Een niet-concurrentiebeding in een zelfstandigenovereenkomst komt zeer vaak voor. Aangezien dit het recht op vrij ondernemen beperkt, zijn dergelijke bedingen niet steeds geldig of hebben deze soms niet gewenste de uitwerking die de partijen voor ogen hadden. In dit artikel lichten we toe waarop partijen moeten letten bij het opnemen van een niet-concurrentiebeding.
In de eerste plaats dient er op gewezen te worden dat er, behalve voor de handelsagentuur, geen uitdrukkelijke wettelijke regeling voorzien is. Wel wordt er vaak verwezen naar het decreet d’Allarde om te stellen dat het principieel niet toegelaten zou zijn om een niet-concurrentiebeding te voorzien in een zelfstandigenovereenkomst.[1] Dit zou namelijk een te grote beperking op de vrijheid van onderneming uitmaken.
In de rechtspraak en rechtsleer werden uiteindelijk enkele criteria verduidelijkt waaronder het mogelijk zou zijn om een niet-concurrentiebeding te voorzien in een zelfstandigenovereenkomst.[2]
Een niet-concurrentiebeding voor zelfstandigen dient proportioneel te zijn. Deze proportionaliteit dient in ieder element van het niet-concurrentiebeding voorzien te worden.[3]
In de eerste plaats dient de voorziene schadevergoeding proportioneel te zijn in verhouding met de potentiële schade. Zo zal in ieder concreet geval moeten bekeken worden of de schadevergoeding die in het beding voorzien werd redelijk is. Bijvoorbeeld in het geval van een vastgoedmakelaar werd een schadevergoeding van € 20.000,00 als proportioneel, en dus toegelaten, gekwalificeerd.
Naast de voorziene schadevergoeding, dient in het niet-concurrentiebeding ook de duur, het geografische toepassingsgebied en het voorwerp niet verder te gaan dan wat redelijkerwijze daartoe noodzakelijk wordt geacht.[4]
Daarnaast dient het voorwerp van het niet-concurrentiebeding proportioneel te zijn. Dit wil zeggen dat de activiteiten die verboden zijn onder het niet-concurrentiebeding beperkt dienen te blijven tot de producten en diensten die de economische activiteit van de onderneming vormden. Hieronder vallen ook verbeterde producten. Een niet-concurrentiebeding dat de bescherming beoogt van product- of dienstenmarkten waarop de onderneming voor de overdracht niet actief was, is niet geldig omdat dit als niet noodzakelijk wordt beschouwd.[5]
Daarnaast dient ook de duurtijd waarin het niet-concurrentiebeding geldt proportioneel te zijn. In het algemeen wordt aanvaard dat een duurtijd van 2 tot 3 jaar proportioneel is, maar dit zal in ieder geval afzonderlijk beoordeeld moeten worden. [6]
Tot slot dient ook het geografisch gebied proportioneel te zijn. Dit betekent dat het gebied beperkt dient te zijn tot het gebied waarin de verkoper voor de overdracht van zijn aandelen de betrokken diensten of producten heeft aangeboden. Dit houdt bijvoorbeeld in dat een vastgoedmakelaar actief in het Antwerpse onder een overeenkomst met niet-concurrentiebeding in principe niet verboden kan worden om na de beëindiging van zijn overeenkomst actief te zijn aan de Belgische kust. De invulling van wat als proportioneel zal gezien worden op het vlak van het territorium waarbinnen het niet-concurrentiebeding geldt, zal opnieuw concreet beoordeeld moeten worden.[7]
Wanneer door de rechtbank geoordeeld wordt dat een niet-concurrentiebeding nietig is, stelt de vraag zich welke maatregelen de rechtbank kan nemen. Het was namelijk zeer duidelijk de bedoeling van de partijen om concurrentie te beperken.
Wanneer er in de overeenkomst een zogenaamd matigingsbeding werd opgenomen, is het zeer duidelijk dat de rechter de mogelijkheid heeft om de elementen van het beding die onredelijk zijn te matigen naar wat redelijk is. Bijvoorbeeld wanneer het niet-concurrentiebeding bepaald dat het geldt voor 10 jaar, zal de rechter dit kunnen matigen naar een aanvaardbare duurtijd.[8]
Indien dergelijk beding niet voorzien werd, was het lange tijd onduidelijk of de rechter de bevoegdheid had om het beding te matigen. Middels een arrest van 25 juni 2015 verduidelijkte het Hof van Cassatie dat de rechter de nietigheid kan beperken tot het gedeelte dat strijdig is met de openbare orde indien voldaan is aan de volgende twee voorwaarden[9]:
- De gedeeltelijke nietigheid van het beding is mogelijk;
- Het beding na matiging beantwoordt aan de intenties van de partijen.
De rechter zal dus een inschatting moeten proberen maken van wat de werkelijke wil van de partijen was om het niet-concurrentiebeding overeen te komen en kan dit in voorkomend geval matigen indien mogelijk. Het is daarom aangewezen om een deelbaarheidsbeding bij uw niet-concurrentiebeding op te nemen, zodat over de wil om eventueel te matigen in plaats van de vernietigen, weinig of nog beter, geen twijfel kan bestaan bij de rechter.[10]
In het geval een geldig niet-concurrentie beding wordt geschonden, kan een stakingsvordering worden uitgesproken door de rechter.[11]
Een niet-concurrentiebeding in een zelfstandigenovereenkomst is steeds mogelijk indien aan de voorwaarden hiervoor voldaan worden. Indien u hulp wenst bij het opstellen van uw overeenkomsten, inclusief een geldig niet-concurrentiebeding, of indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, kan u ons steeds contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.
Geraadpleegde bronnen:
- Mededeling van de Commissie betreffende beperkingen die rechtstreeks verband houden met en noodzakelijk zijn voor de totstandbrenging van concentraties, https://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:C:2005:056:0024:0031:NL:PDF;
- Decreet van 2 maart 1791 tot afschaffing van het gildewezen;
- Cass. 14 September 2017;
- Cass 23 januari 2015 RW 2016, 1187;
- Cass. 25 juni 2015, NJW 2015, 914;
- LEBON, C., “Niet-concurrentiebedingen en het nut van deelbaarheidsbedingen” noot onder Cass. 23 januari 2015, RW 2016, 1187;
- STIJNS, S., “Het aankomende verbintenissenrecht in de recente rechtspraak van het Hof van Cassatie”, TBBR 2018, afl. 8, 421-422.n
[1] Decreet van 2 maart 1791 tot afschaffing van het gildewezen.
[2] Cass. 14 September 2017; S. STIJNS, “Het aankomende verbintenissenrecht in de recente rechtspraak van het Hof van Cassatie”, TBBR 2018, afl. 8, 421-422; HVJ in zaak 42/84; Mededeling van de Commissie betreffende beperkingen die rechtstreeks verband houden met en noodzakelijk zijn voor de totstandbrenging van concentraties, https://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:C:2005:056:0024:0031:NL:PDF.
[3] Mededeling van de Commissie betreffende beperkingen die rechtstreeks verband houden met en noodzakelijk zijn voor de totstandbrenging van concentraties, https://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:C:2005:056:0024:0031:NL:PDF, overweging 19.
[4] Ibid, overweging 19.
[5] Ibid, overweging 23.
[6] Ibid, overweging 20.
[7] Ibid, overweging 22.
[8] Cass 23 januari 2015 RW 2016, 1187; Cass. 25 juni 2015, NJW 2015, 914; C., LEBON, “Niet-concurrentiebedingen en het nut van deelbaarheidsbedingen” noot onder Cass. 23 januari 2015, RW 2016, 1187.
[9] Cass. 25 juni 2015, NJW 2015, 914; S. STIJNS, “Het aankomende verbintenissenrecht in de recente rechtspraak van het Hof van Cassatie”, TBBR 2018, afl. 8, 421-422.
[10] C., LEBON, “Niet-concurrentiebedingen en het nut van deelbaarheidsbedingen” noot onder Cass. 23 januari 2015, RW 2016, 1187.
[11] Art. VI. 91/6 WER; Art. XVIII.1 WER.