Maand: januari 2024
PDF

Om ervoor te zorgen dat niet iedereen zijn eigendomsrecht uitoefent zonder rekening te houden met de ander, werd de leer van de bovenmatige burenhinder uitgewerkt. Toch zullen buren de gewone hinder van het samenleven moeten verdragen van elkaar.

Sinds de komst van boek 3 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, is de leer in de wet verankerd, namelijk in de artikelen 3.101 en 3.102 BW. Artikel 3.101, §1 eerste lid BW bepaalt: “Naburige eigenaars hebben elk een recht op het gebruik en genot van hun onroerend goed. Bij de uitoefening van hun gebruik en genot eerbiedigen ze het geschapen evenwicht door geen hinder op te leggen aan de nabuur die de normale ongemakken uit de nabuurschap overtreft en hem toerekenbaar is”.

Er is sprake van een evenwichtsleer, waarbij gebruik wordt gemaakt van het regime van de foutloze aansprakelijkheid. De bovenmatige hinder moet met andere woorden het gevolg zijn van het handelen of nalaten van de buurman, zonder dat een fout vereist is.

Verder moet er ook sprake zijn van nabuurschap tussen het hinderverwekkende perceel en het hinderlijdend perceel. Ze moeten niet aanpalen maar wel in elkaars omgeving liggen. Noch de eiser, noch de verweerder moeten in het kader van een vordering inzake burenhinder, over het eigendomsrecht van de percelen beschikken. Een zakelijk of persoonlijk recht over een attribuut van het eigendomsrecht volstaat (artikel 3.101, §3 BW).

Tot slot moet het gaan over bovenmatige hinder. Bij gebrek hieraan is er geen sprake van een verstoord evenwicht tussen naburige erven. De wetgever heeft een niet-exhaustieve lijst samengesteld met zaken waarmee rechters rekening kunnen houden bij de beoordeling van de bovenmatigheid van de hinder: het tijdstip, de frequentie en de intensiteit van de hinder, de eerstingebruikneming of de publieke bestemming van het onroerend goed van waaruit de hinder wordt veroorzaakt (artikel 3.101, §1, tweede lid BW). Boven alles zal de rechter rekening moeten houden met de concrete omstandigheden van de zaak.

Het is belangrijk dat Vrederechters wel degelijk (onder)grenzen stellen aan het vereiste van de bovenmatigheid. Dit vereiste belet dat elke verzuurde buur bij de rechtbank komt aankloppen. De Vrederechter te Eeklo bewaakt dit principe en bekritiseert zure buren.  Hij oordeelde op 20 mei 2021 dat het evenwicht tussen twee erven niet verstoord is wanneer onder de dakgoten van een naburige woning een aantal kunstnesten voor zwaluwen worden gehangen. De eisende partij riep de bovenmatige burenhinder in omdat de zwaluwen over hun perceel vliegen en de vogels zich wel eens ontlasten. De Vrederechter oordeelde dat de gekende overlast door het overvliegen “nul komma nul” is. Hij stelt: “Dat er al eens vogelstront op hun koer zal liggen, valt niet te vermijden. Er zijn voor het vliegend gedierte nu eenmaal geen richtlijnen of regelgeving hierover.” Hij besluit dat het probleem niet de aanwezigheid is van zwaluwen, maar wel de onverdraagzaamheid van mensen die in de buurt ervan wonen.

Wanneer de Vrederechter oordeelt dat het evenwicht wel effectief verstoord is, moet er een remedie worden toegekend. Een vordering wegens burenhinder levert een rechtmatige en passende remedie op die het evenwicht herstelt. Enkel de bovenmatige hinder wordt vergoed. De rechter oordeelt welke van de volgende maatregelen passend is (artikel 3.101, §2 BW):

  • een vergoeding in geld die de bovenmatige hinder compenseert;
  • de vergoeding van de kosten verbonden aan compenserende maatregelen op het gehinderde onroerend goed om de last tot het normale niveau te verminderen;
  • voor zover dit op zich geen nieuw onevenwicht doet ontstaan en een normaal gebruik en genot van het onroerend goed hierdoor niet wordt uitgesloten, het bevel de handeling die het evenwicht verstoort te staken of op het hinderende onroerend goed maatregelen te nemen die de bovenmatige hinder verminderen tot het normale niveau.

Artikel 3.102 BW biedt bovendien de mogelijkheid om deze vordering ook preventief in te stellen, waardoor het evenwicht niet kan verstoord worden. Artikel 3.102 BW luidt als volgt:

“Indien een onroerend goed ernstige en manifeste risico’s inzake veiligheid, gezondheid of vervuiling ten aanzien van een naburig onroerend goed veroorzaakt waardoor het evenwicht tussen de onroerende goederen wordt verbroken, kan de eigenaar of gebruiker van dat naburige onroerend goed in rechte vorderen dat preventieve maatregelen worden genomen teneinde te verhinderen dat het risico zich realiseert.”

De vordering kan enkel ingesteld worden ingeval van “ernstige en manifeste risico’s inzake veiligheid, gezondheid of vervuiling ten aanzien van een naburig onroerend goed.” Het gaat om een strikte afbakening waar niet lichtzinnig mee omgegaan mag worden.

 

Conclusie

“Beter een goede buur dan een slechte vriend” impliceert het belang van verdraagzaamheid ten opzichte van de buur. Toch kan het voorvallen dat die buur de grenzen van het toelaatbare overschrijdt en dan kan de vordering inzake bovenmatige burenhinder een goede toevlucht zijn.

Bronnen

  • SAGAERT, V., Goederenrecht, Mechelen Wolters Kluwer, 2021, 605-645.
  • VAN STIPHOUT, T., “Boek 3 “Goederen” van het nieuw Burgerlijk Wetboek – Burenhinder”, Notariaat 2021, 8-12.
  • Eeklo 20 mei 2021, NjW 2023, 664.

 

P.S. De artikelen 3.101 en 3.102 BW zijn van toepassing op alle rechtsfeiten die zich hebben voorgedaan vanaf 1 september 2021. De gevolgen van rechtsfeiten die hebben plaatsgevonden voor deze datum, vallen nog steeds onder de toepassing van artikel 544 van het oud BW. Ook over de oude regeling verscheen in het verleden een artikel: https://legalnews.be/verbintenissen-goederen/burenhinder-studio-legale/

PDF

Wat nu precies de taak van de rechter in burgerlijke zaken? Tot waar strekt de bevoegdheid van de rechter en wat wordt overgelaten aan de partijen? In dit artikel komen volgende zaken aan bod: partijautonomie, rechten van verdediging, feitelijke vermoedens en gerechtskosten.

Alles begint met de partijautonomie, ook wel het beschikkingsbeginsel genoemd. De partijen bepalen de grenzen van de zaak die ze voor de rechter brengen. Het zijn de partijen die hun vorderingen uiteen zetten, argumentatie hiervoor opstellen en bewijsmiddelen aanvoeren. De rechter oordeelt op zijn beurt over wat de partijen vorderen, niets meer en niets minder. Zo mag de rechter niet meer toekennen dan wat werd gevorderd (ultra petita). Evenmin mag de rechter nalaten uitspraak te doen over een punt van de vordering (infra petita).[1]

  1. Toepassing van het recht op de feiten

De rechter moet uitspraak doen over de zaak die voor hem is gebracht overeenkomstig de toepasselijke rechtsregels. Ongeacht de rechtsgronden waarop partijen hun vorderingen baseren, mag de rechter deze rechtsgronden aanvullen, wijzigen of vervangen.

Hierbij dient de rechter aan volgende voorwaarden te voldoen:

  • Geen grond opwerpen die partijen bij conclusie (d.i. schriftelijke weerslag van standpunt) hebben uitgesloten;
  • Voorwerp van de vordering (d.i. resultaat dat partijen hopen te verkrijgen) niet wijzigen;
  • Recht van verdediging van partijen niet miskennen;
  • Enkel steunen op elementen die hem regelmatig zijn voorgelegd.

De vraag stelt zich of de rechter hiermee geen inbreuk maakt op de rechten van verdediging van partijen (artikel 6 EVRM). Het Hof van Cassatie heeft meermaals geoordeeld dat de rechten van verdediging hierdoor niet geschonden worden indien partijen – gelet op het verloop van het debat – konden verwachten dat de rechter de betreffende rechtsgronden zou betrekken in zijn oordeel en aldus hierover tegenspraak konden voeren.[2] Het komt (aantoonbaar) gepast voor dat de rechter steeds partijen de kans geeft om standpunt in te nemen omtrent nieuwe of aanvullende rechtsgronden.

  1. Bewijs

Het is aan de eisende partij om het bewijs te leveren van de feiten of rechtshandelingen waarop deze zij haar vordering steunt (art. 8.4, eerste lid Burgerlijk Wetboek). Op haar beurt moet de verwerende partij die meent bevrijd te zijn, de feiten of rechtshandelingen bewijzen die dit ondersteunen (art. 8.4, tweede lid Burgerlijk Wetboek).

Behoudens andersluidende wettelijke bepaling komen alle bewijsmiddelen in aanmerking, met name een ondertekend geschrift, getuigen, feitelijke vermoedens, bekentenissen en de eed (art. 8.8 Burgerlijk Wetboek).

Het feitelijk vermoeden is een bewijsmiddel waarbij de rechter het bestaan van een of meerdere onbekende feiten afleidt uit een of meer bekende feiten (art. 8.1, 9° Burgerlijk Wetboek).

De rechter mag maar feitelijke vermoedens aannemen als deze op een of meer ernstige en precieze aanwijzingen berusten (art. 8.29, tweede lid Burgerlijk Wetboek). In het verlengde hiervan mag de rechter aan de vastgestelde feiten geen gevolg verbinden dat daarmee geen verband houdt of op basis van die feiten niet te verantwoorden is.[3]

Verder moet het bewijs uiteraard rechtmatig worden verkregen. Nochtans wordt onrechtmatig verkregen bewijs slechts geweerd indien de betrouwbaarheid van het bewijs hierdoor werd aangetast of indien het recht op een eerlijk proces zou worden geschonden. In alle andere gevallen wordt onrechtmatig verkregen bewijs dus toegestaan.[4] De rechter houdt hierbij wel rekening met onder meer de wijze van verkrijging, de ernst van de onrechtmatigheid, de impact hiervan op tegenpartij en de houding van tegenpartij.[5]

  1. Gerechtskosten

Overeenkomstig artikel 1017, eerste lid Gerechtelijk Wetboek verwijst de rechter de in het ongelijk gestelde partij in de kosten, met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding.

De rechtsplegingsvergoeding is een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten en erelonen van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij, in beginsel bepaald op het gevorderde bedrag (art. 1022, eerste lid Gerechtelijk Wetboek). Bij Koninklijk Besluit werden basis-, minimum- en maximumbedragen vastgesteld.[6] Op datum van de uitspraak bepaalt de rechter het correcte (geïndexeerde) basisbedrag en corrigeert de rechter ambtshalve de gevorderde rechtsplegingsvergoedingen in meer of in min.[7] Deze correctiebevoegdheid doet geen afbreuk aan de partijautonomie en het recht van verdediging van de partijen.[8]

Afwijking van het basisbedrag is mogelijk mits daartoe een grond of verzoek voorligt (art. 1022 Gerechtelijk Wetboek). Partijen kunnen ook tot een akkoord komen over de gerechtskosten (art. 1017, eerste lid Gerechtelijk Wetboek).

Indien een partij juridische tweedelijnsbijstand (“pro deo bijstand”) geniet, is de rechter in principe verplicht de minimumrechtsplegingsvergoeding uit te spreken of mits bijzondere motivering het bedrag te verlagen onder het minimum (art. 1022, vierde lid Gerechtelijk Wetboek).

Eerstdaags volgt er een update met recente cassatierechtspraak over de rechtsplegingsvergoeding.

Besluit

U las net de basisbeginselen waar een rechter zich aan zou moeten houden bij zijn (zeer belangrijke) taak. In een volgende bijdrage gaan we specifiek in op de taak van de rechter bij verstek, d.w.z. indien de tegenpartij niet komt opdagen.

Indien U na het lezen van dit artikel vragen heeft, aarzel dan zeker niet om ons te contacteren via [email protected] of 03/216.70.70.

 

[1] C. VAN SEVEREN, “Beschikkingsbeginsel vs. taak van de rechter“, (noot onder Antwerpen 1e k. 20 januari 2014), NJW 2015, nr. 314, 20; S. MOSSELMANS, Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, deel I, hoofdstuk I, Ger.W. art. 12-13, (5) 9.

[2] Cass. 5 september 2013, C.12.0599.N; Cass. 25 januari 2021, AR C.19.0401.N, RDJP 2021/2, 72; Cass. 25 januari 2021, AR C.20.0147.N, RW 2021-22, nr. 21, 1; Cass. 2 september 2022, RW 2022-23, nr. 9, 334; Cass. 19 oktober 2023, C.23.0094.N, RW 2023-24, nr. 16, 630.

[3] Cass. 16 september 2022, RW 2022-23, nr. 24, 947; Cass. 28 oktober 2022, RW 2022-23, nr. 24, 947.

[4] Cass. 9 november 2018, C.17.0220.N-C.17.0318.N.

[5] Cass. 14 juni 2021, AR C.20.0418.N.

[6] Koninklijk Besluit van 26 oktober 2007 tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 Gerechtelijk Wetboek en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 1 tot 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van de advocaat, BS 9 november 2007, 56.834.

[7] Cass. 13 januari 2023, RW 2022-23, nr. 30, 1180.

[8] Cass. 3 maart 2023, RW 2022-23, nr. 37, 1; Cass. 21 april 2023, RW 2023-24, nr. 3, 109.

PDF

Save the date:

Donderdag 25 april 2024


Credit Expo België is een jaarlijks event waarbij verscheidene producten en diensten op het gebied van creditmanagement worden gepresenteerd. Ook kunnen bezoekers inspiratie en
kennis opdoen tijdens interessante seminaries die diverse facetten van het credit management behandelen.

 

STUDIO | LEGALE is een trouwe partner van Credit Expo België en zal ook ook dit jaar opnieuw aanwezig zijn.

Mr. PEETERS is te gast als spreker op één van de seminaries.

Credit Expo België wordt georganiseerd in:
De Montil’ te Affligem.


#creditexpobelgie #creditexpo2024 #creditexpo2023 #creditexpobelgie2024 #creditmanagement #seminaries #demontil #affligem #incasso

PDF

Via gerechtelijke weg betaling afdwingen van grensoverschrijdende facturen met relatief kleine bedragen kan in eerste instantie niet de moeite lijken. Wanbetaling, zelfs van kleine bedragen, kan op lange termijn echter nefast zijn voor uw bedrijfsvoering. Verzaken aan de afdwinging van betaling brengt niet alleen ondernemingen zelf in de problemen, maar zorgt er onrechtstreeks ook voor dat schuldenaars tot wanbetaling worden aangezet.[1] Het is dus van groot belang dat u op de hoogte bent van de middelen die thans ter beschikking worden gesteld om onbetaalde grensoverschrijdende facturen te innen.

 

De kans is groot dat u in de professionele sfeer reeds in contact bent gekomen met onbetaalde facturen. Indien Uw schuldenaar niet betaalt en de factuur heeft betrekking op een grensoverschrijdende geldvordering tussen EU-lidstaten, kan beroep gedaan worden op de Europese betalingsbevelprocedure.[2] Deze procedure is eenvoudiger, sneller en goedkoper dan een klassieke procedure voor de nationale rechtbanken voor invordering van geldvorderingen tussen EU-lidstaten. Het betreft een aanvullende procedure naast de verschillende nationale betalingsbevelprocedures en vormt geenszins een harmonisering hiervan.[3]

Voorwaarden

Schuldeisers kunnen gebruik maken van de Europese betalingsbevelprocedure voor niet-betwiste en grensoverschrijdende geldvorderingen tussen alle EU-lidstaten, met uitzondering van Denemarken.[4]

Het niet-betwiste karakter wordt pas verworven gedurende de procedure. Indien de schuldeiser zich niet verweert, wordt de Europese betalingsbevelprocedure verdergezet. Indien de schuldenaar zich wel verweert, wordt de Europese betalingsbevelprocedure stopgezet.[5]

Grensoverschrijdend houdt in dat ten minste een van de partijen haar woonplaats of gewone verblijfplaats in een andere lidstaat heeft dan de lidstaat van het aangezochte gerecht.[6]

Procedure

De Europese betalingsbevelprocedure wordt ingeleid door een standaardformulier in te dienen bij de bevoegde rechtbank, met uitzondering van Hongarije waar de notaris bevoegd is.[7]

De bevoegde rechtbank is in principe deze van de woonplaats van de (buitenlandse) schuldenaar. Indien u evenwel een geldig forumbeding heeft opgenomen in uw overeenkomst of algemene voorwaarden, kan de daarin aangewezen rechtbank bevoegd zijn.[8]

Vervolgens controleert de rechtbank de ontvankelijkheid van het formulier en wordt nagegaan of de vordering gegrond lijkt.[9] Zoals uit de bewoording van de Betalingsbevelverordening reeds blijkt, is de controle ten gronde eerder beperkt en geenszins diepgaand.[10]

Indien de vordering ontvankelijk is en gegrond lijkt, vaardigt de rechtbank een Europees betalingsbevel (EBB) uit.[11]

Dit EBB wordt vervolgens betekend aan de schuldenaar.[12]

De schuldenaar heeft alsdan 30 dagen de keuze om hetzij zijn schuld te betalen, hetzij schriftelijk verweer aan te tekenen tegen het EBB.

  1. Schuldenaar betaalt

Indien de schuldenaar betaalt, wordt de procedure met succes afgerond.

  1. Schuldenaar betaalt niet en verweert zich evenmin

Indien de schuldenaar niet betaalt en zich evenmin verweert, verklaart de rechtbank het EBB na 30 dagen onverwijld uitvoerbaar.[13] De schuldeiser kan vervolgens het EBB rechtstreeks uitvoeren in alle 26 lidstaten die aangesloten zijn bij de Betalingsbevelverordening en de op die manier betaling van schuldenaar afdwingen.[14]

  1. Schuldenaar betaalt niet maar verweert zich

Indien de schuldenaar niet betaalt, doch zich tijdig verweert bij de rechtbank die het EBB heeft uitgevaardigd, wordt de procedure voortgezet voor de bevoegde rechtbank van de lidstaat van oorsprong.[15]

De schuldeiser kan er evenwel ook voor opteren de vordering voort te zetten met de Europese procedure voor geringe invorderingen.[16] Hiertoe mag de waarde van de vordering het bedrag van 5.000,00 € (exclusief interesten en kosten) evenwel niet overschrijden. In tegenstelling tot de Europese betalingsbevelprocedure, komen betwiste geldvorderingen hiervoor wel in aanmerking.[17]

Bescherming schuldenaar

Met de Europese betalingsbevelprocedure en de Europese procedure voor geringe invorderingen hebben schuldeisers aldus een krachtig wapen om betaling te bekomen van stilzittende schuldenaars van grensoverschrijdende facturen binnen de EU.

Het betreft evenwel een eenzijdige procedure dewelke bovendien niet aan de diepgaande controle ten gronde wordt onderworpen. De procedure is dan ook eerder gericht op snelle en efficiënte invordering van niet-betwiste geldvorderingen en minder op vaststelling van de gegrondheid ervan.

Het eenzijdige karakter en de potentieel grote impact van de procedure, vragen dan ook mechanismen ter bescherming van de belangen van de schuldenaar. Zo is het van belang dat de schuldenaar met zekerheid en voldoende geïnformeerd wordt van de procedure.

Binnen de 30 dagen na betekening of kennisgeving van het EBB, kan de schuldenaar een verweerschrift indienen. Na afloop van deze termijn beschikt de schuldenaar in uitzonderlijke omstandigheden over een rechtsmiddel om een heroverweging te vragen.[18]

Voor meer informatie omtrent onbetaalde grensoverschrijdende facturen, kan U het Studio Legale team contacteren via [email protected] of 03/216.70.70.

 

 

[1] L. SAMYN, Handboek Europees Burgerlijk Procesrecht, Mortsel, Intersentia, 2015, 296-297.

[2] Verord. EP. en Raad nr. 1896/2006, 12 december 2006 houdende invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399.

[3] M. TRAEST, “Nieuw Europees internationaalprivaatrechtelijk procesrecht van toepassing”, RW 2008-09, nr. 21, (858) 859-860.

[4] Art. 2.3 Verord.EP. en Raad nr. 1896/2006 , 12 december 2006 houdende invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399.

[5] H. STORME, “Europese betalingsbevelprocedure”, NjW 2009, afl. 196, (98) 101; B. VERBELEN en K. HENDRICKX, Buitengerechtelijke invordering van consumenten- en handelsschulden, Mechelen, Wolters Kluwer, 2019, 53.

[6] Art. 3 Verord.EP. en Raad nr. 1896/2006 , 12 december 2006 houdende invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399.

[7] Art. 7 Verord.EP. en Raad nr. 1896/2006 , 12 december 2006 houdende invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399.

[8] Art. 6 Verord.EP. en Raad nr. 1896/2006 , 12 december 2006 houdende invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399.

[9] Art. 8 Verord.EP. en Raad nr. 1896/2006 , 12 december 2006 houdende invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399.

[10] H. STORME, “Europese betalingsbevelprocedure”, NjW 2009, afl. 196, (98) 104-106.

[11] Art. 12 Verord.EP. en Raad nr. 1896/2006 , 12 december 2006 houdende invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399.

[12] Art. 13 e.v. Verord.EP. en Raad nr. 1896/2006 , 12 december 2006 houdende invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399.

[13] Art. 18 Verord.EP. en Raad nr. 1896/2006 , 12 december 2006 houdende invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399.

[14] H. STORME, “Europese betalingsbevelprocedure”, NjW 2009, afl. 196, (98) 111; M. TRAEST, “Nieuw Europees internationaalprivaatrechtelijk procesrecht van toepassing”, RW 2008-09, nr. 21, (858) 862.

[15] Art. 16 e.v. Verord.EP. en Raad nr. 1896/2006 , 12 december 2006 houdende invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399.

[16] Verord. EP en Raad nr. 861/2007, 11 juli 2007 houdende de vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen, Pb.L. 14 juli 2017, afl. 199, 1.

[17] Art. 2.1 Verord.EP en Raad nr. 861/2007, 11 juli 2007 houdende de vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen, Pb.L. 14 juli 2017, afl. 199.

[18] H. STORME, “Europese betalingsbevelprocedure”, NjW 2009, afl. 196, (98) 104, 112-117.

PDF

Het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen voorziet drie vormen van bestuur in de naamloze vennootschap: het monistisch bestuur, het duaal bestuur en de enige bestuurder.

Voor de inwerkingtreding van het huidig WVV werd de NV bestuurd door de raad van bestuur. Het monistisch bestuur met een collegiaal bestuursorgaan bestond dus al. De raad van bestuur kon eventueel een directiecomité oprichten. Die duale structuur is nu ook expliciet in de wet opgenomen en aangepast.

Wat nieuw is, is dat de NV net zoals de BV en CV door één enkele bestuurder kan worden geleid.

1. Monistisch bestuur

De eerste bestuursvorm is het monistisch bestuur. Deze vorm geldt als de standaard als men in de statuten niet voor één van de twee andere vormen kiest. Hierbij wordt de NV bestuurd door de raad van bestuur. Dat is een collegiaal bestuursorgaan met minstens drie leden, die natuurlijke of rechtspersonen kunnen zijn. Heeft de NV minder dan drie aandeelhouders, dan mag de raad van bestuur ook uit twee personen bestaan. Bestuurders kunnen in hun hoedanigheid van bestuurder niet door een arbeidsovereenkomst met de vennootschap verbonden zijn.

De algemene vergadering kan het mandaat van elke bestuurder eender wanneer en zonder motivering met onmiddellijke ingang beëindigen. Ze kan hier ook een einddatum of vertrekvergoeding aan koppelen, behalve als de statuten dit verbieden. De statuten kunnen evenwel een opzegtermijn of vertrekvergoeding bepalen. Als de beëindiging van het mandaat om wettige redenen gebeurt, dan mag de algemene vergadering die termijn en vergoeding negeren.

De bestuurder kan ook zelf ontslag nemen door hiervan kennis te geven aan de vennootschap. Op verzoek van de vennootschap moet de ontslagnemende bestuurder in functie blijven tot ze redelijkerwijs een vervanger kan voorzien.

In de statuten kan u de vertegenwoordigingsbevoegdheid beperken. De kwantitatieve of kwalitatieve beperkingen hebben uitsluitend interne uitwerking. Alleen eenhandtekenings- of meerhandtekeningsclausules zijn tegenstelbaar aan derden indien deze behoorlijk openbaar zijn gemaakt. In dit geval worden zij dus geacht het bestaan en de gevolgen van deze beperkingen te kennen.

 

2. Duaal bestuur

Een tweede mogelijke bestuursvorm is het duaal bestuur, wat interessant is wanneer een deel van de bestuurders zich niet voltijds inlaten met het dagelijks reilen en zeilen van de vennootschap. Onder deze vorm voeren de raad van toezicht en de directieraad samen het bestuur. Beiden zijn collegiale organen die uit minstens drie leden moeten bestaan. Hun leden mogen niet overlappen.

Het WVV kent aan beide organen specifieke bevoegdheden toe.

3.1 Raad van toezicht

De raad van toezicht is bevoegd voor het algemeen beleid en de strategie van de vennootschap, de redactie van alle bestuursverslagen, en voor alle handelingen die de wet specifiek aan de raad van bestuur opdraagt in een monistisch bestuur. Bijvoorbeeld, de bijeenroeping van de algemene vergadering en bepaling van haar agenda, de vaststelling van de jaarrekening, de opstelling van het jaarverslag, het gebruik van het toegestane kapitaal, en de in- en verkoop van eigen aandelen en financiële steunverlening.

De raad van toezicht houdt ook toezicht op de directieraad. Ze is bevoegd om leden van de directieraad te benoemen en ontslaan. Leden van de raad van toezicht worden zelf benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders.

3.2 Directieraad

De directieraad oefent alle bestuursbevoegdheden uit inzake het operationeel bestuur die niet specifiek aan de raad van toezicht zijn voorbehouden. Ze heeft dus de zogenaamde ‘residuaire bevoegdheid’. De statuten kunnen de bevoegdheden van de directieraad desgewenst beperken. Deze beperkingen en de onderlinge taakverdeling zijn niet tegenwerpelijk aan derden.

Voor de uitoefening van hun bevoegdheden zijn de raad van toezicht en de directieraad vertegenwoordigingsbevoegd. Ook deze bevoegdheden kunnen statutair worden beperkt, al zijn deze beperkingen ook niet tegenwerpelijk aan derden.

Vroeger mochten bestuurders lid zijn van beide organen en waren de bevoegdheden eerder concurrerend dan exclusief. In het WVV is overlap van leden noch bevoegdheden mogelijk, en werd dan ook voorzien in duidelijkheid omtrent de exclusiviteit van de bevoegdheden.

3. Enige bestuurder

Een volledig nieuw bestuursmodel in de NV is dat van de enige bestuurder. Deze kan een natuurlijke- of rechtspersoon zijn. De enige bestuurder kan zelf ook een NV met een collegiaal bestuursorgaan zijn, monistisch of duaal. Als de NV beursgenoteerd is, of wanneer een wettelijke bepaling dat vereist, moet de enige bestuurder sowieso een NV zijn met een collegiaal bestuur.

De statuten kunnen bepalen dat de enige bestuurder hoofdelijk en onbeperkt aansprakelijk is voor de verbintenissen van de vennootschap. De voorafgaandelijke veroordeling van de vennootschap is evenwel vereist alvorens de enige bestuurder kan veroordeeld worden.

De statuten kunnen behoorlijk veel macht en bescherming aan de enige bestuurder toekennen. Zo kan bepaald worden dat zijn instemming vereist is voor elke wijziging van de statuten, uitkering aan de aandeelhouders, of zijn eigen ontslag. De algemene vergadering kan echter wel steeds zijn mandaat beëindigen zonder zijn instemming omwille van wettige redenen, indien zij hiertoe besluit conform de aanwezigheids- en meerderheidsvereisten voor een statutenwijziging.

4. Dagelijks bestuur

In de drie bestuursvormen kan men bijkomend voorzien in een orgaan van dagelijks bestuur.

Het bestuursorgaan draagt het dagelijks bestuur, en de vertegenwoordiging ervan, op aan een of meer personen, die alleen, gezamenlijk of als college optreden. Het bestuursorgaan dat het orgaan van dagelijks bestuur aanstelt, houdt ook toezicht op dit orgaan.

Het dagelijks bestuur omvat alle handelingen en beslissingen omtrent de behoeften van het dagelijks leven van de vennootschap, of die de tussenkomst van de raad van bestuur, enige bestuurder of directieraad niet rechtvaardigen. Deze formulering is in het WVV niet cumulatief, in tegenstelling tot de definitie die het Hof van Cassatie levert in haar rechtspraak.

Voor handelingen die het dagelijks bestuur overstijgen, kan het orgaan van dagelijks bestuur niet bevoegd zijn. Wettelijke of statutaire bevoegdheden die aan de raad van toezicht en de directieraad toekomen, zijn immers exclusief.

De bevoegdheid van het dagelijks bestuur is een gedelegeerde bevoegdheid. Dat betekent dat het bestuursorgaan mee bevoegd blijft voor de materies van het dagelijks bestuur, maar de werking van de vennootschap niet mag verstoren.

5. Besluit

Het WVV voorziet dus in drie verscheiden vormen van bestuursorgaan in de NV.

De keuze voor een monistisch of duaal bestuur, of één enkele bestuurder, hangt af van de noden van uw vennootschap.

Als u daar verdere begeleiding in zou wensen, aarzel dan niet om contact met ons op te nemen via e-mail naar [email protected] of telefonisch op het nummer 03/216.70.70

Juridische Bronnen

Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen, BS 4 april 2019.

Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3119/001, 238.

BRAECKMANS, H. en HOUBEN, R., Handboek vennootschapsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2020, 975 p.

DE GEYTER, S., DE POORTER, I. en LEROUX, E., Bestuur in de NV, Antwerpen, Intersentia, 2022, 268 p.

PDF

Wij zijn op zoek naar een zeer gemotiveerde en enthousiaste:

Advocaat-stagiair(e) arbeidsrecht, M&A en GDPR

die klaar is voor de uitdagingen waar de moderne advocatuur momenteel voor staat.

Wij verwachten van u een zelfstandige en initiatiefrijke werkhouding, met een goede juridische kennis, pragmatisch denkvermogen en oog voor detail.

Wij bieden je een zeer dynamische werkplek waar collegialiteit en teamspirit hoog in het vaandel worden gedragen.

U mag een correcte vergoeding en een degelijke opleiding verwachten, waarbij ruimte wordt gelaten om uw eigen dossiers te behandelen.

Contacteer ons voor meer informatie op [email protected] of 03/216.70.70

PDF

Wij zijn op zoek naar een zeer gemotiveerde en enthousiaste:

Advocaat-stagiair(e) brede opleiding met focus op aansprakelijkheidsrecht en bewindvoering

die klaar is voor de uitdagingen waar de moderne advocatuur momenteel voor staat.

 

Wij verwachten van u een zelfstandige en initiatiefrijke werkhouding, met een goede juridische kennis, pragmatisch denkvermogen en oog voor detail.

 

Wij bieden je een zeer dynamische werkplek waar collegialiteit en teamspirit hoog in het vaandel worden gedragen.

U mag een correcte vergoeding en een degelijke opleiding verwachten, waarbij ruimte wordt gelaten om uw eigen dossiers te behandelen.

 

Contacteer ons voor meer informatie op [email protected] of 03/216.70.70

PDF

Wij zijn op zoek naar een toffe collega!

Ben je gedreven en leergierig? Heb je reeds ervaring in administratieve functie? Je motivatie en nauwkeurigheid zijn voor ons het belangrijkste!

Takenpakket: Dictaat / typeopdrachten – Opvolging dossiers, digitaliseren inkomende e-mails en briefwisseling – Verwerking inkomende en uitgaande post – Beantwoorden van telefonische oproepen en onthaal van de cliënten – Agendabeheer – Klassement/archivering van dossiers – …

Must: blindtypen!

Talenkennis: Nederlands is een must, Frans & Engels zijn een plus.

Interesse? Stuur jouw cv en motivatie naar [email protected].

03 216 70 70
[email protected]
@studiolegaleadvocaten

#werk #vacature #job #hiring #werkwerkwerk #administratief #administratiefbediende #advocatenkantoor #dictaat #klantvriendelijk #fulltime #interim #ikzoekwerk #werken #antwerpen #wilrijk #antwerpenzuid #nieuwzuid #provincieantwerpen

PDF

Betreft       

Een parkeerwachter en een gerechtsdeurwaarder worden geconfronteerd met een klacht bij de GBA door een foutparkeerder naar aanleiding van de invordering van de onbetaald gebleven parkeerboete. Uiteindelijk zal de gerechtsdeurwaarder hoger beroep instellen bij het marktenhof.

Context      

Parkeerwachter & Gerechtsdeurwaarder

Rechtsgrond

Artikel 5.1.c) GDPR

Artikel 5.2 GDPR

Artikel 6 GDPR

Artikel 12 GDPR

Artikel 14 GDPR

Artikel 15 GDPR

Artikel 24 GDPR

Feiten

De  eerste  verweerder  is  een  bedrijf  dat  gespecialiseerd  is  in het innen van vergoedingen en boetes i.v.m. “straatparkeren”.  Zij is dus “parkeerwachter” en voert controle uit op de straten in de betreffende gemeente.

De tweede verweerder is een kantoor van Gerechtsdeurwaarders waarbij de parkeerwachter cliënt is o.a. met betrekking tot onbetaalde parkeergelden.

Op 2 januari 2019 parkeerde de foutparkeerder zijn voertuig onrechtmatig in een van de straten onder controle door de parkeerwachter

De foutparkeerder zou geen blauwe schijf in de parkeerzone van 30 minuten achter zijn voorruit hebben geplaatste en een uitnodiging tot betaling werd op zijn vooruit geplaatste door de parkeerwachter.

De foutparkeerder betwist dit ontvangen te hebben, net zoals de herinnering die op 24 januari 2019 volgens de parkeerwachter verzonden zou zijn geweest.

Omwille van de niet-betaling werd het dossier overgemaakt aan de gerechtsdeurwaarder. Deze verzond een aanmaning op 25 februari 2019 met alle gebruikelijke bijkomende kosten toegepast.

Op  3  maart  2019  heeft  foutparkeerder  de gerechtsdeurwaarder verzocht om uitleg en stelde hij nooit de uitnodiging tot betaling of aanmaning te hebben ontvangen. Tegelijk maakt hij bezwaar tegen betaling van de boete.

Voorts stelt hij de rechtsgrond voor toegang tot het DIV en het rijksregister in vraag. Tot slot oefent hij zijn recht van inzage uit (artikel 15 GDPR). Dezelfde verzoeken stelde hij t.a.v. de parkeerwachter.

De parkeerwachter volstond met het antwoord “Regel het met de gerechtsdeurwaarder”.

Op 2 april verschafte de gerechtsdeurwaarder de foutparkeerder van antwoord. Hierbij maakte de gerechtsdeurwaarder bepaald informatie over met betrekking tot het verzoek tot inzage en de gegevens die hij verwerkt alsook over de door de parkeerwachter uitgevoerde verwerkingshandelingen.

Na verdere briefwisseling stelde de foutparkeerder een klacht in op 15 mei 2019 tegen zowel de parkeerwachter als de gerechtsdeurwaarder.

Deze klacht omvat:

t.a.v. de parkeerwachter:

  • een schending van zijn recht op informatie (artikelen 12 en 14 van de GDPR);
  • een schending van zijn recht op toegang (artikel 15 van de GDPR);
  • een schending van artikel 28 van de GDPR gelet op de hoedanigheid van verwerker van de tweede verweerder;
  • een schending van artikel 5 van de GDPR (naleving van het noodzakelijkheidsbeginsel gelet op de raadpleging van de DIV);
  • een schending van het proportionaliteitsbeginsel en onrechtmatig hergebruik van gegevens (artikelen 5 en 6 van de GDPR) gelet op de mededeling van zijn gegevens aan de tweede verweerder;
  • een schending van het beginsel van de minimale gegevensverwerking (artikel 5 van de GDPR) gelet op het feit dat een foto werd genomen van zijn voertuig tijdens de vaststelling van de parkeerovertreding.

 

t.a.v. de gerechtsdeurwaarder:

  • een schending van zijn recht op informatie (artikelen 12 en 14 van de GDPR);
  • een schending van zijn recht op toegang (artikel 15 van de GDPR);
  • een schending van artikel 28 van de GDPR gelet op zijn hoedanigheid van verwerker;
  • een schending van het beginsel inzake proportionaliteit en onrechtmatig hergebruik van gegevens (artikelen 5 en 6 van de GDPR) die hij ontving van de eerste verweerder ook al zou daar geen rechtsgeldige basis voor zijn;
  • een schending van het beginsel van minimale gegevensverwerking en het inwinnen van de verplichte toestemming (artikelen 5 en 6 van de GDPR) gelet op het formulier gevoegd bij de aanmaning tot betaling.

De foutparkeerder vraagt in zijn klacht bovendien dat de parkeerwachter en de gerechtsdeurwaarder veroordeeld worden tot een straf die in verhouding is met de ernst van de feiten, waarbij rekening moet gehouden worden met het doel en de omvang van hun beroepsactiviteit, welke een groot aantal burgers treft.

Daarnaast vordert de foutparkeerder dat de beslissing op niet-anonieme wijze bekendgemaakt wordt om zo de illegale praktijken i.v.m. het beheer van de parkeergelden aan het publiek duidelijk te maken.

Soevereine beoordeling geschillenkamer

Voorafgaandelijk benadrukt en herinnert de Geschillenkamer eraan dat zij niet gebonden is door de vaststelling van de inspectiedienst. Zij heeft de mogelijkheid om op basis van alle documenten en argumenten die zijn voorgelegd in het tegensprekelijk debat. Zo kan de geschillenkamer oordelen over inbreuken die niet per se in het inspectieverslag aan bod kwamen.

Voorts benadrukt de geschillenkamer dat zij in de loop van de procedure de juridische kwalificatie uit de klacht kan wijzigen of nieuwe feiten kan onderzoeken, mits partijen de kans hebben gehad om over deze juridische kwalificatie of feiten standpunt hebben kunnen innemen.

Hoedanigheid van parkeerwachter en gerechtsdeurwaarder

De Geschillenkamer bepaalt zeer duidelijk dat zowel de parkeerwachter als de gerechtsdeurwaarder te kwalificeren zijn als verwerkingsverantwoordelijken. Zij komen elks op een onderscheiden moment in de minnelijke invordering tussen. Zij kunnen niet als gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijke gezien worden aangezien dit een gezamenlijke bepaling van zowel het doel als de middelen van de verwerking noodzaakt, wat hier niet zo is. Zij voeren opeenvolgende verwerkingen uit waarbij een deel van de gegevens overlappen, maar nooit het doel en de middelen gezamenlijk worden vastgesteld. De Geschillenkamer snapt wel de verwarring bij de foutparkeerder gelet op de werkwijze en communicatie vanwege de parkeerwachter en de gerechtsdeurwaarder waaruit dit niet duidelijk blijkt.

Beoordeling t.a.v. de parkeerwachter

  • Informatieplicht

In  zijn  hoedanigheid  van  verwerkingsverantwoordelijke  moet  de  parkeerwachter  de artikelen 12, 13 en  14  van de GDPR ten uitvoer leggen en deze effectieve tenuitvoerlegging  kunnen aantonen (artikel 5.2 en 24 van de GDPR). Overeenkomstig artikel 12.1 van de GDPR is de eerste verweerder immers verantwoordelijk voor het nemen van passende maatregelen om de in de artikelen 13 en 14 van de GDPR bedoelde informatie op beknopte,  transparante,  begrijpelijke  en  gemakkelijk  toegankelijke  wijze  in  duidelijke  taal te verstrekken.

In casu was de eerste verweerder, aangezien de gegevens niet rechtstreeks bij  de  foutparkeerder  werden  verzameld,  verplicht  hem  informatie  te  verstrekken  over  de  verwerking  van gegevens die op hem betrekking hadden in het kader van de inning van de verschuldigde vergoeding. Aangezien het privacy beleid van de eerste verweerder geen betrekking heeft op de invordering van schulden schendt deze laatste zijn informatieplicht uit artikel 14 GDPR. Bovendien werden de termijnen uit artikel 12.3 GDPR niet gerespecteerd, net als de verplichting om de contactgegevens van de DPO ter beschikking te stellen aan de betrokkenen (artikel 12.1 GDPR).

  • Recht van inzage

Krachtens artikel 15 van de GDPR heeft elke betrokkene het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te  verkrijgen  over  het  al  dan  niet  verwerken van hem betreffende  persoonsgegevens  en,  wanneer  dat  het  geval  is,  om  inzage  te  verkrijgen  van  die persoonsgegevens en van de opgesomde informatie in artikel 15.13. a) tot h) van de GDPR.

De Geschillenkamer kwam in dit verband tot het besluit dat de parkeerwachter het verzoek van de foutparkeerder niet op een bevredigende manier heeft ingewilligd doordat hij zijn verantwoordelijkheid steevast trachtte door te schuiven naar de gerechtsdeurwaarder, wat blijkbaar een vaste praktijk was vanaf dat een dossier aan de gerechtsdeurwaarder werd overgemaakt. Hij kan zo echter niet ontsnappen aan zijn verantwoordelijkheden als verwerkingsverantwoordelijke om tijdig en volledig te antwoorden op het verzoek. Bovendien kwam hij zijn verplichting niet na om de uitoefening van de rechten van betrokkenen te vergemakkelijken (artikel 12.3 GDPR), er was geen duidelijke en eenvoudige procedure voor dit verzoek in voege.

  • Minimale gegevensverwerking

Gezien het feit dat de parkeerwachter de DIV heeft geraadpleegd vóór het verstrijken van de termijn voor de spontane betaling van het gevorderde bedrag van de vergoeding, begaat de eerste verweerder een inbreuk op het beginsel van de minimale gegevensverwerking conform artikel 5.1.c) GDPR. Volgens dit principe dienen persoonsgegevens toereikend te zijn, ter zake dienend en beperkt tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt. Het voortijdig raadplegen van de DIV door de parkeerwachter was met helemaal niet noodzakelijk aangezien de foutparkeerder nog steeds binnen de termijn kon betalen.

Wat betreft de praktijk dat de werknemers van de parkeerwachter foto’s nemen van het voertuig, de nummerplaat als ook de vooruit (om aan te tonen dat er geen parkeerbewijs voorhanden is), wijst de Geschillenkamer erop dat op deze praktijk met aandacht voor de GDPR moet gebeuren en niet de minimale gegevensverwerking te buiten moet gaan. Zonder vast te stellen dat dit beginsel met het oog op de bewijsvoering dat door de parkeerwachter bij discussies moet gebeuren, benadrukt de Geschillenkamer dat de gegevens niet het relevante doel mogen overschrijden.

  • Passende technische en organisatorische maatregelen

Uit artikel 5.2 j° 24.1. en 2. GDPR volgt de verplichting van de verwerkingsverantwoordelijke om passende technische en organisatorische maatregelen te nemen zodat de verwerking van persoonsgegevens plaatsvindt in overeenstemming met de GDPR.

Gezien de voorgaande inbreuken van de parkeerwachter, besluit de Geschillenkamer dat deze niet de vereiste maatregelen heeft genomen om de daadwerkelijke uitoefening van de rechten van de betrokkenen in acht te nemen. Er waren niet de nodige procedures in plaats opdat de foutparkeerder zijn rechten efficiënt kon uitoefenen, noch waren er voldoende maatregelen zodat de voortijdige raadpleging van het DIV kon worden voorkomen.

Beoordeling t.o.v. de gerechtsdeurwaarder:

  • Informatieplicht

De foutparkeerder verwijt gerechtsdeurwaarder dat hij hem niet overeenkomstig de vereisten van artikel 14 GDPR heeft ingelicht toen hij voor het eerst contact met hem opnam. De gerechtsdeurwaarder tracht zich echter op de uitzondering van artikel 14.5.c) van de GDPR te beroepen. Deze uitzondering bestaat erin dat de de verwerkingsverantwoordelijke wordt vrijgesteld van zijn informatieplicht voor zover het verkrijgen of verstrekken van de gegevens uitdrukkelijk is voorgeschreven bij Unie- of lidstatelijk recht dat op de verwerkingsverantwoordelijke  van  toepassing  is, en voorziet in passende maatregelen om de gerechtvaardigde belangen van de betrokkene te beschermen.

Hij baseert zich hiervoor op het gemeentelijk reglement.

De Geschillenkamer besluit dat de gerechtsdeurwaarder zich niet kan beroepen op de vrijstelling aangezien het gemeentelijk regelement waarop deze laatste zich steunt, op geen enkele wijze ingaat op aspecten van gegevensbescherming. Het rechtskader van het beroep van gerechtsdeurwaarder en de eerbiediging van de ethische regels zijn op zich niet voldoende om passende garanties te bieden op het gebied van gegevensbescherming in de zin van artikel 14.5.c) van de GDPR. De gerechtsdeurwaarder schendt met andere woorden zijn informatieplicht in strijd met artikel 14.1 en 2. j° 12.3 GDPR.

  • Toestemming

Een toestemming kan maar geldig worden gegeven als deze vrij, specifiek, geïnformeerd en ondubbelzinnig plaatsvindt. Het betalingsformulier van de gerechtsdeurwaarder verweerder was echter zo opgesteld dat er een duidelijk machtsonevenwicht bestond. De indruk werd opgewekt dat dit formulier ingevuld moest worden. De toestemming kan met andere woorden niet als vrij worden gekwalificeerd waardoor deze in strijd is met artikel 4.11 GDPR. Bijgevolg kan de gerechtsdeurwaarder zich onder die omstandigheden hierop niet beroepen als de rechtmatigheidsgrond voor de verwerking (artikel 6.1.a) GDPR).

Met betrekking tot de naleving van het beginsel van de minimale gegevensverwerking (artikel 5.1. c),  van  de  GDPR)  merkt  de  Geschillenkamer  ook  op  dat  met  betrekking  tot  de verschillende gegevens die onder “Uw contactgegevens” worden gevraagd in het formulier, nergens met een sterretje of andere aanduiding staat aangegeven dat de betrokkene vrij is om een van de communicatiemiddelen  te  kiezen  (telefoonnummer,  mobiel  telefoonnummer,  e-mailadres)  en  dat sommige  gegevens  dus  facultatief  zijn. Ook artikel 5.1.c)  (minimale gegevensverwerking) van de GDPR werd niet nageleefd.

  • Passende technische en organisatorische maatregelen

Uit artikel 5.2 j° 24.1. en 2. GDPR volgt de verplichting van de verwerkingsverantwoordelijke om passende technische en organisatorische maatregelen te nemen zodat de verwerking van persoonsgegevens plaatsvindt in overeenstemming met de GDPR.

Gezien de voorgaande inbreuken van de gerechtsdeurwaarder besluit de Geschillenkamer dat deze niet de vereiste maatregelen heeft genomen om de daadwerkelijke uitoefening van de rechten van de betrokkenen in acht te nemen.

Overwegingen in verband met de sancties

De Geschillenkamer gaat er prat op dat zij bij het opleggen van de sancties altijd alle relevante omstandigheden in overweging neemt.

T.o.v. de parkeerwachter zijn die overwegingen als volgt:

  • Er gebeurden reeds voorafgaand aan de beslissing toezeggingen om aan de inbreuken te verhelpen;
  • Schendingen vonden plaats van de grondbeginselen van de GDPR (minimale gegevensverwerking en accountability);
  • De parkeerwachter is deel van een grote groep van ondernemingen, deze omzet wordt in aanmerking genomen;
  • Groot aantal personen zijn getroffen door de inbreuken aangezien deze tot de dagelijkse praktijk van de parkeerwachter behoren;
  • De inbreuken hebben minstens sinds 25 mei 2018, met uitzondering van inbreuk op artikel 5.1.c) GDPR;
  • Gedurende de gehele procedure heeft de parkeerwachter met de GBA samengewerkt;
  • Geen opzettelijke inbreuken.

T.o.v. de gerechtsdeurwaarder zijn die overwegingen als volgt;

  • Gerechtsdeurwaarder heeft voorgesteld bepaalde wijzigingen in praktijk aan te brengen;
  • Schendingen vonden plaats van de grondbeginselen van de GDPR (minimale gegevensverwerking en accountability);
  • Gerechtsdeurwaarder zou zwaar getroffen zijn door covid-19 en toekomstige omzet 2020 en 2021 zou niet in verhouding staan met voorgaande omzet;
  • Groot aantal personen zijn getroffen door de inbreuken;
  • De voorbeeldfunctie van een gerechtsdeurwaarder;
  • Inbreuken duren minstens sinds januari 2019;
  • Geen opzettelijke inbreuken;
  • De gerechtsdeurwaarder heeft meegewerkt tijdens de procedure.

 

Uitspraak   

T.a.v. de parkeerwachter:

Volgende inbreuken worden vastgesteld:

  • Niet nakomen informatieplicht;
  • Niet nakomen van verplichting gevolg te geven aan recht op inzage/toegang;
  • Niet nakomen van verplichting van minimale gegevensverwerking bij voorbarige raadpleging van DIV;
  • Niet nakomen van verplichting om passende technische en organisatorische maatregelen te nemen;

Volgende sancties worden opgelegd:

  • Een berisping;
  • Een nalevingsbevel met betrekking tot de uitvoering van het recht op informatie en inzage/toegang. Hierbij moet de parkeerwachter de GBA binnen een termijn van drie maanden in kennis stellen van zowel zijn privacybeleid dat van toepassing is als zijn informatieclausule(s) en de procedure die is ingesteld om te reageren op de uitoefening van het recht op inzage/toegang;
  • Een administratieve boete van € 50.000.

T.a.v. de gerechtsdeurwaarder:

Volgende inbreuken worden vastgesteld:

  • Niet nakomen informatieplicht;
  • Het ontbreken van een rechtsgrondslag voor het verzamelen van gegevens via het formulier bij de aanmaning tot betaling en niet in acht nemen beginsel van minimale gegevensverwerking;
  • Niet naleven van artikelen 5.2 en 24.1-2 GDPR

Volgende sancties worden opgelegd:

  • Een berisping;
  • Een nalevingsbevel met betrekking tot de uitvoering van het recht op informatie en de rechtsgrondslag voor het formulier bij de aanmaning tot betaling. Hierbij moet de gerechtsdeurwaarder de GBA in kennis stellen binnen een termijn van drie maanden van zowel zijn privacy beleid dat van toepassing is, als zijn informatieclausule(s) en van de wijze waarop hij voornemens is te reageren op de inbreuken in verband met het formulier;
  • Een administratieve boete van € 15.000.

Onze mening        

Terecht oordeelt de Geschillenkamer dat de parkeerwachter en de gerechtsdeurwaarder beide verwerkingsverantwoordelijken zijn voor hun opeenvolgend optreden in verband met de inning en invordering van de boete.

De parkeerwachter kan dan ook niet volstaan met te verwijzen naar de gerechtsdeurwaarder voor de uitoefening van de rechten van de betrokkene.

Omwille van de gebrekkige transparantie en het ontbreken van een duidelijke procedure voor de uitoefening van de rechten, is de concrete opeenvolgende rol van beide ook niet duidelijk t.o.v. de betrokkene.

Beide maken verschillende inbreuken op de GDPR, waaronder een aantal basisbeginselen; minimale gegevensverwerking, transparantie, voorzien van passende en technische en organisatorische maatregelen..

De boetes lijken ons dan ook terecht gelet op eerdere rechtspraak van de Geschillenkamer en de parkeerwachter en gerechtsdeurwaarder zullen hun procedures aanzienlijk moeten aanpassen om GDPR-proof te zijn. Het blijkt echter dat het marktenhof in hoger beroep milder is en herinnert aan de vereiste proportionaliteit van sancties. (zie onder)

Beslissing

Beslissing 81/2020

Definitief?  

Nee, arrest marktenhof dd. 26.05.2021.

Arrest Hof van beroep, afdeling marktenhof van 26 mei 2021

 

De gerechtsdeurwaarder tekende hoger beroep aan tegen de beslissing van 23 december 2020 bij het Marktenhof (afdeling van het hof van beroep te Brussel).

De gerechtsdeurwaarder vorderde hierbij in hoofdorde dat wat betreft haar veroordeling de beslissing vernietigd wordt én dat de GBA wordt veroordeeld om de administratieve boete van € 15.000 die werd betaald, terug te betalen. Ondergeschikt vorderde de gerechtsdeurwaarder om indien de veroordeling bevestigd zou worden, de boete om te vormen tot een loutere berisping.

Algemene overweging

Het Marktenhof herinnert er in eerste instantie aan dat het beroep ingesteld bij haar geen “gewoon hoger beroep” is. Het Marktenhof kan enkel de regelmatigheid en wettelijkheid toetsen. Wat betreft de grond van de zaak beperkt het Marktenhof haar onderzoek dan ook tot het nagaan of de feiten correct zijn voorgesteld en indien er geen sprake is van een kennelijke beoordelingsfout of indien de juridische kwalificatie van de feiten juist is.

Bepaalde grieven die werden aangevoerd, kunnen dan ook geen gevolg aan gegeven worden aangezien ze niet binnen de beoordelingsbevoegdheid van het Marktenhof vallen.

Vernietiging boete

Het Marktenhof oordeelt dat de beslissing van de GBA enkel op het punt van het opleggen van een boeten van € 15.000,00 vernietigd dient te worden.

Het Marktenhof herinnert eraan dat het fundamentele doel van de Europese wetgeving niet is om sancties op leggen onder de vorm van boetes voor de geringste inbreuk. Het werkelijke doel is de bescherming van persoonsgegevens.

Het loutere feit dat de vastgestelde inbreuken de fundamentele beginselen betreffen waarvoor de hoogste boetes opgelegd kunnen worden, volstaat niet om de proportionaliteit hiervan te verantwoorden. Het loutere feit dat in het verleden als verzwarende factor de publieke hoedanigheid van een verweerder werd opgenomen, verantwoordt niet op zich waarom dit hier ook zo zou zijn. Er bestaat geen bindende precedentenleer voor de GBA. Er moet steeds geval per geval een beoordeling gebeuren.

Het Marktenhof wijst op het feit dat het een eenmalig voorval betrof dat beperkt is in duur. Daarnaast is de inbreuk theoretisch aangezien het niet betwist wordt dat de betrokkene het formulier waarop de klacht betrekking heeft, niet heeft teruggestuurd.

De GBA heeft verscheidene elementen vastgesteld die erop wijzen dat de gerechtsdeurwaarder op geen enkele wijze een intentie tot het miskennen van de principes van de GDPR heeft gemanifesteerd en de inbreuk die begaan werd louter een  gevolg is van nalatigheid of zelfs maar een eenvoudige onoplettendheid.

De ingesteldheid die leunt naar het opleggen van een boete bij de eerste inbreuk stemt niet overeen met de principes van de GDPR. De sanctionering dient gradueel te gebeuren in functie van de zwaarte van de inbreuken. Het Marktenhof geeft als voorbeeld volgende gradatie:

  1. Een berisping of een aanmaning aan het overtredende bedrijf, waarin het wordt herinnerd aan zijn plicht om ervoor te zorgen dat de verwerking van gevoelige gegevens in overeenstemming is met de GDPR;
  2. Bevel om inbreuk te staken;
  3. (in bepaalde gevallen): tijdelijke beperking of opschorting van gegevensverwerking;
  4. administratieve sancties voor niet-naleving van de GDPR-regels.

Het Marktenhof oordeelt dat de GBA door het opleggen van een boete vanaf de eerste inbreuk het principe van proportionaliteit van de sancties miskent. Hoewel de geschillenkamer van de GBA in haar motivering had gewezen op het ontbreken van opzet bij de inbreuken en de reële bereidheid om haar praktijken in overeenstemming te brengen met de GDPR, laat zij na laat om rekening te houden met de noodzaak van proportionaliteit die namelijk inhoudt dat rekening gehouden moet worden met het vermoeden van goede trouw, waarvan de gerechtsdeurwaarder had moeten kunnen genieten.

Er zijn geen aanwijzingen dat de berisping en bevel tot naleving opgelegd aan de gerechtsdeurwaarder niet voldoende zou zijn geweest. Het fundamentele beginsel van proportionaliteit van de sanctie werd miskend.

Het Marktenhof vernietigt dan ook de bestreden beslissing, doch énkel wat betreft het opleggen van een geldboete van € 15.000.

 

Arrest

Arrest marktenhof 26 mei 2021

Hoofdwebsite Contact
afspraak maken upload






      GDPR proof area
      Upload uw documenten





      sleep uw documenten naar hier of kies bestand


      sleep uw briefwisseling naar hier of kies bestand











        Benelux (€... )EU (€... )Internationaal (prijs op aanvraag)

        Door de aanvraag in te dienen, verklaart u zich uitdrukkelijk akkoord met onze algemene voorwaarden en bevestigt u dat u onze privacyverklaring aandachtig heeft gelezen. Het verzenden van deze aanvraag geldt als een opdrachtbevestiging.
        error: Helaas, deze content is beschermd!