Hof van Beroep te Antwerpen 18 november 2020, NjW 22 december 2021, afl. 453, 934-939, noot GEIREGAT, S.

[15] Hof van Beroep te Antwerpen 18 november 2020, NjW 22 december 2021, afl. 453, 938, noot GEIREGAT, S.

[16] HvJ 11 november 1997, C-251/95, SABEL/Puma, §24; HvJ 29 september 1998, C-39/97, Canon/MGM, §19 en 24.

[17] Hof van Beroep te Antwerpen 18 november 2020, NjW 22 december 2021, afl. 453, 938, noot GEIREGAT, S.

Met de inkoop van eigen aandelen koopt de vennootschap aandelen die zij zelf heeft uitgegeven. Waarom zou een vennootschap haar eigen aandelen willen kopen en mag dit zomaar?

Een vennootschap kan verschillende redenen hebben om haar eigen aandelen in te kopen. Ten eerste kan de inkoop van eigen aandelen worden gebruikt om overtollige liquiditeiten terug te geven aan de aandeelhouders. Dit kan voordelig zijn wanneer de vennootschap meer kapitaal heeft dan nodig is voor haar bedrijfsactiviteiten.

Ten tweede kan een aandeleninkoop worden gebruikt als een strategie om de aandelenkoers van een beursgenoteerde vennootschap te ondersteunen. Door eigen aandelen op te kopen, vermindert de vennootschap het totale aantal uitstaande aandelen, waardoor de winst per aandeel kan stijgen. Hierbij geeft het management het signaal naar de markt dat zij gelooft in de onderneming en het aandeel ondergewaardeerd vindt.

Daarnaast kan de inkoop van eigen aandelen een handig instrument zijn om ontevreden aandeelhouders uit te kopen of om het personeel te belonen door het aanbieden van aandelen.

Regels en procedures

Aangezien er bij een aandeleninkoop liquide middelen uit de onderneming verdwijnen, wordt zij aan zeer strikte juridische en fiscale voorwaarden onderworpen.

Het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (hierna: WVV)[1] legt enkele belangrijke regels en procedures vast met betrekking tot de inkoop van eigen aandelen.

Ten eerste moet de beslissing tot inkoop van eigen aandelen worden genomen door de algemene vergadering van aandeelhouders.[2] De beslissing behoeft een bijzondere meerderheid van 75%. Ten tweede dienen de aandelen die in aanmerking komen voor een inkoop volstort zijn. Daarnaast moet het aanbod tot inkoop worden gericht aan alle soorten aandeelhouders en moet zij plaatsvinden onder dezelfde voorwaarden per soort van effecten, om zo een gelijke behandeling van de aandeelhouders te verzekeren. Ook dient de onderneming een onbeschikbare reserve[3] aan te leggen ten belope van het voor de uitkering aangewende bedrag, zolang de aandelen worden aangehouden door de vennootschap. Het bedrag dat voor de inkoop van eigen aandelen wordt aangewend, dient met andere woorden voor uitkering vatbaar zijn. Dat betekent dat voor de BV aan de liquiditeits- en netto-actieftest moet worden voldaan. Voor de NV geldt de klassieke netto-actieftest[4].

Voor de BV geldt sinds de invoering van het WVV een dubbele balanstest met bijhorende verslaggeving. Deze test moet schuldeisers beter beschermen.

  • Netto-actieftest[5]

De netto-actieftest moet gebeuren vooraleer de aandeelhouders beslissen om geld uit te keren uit het vermogen van de vennootschap, zoals bij de inkoop van eigen aandelen het geval is. Onder netto-actief wordt verstaan het totaalbedrag van de activa, verminderd met de voorzieningen, de schulden en de nog niet afgeschreven bedragen van de oprichtings- en uitbreidingskosten en de kosten voor onderzoek en ontwikkeling. Het netto-actief van de onderneming mag niet negatief zijn of mag niet negatief worden door de voorgenomen uitkering. De netto-actieftest is identiek voor de NV.

  • Liquiditeitstest[6]

Bij de liquiditeitstest wordt er nagegaan of de vennootschap na de uitkering in staat blijft om haar schulden te betalen naarmate die opeisbaar worden in de 12 maanden die op de uitkering volgen. Kan ze dat niet, dan mag het bestuursorgaan van de vennootschap geen uitbetaling doen.

Van elk van beide testen stelt het bestuursorgaan een bijzonder verslag op dat de nodige boekhoudkundige en financiële onderbouwing bevat.

Wijzigingen onder het WVV

De belangrijkste wijziging onder het WVV is dat er niet langer een beperking geldt van een inkoop van eigen aandelen tot maximum 20% van de aandelen die het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen. Ook de regel dat een BV binnen de twee jaar na de inkoop van haar eigen aandelen deze moet vervreemden werd door de invoering van het WVV geschrapt.

Conclusie

De inkoop van eigen aandelen biedt vennootschappen de mogelijkheid om hun eigen aandelen terug te kopen. Een vennootschap kan hiertoe verschillende redenen hebben, zoals het teruggeven van overtollige liquiditeiten aan aandeelhouders of het ondersteunen van de aandelenkoers.

Als u overweegt om eigen aandelen in te kopen, is het raadzaam om professioneel advies in te winnen en de specifieke bepalingen van het WVV te raadplegen om ervoor te zorgen dat u voldoet aan alle wettelijke vereisten. Studio Legale Advocaten kan u hierbij steeds begeleiden.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

 

 

 

 

[1] Artikel 5:145 WVV voor de BV & artikel 7:215 WVV voor de NV

[2] Dit is niet het geval bij een aanbod van aandelen aan het personeel

[3] Men zal hierbij rekening houden met de werkelijke waarde van deze aandelen. Een waardering van de aandelen is dus nodig.

[4] Art. 7:212 WVV: “Geen uitkering mag gebeuren indien het nettoactief, zoals dat blijkt uit de jaarrekening, is gedaald of ten gevolge van de uitkering zou dalen beneden het bedrag van het gestorte of, indien dit hoger is, van het opgevraagde kapitaal, vermeerderd met alle reserves die volgens de wet of de statuten niet mogen worden uitgekeerd. Voor de toepassing van deze bepaling wordt het niet afgeschreven gedeelte van de herwaarderingsmeerwaarden gelijkgesteld met een krachtens de wet als onbeschikbaar gestelde reserve. Onder nettoactief moet worden verstaan het totaalbedrag van de activa, verminderd met de voorzieningen, de schulden en, behoudens in uitzonderlijke gevallen te vermelden en te motiveren in de toelichting bij de jaarrekening, de nog niet afgeschreven bedragen van de oprichtings- en uitbreidingskosten en de kosten voor onderzoek en ontwikkeling.”

[5] Art. 5:143 WVV

[6] Art. 5:142 WVV

Betreft       

Het uploaden van een video op YouTube met vermelding van naam en adres van een buurtbewoner. Mag dat zomaar?

Context      

YouTube video waarbij de identiteit van een persoon zonder zijn toestemming wordt kenbaar gemaakt

Rechtsgrond

Artikel 4.1 GDPR: (Definities – Persoonsgegevens);

Artikel 6.1.d) & e) GDPR: (Rechtmatigheid van de verwerking);

Feiten

Op een gegeven ogenblik uploadt een buurtbewoner een video op YouTube waarbij de woning – en meer bepaald de schouw van een andere buurtbewoner die een houtvuur gebruikt – te zien is. Hierbij wordt ook de naam en het adres van de bewoner van de betreffende woning vermeld. De houtstoker maakt de zaak vervolgens aanhangig bij de GBA.

Voorafgaand aan de beoordeling en beslissing van de GBA

Op 17 april 2019 beslist de Geschillenkamer dat het dossier gereed is voor behandeling ten gronde. Een week later ontvangt de Geschillenkamer vanwege de buurtbewoner die de video op Youtube zette, de mededeling dat hij de tussenkomst van de Geschillenkamer niet aanvaardt en hij in beroep wenst te gaan bij het Marktenhof tegen de beslissing van de Geschillenkamer dat het dossier gereed is voor behandeling ten gronde.

Hij zou onder druk worden gezet door de Eerstelijnsdienst door het dreigen met het opleggen van een hoge geldboete zonder in kennis te zijn gesteld van enige inhoudelijke klacht. Hierdoor zou blijk zijn gegeven van partijdigheid en zou zijn gehandeld in strijd met het reglement van interne orde van de GBA. Ten tweede zou er tevens voor dezelfde feiten een klacht zijn ingediend bij  het Openbaar Ministerie waardoor de buurtbewoner vraagt om beide dossiers samen te voegen en te laten behandelen door een rechtbank ten gronde.

Op 10 mei 2019 verzoekt het Marktenhof bij Hof van Beroep te Brussel voor de toezending van het rechtsplegingsdossier overeenkomstig artikel 723 Ger.W. Het Marktenhof bekijkt het dossier en oordeelt dat een beslissing van de Geschillenkamer uitvoerbaar bij voorraad is en derhalve de procedure voor de Geschillenkamer moet worden voortgezet. De buurtbewoner blijft zich verzetten en op 29 mei 2019 vindt er een inleidingszitting plaats bij het Marktenhof waarbij de GBA verstek laat.

Het arrest van het Marktenhof[1] kan als volgt worden samengevat:

  • Vereiste van onpartijdigheid van de Geschillenkamer van de GBA

De situatie waarbij bepaalde personeelsleden van de GBA enerzijds adviezen geven en mailverkeer voeren met personen die denken gegriefd te zijn en dat dezelfde personeelsleden nadien, in dezelfde zaak, desgevallend fungeren als adviseur van de Geschillenkamer van de GBA of in een andere hoedanigheid, is vatbaar voor kritiek en sanctie.

Ook het feit dat dat de GBA reeds een inhoudelijk standpunt ten gronde heeft ingenomen door te dreigen met torenhoge boetes bij gebreke aan verwijdering van de video’s, én waar later één van haar organen te weten de Geschillenkamer als administratieve rechter zal moeten oordelen over het al dan niet bewezen zijn van een beweerde inbreuk, getuigt volgens het Marktenhof niet van een naleven van alle rechten van verdediging

  • Beslissing Geschillenkamer dat dossier gereed is voor behandeling

Aangaande de beslissing van de Geschillenkamer dat het dossier gereed is voor behandeling ten gronde en daartoe een conclusiekalender heeft bepaald, stelt het Marktenhof dat het ontvankelijk verklaren van een klacht niet vooruit loopt op de beoordeling ervan.

  • Bedreiging van de burger met mogelijke veroordeling tot het betalen van hoge boetes

Het Marktenhof stelt dat, hoewel de bedreiging die wordt gericht aan de burger en waarbij hem voorgespiegeld wordt dat hij tot het betalen van hoge boetes zal kunnen worden veroordeeld door de GBA, deze niet in strijd is met een wettelijke bepaling, doch de GBA door de gehele wijze van handelen wel minstens de schijn wekt niet onpartijdig te zullen optreden.

Het Marktenhof beslist dat nieuwe conclusietermijnen dienen te worden bepaald waarbij de eerste termijn voor de houtstoker ten vroegste vervalt op de laatste dag van de maand die aanvangt nadat de procespartijen kennis hebben gekregen van het arrest. Het Marktenhof is hic et nunc niet gevat van een verhaal tegen een ‘beslissing’ ten gronde van de Geschillenkamer van de GBA en kan dienvolgens niet (bij voorbaat) oordelen over de wijze waarop de Geschillenkamer van de GBA dan wel het geschilpunt zou moeten oplossen.

Beoordeling GBA

Een video-opname van enkel en alleen een schouw waarop de uitstoot van rook te zien is zonder dat deze de identificatie van een persoon mogelijk maakt, is geen persoonsgegeven in de zin van artikel 4.1 GDPR. Echter, gezien de naam en het adres wel werd vermeld, maakt deze wel een verwerking uit van persoonsgegevens. De video-opname, alsmede de naam en het adres van de buurtbewoner zijn immers gepubliceerd met het oogmerk om te kunnen overgaan tot identificatie. De maker van de video erkent dit uitdrukkelijk doordat hij zelf aangeeft dat hij derden daarmee de gelegenheid  wil  bieden  om  te  achterhalen  wie de houtrookhinder veroorzaakt om zich vervolgens eventueel tegen die persoon burgerlijke partij te kunnen stellen…

Volgens artikel 6 van de GDPR is een  verwerking  van  persoonsgegevens  slechts  rechtmatig  indien  daartoe  een  rechtsgrond bestaat. Om de rechtmatigheid van de publicatie van het filmpje samen met de naam en het adres van de buurtbewoner aan te tonen, beroept de videomaker zich op artikel 6.1. d) GDPR (de verwerking is noodzakelijk om de vitale belangen van de betrokkene of van een andere natuurlijke persoon te beschermen) en artikel 6.1. e) GDPR (de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen).

Voor wat betreft de rechtsgrond uit artikel 6.1.d) GDPR dient de bescherming van een belang dat voor het leven van de betrokkene of dat van een andere natuurlijke persoon essentieel is, voorop te staan. De videomaker voert echter niet aan dat de publicatie van de gegevens van de houtstoker van belang zouden zijn voor het leven van hemzelf, maar daarentegen wel van belang zou zijn voor de bescherming van de gezondheid van derden, meer bepaald de omwonenden door hen te beschermen tegen de hinder van houtrookemissie.

Uit overweging (46) van de GDPR volgt dat dat de verwerking van persoonsgegevens op grond van het vitale belang voor een  andere  natuurlijke  persoon  in  beginsel  alleen  is  toegestaan  indien  de  verwerking  kennelijk niet op een andere rechtsgrond kan worden gebaseerd. Bijgevolg gaat de Geschillenkamer na of er desgevallend een andere rechtsgrond kan worden ingeroepen.

De videomaker beroept zich naast artikel 6.1.d) verder nog op artikel 6.1.e) GDPR. Volgens hem is  de  publicatie  noodzakelijk  voor  de  vervulling  van  een  taak  van algemeen belang Vermits uit zijn argumentatie niet blijkt dat  hij  zich  op  enige  rechtsgrond vastgesteld bij Unierecht of lidstatelijk recht beroept waaruit hij het recht zou kunnen putten om in het kader van het algemeen belang over te gaan tot de publicatie van de videobeelden met naam en adres van de houtstoker, is de Geschillenkamer van oordeel dat hij  zich niet kan beroepen op artikel 6.1. e) GDPR om de betreffende publicatie als rechtmatig te bestempelen.

Uit eigen initiatief onderzoekt de Geschillenkamer nog of de videomaker zich zou kunnen beroepen op de rechtsgrond van gerechtvaardigd belang in artikel 6.1. f) GDPR. Hiervoor herhaalt de Geschillenkamer zijn eerdere rechtspraak omtrent de voorwaarden die door het Hof van Justitie zijn vastgesteld, namelijk moet er voldaan worden aan 1) de doeltoets, 2) de noodzakelijkheidstoets en 3) de afwegingstoets.

  • Het aantonen van de ernst van de hinder en de impact van de rookemissie op de gezondheid van de omwonenden kan aangemerkt worden als een gerechtvaardigd doel;
  • Het feit dat de houtstoker met naam vermeld werd bij de video is niet als noodzakelijk te beschouwen voor het bereiken van het doeleinde. Hiermee wordt enkel bereikt dat deze als vervuiler aangemerkt wordt zonder enige mogelijkheid tot verweer. Zonder vermelding van de naam, kon het doeleinde ook bereikt worden.
  • Ook de afwegingstoets kan niet voldaan worden aangezien de houtstoker zich op geen enkel moment kon verwachten aan de publicatie van de beelden met zijn naam en adres. Enkel indien de toestemming werd gevraagd had dit mogelijk geweest onder de GDPR.

Uit het geheel van de uiteengezette elementen is de Geschillenkamer van oordeel dat de videomaker zich op geen enkele rechtsgrond kan beroepen waaruit de rechtmatigheid blijkt van de gegevensverwerking. De inbreuk op artikel 6.1. GDPR is aldus bewezen. De Geschillenkamer besluit hem hiervoor enkele een berisping te geven rekening  houdend  met  het  feit  dat  de videobeelden met vermelding van de naam en het adres van de houtstoker zijn verwijderd,  alsmede dat de inbreuk slechts voor een eerste keer werd begaan. Op het verzoek van de videomaker om hem een schadevergoeding toe te kennen, kan de Geschillenkamer niet ingaan vermits zij niet over die bevoegdheid beschikt.

Uitspraak   

  • Een berisping op te leggen voor wat betreft de inbreuk op artikel 6.1. GDPR.

Onze mening        

Gegevens zijn slechts persoonsgegevens in zoverre identificatie van een bepaalde persoon mogelijk is. Door het plaatsen van de naam en adres van de betrokkene bij de video op YouTube, kwalificeert de video als een persoonsgegeven.

De rechtmatigheidsgrond van vitaal belang voor andere natuurlijke personen is enkel mogelijk indien er geen beroep gedaan kan worden op andere rechtsmatigheidsgronden. De GDPR stelt m.a.w. een strenge voorwaarde om gebruik te kunnen maken van deze rechtmatigheidsgrond. Reden waarom zij in de praktijk maar sporadisch wordt gebruikt.

Het feit dat er slechts een berisping wordt opgelegd, lijkt ons voldoende gemotiveerd door de Geschillenkamer. Een eerste inbreuk vanwege de videomaker, die ook nog eens de beelden in de loop van de procedure heeft verwijderd, hoeft geen aanleiding te geven tot een boete. Een terechte beslissing, je mag niet zomaar beelden maken zonder toestemming en deze verspreiden.

 

Beslissing

Beslissing 71/2020

[1] De integrale tekst van het arrest is beschikbaar op de website van de Gegevensbeschermingsautoriteit via volgende link: https://www.gegevensbeschermingsautoriteit.be/publications/arrest-van-12-juni-2019-van-het-marktenhof.pdf

Diverse media berichtten over een strafklacht tegen ING België.[1] De kredietinstelling zou het e-mailverkeer van zo’n 2.000 werknemers hebben gecontroleerd. Dit roept de vraag op of men als werkgever überhaupt het e-mailverkeer van werknemers mag controleren. Mag dit of gelden er specifieke voorwaarden? Wij zochten het voor u uit.

Privacyrecht vs. controlerecht

Het recht op privacy is een grondrecht waardoor het de werkgever principieel niet toegestaan is om uw e-mailverkeer te controleren. Inbreuken hierop zijn m.a.w. strafbaar. Maar op het principieel verbod gelden weliswaar enkele uitzonderingen waardoor in uitzonderlijke omstandigheden en onder strikte voorwaarden het de werkgever wel toegelaten is om de e-mails van haar werknemers te checken. De werkgever beschikt van zijn kant namelijk over een controlerecht en het zijn deze twee principes die in de praktijk steeds in de weegschaal moeten worden gelegd om een juiste inschatting te maken over de toelaatbaarheid om het e-mailverkeer van de werknemer na te gaan.

Werkgevers kunnen verschillende redenen hebben om e-mailverkeer te controleren, zoals het handhaven van de bedrijfsbeleidsregels, het beschermen van bedrijfsinformatie, het voorkomen van ongepast gedrag of het voldoen aan wettelijke verplichtingen.

Wat zegt de Gegevensbeschermingsautoriteit?[2]

De Gegevensbeschermingsautoriteit (hierna: GBA) is het onafhankelijke toezichtsorgaan dat toezicht houdt op alles wat te maken heeft met de verwerking van persoonsgegevens onder de GDPR en kan aanzien worden als de privacy waakhond van België.

Samengevat hebben werkgevers volgens de GBA in beginsel het recht om toezicht te houden op de elektronische communicatie die werknemers verrichten met de middelen die hen voor hun werk ter beschikking zijn gesteld. Dit onder voorwaarde dat bepaalde principes zoals het recht op privacy en vertrouwelijkheid van de correspondentie worden gewaarborgd. Om de privacy van de werknemer te beschermen, moet de werkgever rekening houden met de volgende basisprincipes:

  • Finaliteitsbeginsel

De werkgever moet steeds een rechtmatig doel nastreven zoals bijvoorbeeld de opvolging van de professionele correspondentie met cliënteel. Een werkgever mag dus niet uit nieuwsgierigheid controles uitvoeren, mar wel om de belangen van het bedrijf te vrijwaren.

  • Evenredigheidsbeginsel

Ten tweede moet de werkgever de controle beperken tot het strikt noodzakelijke. De controle moet noodzakelijk zijn om die doelstelling te bereiken. Als een e-mail bestemd is voor de personeelsdienst, is het niet de bedoeling dat andere afdelingen deze e-mail kunnen lezen. Dit betekent dat de gegevensverzameling in principe globaal moet blijven en dat individualisering (dus de identificatie van een specifieke werknemer) in principe niet is toegestaan. De werkgever mag daarbij geen toegang hebben tot persoonlijke e-mails van de werknemer, tenzij de werknemer deze gebruikt voor zakelijke doeleinden.

  • Transparantiebeginsel

Ten slotte moet de werknemer op de hoogte worden gebracht van een eventuele elektronische controle en van de wijze waarop deze wordt uitgevoerd. De GBA beveelt aan deze informatie te verspreiden via het arbeidsreglement, maar een transparant ICT-beleid, een specifieke bepaling in de individuele arbeidsovereenkomst of een cao behoren ook tot de mogelijkheden. Een werkgever mag nooit achter de rug van zijn medewerkers controles uitvoeren.

Wat zegt de GDPR[3]?

Overeenkomstig artikel 6 van de General Data Protection Regulation (hierna: GDPR) dient elke verwerking van persoonsgegevens te steunen op een rechtmatigheidsgrond. Het wettelijk recht van de werkgever om gezag uit te oefenen, kan een rechtmatigheidsgrond zijn voor de werkgever om elektronisch toezicht uit te oefenen op internet en e-mailverkeer van haar werknemers. De toestemming van de werknemer kan volgens de GBA dan weer niet als wettelijke basis dienen aangezien de werknemer zich noodzakelijkerwijs in een ondergeschikte positie bevindt ten opzichte van zijn werkgever, en dus geen toestemming kan geven uit vrije wil.

CAO nr. 81[4]

Het doel van deze CAO nr. 81 is ervoor te zorgen dat de privacy van de werknemer wordt gerespecteerd wanneer de werkgever gegevens van de elektronische netwerkcommunicatie verzamelt om die te controleren en omvat de drie grondbeginselen van de privacywetgeving, zoals hierboven besproken, het finaliteits-, evenredigheids- en transparantiebeginsel.

Daarnaast speelt nog het principe van individualisering, dat stelt dat de controle van de werkgever normaal gesproken alleen kan op een globale en niet op een individuele manier. In bepaalde gevallen kan de werkgever echter controles uitvoeren bij een bepaalde werknemer, namelijk:

  • Preventie van illegale of lasterlijke feiten, feiten in strijd met de goede zeden of feiten die de waardigheid van anderen kunnen aantasten;

  • Bescherming van de economische, commerciële en financiële belangen van de onderneming waaraan een vertrouwelijkheidsaspect is verbonden;

  • Veiligheid en/of de goede technische werking van de netwerkcomputersystemen van de onderneming en de fysieke bescherming van de installaties van de onderneming.

Conclusie

De regeling die de werkgever in staat stelt legaal toegang te krijgen tot de elektronische communicatie van zijn werknemer is vatbaar voor interpretatie. Het recht op privacy van de werknemer en het recht op controle van de werkgever dienen telkens tegen elkaar te worden afgewogen. Volgens de GBA heeft de werkgever onder bepaalde voorwaarden het recht om toezicht te houden op de elektronische communicatie van haar werknemers. Hierbij dienen het finaliteits-, evenredigheids-, en transparantiebeginsel steeds in acht te worden genomen.

Het is raadzaam om specifiek juridisch advies in te winnen bij een professional op het gebied van privacyrecht om te begrijpen hoe de regels specifiek van toepassing zijn op uw situatie. Studio Legale Advocaten beschikt over drie erkende DPO’s die gespecialiseerd zijn in het privacyrecht en u hierbij kunnen begeleiden.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

Juridische bronnen:

  • VERORDENING (EU) 2016/679 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming);

  • Collectieve arbeidsovereenkomst nr. 81 van 26 april 2002 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de werknemers ten opzichte van de controle op elektronische onlinecommunicatiegegevens.

Media links:

[1]https://www.tijd.be/ondernemen/banken/strafklacht-tegen-ing-en-toplui-voor-inkijken-e-mails-personeel/10460323.html

[2]https://www.gegevensbeschermingsautoriteit.be/burger/thema-s/privacy-op-de-werkplek/toezicht-van-de-werkgever/elektronisch-toezicht-op-internet-en-e-mail

[3] VERORDENING (EU) 2016/679 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming).

[4] Collectieve arbeidsovereenkomst nr. 81 van 26 april 2002 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de werknemers ten opzichte van de controle op elektronische onlinecommunicatiegegevens.

Vandaag blaast de General Data Protection Regulation (hierna: GDPR)[1] vijf kaarsjes uit. Naar aanleiding van dit jubileum zetten we graag onze drie erkende DPO’s in de kijker die dag in, dag uit bezig zijn met het recht op privacy en gegevensbescherming. Daarnaast willen wij u graag ook warm maken voor onze GDPR websites[2] waarin u alle relevante informatie vindt over de GDPR met een wekelijkse update over de rechtspraak van de Gegevensbeschermingsautoriteit.

Drie erkende DPO’s

Een Data Protection Officer (hierna: DPO) is een functionaris voor gegevensbescherming die in principe toezicht houdt over hoe een onderneming persoonsgegevens verwerkt. De DPO zal de onderneming informeren en adviseren zodat zij te allen tijde compliant zijn met principes van GDPR. Daarnaast fungeert de DPO als eerste aanspreekpunt voor de Gegevensbeschermingsautoriteit.

STUDIO | LEGALE is reeds enkele jaren de vaste advocaat van verschillende ondernemingen in verband met privacy aangelegenheden en de GDPR. STUDIO | LEGALE beschikt over 3 gecertificeerde Data Protection Officers (DPO) die verschillende ondernemingen bijstaan inzake de tenuitvoerlegging van de GDPR.

  • Joost Peeters

Meester Joost Peeters, medeoprichter en partner bij STUDIO | LEGALE vergaarde  een brede waaier aan expertise in alles wat te maken heeft me het recht op privacy, in het bijzonder de GDPR en treedt hij op als functionaris voor gegevensbescherming voor verschillende ondernemingen. In 2018 behaalde Mr. Joost Peeters het diploma van DPO aan het Data Protection Institute (hierna: DPI).

  • Ruben Brosens

Meester Ruben Brosens behaalde in 2021 het certificaat van DPO bij het DPI. De materies inzake privacy en databescherming zijn intussen voor Mr. Brosens onderdeel geworden van een doorgedreven knowhow. Een expertise die in de hedendaagse digitale maatschappij uiterst relevant is geworden.

  • Yannick Lauwers

Meester Lauwers behaalde tevens in 2021 het certificaat van DPO aan het DPI. Tijdens zijn studies ontwikkelde hij een uitgebreide interesse in verschillende rechtstakken zoals het recht op privacy en in het bijzonder de GDPR. Intussen begeleide hij verschillende ondernemingen met als doel volledig compliant te werken conform de principes van de GDPR.

Websites

Naast drie erkende DPO’s beschikt STUDIO | LEGALE ook over twee websites die volledig gewijd zijn aan het reilen en zeilen van de GDPR:

Op onze website leggen wij kort uit wat de GDPR net inhoudt, voor wie zij van toepassing is, wat de belangrijkste begrippen zijn, wat uw rechten zijn als betrokkene, wat u moet doen als u te maken krijgt met een datalek, maar ook een stappenplan naar een GDPR conforme organisatie. Ook worden er regelmatig privacy gerelateerde artikels gepubliceerd door STUDIO | LEGALE.

Tot slot publiceren wij ook frequent een samenvatting van een beslissing van de Gegevensbeschermingsautoriteit (GBA). De GBA is voor België de toezichthoudende autoriteit op het vlak van gegevensbescherming. Op die manier blijft onze kennis steeds up to date en zijn wij steeds op de hoogte van de laatste nieuwe ontwikkelingen in het privacy landschap.

Indien u na het lezen nog vragen hebt, aarzel niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

 

[1] Ook wel bekend als de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna AVG): Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming)

[2] https://studio-legale.com/website-vakgebied/studio-gdpr/ & https://www.generaldataprotection.be/

In een prejudicieel arrest van 3 juni 2022 heeft de Hoge Raad der Nederlanden de procesreglementen van de gerechtshoven in Nederland goedgekeurd. Die reglementen voeren beperkingen in voor het aantal bladzijden van conclusies. Een idee dat binnenkort de grens komt overwaaien?

Situatie Nederland

Sinds 1 april 2021 zullen procedurestukken in Nederlandse burgerlijke zaken en in handels- en insolventiezaken slechts een maximumomvang mogen hebben. Zo zullen memorie van grieven en antwoorden nog maar 25 bladzijden bedragen en 15 bladzijden voor memories in incidenteel hoger beroep. Een 70-tal advocaten verzetten zich hier tegen en dagvaardden de  Nederlandse staat voor de kortgedingrechter waarop de Hoge Raad der Nederlanden een aantal prejudiciële vragen kreeg voorgeschoteld.[1]

Voor de goede procesorde en om onredelijke vertragingen te vermijden kan de rechter voortaan de omvang van procedurestukken beperken. Die beperkingen mogen de essentie van het recht op toegang tot de rechter niet aantasten en moeten een legitiem doel hebben en proportioneel zijn.

Dat legitiem doel kadert in het beginsel van de rechtszekerheid, klinkt het bij de Hoge Raad. Door de magistratuur d.m.v. ellenlange conclusies overmatig te belasten, zouden andere rechtzoekenden geen effectieve toegang tot de rechter kunnen krijgen. Iets wat te allen tijde vermeden dient te worden.

De procesreglementen zouden daarnaast ook proportioneel zijn nu in de overgrote meerderheid van de zaken valt te verwachten dat de beperking van de omvang van de processtukken het recht op toegang tot de rechter niet in het gedrang brengt. Partijen kunnen daarnaast nog toestemming vragen om een omvangrijker processtuk toe te toevoegen. Tegen een weigering staat cassatieberoep open. Uit empirisch onderzoek is gebleken dat in 95% van de gevallen advocaten het niet nodig vinden om een langer procedurestuk in te dienen. Toestemming om een langer procedurestuk in te dienen, wordt bijna altijd aanvaard.

Situatie België

België had als één van de weinige landen geen strikt voorgeschreven model van hoe een conclusie er moet uitzien. Vóór de Potpourri-wetten was een conclusie een vrije vorm van geschrift zonder vormvereisten. Met de Potpourri-wetten heeft de Belgische wetgever een vaste vorm willen geven aan een conclusie zodat de rechter op basis hiervan gemakkelijk tot een oordeel zou kunnen komen. Artikel 744 van het Gerechtelijk Wetboek (hierna: Ger.W.) onderscheidt vijf onderdelen:

  1. Kop

Het eerste onderdeel is de kop waarin alle gegevens van de partijen worden vermeld zoals de naam en hoedanigheid. Hierbij wordt ook het rolnummer weergegeven, net als de rechtbank aan wie de conclusie wordt gericht.

  1. Feiten

Het tweede deel handelt over de feiten waarbij een partij door zijn of haar ogen de feiten presenteert op basis waarvan zij aanspraken, dan wel verweer zal gaan voeren.

  1. Aanspraken

Vervolgens worden de aanspraken geformuleerd. In de eerste plaats kan worden gedacht aan de eisende partij die in dit onderdeel duidelijk zal aangeven wat er nu juist zal worden gevraagd. Of een verwerende partij die de rechtbank zal vragen om de vordering van de eisende partij te willen afwijzen of herleiden.

  1. Middelen

Vierde onderdeel betreft de middelen, of vrij vertaald de argumenten die een partij aangeeft in een procedure. Sinds de Potpourri-wetten dienen de middelen verplicht worden genummerd.

  1. Beschikkend gedeelte

Het laatste deel is meteen ook het belangrijkste deel van de gehele conclusie en vormt met andere woorden de kers op de taart. In het beschikkend gedeelte geeft u duidelijk en helder aan wat er wordt gevorderd en van wie.

Uit artikel 780, tweede lid, 3° Ger.W. volgt dat de rechter niet verplicht is te antwoorden op middelen waarvan de uiteenzetting niet beantwoordt aan de vereisten van artikel 744 Ger.W. Deze verplichting belet echter niet dat de rechter op niet genummerde middelen mag antwoorden.

Besluit

Het valt nog af te wachten of het arrest van de Hoge Raad bijval kan vinden in de Belgische hoven en rechtbanken. De steeds langere procedurestukken zijn ook voor hen geen nieuw fenomeen. Hoe dan ook kan het geen kwaad om ook in België eens na te denken over een beperking van het aantal bladzijden conclusies. Het beperken van de lengte van procedurestukken heeft immers verschillende voordelen.

Door het beperken van de lengte van conclusies kan de behandeltijd per zaak en meer algemeen de gerechtelijke achterstand drastisch verminderd worden. Hierdoor wordt het risico eveneens beperkt dat de rechter door de bomen het bos niet meer ziet of onnodige hypotheses en sub-hypotheses of mist zaai argumenten moeten bestuderen /beantwoorden. Ook op financieel vlak zullen cliënten meer gebaat zijn bij kortere procedurestukken zodat advocaten niet langer extra tijd hoeven te besteden aan lange procedurestukken.

Hoewel het beperken van de lengte van procedurestukken bepaalde voordelen heeft, is het nog maar de vraag of dit wel een gunstige evolutie is waar de advocatuur naar toe wilt. Kan men op die manier de rechten van verdediging nog ten volle uitoefenen?

Zo ontstond er recent heel wat verontwaardiging binnen de advocatuur met een recente beslissing om de pleitduur te beperken. Zo kreeg een advocaat bij een zitting van de kamer van inbeschuldigingstelling (hierna: KI) in Gent over de verlenging van de voorlopige hechtenis van een beschuldigde slechts tien minuten van de rechtbank om te pleiten. Hierop stapte de advocaat naar het Hof van Cassatie die bij arrest van 14 maart 2023[2] oordeelde dat door de beperking van de pleitduur zijn recht op verdediging niet werd aangetast. Zo zou er geen wet bestaan die een advocaat het recht geeft zelf te bepalen hoelang hij wil pleiten.

In een rechtstaat waar de rechten van verdediging centraal staan, is het nog maar de vraag of het opleggen van een maximum aantal bladzijden voor conclusies en het beperken van de pleitduur van de advocaat dé juiste weg is om te bewandelen.

De twee stellingen werden kernachtig verwoord door de schrijver Johann Wolfgang von Goethe. Hij schreef aan de ene kant “In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister und das Gesetz nur kann uns Freiheit geben.” (Vert. : In de beperking toont zich eerst de meester, en alleen de wet kan ons vrijheid geven). Anderzijds is volgend citaat van dezelfde hand: “Das du nicht enden kannst das macht dich groß”. (Vert. : Dat je niet kunt eindigen maakt je groots).

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

 

[1] VERHOEVEN, M., Nederlandse gerechtshoven mogen aantal bladzijden van conclusies beperken, De Juristenkrant, 29 juni 2022.

[2] Arrest Hof van Cass., P.23.0348.N, dd. 14.03.2023

In onze vorige bijdrage[1] kon u al lezen dat phishing in 2020 en 2021 een echte plaag vormde. Deze vorm van digitale inbraak lijkt in 2023 nog steeds bijzonder populair te zijn. Phishers blijken zeer vindingrijk en bedenken geregeld nieuwe kunstgrepen om mensen geld of gegevens afhandig te maken.  

Phishing is een vorm van cybercriminaliteit waarbij het potentiële slachtoffer wordt benaderd via e-mail, sms, sociale media of telefoon. De oplichter doet zich daarbij voor als iemand anders in een poging toegang te krijgen tot de vertrouwelijke gegevens van slachtoffers.

Smishing vormt de sms-variant van phishing. Zo kan het zijn dat een verzonden sms een link bevat die de browser op de telefoon naar een website stuurt die kwaadaardige software (malware) installeert. Door op deze link te klikken, kunnen bankgegevens worden ontfutseld om zo iemands rekening te plunderen.

Deze oplichtingsmethodes zijn door de jaren heen ook steeds moeilijker te herkennen. Het onderscheid maken tussen valse e-mails en betrouwbare berichten, lijkt haast een onmogelijke opdracht geworden. Desondanks willen we u met een aantal tips wapenen om het risico op phishing of shmishing tot een minimum te beperken.

Twijfel je of een bericht verdacht is? Beantwoord dan kort voor jezelf deze vragen:[2]

  • Is het bericht onverwacht?
  • Is het bericht dringend geformuleerd?
  • Ken je de afzender?
  • Vind je de vraag die wordt gesteld vreemd?
  • Naar waar leidt de link waar je moet op klikken? (Tip: beweeg over de link (maar door deze nooit open!) en kijk waar deze u naartoe stuurt. Een verdachte link doet u best niet open.)
  • Word je persoonlijk aangesproken?
  • Bevat het bericht veel taalfouten?
  • Zit het bericht in je Spam?
  • Probeert iemand je nieuwsgierig te maken?

Besluit

Phishing of smishing is een fenomeen dat elk jaar op grote schaal toeneemt. Met de verdere digitalisering van de samenleving lijkt het probleem zich op de korte termijn dan ook niet zomaar op te lossen. Het beste advies dat we u als lezer kunnen meegeven is dan ook om steeds aandachtig te zijn voor ‘vreemde’ berichten die u binnenkrijgt via e-mail of sms. Een bericht dat te mooi is om waar te zijn, zal dit meestal ook zijn.

Zit er een reukje aan een bepaalde transactie die je hebt verricht? Contacteer zo snel mogelijk Card Stop om je kaart te laten blokkeren. Dit kan op het nummer 070 344 344. Weet dat Card Stop nooit mensen zal opbellen. Geeft iemand zich aan de telefoon uit als een medewerker van Card Stop, dan is dit 100% een oplichter.

Krijgt u een verdacht bericht via mail of per sms, aarzel dan zeker niet om dit bericht door te sturen per mail naar [email protected]. Zij controleren de links en bijlages van deze doorgestuurde berichten waarbij ze in staat zijn om verdachte links te laten blokkeren. Op die manier zijn minder oplettende internetgebruikers die op de link geklikt hebben, ook beschermd. Door snel te ageren, verkleint de kans dat cybercriminelen slachtoffers maken. Een gewaarschuwd man is er twee waard.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt omtrent phishing, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

 

[1]https://www.studio-legale.be/phishing-het-nieuwe-inbreken-anno-2021/?lang=nl ; https://www.jubel.be/phishing-het-nieuwe-inbreken-anno-2021/

[2] https://www.safeonweb.be/nl/leer-valse-mails-herkennen

In onze vorige bijdrage[1] kon u al lezen dat sinds 31 januari 2022 het CAP-vermogensregister gevoelig werd uitgebreid. Zo kan de fiscus voortaan de rekeningsaldo’s van de Belg in het bankenregister inkijken, wat op hevig verzet stuitte. Onder meer de vzw ‘Ministry of Privacy’ vocht de uitbreiding aan bij het Grondwettelijk Hof, dat met haar arrest van 08 december 2022 nu klare wijn schenkt.

Het CAP-register, of voluit het Centraal Aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten van de Nationale bank werd in 2011 opgericht om fiscale fraude efficiënter te monitoren en bestraffen.[2] Het CAP is een elektronische databank bij de Nationale Bank van België met een overzicht van allerhande financiële gegevens, rekeningen, of nog, contracten die in België worden aangehouden bij financiële instellingen van zowel inwoners als niet-inwoners.[3]

Met de programmawet van 20 december 2020[4] trachtte de wetgever het werk van de belastingcontroleur gevoelig te vereenvoudigen door deze toe te laten om de financiële gegevens van de belastingplichtige op te zoeken in het CAP-register. Op die manier zou men fiscale fraude nog efficiënter kunnen aanpakken.

Een nobele doelstelling die weliswaar niet overal op bijval kon rekenen. Zo waarschuwde de Gegevensbeschermingsautoriteit (hierna: GBA) al dat de uitbreiding van het vermogensregister een onnodige, bijzonder verregaande en risicovolle centralisatie van financiële (persoons)gegevens is, die niet in verhouding staat tot de beoogde doeleinden.[5] Ook sommige fiscalisten vreesden dat met de uitbreiding de weg wordt geplaveid voor nieuwe vermogensbelasting.[6]

In juni 2021 trokken enkele fiscalisten en privacy activisten naar het Grondwettelijk Hof om de uitbreiding aan te vechten. De uitbreiding zou strijdig zijn met (i) het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van de persoonsgegevens, (ii) het recht op toegang tot de rechter en (iii) het gelijkheidsbeginsel.[7]

Met haar arrest van 8 december 2022 heeft het Grondwettelijk Hof het beroep vernietigd. “Hoewel de uitbreiding een inmenging is in het privéleven van de belastingplichtigen en van de personen met wie zij een financiële verrichting hebben gedaan, beantwoordt ze aan een legitiem doel en is ze evenredig.”  Zo is het legitiem doel volgens het Hof onder meer om de strijd tegen fiscale fraude op te drijven door het verhogen van de transparantie inzake de gegevens van de belastingplichtige.

Volgens het Hof zijn er voldoende procedurele en inhoudelijke waarborgen ingebouwd tegen willekeurige inmengingen in het privéleven van de in het CAP geregistreerde personen en van de personen met wie zij financiële verrichtingen hebben gedaan.[8]

Besluit

Volgens de indieners van het vernietigingsberoep bij het Hof zou de uitbreiding van de financiële gegevens niet strikt noodzakelijk zijn omdat de doelstellingen ook op een andere, minder privacygevoelige manier zouden kunnen worden bereikt. Het Hof ging hier niet mee akkoord en verwierp het beroep.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

 

[1] https://www.jubel.be/het-centraal-aanspreekpunt-van-de-nationale-bank-gevoelig-uitgebreid/

[2] Zie art. 322 § 3 WIB 92

[3] Zie B.3.1. GwH 08.12.2022, Arrest nr. 162/2022, Rolnummer: 7612

[4] https://www.ejustice.just.fgov.be/eli/wet/2020/12/20/2020044541/justel#LNK0010

[5] https://www.gegevensbeschermingsautoriteit.be/publications/advies-nr.-122-2020.pdf

[6] https://moneytalk.knack.be/geld-en-beurs/belastingen/eerst-het-vermogensregister-dan-de-belasting/article-longread-1824241.html

[7] Zie B.5.1. GwH 08.12.2022, Arrest nr. 162/2022, Rolnummer: 7612

[8] Zie B.11.10 GwH 08.12.2022, Arrest nr. 162/2022, Rolnummer: 7612

Met het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (hierna: WVV) werd de regelgeving inzake financiële steunverlening in aanzienlijke mate versoepeld. Onder het oude Wetboek van Vennootschappen (hierna: W.Venn.) gold er (de facto) nog een absoluut verbod[1] op het verlenen van financiële steun door de vennootschap bij de verkrijging van haar eigen aandelen door een derde partij. Onder Europese impuls[2] trachtte de wetgever in 2009[3] te evolueren naar een principiële toelaatbaarheid van financiële steunverlening, maar de strikte voorwaarden hypothekeerde de toepassing ervan in de praktijk aanzienlijk. Met de invoering van de WVV is financiële steunverlening flexibeler gemaakt en weerspiegelt zij de veranderingen in het vennootschapsrecht dat de praktijk beoogde.

Begrip

Financiële steunverlening wordt binnen de overnamepraktijk gedefinieerd als een instrument waarbij de over te nemen vennootschap zelf financiële middelen ter beschikking stelt aan de kandidaat-koper. Wie een onderneming overneemt, zal vaak geld lenen bij een kredietinstelling om de overname (gedeeltelijk) te financieren, waarbij deze laatste bepaalde zekerheden zal bedingen ter waarborging van haar lening. Om dit vermijden zou de overgenomen vennootschap een deel van haar geldmiddelen kunnen uitlenen aan de overnemer.

Er kunnen dus een vijftal constitutieve voorwaarden worden onderscheiden om te kunnen spreken van financiële steunverlening/bijstand:[4]

  • het voorschieten van middelen, toestaan van leningen of stellen van zekerheden;
  • door een target (NV/BV/CV);
  • aan een derde;
  • met het oog op de verkrijging of inschrijving van op;
  • haar aandelen, winstbewijzen of aandeelcertificaten.

Er bestaan twee vormen van financiële steunverlening. Financiële steunverlening in de vorm van een voorschot van (geld)middelen of een lening (directe financiële steunverlening) en financiële steunverlening als zekerheid (indirecte financiële steunverlening). Bij deze laatste vorm zal men niet rechtstreeks de aankoop van bepaalde effecten financieren, maar zal men de financiering enkel vergemakkelijken door het stellen van bepaalde zekerheden, zoals bijvoorbeeld een hypotheekstelling of een pand op het handelsfonds.[5]

Voorwaarden onder het oud W.Venn.

Vóór de invoering van het WVV golden de volgende strikte voorwaarden voor financiële steunverlening:[6]

  • de verantwoordelijkheid van de verrichting lag bij het bestuursorgaan, die op die manier procedures inzake bestuurdersaansprakelijkheid riskeerden;

  • de financiering moest plaatsvinden tegen billijke marktvoorwaarden, wat in de praktijk moeilijk toe te passen viel;

  • de verrichting vereiste een beslissing van de algemene vergadering met de bijzondere meerderheden van een statutenwijziging waardoor een dwarsliggende aandeelhouder de hele operatie kon blokkeren;

  • het bestuursorgaan moest een uitvoerig gemotiveerd verslag opstellen over de redenen, het belang voor de vennootschap, de voorwaarden voor de financiering, de eraan verbonden risico’s voor liquiditeit en solvabiliteit én de prijs voor de aankoop van de aandelen door de derde. Dit verslag diende, inclusief overnameprijs, gepubliceerd te worden in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad;

  • de financieringsmiddelen moesten voor uitkering vatbaar zijn met een boeking op het passief van een onuitkeerbare beschikbare reserve tot gevolg;

  • ingeval van de verkoop van eerder door de vennootschap ingekochte eigen aandelen was een billijke prijs vereist, hetgeen in de praktijk moeilijk was te beoordelen.

Voorwaarden onder het WVV

Met de invoering van het WVV wordt de toepassing van financiële steunverlening flexibeler ingevuld, zowel in de kapitaalloze besloten vennootschap (BV)[7], als in de naamloze vennootschap (NV)[8].

Ten eerste speelt het vereiste van financiering aan billijke marktvoorwaarden niet langer in de BV/CV. Een begrip dat in de praktijk een grote beoordelingsmarge kreeg toegewezen, met de nodige rechtsonzekerheid als gevolg. Voor de NV geldt deze voorwaarde nog wel.

Ten tweede is het niet langer nodig voor het bestuursorgaan om een bijzonder verslag over de voorgenomen financiering te publiceren. Het opmaken van een verslag blijft verplicht, maar de neerlegging ervan in het Belgisch Staatsblad is niet meer verplicht voor de BV. In de NV volstaat het om de loutere neerlegging van het verslag te publiceren waardoor de inhoud geheim kan blijven.

Tot slot moeten de middelen nog steeds vatbaar zijn voor uitkering met toepassing van de netto-actieftest en de liquiditeitstest.

Besluit

Mondjesmaat is de Belgische wetgever geëvolueerd van een absoluut verbod naar een principiële toelaatbaarheid van financiële steunverlening binnen de overnamepraktijk. Eerst in 2009 met de tenuitvoerlegging van het KB van 8 oktober 2008 dat – zoals later gebleken – een te rigide systeem invoerde voor een aantrekkelijke toepassing van financiële steunverlening. Met de invoering van het WVV werden de strikte voorwaarden verder versoepeld. Voortaan mag een vennootschap middelen voorschieten, leningen toestaan of zekerheden stellen met het oog op de verkrijging van haar aandelen door derden als:[9]

  • de verrichting is toegelaten door een voorafgaand besluit van de algemene vergadering, genomen met naleving van de aanwezigheids- en meerderheidsvereisten voorgeschreven voor een statutenwijziging;

  • de verrichting gebeurt onder de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan dat ter zake een verslag opstelt waarin de redenen voor de verrichting en de voorwaarden waartegen deze plaatsvindt worden vermeld, samen met de daaraan verbonden risico’s voor de liquiditeit en de solvabiliteit van de vennootschap. In de NV moet de neerlegging van het verslag worden gepubliceerd;

  • het voor de verrichting uitgetrokken bedrag voor uitkering vatbaar is, met toepassing van de netto-actieftest en de liquiditeitstest.

  • de vennootschap aan de passiefzijde van haar balans een onbeschikbare reserve opneemt, ten bedrage van de totale financiële bijstand, en waarop terugnemingen kunnen gebeuren evenredig met de vermindering van de verleende steun.

 

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

 

Juridische bronnen:

  • RICHTLIJN 2006/68/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 6 september 2006 tot wijziging van Richtlijn 77/91/EEG van de Raad met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal

  • 8 OKTOBER 2008. – Koninklijk besluit tot wijziging van het Wetboek van vennootschappen ingevolge Richtlijn 2006/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 tot wijziging van Richtlijn 77/91/EEG van de Raad met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal

  • DELLA FAILLE, X., “L’assistance financière: montage méconnu en droit des sociétés”, D.A.O.R. 2022/2 – n°142 – p.47.

  • 23 MAART 2019 – Wetboek van vennootschappen en verenigingen

  • 7 MEI 1999 – WETBOEK VAN VENNOOTSCHAPPEN

 

[1] Uitzondering: het eigen personeel van de vennootschap kon onder bepaalde omstandigheden al wel aandelen verwerven van de vennootschap.

[2] RICHTLIJN 2006/68/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 6 september 2006 tot wijziging van Richtlijn 77/91/EEG van de Raad met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal

[3] 8 OKTOBER 2008. – Koninklijk besluit tot wijziging van het Wetboek van vennootschappen ingevolge Richtlijn 2006/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 tot wijziging van Richtlijn 77/91/EEG van de Raad met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal

[4] Zie artt. 5:152, 6:118 en 7:227 WVV.

[5] DELLA FAILLE, X., “L’assistance financière: montage méconnu en droit des sociétés”, D.A.O.R. 2022/2 – n°142 – p.47.

[6] Zie artikel 329 en 629 W.Venn.

[7] Zie artikel 5:152 WVV.

[8] Zie artikel 7:227 WVV.

[9] Zie artikel 5:152 WVV en artikel 7:227 WVV.

Met de eIDAS Verordening[1] heeft Europa getracht de rechtszekerheid en het vertrouwen in elektronische transacties in de interne markt te vergroten door te voorzien in een gemeenschappelijke grondslag voor veilige elektronische interactie tussen burgers, bedrijven en overheden.[2] Maar hoe rechtsgeldig is uw digitale handtekening?

Het opbouwen van vertrouwen in de online-omgeving is immers essentieel voor economische en sociale ontwikkeling. Een gebrek aan vertrouwen leidt ertoe dat consumenten, bedrijven en overheden aarzelen om transacties elektronisch uit te voeren en van nieuwe diensten gebruik te maken.[3] Europa streeft dan ook naar een volledig geïntegreerde digitale eengemaakte markt die het gebruik van onlinediensten vergemakkelijkt, met bijzondere aandacht voor de facilitering van veilige elektronische identificatie en authenticatie.[4] Één van die middelen om dit verwezenlijken betreft de elektronische handtekening.

De eIDAS-verordening onderscheidt drie soorten rechtsgeldige elektronische handtekeningen:

  1. Gewone elektronische handtekening

Dit zijn gegevens in elektronische vorm die gehecht zijn aan of logisch verbonden zijn met andere gegevens in elektronische vorm, en die door de ondertekenaar worden gebruikt om te ondertekenen.[5] In veel situaties een milieuvriendelijk, efficiënt en veilig alternatief voor de klassiek handgeschreven handtekening. Zo dient men bijvoorbeeld niet langer een bepaald document te printen, te ondertekenen en per post te verzenden. Zij biedt echter wel geen garanties voor de authenticiteit van de handtekening (lees: de zekerheid omtrent de identiteit van de ondertekenaar) of de integriteit van het document (lees: de controle op eventuele wijzigingen van het document).

Hoewel een gewone elektronische handtekening niet wordt gelijkgesteld met een handgeschreven handtekening, kan de ondertekenaar wel terugvallen op het non-discriminatiebeginsel.[6] Dit beginsel houdt in dat een rechter de elektronische handtekening niet kan weigeren louter omwille van het elektronische karakter ervan. Dit betekent echter niet dat dit soort elektronische handtekening dezelfde juridische waarde heeft als een handgeschreven handtekening.

  1. Geavanceerde elektronische handtekening

Dit is een elektronische handtekening die:

  • op een unieke wijze aan de ondertekenaar is verbonden (bv. door aan de ondertekenaar een unieke code/private sleutel toe te kennen);

  • het mogelijk maakt om de ondertekenaar te identificeren (bv. door middel van een identiteitscertificaat);

  • tot stand komt met gegevens voor het aanmaken van elektronische handtekeningen die de ondertekenaar, met een hoog vertrouwensniveau, onder zijn uitsluitende controle kan gebruiken (bv. de toegang tot een private sleutel is enkel mogelijk na een pincode);

  • en wijzigingen achteraf traceerbaar maakt (bv. audit-trail of hashing).[7]

Een geavanceerde handtekening vereist dus een aantal technische controles die aantonen dat de handtekening authentiek is en dat het te ondertekenen document integer blijft. Ze biedt dus meer garanties voor authenticiteit en integriteit dan een gewone elektronische handtekening. Net zoals het geval is bij de gewone elektronische handtekening, wordt de geavanceerde elektronische handtekening niet gelijkgesteld met een handgeschreven handtekening, maar kan de ondertekenaar wel terugvallen op het non-discriminatiebeginsel[8].

  1. Gekwalificeerde elektronische handtekening

Dit is een geavanceerde elektronische handtekening die:

  • aangemaakt is met een gekwalificeerd middel voor het aanmaken van elektronische handtekeningen (bv. geconfigureerde software en/of hardware om een elektronische handtekening aan te maken en die aan bepaalde eisen voldoet);

  • gebaseerd is op een gekwalificeerd certificaat voor elektronische handtekeningen afgegeven door een gekwalificeerde verlener van vertrouwensdiensten (bv. een handtekeningcertificaat dat aan bepaalde eisen voldoet).[9]

Het betreft een technisch complexe vorm van ondertekening die, vergeleken met de gewone en geavanceerde handtekening, juridisch het meeste garanties biedt op het vlak van authenticiteit van de handtekening en integriteit van het ondertekende document. Het belangrijkste voorbeeld van een gekwalificeerde elektronische handtekening is de ondertekening via eID of via de Itsme-applicatie.

Deze elektronische handtekening wordt wel gelijkgesteld met een handgeschreven handtekening. Dat betekent dat de gekwalificeerde elektronische handtekening dezelfde rechtsgevolgen heeft als een handgeschreven handtekening.[10] De gekwalificeerde elektronische handtekening geniet eveneens de werking van het non-discriminatiebeginsel. Bovendien wordt een gekwalificeerde elektronische handtekening in alle andere lidstaten van de Europese Unie erkend wanneer zij gebaseerd is op een in een lidstaat afgegeven handtekeningcertificaat.[11]

Besluit

In de Europese Unie wordt de geldigheid van een elektronische handtekening in de zin van eIDAS principieel erkend. Zij komt ook vaker voor dan je denkt. Denk maar bijvoorbeeld aan het gebruik van een pincode waarmee je geld afhaalt bij je bank of het ondertekenen van je digitale belastingbrief met je eID.

Maar net zoals een klassiek geschreven handtekening kan worden betwist, kan een partij ook steeds de geldigheid van een elektronische handtekening aanvechten. Wij raden dan ook aan om – afhankelijk van de (formele/informele) context waarin u zich bevindt – een beroep te doen op een gewone elektronische handtekening, dan wel een geavanceerde of gekwalificeerde handtekening.

 

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

 

Juridische bronnen:

[1] VERORDENING (EU) Nr. 910/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG

[2] Zie overweging (2) eIDAS Verordening

[3] Zie overweging (1) eIDAS Verordening

[4] Zie overweging (5) eIDAS Verordening

[5] Zie artikel 3.10 eIDAS Verordening

[6] Zie artikel 25.1 eIDAS Verordening

[7] Zie artikel 3.11 en artikel 26 eIDAS Verordening

[8] Zie artikel 25.1 eIDAS Verordening

[9] Zie artikel 3.12 eIDAS Verordening

[10] Zie artikel 25.2 eIDAS Verordening

[11] Zie artikel 25.3 eIDAS Verordening

In het najaar van 2022 kregen onze bekendste influencers een boodschap in de bus van de federale overheidsdienst Economie. Zij die geld verdienen  met online reclame moeten adres en ondernemingsnummer vermelden op hun sociaal-mediakanaal. Een maatregel die heel wat stof deed opwaaien in influencerland. Ook moeten zij de bepalingen over reclame uit het Wetboek economisch recht (WER) strikt naleven.

Iedereen die online reclame maakt en hiermee geld verdient, moet zijn of haar adres en ondernemingsnummer vermelden op hun profielen en sociale mediakanalen. Een van de verplichtingen die tot stand is gekomen als gevolg van Europese richtlijnen[1] die influencers voortaan verplicht om een aantal concrete richtlijnen te volgen. Maar de maatregel kan bij de influencers zelf op weinig begrip rekenen. Zo lieten verschillende influcencers, zoals Acid – onze bekendste vlogger van Vlaanderen – al weten hun adres niet te zullen vermelden. De regelgeving staat dan ook op gespannen voet met de eerbiediging van het privéleven, klinkt het.

 

Net zoals de traditionele celebrities, beschikken influcencers over een rijke achterban aan digitale volgers. Door het verplicht vermelden van hun maatschappelijke zetel (lees: woonplaats) zullen er ongetwijfeld fans zijn die hun idool graag een bezoekje willen brengen. Iets wat de influencers terecht te allen tijde willen vermijden. Zo deelde cartoonist lecctr nog het volgende mee op zijn twitteraccount:

Begrip

Een influencer wordt over het algemeen beschreven als een natuurlijke persoon of virtuele entiteit met een groter dan gemiddeld bereik op een desbetreffend platform.[2] Wanneer u als contentcreator op regelmatige basis reclameberichten publiceert voor merken, oefent u een zelfstandige beroepsactiviteit uit en beschouwt de wetgever u als een onderneming in de zin van het Wetboek van economisch recht.

Dat heeft als gevolg dat u uw ondernemingsgegevens zoals ondernemingsnummer, adres en e-mailadres op uw sociale mediapagina’s en website(s) moet toevoegen. Doet u die registratie niet, dan is er sprake van een inbreuk op het WER en kan de influcencer een boete oplopen van maar liefst € 80.000,00. Uw werk wordt dan beschouwd als sluikwerk, hetgeen verboden en strafbaar is.[3]

Zo bepaalt artikel XII.6. WER het volgende:

 “Onverminderd de overige wettelijke en reglementaire informatievoorschriften zorgt elke dienstverlener van de informatiemaatschappij ervoor dat de afnemers van de dienst en de bevoegde autoriteiten gemakkelijk, rechtstreeks en permanent toegang krijgen tenminste tot de volgende informatie :

  1° zijn naam of handelsnaam;

  2° het geografische adres waar de dienstverlener is gevestigd;

  3° nadere gegevens die een snel contact en een rechtstreekse en effectieve communicatie met hem mogelijk maken, met inbegrip van zijn elektronisch postadres;

  4° desgevallend het ondernemingsnummer;

(…)”

Reclame[4]

Vaak is niet meteen duidelijk wanneer een influencer een commerciële boodschap verspreidt waarvoor hij een vergoeding/voordeel ontvangt. Om dit op te vangen bepaalt de wet voortaan dat reclame altijd als reclame herkenbaar moet zijn zodat hierover een grote mate van transparantie heerst naar de consument toe. Het moet voor het doelpubliek in één oogopslag duidelijk zijn dat er reclame wordt gemaakt voor een bepaald product of dienst. Dit kan u bijvoorbeeld doen door bepaalde tags als ‘reclame’, ‘publiciteit’, ‘advertentie’ of ‘gesponsord’ toe te voegen aan een bepaald bericht.

Is een bericht niet duidelijk herkenbaar als reclame, dan wordt dat als misleidend beschouwd.

Zo bepaalt artikel VI. 94. WER:

“Zijn oneerlijk, de handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten die :

  1° misleidend zijn in de zin van de artikelen VI.97 tot en met VI.100, of

  (…)”

  Art. VI.97. WER bepaalt vervolgens dat:

“Als misleidend wordt beschouwd een handelspraktijk die gepaard gaat met onjuiste informatie en derhalve op onwaarheden berust of, zelfs als de informatie feitelijk correct is, de gemiddelde consument op enigerlei wijze, inclusief door de algemene presentatie, bedriegt of kan bedriegen ten aanzien van een of meer van de volgende elementen, en de gemiddelde consument er zowel in het ene als in het andere geval toe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen:

(…)”

Als influencer of contentcreator dient u dus steeds goed op te letten dat u bij het posten van bepaalde berichten waarin reclame verscholen zit, u dit steeds zo transparant mogelijk communiceert. Indien u een bepaald product, dienst of merk op de voorgrond plaatst en u hiervoor van de onderneming achter het merk een voordeel ontvangt, dan maakt u reclame. Dit is dus ook het geval indien u bijvoorbeeld een kortingscode ontvangt van een merk en deze deelt met uw volgers of dat u bepaalde producten van een merk weggeeft in het kader van een wedstrijd.

Besluit

In Nederland woedde recentelijk nog eenzelfde discussie over het feit of influencers hun woonplaats geheim mogen houden. Hierbij werd in samenspraak met de Nederlandse influencers en contentcreators beslist dat het vermelden van een contactmogelijkheid, zoals bijvoorbeeld een e-mailadres, voldoende is.

Voormalig Staatssecretaris voor Consumentenbescherming Eva de Bleeker (Open Vld) toonde begrip voor de opschudding en pleitte voor een vereniging van de sector zodat op die manier een gedeelde fysieke locatie gebruikt kan worden als werkplek. Op die manier blijven de influencers onder de wettelijke verplichtingen vallen, maar hoeven zij niet hun persoonlijk adres te vermelden. Voorlopig werd er in samenspraak met de Economische Inspectie beslist dat influencers hun privéadres niet moeten delen op hun profielen. Zij zullen zich binnenkort kunnen registreren bij de Federatie van Webbedrijven FeWeb of BeCommerce, dat webshops vertegenwoordigt. Zij openen bedrijvencentra waarop influencers zich kunnen vestigen. Op die manier zou het voldoende zijn om enkel dat adres te delen op hun profielen.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

 

Juridische bronnen:

  • MEDEDELING VAN DE COMMISSIE, Richtsnoeren met betrekking tot de uitlegging en toepassing van Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt, p. 97.
  • RICHTLIJN 2000/31/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”)
  • Wetboek Economisch recht

Media links:

[1] Zie artikel 5 RICHTLIJN 2000/31/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”)

[2] MEDEDELING VAN DE COMMISSIE, Richtsnoeren met betrekking tot de uitlegging en toepassing van Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt, p. 97.

[3] https://economie.fgov.be/nl/themas/verkoop/reclame/u-bent-contentcreator

[4] https://economie.fgov.be/nl/themas/verkoop/reclame/u-bent-contentcreator

In onze vorige bijdrage[1] kon u al lezen over het jarenlange conflict tussen de Brusselse taxifederatie en het bedrijf Uber. Toen werd er door de Brusselse regering een tijdelijke regeling uitgewerkt met het oog op een latere definitieve Brusselse taxihervorming. Intussen heeft het Brusselse parlement – na meer dan 27 jaar – de nieuwe taxi-ordonnantie[2] goedgekeurd.

De nieuwe taxi-ordonnantie vervangt dus de tijdelijke oplossing van de Brussel regering die het mogelijk maakte dat de uitbaters-chauffeurs van de VVC-sector (verhuur van voertuigen met chauffeur), bijvoorbeeld Uber-bestuurders, hun werk in het Brussels Gewest konden hervatten binnen een juridisch kader. Dat was nodig na een uitspraak van het Brusselse hof van beroep waardoor de VVC-chauffeurs niet meer konden werken.[3]

De nieuwe ordonnantie moet de weg effenen naar een nieuwe dynamiek voor het Brusselse personenvervoer met het oog op een betere mobiliteit, klinkt het bij minister-president Rudi Vervoort.[4] Een broodnodige vernieuwing, aangepast aan de hedendaagse uitdagingen van de taxidienst en onderwerp van een lange politieke discussie. Ook de twee uitvoeringsbesluiten[5] werden na advies van de Raad van State definitief bekrachtigd en traden op 21 oktober 2022 in werking.

Eengemaakte taxisector

Finaal wordt er een eengemaakte taxisector gecreëerd met een gemeenschappelijk basisstatuut voor de standplaatstaxi’s en de straattaxi’s. De klassieke taxidiensten en de diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur worden dus samengebracht binnen een eengemaakte taxisector. De basisvereisten zullen voor alle chauffeurs en exploitanten dezelfde zijn, maar de Brusselse taxidiensten zullen voortaan worden onderverdeeld in drie categorieën:

  1. Standplaatstaxi’s

Dit zijn taxi’s die visueel herkenbaar zijn en tegen een vast tarief op een voorbehouden standplaats langs de openbare weg genomen kunnen worden.

  1. Straattaxi’s

Deze taxi’s dienen vooraf gereserveerd te worden via een erkende reserveringstussenpersoon. Die tussenpersoon zal mogen werken met door het Gewest gereguleerde dynamische tarieven.

  1. Ceremoniële taxi’s

Ceremoniële taxi’s worden ingezet voor vervoer bij evenementen, zoals huwelijken of congressen. Deze taxidiensten moeten gereserveerd worden op basis van een vooraf opgestelde schriftelijke overeenkomst. Zij dienen tegen een reglementair tarief te worden verleend voor een op voorhand bepaalde duur van minstens drie achtereenvolgende uren.

In deze eengemaakte taxisector wordt het aantal toegelaten taxivoertuigen beperkt om zo een overaanbod van operatoren te vermijden en de kwaliteit en veiligheid van de dienstverlenging te blijven verzekeren. Zo kunnen er maximaal 1.425 standplaatstaxi’s een vergunning krijgen en is er slechts plaats voor 1.825 straattaxi’s, taxi’s die via platformen zoals Uber werken.

Vernieuwingen

De taxi-ordonnantie van 9 juni 2022 voorziet in tal van nieuwigheden:

  • meer taxi’s voor personen met beperkte mobiliteit;
  • meer elektrische voertuigen en voertuigen op waterstof;
  • het statuut van de chauffeurs wordt versterkt (zo kunnen zij voortaan zelf kiezen bij welk platform ze zich aansluiten en wordt het scholingstraject vereenvoudigd en aangepast);
  • de tarifering wordt afgestemd op de marktrealiteit en er geldt de verplichting om de prijs van een rit bekend te maken vóór de reservering, zodat klanten beter worden beschermd en de tarieven transparanter worden;
  • administratieve vereenvoudiging tussen Brussel Mobiliteit en de mensen die actief zijn in de taxisector;
  • reserveringstussenpersonen (platform, telefooncentrale,…) moeten voortaan een erkenning krijgen om hun diensten te mogen aanbieden. Zij mogen enkel ritten toewijzen aan exploitanten en chauffeurs die een vergunning hebben om in Brussel te werken en mogen daarbij chauffeurs en exploitanten niet verplichten tot exclusieve samenwerking;
  • de nieuwe taxivergunningen mogen alleen nog maar worden uitgereikt aan natuurlijke personen en mogen niet meer worden overgedragen.

Besluit

Met de nieuwe en langverwachte taxi-ordonnantie werd de regelgeving voor de Brusselse taxisector grondig gemoderniseerd. Maar niet overal kon de nieuwe taxi-ordonnantie op begrip rekenen. Vertegenwoordigers van enkele beroepsverenigingen (Belgische taxifederatie (Febet), Ingoboka-Taxi, Elite Taxi en C.T.T., het Collectif des travailleurs du taxit du Collectif des Travailleurs du Taxis) kwamen op straat en hekelde opnieuw de werking van Uber. De nieuwe regelgeving zou hen bevoordelen via de vastgestelde tarieven, omdat die de gebruiker zouden aanzetten om voor een platform te kiezen.[6] Het is nog maar de vraag of de nieuwe taxi-ordonnantie dé oplossing is voor het jarenlange conflict binnen de Brusselse taxi-sector. Wordt vervolgd…

 

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected]  of 03 216 70 70.

 

[1] https://studio-legale.com/uberx-2-000-chauffeurs-op-straat-na-beslissing-hof-van-beroep-brussel/ ; https://www.jubel.be/uberx-2-000-chauffeurs-op-straat-na-beslissing-hof-van-beroep-brussel/

[2] 9 JUNI 2022 – Ordonnantie betreffende taxidiensten

[3]https://www.made-in.be/vlaams-brabant/taxi-ordonnantie-is-pas-goedgekeurd-of-brusselse-chauffeurs-komen-alweer-op-straat-tegen-uber-vriendelijke-hervorming/

[4]https://rudivervoort.brussels/news_/de-minister-president-is-blij-met-de-goedkeuring-van-de-ontwerpordonnantie-over-de-taxidiensten-door-het-brussels-parlement/?lang=nl

[5] 6 OKTOBER 2022 – Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de taxidiensten; 6 OKTOBER 2022 – Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de subcategorieën van taxidiensten en de quota en tarieven die erop van toepassing zijn.

[6] https://www.made-in.be/vlaams-brabant/taxi-ordonnantie-is-pas-goedgekeurd-of-brusselse-chauffeurs-komen-alweer-op-straat-tegen-uber-vriendelijke-hervorming/

 

Met de inwerkingtreding van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (hierna: WVV) op 1 mei 2019 werd er gekozen voor een grotere flexibiliteit ten opzichte van het vroegere Wetboek van Vennootschappen (hierna: W.Venn.). Een voorbeeld van die flexibiliteit vertaalt zich in het arsenaal aan instrumenten dat ter beschikking staat van de minderheidsaandeelhouder om alsnog een zekere invloed te kunnen uitoefenen op de besluitvorming van de raad van bestuur en/of de algemene vergadering. Een van die instrumenten is de vordering tot schorsing en/of nietigverklaring van de beslissingen van de algemene vergadering en/of raad van bestuur.

Het uitgangspunt binnen de WVV is dat elk aandeel recht geeft op één stem.[1] Behoudens bepaalde uitzonderingen neemt de algemene vergadering beslissingen met een gewone meerderheid (50% + 1). Dit is het geval voor bijvoorbeeld beslissingen inzake de benoeming of ontslag van bestuurders of de al dan niet goedkeuring van de jaarrekening. Uitzondering hierop is een statutenwijziging of kapitaalverhoging dat een meerderheid van 75% vereist. Voor een wijziging van het maatschappelijk doel van de vennootschap is zelfs een meerderheid van 80% nodig.

Een minderheidsaandeelhouder die over onvoldoende aandelen beschikt (<50%), lijkt op het eerste gezicht niet in staat te zijn om enige invloed uit te oefenen op de beslissingen van de algemene vergadering en/of de raad van bestuur. Nochtans reikt het WVV de minderheidsaandeelhouder bepaalde handvaten aan ter vrijwaring van  (eventueel) miskende rechten, zoals:

  • het individueel onderzoeks- en controlerecht (artikel 3:101 WVV);
  • het recht om een bijzondere algemene vergadering bijeen te roepen indien de minderheidsaandeelhouder over minstens 10% van het totaal aantal uitgegeven aandelen beschikt (artikel 5:83, 6:70 & 7:126 WVV);
  • vraagrecht die verband houdt met de agendapunten (artikel 5:91, 6:77 & 7:139 WVV);
  • vordering tot aanstelling deskundige (5:106, 6:91 & 7:160 WVV);[2]
  • minderheidsvordering voor rekening van de vennootschap tegen de leden van het bestuursorgaan (artikel 5:104, 6:89 & 7:157 WVV);
  • vordering tot uitreding in de niet-genoteerde BV en NV (artikel 2:68 & 2:69 WVV);
  • vordering tot uitsluiting in de niet-genoteerde BV en NV indien de minderheidsaandeelhouder(s) gezamenlijk effecten bezitten die minstens 30 % vertegenwoordigen van de stemmen (artikel 2:63 WVV);
  • vordering tot ontbinding van de vennootschap om wettige reden (artikel 2:73 WVV);
  • vordering tot schorsing en/of nietigverklaring beslissing algemene vergadering of bestuur (2:42 – 2:48 WVV).

In wat volgt lichten we de procedure toe dewelke een minderheidsaandeelhouder de mogelijkheid biedt een beslissing van de algemene vergadering of het bestuur te schorsen/vernietigen.

Artikel 2:42 WVV voorziet in vier nietigheidsgronden voor een besluit van een orgaan van een rechtspersoon of van de algemene vergadering:

1° wegens enige onregelmatigheid in de wijze waarop een besluit tot stand komt, indien de eiser aantoont dat de begane onregelmatigheid hetzij de beraadslaging of de stemming heeft kunnen beïnvloeden, hetzij met bedrieglijk opzet is begaan;

2° wegens rechtsmisbruik, misbruik, overschrijding of afwending van bevoegdheid;

3° wanneer stemrechten werden uitgeoefend die opgeschort zijn krachtens een wettelijke bepaling die niet in dit wetboek is opgenomen en, buiten deze onwettig uitgeoefende stemrechten, het aanwezigheids- of meerderheidsquorum vereist voor de besluiten ter algemene vergadering niet zou zijn bereikt;

4° wegens enige andere in dit wetboek vermelde reden.

Hierbij dient te worden opgemerkt dat de nietigheid van een stem automatisch de nietigheid meebrengt van het besluit, indien de eiser aantoont dat de nietige stem de beraadslaging of de stemming heeft kunnen beïnvloeden.[3]

In tegenstelling tot oud artikel 178 W.Venn. dat elke belanghebbende toeliet om een vordering tot nietigverklaring in te stellen, voorziet artikel 2:44 WVV in een beperking van personen die voortaan een vordering tot nietigverklaring kunnen instellen. Enkel de rechtspersoon of een persoon die belang heeft bij de naleving van de rechtsregel die niet is nagekomen, kan dergelijk verzoek doen bij de Ondernemingsrechtbank. De vordering tot nietigverklaring moet worden ingesteld tegen de vennootschap.[4]

In gevallen van spoedeisendheid kan de eiser in kort geding de opschorting van een besluit bevelen. Hij zal moeten aantonen dat de aangevoerde middelen de nietigverklaring van het bestreden besluit prima facie kunnen verantwoorden.[5]

Het vonnis van nietigverklaring en de beschikking tot opschorting in kort geding hebben in principe gevolg ten aanzien van iedereen. Ten aanzien van personen die geen partij waren in het geding, hebben ze slechts gevolg vanaf de bekendmaking van de uitspraak op de wijze bepaald in artikel 2:47, § 2 WVV. De rechten die derden te goeder trouw jegens de rechtspersoon hebben verkregen door de nietigheid van het besluit worden in beginsel niet aangetast.

Tot slot voorziet artikel 2:143, § 4, tweede lid WVV in een verjaringstermijn van zes maanden voor alle rechtsvorderingen tot nietigverklaring van besluiten van organen van rechtspersonen, te rekenen van de dag waarop de besluiten kunnen worden tegengeworpen aan degene die de nietigheid inroept of van de dag waarop hij er kennis van heeft gekregen.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected]  of 03 216 70 70.

[1] Zie artikel 5:42, 6:41, 7:51 WVV

[2]https://www.studio-legale.be/het-vennootschapsrechtelijke-deskundigenonderzoek-volgens-het-wvv/?lang=nl

[3] Zie artikel 2:43 WVV

[4] Zie artikel 2:45 WVV

[5] Zie artikel 2:46 WVV

In onze vorige bijdrage[1] kon u al lezen dat sommige ondernemingen in bepaalde sectoren moeilijkheden ondervinden om een bankrekening te openen. Een bankrekening is echter noodzakelijk om behoorlijk deel te kunnen nemen aan het economisch rechtsverkeer. Via de wet van 8 november 2020 voerde de wetgever dan ook een basisbankdienst in voor ondernemingen, maar de inwerkingtreding liet lang op zich wachten met een veroordeling[2] van de Belgische Staat tot gevolg. Intussen werden een aantal aanpassingen verricht aan de wet van 8 november 2020 en werd de nieuwe wet, samen met haar uitvoeringsbesluit, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 16 januari 2023.

Uit de praktijk bleek dat verschillende ondernemingen in bepaalde sectoren moeilijkheden ondervonden om een bankrekening te verkrijgen bij bepaalde kredietinstellingen. Zo weigerde een bank onlangs nog een lening toe te kennen aan een kmo die actief is in de tabakshandel (die al tientallen jaren cliënt is bij die bank) omdat de bank besloten had tabaksondernemingen uit te sluiten van alle financieringsmogelijkheden.[3] Om die uitsluiting van bankdiensten tegen te gaan, werd de basisbankdienst voor ondernemingen ingevoerd. Die legt de banken een gegarandeerde dienstverlening op.

Maar de inwerkingtreding liet zeer lang op zich wachten waardoor de Belgische Staat op 6 december 2021 werd veroordeeld door de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel tot een schadevergoeding van € 2.500,00. Zelfs uit een advies van de Raad van State en een advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit bleek dat de wet van 8 november 2020 in zijn huidige versie niet kon worden toegepast, omdat hij niet in overeenstemming was met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).  Er wachtte de wetgever een hoop werk om snel een oplossing te vinden zodat de Belgische Staat meer veroordelingen zou kunnen vermijden.

Deze oplossing vond de wetgever met de wet van 25 september 2022 houdende diverse bepalingen inzake economie[4] en haar uitvoeringsbesluit van 16 december 2022[5]. Zowel de nieuwe wet als het uitvoeringsbesluit werden op 16 januari 2023 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, waardoor de basisbankdienst nu realiteit wordt voor de ondernemingen.

Concreet is de basisbankdienst het recht op een minimale dienstverlening: toegang tot een betaalrekening en de daaraan verbonden meest essentiële verrichtingen. De basisbankdienst legt de banken dus een gegarandeerde dienstverlening op. Elke in België gevestigde onderneming die bij de Kruispuntbank van Ondernemingen is ingeschreven, zal recht hebben op een basisdienst als eerder drie banken weigerden om haar een minimale dienstverlening aan te bieden.

De basisbankdienst is met andere woorden een zichtrekening met een debetkaart waarmee een onderneming onder meer de volgende verrichtingen kan doen:

  • geld storten;
  • geld afhalen;
  • overschrijvingen doen;
  • doorlopende betalingsopdrachten verrichten;
  • domiciliëringen uitvoeren;
  • betalen met een betaalkaart of soortgelijk middel;

Tot op heden zullen zes banken, namelijk BNP Paribas Fortis, KBC, Belfius, ING België, Argenta en Axa Bank deze dienst aanbieden.

Procedure voor de basisbankdienstkamer

Na de indiening van het aanvraagformulier door de betrokken onderneming, zal de basisbankdienstkamer nakijken of alle documenten aanwezig zijn om de aanvraag ontvankelijk te verklaren. Vervolgens zal zij het dossier voorleggen aan de Cel voor financiële informatieverwerking voor een verplicht advies. Als dat advies verkregen is, heeft de basisbankdienstkamer twee maanden om een beslissing te nemen over het aanwijzen van een basisbankdienst-aanbieder. Dan heeft de basisbankdienstaanbieder 10 werkdagen om de basisbankdienst te verlenen.

De basisbankdienstaanbieder is echter niet verplicht om de basisbankdienst aan te bieden. Zij mag deze weigeren als:

  • de onderneming al over een basisbankdienst of over een andere zichtrekening beschikt;
  • de aanvraag voor een basisbankdienst een schending uitmaakt van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten;
  • een lid van het wettelijke bestuursorgaan van de betrokken onderneming of de persoon belast met de effectieve leiding of een lid van het directiecomité is veroordeeld voor oplichting, misbruik van vertrouwen, bedrieglijke bankbreuk of valsheid in geschrifte.

Een basisbankdienst kan ten slotte ook steeds worden opgezegd indien:

  • een lid van het wettelijke bestuursorgaan van de betrokken onderneming of de persoon belast met de effectieve leiding of een lid van het directiecomité is veroordeeld voor oplichting, misbruik van vertrouwen, bedrieglijke bankbreuk of valsheid in geschrifte.

  • de onderneming gedurende meer dan 12 opeenvolgende maanden geen betalingstransactie heeft verricht op die betaalrekening;

  • de onderneming onjuiste informatie heeft verstrekt om de basisbankdienst te verkrijgen en als de betrokken onderneming wel juiste informatie zou hebben verstrekt, zou de bank die dienst hebben geweigerd.

  • de onderneming heeft in België of in een andere lidstaat een betaalrekening waarmee gebruik kan worden gemaakt van bankdiensten;

  • de verlening van de basisbankdienst een schending inhoudt van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten.

 

Besluit

Met de wet van 25 september 2022[6] en het uitvoeringsbesluit van 16 december 2022[7] is de wetgever eindelijk tegemoet gekomen aan haar verplichtingen om een basisbankdienst te voorzien voor alle ingeschreven Belgische ondernemingen. Zowel de nieuwe wet als het uitvoeringsbesluit werden op 16 januari 2023 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, waardoor de basisbankdienst nu realiteit wordt voor de ondernemingen. Een oplossing waar verschillende ondernemingen in geplaagde sectoren al zo lang naar snakten…

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected]  of 03 216 70 70.

 

[1] https://www.jubel.be/basisbankdienst-voor-alle-ondernemingen/ ; https://studio-legale.com/een-basisbankdienst-voor-alle-ondernemingen-of-toch-niet/

[2] https://www.tijd.be/politiek-economie/belgie/algemeen/regering-veroordeeld-omdat-basisbankdienst-voor-bedrijven-uitblijft/10353974.html ; De Juristenkrant, “Rechtbank veroordeelt België voor niet-uitvoeren basisbankdienstenwet”, nr. 441 – 12 januari 2022;  Ook de Ondernemingsrechtbank van Antwerpen besloot in kort geding dat ING België de bankrekeningen niet mocht blokkeren van een groep vastgoedinvesteerders die kamers verhuren aan sekswerkers in het Schipperskwartier. Volgens ING België zou dat niet stroken met de algemene voorwaarden van de bank. Zie hiervoor: https://www.tijd.be/ondernemen/banken/ing-kan-huisbazen-schipperskwartier-niet-van-zich-afschudden/10358599.html.

[3]https://trendstop.knack.be/nl/ontop/ondernemen/basisbankdienst-voor-ondernemingen-1021-1513022.aspx ; https://www.dekamer.be/QRVA/pdf/55/55K0090.pdf p.177-179.

[4]https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body.pl?language=nl&caller=summary&pub_date=2023-01-16&numac=2022033978%0D%0A

[5]https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body.pl?language=nl&caller=summary&pub_date=2023-01-16&numac=2022043113%0D%0A

[6]https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body.pl?language=nl&caller=summary&pub_date=2023-01-16&numac=2022033978%0D%0A

[7]https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body.pl?language=nl&caller=summary&pub_date=2023-01-16&numac=2022043113%0D%0A

De begrippen EBIT en EBITDA zijn haast niet meer weg te denken binnen een overnameproces. Maar wat betekenen ze precies en hoe gebruik ik ze het best in de praktijk? Een overzicht.

Begrippen EBIT & EBITDA

Aangezien de EBIT en EBITDA niet voorkomen in de Belgische jaarrekening en er wereldwijd geen officiële regels bestaan die deze begrippen definiëren, heeft de Commissie voor Boekhoudkundige Normen (hierna: CBN) een technische nota[1] uitgewerkt waarin zij de EBIT en EBITDA definieert op basis van het Belgische jaarrekeningenschema.

EBIT staat voor Earnings Before Interest and Taxes, oftewel in het Nederlands: Inkomsten Vóór Interesten en Belastingen. Zij wordt dus gelijkgesteld aan de zogenaamde operationele winst of verlies. Met name de winst (of verlies) vóór de financiële opbrengsten en kosten, én vóór belastingen. De EBIT is met andere woorden het antwoord op de vraag: wat is het resultaat van de normale bedrijfsvoering? Men houdt dus enkel rekening met de omzet en de kosten die gemaakt werden om die omzet te halen. Financiële kosten (bv interesten) en opbrengsten of belastingen worden buiten beschouwing gelaten, aangezien zij geen operationele prestaties zijn en niets te maken hebben met kosten of omzet.

EBITDA gaat nog een stap verder en staat voor Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation and Amortization. (Inkomsten Vóór Interesten, Belastingen, Afschrijvingen en Waardeverminderingen). Zij houdt tevens geen rekening met kosten die geen uitgaven zijn (de zogenaamde niet-kaselementen), namelijk afschrijvingen en waardeverminderingen. Deze waardering wordt vaak gebruikt door een private equity om potentiële overnamekandidaten te waarderen en daarna te herfinancieren.

Waarom zijn deze begrippen zo populair?

De begrippen EBIT en EBITDA zijn performantiemaatstaven die gehanteerd worden om de operationele winstgevendheid of performantie van een onderneming weer te geven. Zij kunnen interessante inzichten geven door te kijken hoe een onderneming presteert ten opzichte van andere bedrijven uit dezelfde sector.

Het is dus enerzijds een maatstaf die toelaat om prestaties van bedrijven onderling makkelijk te vergelijken. Anderzijds maakt het ook abstractie van de manier waarop een onderneming gefinancierd werd, namelijk door het uitsluiten van de financiële kosten. Een bedrijf wordt bij een overname altijd eerst ‘cash and debt free’ gewaardeerd. De EBITDA geeft dan de cashgeneratie van de vennootschap weer, waardoor de overnemer op basis daarvan kan beoordelen hoe hij de vennootschap/overname wil en kan financieren (door de vrije cash die gegeneerd wordt hiervoor te gebruiken).

Berekening EBIT

In een Belgische jaarrekening bereken je volgens de CBN de EBIT als volgt op basis van de resultatenrekening:

Winst (verlies) van het boekjaar voor belasting (code 9903)

  • -Opbrengsten uit financiële vaste activa                                          (code 750)
  • -Opbrengsten uit vlottende activa                                                   (code 751)
  • -Andere financiële opbrengsten                                                   (code 752/9)
  • + Kosten van schulden                                                                   (code 650)
  • + Waardeverminderingen op vlottende activa                                  (code 651)
  • + Andere financiële kosten                                                         (code 652/9)

Met andere woorden: rubrieken 750, 751 en 752/9 breng je in mindering van de winst of het verlies voor belasting. De rubrieken 650, 651 en 652/9 tel je er daarentegen bij op. Het resultaat is de EBIT.

Berekening EBITDA

Pas wanneer je eerst de EBIT hebt berekend, kan je de EBITDA berekenen.

EBIT

  • +Afschrijvingen en waardeverminderingen op oprichtingskosten, immateriële vaste activa en materiële vaste activa (post 630)
  • +Waardeverminderingen op voorraden (post 631/4)
  • +Uitzonderlijke afschrijvingen en waardeverminderingen (post 660)
  • -Terugneming van afschrijvingen en van waardeverminderingen (post 760)

= EBITDA

 

Besluit

De begrippen EBIT en EBITDA vormen zeer interessante bouwstenen die een eerste inzicht kunnen bieden op de waarde en prestaties van een onderneming. Echter mag men zich ook niet blind staren op deze begrippen. Een oordeel vellen over een bepaald bedrijf louter op basis van de EBIT of EBITDA is niet aan te raden. Naast de waardering op basis van de EBITDA die vooral rekening houden met historische prestaties, bestaan er ook andere waarderingsmethodes, zoals de ‘Discounted Cash Flow’ die meer rekening houden met toekomstige prestaties.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

 

Juridische bronnen:

Auteurs: Yannick Lauwers & Joost Peeters

[1]https://www.cbn-cnc.be/nl/adviezen/definiering-van-ebit-ebitda-na-omzetting-van-de-accountingrichtlijn-201334eu

Bent u in regel?

Vanaf heden is de klokkenluidersregeling van kracht!

In organisaties, zowel bij overheden als bij ondernemingen, durven er al eens wantoestanden te ontstaan. Dit kan betrekking hebben op alle mogelijke aspecten binnen dergelijke organisaties. In het verleden durfden de meeste mensen uit deze organisaties geen melding te maken van dergelijke wantoestanden, aangezien ze vreesden voor represailles. Daarom heeft de Europese Unie op 26 november 2019 een richtlijn[1] uitgevaardigd die deze mensen bescherming moet bieden. Deze richtlijn diende omgezet te worden door de Belgische wetgever vóór 17 december 2021.[2]

De plenaire vergadering van de Kamer zette echter pas op 24 november 2022 het licht op groen voor de wet op de regelgeving voor klokkenluiders in de private en publieke sector. De Richtlijn is intussen geïmplementeerd door de wet van 28 november 2022 tot omzetting van de EU-Klokkenluidersrichtlijn voor de private sector.[3] De wet treedt in werking op 15 februari 2023. Via de omzettingswet van 8 december 2022 werd de Richtlijn ook geïmplementeerd voor de federale publieke sector.[4]

Wat?

De richtlijn, en dus ook de wet, voorziet in de mogelijkheid voor werknemers om, eventueel anoniem, melding te maken van wantoestanden binnen ondernemingen.  De EU nam de richtlijn in 2019 aan als reactie op enkele ophefmakende schandalen die aan het licht waren gekomen door klokkenluiders, zoals Luxleaks en de Panama Papers. Door deze schandalen werd ook duidelijk hoe precair de situatie is van personen die ‘de klok luiden’ en de gebrekkige bescherming die zij genieten.

De wet voorziet dat er een meldingskanaal moet worden voorzien voor inbreuken met betrekking tot volgende zaken:[5]

  • Overheidsopdrachten;
  • Financiële diensten, producten en markten en voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme;
  • Vervoersveiligheid;
  • productveiligheid en – conformiteit;
  • Milieubescherming;
  • Stralings- en nucleaire veiligheid;
  • Gezondheid en welzijn van dieren;
  • Volksgezondheid;
  • Voedsel- en diervoederveiligheid;
  • Consumentenbescherming;
  • Bescherming van de persoonlijke levenssfeer en persoonsgegevens;
  • Beveiliging van netwerken en informatiesystemen;
  • Bestrijding van belastingfraude en sociale fraude.

Voor wie?

In eerste instantie geldt de verplichting om een intern meldingskanaal op te zetten in de private sector slechts voor bedrijven vanaf 250 werknemers. De omzetting van de richtlijn voor bedrijven met 50 tot 249 werknemers moet pas op 17 december 2023 helemaal op punt staan. Vanaf dat moment zullen zij dus ook hun interne meldkanalen opgesteld, geïmplementeerd en operatief moeten hebben.

Door het invoeren van een intern meldingskanaal moet een klokkenluider de mogelijkheid worden geboden om bij een onpartijdige en onafhankelijke persoon of afdeling binnen zijn organisatie op vertrouwelijke wijze vermeende inbreuken te kunnen aankaarten. Zo’n meldingskanaal kan onder meer de vorm aannemen van een e-mailadres of een app.

Niet alleen werknemers kunnen gebruik maken van dergelijk meldingskanaal. Ook voormalige werknemers, vrijwilligers, stagiairs, aandeelhouders, bestuurders, leveranciers kunnen een melding doen via het intern meldingskanaal. Ook ambtenaren in de publieke sector kunnen hiervan gebruik maken. Het gaat erom dat ze de gemelde informatie vernamen in een werkgerelateerde context.[6]

Naast de interne melding is er ook een mogelijkheid om een vermeende inbreuk extern te melden of indien er een onmiddellijk gevaar voor het openbaar belang is of een risico dat er bewijsmaterieel wordt vernietigd, dan kan de melding ook publiek gebeuren via de pers.[7] De interne melding geniet evenwel de voorkeur.[8]

Bescherming klokkenluider?

  1. Bescherming persoonsgegevens melder

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de identiteit van de klokkenluider vertrouwelijk blijft. Uitzondering hierop is het recht op een eerlijk proces van de persoon waarover de melding wordt gedaan. Men zal in dat geval de klokkenluider vooraf verwittigen dat zijn identiteit zal worden onthuld.[9]

    2. Melder mag geen nadeel ondervinden van de melding d.m.v. represailles

De richtlijn wenst klokkenluiders te beschermen tegen elke vorm van represailles.[10] Indien de melder de procedures heeft gevolgd en op het moment van de melding er redelijkerwijze vanuit kon gaan dat de gemelde informatie juist was op het moment van de melding, wordt hij beschermd tegen mogelijke represailles vanuit het bedrijf.

De bescherming creëert een wettelijk, maar weerlegbaar vermoeden dat een represaillemaatregel (bijvoorbeeld het niet verlengen van een contract, ontslag, pesterijen, overplaatsing,…) gelinkt is aan de melding. Gevolg van deze bescherming is dat de melder in beginsel niet aansprakelijk gesteld kan worden voor de gevolgen zijn melding. Wordt een melder toch slachtoffer van een represaille dan kan hij een schadevergoeding vorderen overeenkomstig het contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. Deze schadevergoeding wordt tussen 18 en 26 weken loon vastgelegd. Indien het slachtoffer van de represaille geen loontrekkende is wordt de schadevergoeding vastgesteld op de werkelijk geleden schade.[11]

GDPR van toepassing?

Het zal u niet verbazen dat de General Data Protection Regulation (hierna: GDPR[12])  ook van toepassing is op de klokkenluidersregeling.[13] De privacywetgeving werd in 2018 ingevoerd om de privacy van burgers van de EU te verzekeren. Het spreekt voor zich dat er zeer bewust moet worden omgesprongen met de gegevens die verzameld en verwerkt worden in het kader van een klokkenluidersregeling aangezien dit zeer gevoelige informatie kan bevatten, niet alleen over de klokkenluider zelf, maar ook over het bedrijf of overheid die een vermeende inbreuk zou hebben gepleegd.

Zo bepaalt de richtlijn onder meer dat er van elke ontvangen melding een register moet worden bijgehouden en dat de meldingen niet langer dan noodzakelijk mogen worden opgeslagen.[14]

Voorbeelden in België

  • Het incident in 2021 met burgemeester Veerle Heeren van Sint-Truiden in volle coronatijd. Door toedoen van een klokkenluider kwam het nieuws naar boven dat zij zichzelf, familieleden, buren en medewerkers voorrang had verleend bij de vaccinatiecampagne, terwijl in die periode de 85-plussers aan de beurt waren om ingeënt te worden.
  • De interne audit die bij Bpost werd doorgevoerd naar mogelijke onregelmatigheden bij de aanbesteding van de bedeling van kranten. Aanleiding hiervan was een tip van een klokkenluider.

Vlaamse regelgeving

Ook Vlaanderen heeft intussen werk gemaakt van een nieuw klokkenluidersbeleid. Met het Decreet van 18 november 2022[15] heeft Vlaanderen de Richtlijn eindelijk omgezet in Vlaamse regelgeving. Zij treedt in werking op 10 december 2023 en zal een bescherming moeten bieden aan alle klokkenluiders die bij Vlaamse overheidsdiensten werken, zowel interne als externe personeelsleden, alsook zelfstandigen, vrijwilligers of stagiairs.

Besluit

Bent u een bedrijf met meer dan 250 werknemers? Dan moet u sinds vandaag beschikken over een functioneel meldingskanaal waarbij men op vertrouwelijke wijze eventuele vermeende inbreuken op de werkvloer kan aankaarten. Bent u een bedrijf met 50 tot 249 werknemers, dan heeft u nog (even) respijt tot 17 december 2023. Indien u wenst kan u steeds een beroep doen op onze diensten om uw bedrijf in regel te stellen.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

Juridische bronnen:

  • Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden;
  • 28 NOVEMBER 2022. – Wet betreffende de bescherming van melders van inbreuken op het Unie- of nationale recht vastgesteld binnen een juridische entiteit in de private sector;
  • 8 DECEMBER 2022. – Wet betreffende de meldingskanalen en de bescherming van de melders van integriteitsschendingen in de federale overheidsinstanties en bij de geïntegreerde politie;
  • Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming);
  • Decreet tot wijziging van het Provincie decreet van 9 december 2005, het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur en het Bestuurs decreet van 7 december 2018, wat betreft klokkenluiders;

Media bronnen:

  • PECINOVSKY, “België mist deadline voor omzetting klokkenluidersrichtlijn”, De Juristenkrant, 22 december 2021 ;

[1] Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden

[2] Zie artikel 26.1 Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden

[3] 28 NOVEMBER 2022. – Wet betreffende de bescherming van melders van inbreuken op het Unie- of nationale recht vastgesteld binnen een juridische entiteit in de private sector

[4] 8 DECEMBER 2022. – Wet betreffende de meldingskanalen en de bescherming van de melders van integriteitsschendingen in de federale overheidsinstanties en bij de geïntegreerde politie

[5] Zie artikel 2.1.a) Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden

[6] Zie artikel 4.1 Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden

[7]https://www.tijd.be/ondernemen/algemeen/duizenden-bedrijven-moeten-klokkenluiders-stem-geven/10430920.html

[8] Zie artikel 7.1 en 15 Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden

[9] Zie artikel 16 Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden

[10] Zie artikel 19 Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden

[11] Zie artikel 27, §2 van de Wet van 28 november 2022 betreffende de bescherming van melders van inbreuken op het Unie- of nationale recht vastgesteld binnen een juridische entiteit in de private sector

[12] Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming)

[13] Zie artikel 17 Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden

[14] Zie artikel 18 Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden

[15] Decreet tot wijziging van het Provinciedecreet van 9 december 2005, het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur en het Bestuursdecreet van 7 december 2018, wat betreft klokkenluiders.

Hoofdwebsite Contact
afspraak maken upload






      GDPR proof area
      Upload uw documenten





      sleep uw documenten naar hier of kies bestand


      sleep uw briefwisseling naar hier of kies bestand











        Benelux (€... )EU (€... )Internationaal (prijs op aanvraag)

        Door de aanvraag in te dienen, verklaart u zich uitdrukkelijk akkoord met onze algemene voorwaarden en bevestigt u dat u onze privacyverklaring aandachtig heeft gelezen. Het verzenden van deze aanvraag geldt als een opdrachtbevestiging.
        error: Helaas, deze content is beschermd!