Categorie: Vennootschapsrecht

Het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen voorziet drie vormen van bestuur in de naamloze vennootschap: het monistisch bestuur, het duaal bestuur en de enige bestuurder.

Voor de inwerkingtreding van het huidig WVV werd de NV bestuurd door de raad van bestuur. Het monistisch bestuur met een collegiaal bestuursorgaan bestond dus al. De raad van bestuur kon eventueel een directiecomité oprichten. Die duale structuur is nu ook expliciet in de wet opgenomen en aangepast.

Wat nieuw is, is dat de NV net zoals de BV en CV door één enkele bestuurder kan worden geleid.

1. Monistisch bestuur

De eerste bestuursvorm is het monistisch bestuur. Deze vorm geldt als de standaard als men in de statuten niet voor één van de twee andere vormen kiest. Hierbij wordt de NV bestuurd door de raad van bestuur. Dat is een collegiaal bestuursorgaan met minstens drie leden, die natuurlijke of rechtspersonen kunnen zijn. Heeft de NV minder dan drie aandeelhouders, dan mag de raad van bestuur ook uit twee personen bestaan. Bestuurders kunnen in hun hoedanigheid van bestuurder niet door een arbeidsovereenkomst met de vennootschap verbonden zijn.

De algemene vergadering kan het mandaat van elke bestuurder eender wanneer en zonder motivering met onmiddellijke ingang beëindigen. Ze kan hier ook een einddatum of vertrekvergoeding aan koppelen, behalve als de statuten dit verbieden. De statuten kunnen evenwel een opzegtermijn of vertrekvergoeding bepalen. Als de beëindiging van het mandaat om wettige redenen gebeurt, dan mag de algemene vergadering die termijn en vergoeding negeren.

De bestuurder kan ook zelf ontslag nemen door hiervan kennis te geven aan de vennootschap. Op verzoek van de vennootschap moet de ontslagnemende bestuurder in functie blijven tot ze redelijkerwijs een vervanger kan voorzien.

In de statuten kan u de vertegenwoordigingsbevoegdheid beperken. De kwantitatieve of kwalitatieve beperkingen hebben uitsluitend interne uitwerking. Alleen eenhandtekenings- of meerhandtekeningsclausules zijn tegenstelbaar aan derden indien deze behoorlijk openbaar zijn gemaakt. In dit geval worden zij dus geacht het bestaan en de gevolgen van deze beperkingen te kennen.

 

2. Duaal bestuur

Een tweede mogelijke bestuursvorm is het duaal bestuur, wat interessant is wanneer een deel van de bestuurders zich niet voltijds inlaten met het dagelijks reilen en zeilen van de vennootschap. Onder deze vorm voeren de raad van toezicht en de directieraad samen het bestuur. Beiden zijn collegiale organen die uit minstens drie leden moeten bestaan. Hun leden mogen niet overlappen.

Het WVV kent aan beide organen specifieke bevoegdheden toe.

3.1 Raad van toezicht

De raad van toezicht is bevoegd voor het algemeen beleid en de strategie van de vennootschap, de redactie van alle bestuursverslagen, en voor alle handelingen die de wet specifiek aan de raad van bestuur opdraagt in een monistisch bestuur. Bijvoorbeeld, de bijeenroeping van de algemene vergadering en bepaling van haar agenda, de vaststelling van de jaarrekening, de opstelling van het jaarverslag, het gebruik van het toegestane kapitaal, en de in- en verkoop van eigen aandelen en financiële steunverlening.

De raad van toezicht houdt ook toezicht op de directieraad. Ze is bevoegd om leden van de directieraad te benoemen en ontslaan. Leden van de raad van toezicht worden zelf benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders.

3.2 Directieraad

De directieraad oefent alle bestuursbevoegdheden uit inzake het operationeel bestuur die niet specifiek aan de raad van toezicht zijn voorbehouden. Ze heeft dus de zogenaamde ‘residuaire bevoegdheid’. De statuten kunnen de bevoegdheden van de directieraad desgewenst beperken. Deze beperkingen en de onderlinge taakverdeling zijn niet tegenwerpelijk aan derden.

Voor de uitoefening van hun bevoegdheden zijn de raad van toezicht en de directieraad vertegenwoordigingsbevoegd. Ook deze bevoegdheden kunnen statutair worden beperkt, al zijn deze beperkingen ook niet tegenwerpelijk aan derden.

Vroeger mochten bestuurders lid zijn van beide organen en waren de bevoegdheden eerder concurrerend dan exclusief. In het WVV is overlap van leden noch bevoegdheden mogelijk, en werd dan ook voorzien in duidelijkheid omtrent de exclusiviteit van de bevoegdheden.

3. Enige bestuurder

Een volledig nieuw bestuursmodel in de NV is dat van de enige bestuurder. Deze kan een natuurlijke- of rechtspersoon zijn. De enige bestuurder kan zelf ook een NV met een collegiaal bestuursorgaan zijn, monistisch of duaal. Als de NV beursgenoteerd is, of wanneer een wettelijke bepaling dat vereist, moet de enige bestuurder sowieso een NV zijn met een collegiaal bestuur.

De statuten kunnen bepalen dat de enige bestuurder hoofdelijk en onbeperkt aansprakelijk is voor de verbintenissen van de vennootschap. De voorafgaandelijke veroordeling van de vennootschap is evenwel vereist alvorens de enige bestuurder kan veroordeeld worden.

De statuten kunnen behoorlijk veel macht en bescherming aan de enige bestuurder toekennen. Zo kan bepaald worden dat zijn instemming vereist is voor elke wijziging van de statuten, uitkering aan de aandeelhouders, of zijn eigen ontslag. De algemene vergadering kan echter wel steeds zijn mandaat beëindigen zonder zijn instemming omwille van wettige redenen, indien zij hiertoe besluit conform de aanwezigheids- en meerderheidsvereisten voor een statutenwijziging.

4. Dagelijks bestuur

In de drie bestuursvormen kan men bijkomend voorzien in een orgaan van dagelijks bestuur.

Het bestuursorgaan draagt het dagelijks bestuur, en de vertegenwoordiging ervan, op aan een of meer personen, die alleen, gezamenlijk of als college optreden. Het bestuursorgaan dat het orgaan van dagelijks bestuur aanstelt, houdt ook toezicht op dit orgaan.

Het dagelijks bestuur omvat alle handelingen en beslissingen omtrent de behoeften van het dagelijks leven van de vennootschap, of die de tussenkomst van de raad van bestuur, enige bestuurder of directieraad niet rechtvaardigen. Deze formulering is in het WVV niet cumulatief, in tegenstelling tot de definitie die het Hof van Cassatie levert in haar rechtspraak.

Voor handelingen die het dagelijks bestuur overstijgen, kan het orgaan van dagelijks bestuur niet bevoegd zijn. Wettelijke of statutaire bevoegdheden die aan de raad van toezicht en de directieraad toekomen, zijn immers exclusief.

De bevoegdheid van het dagelijks bestuur is een gedelegeerde bevoegdheid. Dat betekent dat het bestuursorgaan mee bevoegd blijft voor de materies van het dagelijks bestuur, maar de werking van de vennootschap niet mag verstoren.

5. Besluit

Het WVV voorziet dus in drie verscheiden vormen van bestuursorgaan in de NV.

De keuze voor een monistisch of duaal bestuur, of één enkele bestuurder, hangt af van de noden van uw vennootschap.

Als u daar verdere begeleiding in zou wensen, aarzel dan niet om contact met ons op te nemen via e-mail naar [email protected] of telefonisch op het nummer 03/216.70.70

Juridische Bronnen

Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen, BS 4 april 2019.

Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3119/001, 238.

BRAECKMANS, H. en HOUBEN, R., Handboek vennootschapsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2020, 975 p.

DE GEYTER, S., DE POORTER, I. en LEROUX, E., Bestuur in de NV, Antwerpen, Intersentia, 2022, 268 p.

Wij zijn op zoek naar gemotiveerde en enthousiaste studenten rechten of rechtspraktijk die ons team van advocaten tijdelijk kunnen ondersteunen en versterken bij het onthaal en telefonie van ons kantoor.

Dit biedt je de gelegenheid om kennis te maken met het reilen en zeilen van een advocatenkantoor.

Wij bieden je een zeer dynamische werkplek waar collegialiteit en teamspirit hoog in het vaandel worden gedragen.

Contacteer ons voor meer informatie op
03 216 70 70 of
[email protected]

#werk #vacature #job #hiring #werkwerkwerk #student #studentrechten #rechtspraktijken #advocatenkantoor #dictaat #klantvriendelijk #fulltime #interim #ikzoekwerk #werken #antwerpen #wilrijk #antwerpenzuid #nieuwzuid #provincieantwerpen

Het Wetboek van Economisch Recht (WER) werd recent aangevuld met een 19e boek: boek XIX ‘Schulden van de consument’. Dit boek werd ingevoerd door de wet van 4 mei 2023[1], die in het Belgisch Staatsblad werd gepubliceerd op 23 mei 2023.

  1. Achtergrond

Tot voor kort werd de manier waarop ondernemingen hun onbetaalde facturen bij consumenten konden invorderen, geregeld door een wet van 20 december 2002[2]. Hierbij heerste er een relatief grote contractvrijheid.

Ondernemingen bepaalden zelf de termijn waarbinnen de consument de factuur moest betalen, welke invorderingskost werd aangerekend bij wanbetaling en vanaf wanneer deze kosten begonnen te lopen. De consument aanvaardde op zijn beurt de contractvoorwaarden en werd daarbij beschermd door de consumentenwetgeving.

Doorheen de jaren passeerden verschillende wetsvoorstellen de revue om de wet van 20 december 2002 meer consumentvriendelijk te maken. De doelstelling van de wetgevende initiatieven was telkens dezelfde: de kwetsbare consument beschermen tegen het opstapelen van zijn schuld bij wanbetaling door het aanrekenen van intresten, schadebedingen, invorderingskosten etc. te beperken.

Ondanks de kritiek die op de wetsvoorstellen werd geformuleerd vanuit ondernemingskant, vanuit de Raad van State of vanuit de Orde van Vlaamse Balies etc. verscheen op 4 mei 2023 alsnog de nieuwe invorderingswet voor consumenten die ongetwijfeld verregaande gevolgen zal hebben.

  1. Situering

De nieuwe wet bevindt zich in boek XIX van het WER en bestaat uit twee delen:

  • Enerzijds bevat de wet regels over wat er mag en moet gebeuren bij een betalingsachterstand van een consument (titel 1)
  • Anderzijds bevat de wet regels over de (activiteit van) minnelijke invordering van schulden van een consument (titel 2)

Daarnaast bestaat er over de invordering van schulden bij consumenten ook nog wetgeving in:

  • Boek 5 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek (hierna ‘NBW’): hier zijn algemene regels over ingebrekestelling, schadebedingen en intresten en een algemeen verbod op onrechtmatige bedingen te vinden;
  • Boek VI van het WER: hetgeen specifieke wetgeving over onrechtmatige bedingen in de B2C-relatie bevat.

De nieuwe wet geldt als algemene wet en doet geen afbreuk aan reeds bestaande bijzondere wetgeving. Alle wetgeving wordt cumulatief toegepast, maar wanneer er een tegenstrijdigheid is, zal de bijzondere wetgeving voorrang hebben. De consument mag zich dus niet blindstaren op de regels uit de nieuwe wet nu het zeer goed mogelijk is dat voor bepaalde sectoren (bv. energie- en waterdistributie) andere regels van tel zijn.

Nu boek 5 van het NBW eveneens algemene regels bevat over dit onderwerp, zal nog moeten blijken hoe de nieuwe wet en het NBW in de praktijk naast elkaar zullen bestaan.

  1. Toepassingsgebied

Het ruime toepassingsgebied van de nieuwe wet is één van de redenen waarom hij zo impactvol zal zijn. De nieuwe wet is nl. van toepassing op: ‘iedere betalingsachterstand van een schuld van een consument aan een onderneming’.

  • Persoonlijk toepassingsgebied

De nieuwe wet is van toepassing  tussen ondernemingen en consumenten en dus “B2C”

Een consument wordt daarbij gedefinieerd als: ‘iedere natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn handels- bedrijfs- ambachts- of beroepsactiviteit vallen.’

Een onderneming is: ‘iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft, alsmede zijn verenigingen’ en dit ongeacht de omvang van de onderneming.

Niet alleen ondernemingen in de klassieke zin van het woord vallen aldus onder toepassing van de nieuwe wet, maar ook bijvoorbeeld ziekenhuizen en vrije beroepers.

  • Materieel toepassingsgebied

Zo goed als elk type schuld van een consument zal onder toepassing van de nieuwe wet vallen.

De nieuwe wet spreekt immers van iedere betalingsachterstand, zodat het niet enkel gaat om facturen die onbetaald blijven. Zowel contractuele (bv. aankoop van een nieuwe keuken of meubelstuk, factuur van een aannemer of tuinman) als wettelijke (bv. onbetaalde parkeergelden) schulden zullen voortaan geïnd moeten worden rekening houdende met de regels van de nieuwe wet.

  • Temporeel toepassingsgebied

Voor het temporele toepassingsgebied moet een onderscheid gemaakt worden op basis van wanneer de overeenkomst waaruit de schuld voortkomt, werd gesloten:

  • Overeenkomst gesloten voor 1 september 2023: de nieuwe wet treedt in werking op 1 december 2023
  • Overeenkomsten gesloten na 1 september 2023: de nieuwe wet is meteen van toepassing
  1. Gevolgen bij niet-betaling door een consument
  • Betalingsachterstand B2C

De nieuwe wet regelt in eerste instantie wat een schuldeiser moet doen wanneer een consument niet (tijdig) betaalt.

Indien de consument op de afgesproken vervaldag niet heeft betaald, dan moet de onderneming eerst verplicht een gratis betalingsherinnering versturen. De herinnering mag per post of elektronisch verstuurd worden.

Na de eerste herinnering moet de consument opnieuw een betaaltermijn van 14 dagen krijgen. Deze termijn van 14 dagen gaat in op de 3e werkdag na verzending van de herinnering, dan wel de dag na verzending wanneer de herinnering elektronisch wordt verstuurd.

De eerste herinnering moet een aantal verplichte gegevens bevatten:

  • Het verschuldigde saldo;
  • Het schadebeding dat verschuldigd zou zijn:;
  • Gegevens van de onderneming,
  • Beschrijving van het ontstaan en de opeisbaarheid van de schuld en
  • De betalingstermijn.

Het komt er eigenlijk op neer dat de consument moet weten over welke schuld het gaat, zodat hij er adequaat kan op reageren (betalen/betwisten).

Een uitzondering op het kosteloze karakter van de herinnering bestaat bij overeenkomsten betreffende regelmatige levering van goederen en diensten. Dergelijke schuldeisers moeten de herinneringen bij niet-betaling van drie vervaldata per jaar gratis versturen. Vanaf de vierde laattijdige betaling op een jaar, mag de onderneming wel herinneringskosten aanrekenen. Wettelijk werd bepaald dat bijkomende herinneringskosten niet hoger mogen liggen dan 7,5 Euro, vermeerderd met de portokosten.

De bewijslast dat de gratis herinnering werd verstuurd en dat de termijn van 14 dagen werd gerespecteerd, ligt bij de onderneming. De onderneming moet niet aantonen dat de herinnering ook effectief werd ontvangen, wat bijvoorbeeld wel het geval is voor de factuur an sich.

Contractuele bedingen waarin men afwijkt van bovenstaande vormvereisten, zijn verboden en nietig (lees: worden voor onbestaande gehouden).

De onderneming mag maar schadebedingen en verwijlintresten aanrekenen voor zover dit op voorhand uitdrukkelijk voorzien werd in de (contract)voorwaarden en na het verstrijken van de bijkomende 14 daagse betalingstermijn.

Wat dit laatste betreft, werd een uitzondering voorzien voor KMO’s[3]: indien de onderneming een KMO is, mag deze bepalen dat de verwijlintrest al begint te lopen de dag na het versturen van de eerste betaalherinnering.

De schadebedingen en intresten die een onderneming maximaal mag aanrekenen, worden bovendien geplafonneerd:

  • Intresten: niet meer dan de referentie-intrestvoet[4] uit art. 5 lid 2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de betalingsachterstand bij handelstransacties (momenteel 3,75%) vermeerderd met 8% en dit op de nog te betalen som.
  • Schadebeding:
    • 20 Euro als het verschuldigde saldo lager dan of gelijk aan 150 Euro is;
    • 30 Euro vermeerderd met 10% van het verschuldigde bedrag op de schijf tussen 150,01 en 500 Euro als het verschuldigde saldo tussen 150,01 en 500 Euro is;
    • 65 Euro vermeerderd met 5% van het verschuldigde bedrag op de schijf boven 500,01 Euro met een maximum van 2.000 Euro als het verschuldigde saldo hoger dan 500 Euro is.

Buiten intresten en/of schadebedingen en dit binnen voormelde grenzen, mag er van de consument geen enkele andere kost worden gevorderd.

De persoon die de schuld int, kan voor zijn activiteiten dus geen bijkomende kosten aan de consument aanrekenen.

Bedingen die bedragen voorzien die niet overeenstemmen met voormelde grenzen, zijn verboden en nietig. In zo’n geval kan er dus géén schadebeding of intrest worden toegekend, nu het beding dat dit voorzag juridisch gezien niet langer bestaat.

Het is belangrijk om in dit kader nog de verwijzing te maken naar art. XI.83 17° en 24° WER[5]. Deze artikelen bepalen dat in B2C-relaties schadebedingen die duidelijk niet evenredig (lees: in verhouding met het nadeel dat de onderneming ondervindt) en niet wederkerig (lees: zowel voor de onderneming als voor de consument) zijn, hoe dan ook onrechtmatig zijn. Opdat het schadebeding geldig zou zijn, moet er dus niet alleen rekening worden gehouden met voormelde maximumbedragen, maar ook met de evenredigheid en wederkerigheid van de sanctie.

Ten slotte, heeft de onderneming een bijzondere informatieplicht gekregen t.a.v. de consument. Op vraag van de consument moet de onderneming onverwijld en op een duurzame drager (lees: papier/elektronisch) alle stukken m.b.t. de openstaande schuld overmaken, alsook informatie over hoe deze kan betwist worden.

  1. Activiteit van minnelijke invordering van schulden

In tweede instantie regelt de nieuwe wet welke modaliteiten moeten worden nageleefd wanneer de schuld door een professional voor de schuldeiser wordt ingevorderd.

  • Betekenis “activiteit van minnelijke invordering”

Het begrip ‘minnelijke invordering van schulden’ wordt ruim gedefinieerd in het WER, nl. als: ‘iedere handeling of praktijk van een onderneming die tot doel heeft de consument ertoe aan te zetten een onbetaalde schuld te betalen, met uitzondering van iedere invordering op grond van een uitvoerbare titel.’

Het kan dus gaan van het sturen van herinneringsbrieven, mails of sms’jes, tot telefoneren, huisbezoeken uitvoeren, berichten via sociale media sturen etc.

De activiteit van minnelijke invordering werd tot voor kort geregeld door de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument. Deze regelgeving wordt nu opgenomen in titel 2  van de nieuwe wet.

Titel 2 is van toepassing op iedereen die minnelijk een schuld bij een consument int. Het maakt niet uit of de schuld wordt geïnd door iemand die dit beroepshalve doet (incassobureau, advocaat, gerechtsdeurwaarder,…) dan wel door de schuldeiser zelf. Wanneer de invordering beroepsmatig gebeurt, spreken we van ‘activiteit van minnelijke invordering’.

  • Verplichtingen voor de activiteit van minnelijke invordering van schulden

Wie een activiteit van minnelijke invordering uitoefent, moet zich voorafgaand verplicht inschrijven bij de FOD Financiën en wordt door die instantie ook gecontroleerd. De nieuwe wet voorziet een uitzondering op de inschrijving voor advocaten, ministeriële ambtenaren of gerechtelijke mandatarissen in de uitoefening van hun functie.

De inschrijvingsvoorwaarden en garanties waarover de personen moeten beschikken om te worden ingeschreven, zijn vastgelegd in een Koninklijk Besluit van 17 februari 2005. De aanvraag tot inschrijving gebeurt elektronisch en moet een aantal documenten en informatie bevatten (zie artt. 2, 3 en 4 van voormeld KB). De personen die door de FOD Economie worden aanvaard en ingeschreven, komen op een lijst te staan die door de FOD Economie op haar website wordt gepubliceerd.

  • Modaliteiten van de uitoefening van de activiteit van minnelijke invordering van schulden

Teneinde de consument te beschermen, voorzag de wet van 20 december 2002 reeds in een aantal praktijken die verboden waren bij het minnelijk invorderen van een schuld. Het ging in het algemeen over gedragingen die het privéleven of de menselijke waardigheid van de consument konden schaden.

Deze verboden praktijken werden niet volledig overgenomen in de nieuwe wet, nu ze ook al op een andere plaats in het WER zijn opgenomen, nl. in boek VI (art. VI.92 WER – VI.103 WER).

Toch herhaalt de nieuwe wet alsnog een aantal specifieke verboden praktijken, zoals:

  • XIX.5 WER: verbod van invordering bij een persoon die niet de schuldenaar is;
  • XIX.10 §3 en 11 lid 2 WER: geen telefonische oproepen of huisbezoeken tussen 22u en 8u.

Daarnaast moet elke minnelijke invordering van een schuld nog steeds starten met een schriftelijke ingebrekestelling, die een aantal verplichte gegevens moet bevatten.

Na het verzenden van de ingebrekestelling, mag er geen enkele andere handeling worden gesteld naar de consument toe voor het verstrijken van een wachttijd van 14 kalenderdagen.

Deze wachttijd gaat in op de 3e werkdag na verzending van de herinnering, dan wel de dag na verzending wanneer de herinnering elektronisch wordt verstuurd.

De minnelijke invordering moet worden gepauzeerd indien de consument op de ingebrekestelling reageert op één van de volgende manieren:

  • De consument vraagt een afbetalingsplan: in dat geval mogen er geen verdere invorderingsstappen worden ondernomen tot er een beslissing over het afbetalingsplan werd genomen en deze beslissing moet uiterlijk 30 kalenderdagen na het voorstel worden genomen. Deze termijn gaat in op de eerste werkdag na het voorstel. Bij overschrijden van de termijn, worden de verwijlintresten geschorst tot dat er een beslissing werd genomen.
  • De consument doet een aanvraag tot schuldbemiddeling of een collectieve schuldenregeling: in dat geval mogen er geen verdere stappen worden genomen tot er een beslissing werd genomen over de aanvraag. Indien deze beslissing niet wordt genomen binnen de 45 kalenderdagen na de aanvraag, kan de minnelijke invordering hervat worden. Bij een schuldbemiddeling begint de termijn van 45 kalenderdagen te lopen de eerste werkdag nadat de aanvraag werd ingediend. Bij een collectieve schuldenregeling begint de termijn te lopen vanaf de dag dat het verzoekschrift werd neergelegd.
  • De consument kan de schuld gemotiveerd betwisten: in dat geval mogen er geen verdere stappen worden ondernomen tot er een beslissing over de betwisting werd genomen en deze beslissing moet uiterlijk 30 kalenderdagen na de betwisting worden genomen. Deze termijn gaat in op de eerste werkdag na de betwisting. Bij overschrijden van de termijn, worden de verwijlintresten geschorst tot dat er een beslissing werd genomen.

Ten slotte, ook in het kader van de activiteit van minnelijke invordering, mag de schuldinvorderaar van de consument geen enkele bijkomende kost als zijnde een vergoeding voor zijn tussenkomst vragen. De schuldinvorderaar moet vergoed worden door de schuldeiser.

  • Taken van de “schuldinvorderaar”

Opvallend is dat de nieuwe wet een verregaande zorgplicht oplegt aan de schuldinvorderaar. De schuldinvorderaar krijgt de taak om na te gaan of alle modaliteiten van de minnelijke invordering worden nageleefd.

Zo zal de schuldinvorderaar in eerste instantie moeten nagaan of de schuldeiser al een eerste gratis betalingsherinnering heeft verstuurd en of de bedragen van schadebeding en intresten die daarin van de consument worden gevorderd, binnen de wettelijk toegelaten maxima vallen.

Zoniet, moet de schuldinvorderaar eerst een gratis betalingsherinnering versturen, met daarin de correcte bedragen, en vervolgens 14 kalenderdagen wachttijd respecteren. Pas daarna mag de eerste ingebrekestelling worden verstuurd.

De schuldinvorderaar moet er ook op toezien dat de ingebrekestelling duidelijk en begrijpelijk werd opgesteld en alle verplichte gegevens bevat. De ingebrekestelling moet minstens informatie geven over hoe de schuld kan betwist worden, dat er betalingsfaciliteiten gevraagd kunnen worden en dat de consument alle bewijsstukken m.b.t. de schuld kan opvragen. Daarnaast moet ook algemene informatie over de oorsprong van de schuld, de (eventueel) oorspronkelijke schuldeiser, contactgegevens van de (huidige) schuldeiser etc. worden meegegeven. Bovendien, wanneer de schuldinvorderaar een advocaat, ministerieel ambtenaar of gerechtelijk mandataris is, moet in een afzonderlijke alinea en in een ander lettertype in het vet volgende zin worden opgenomen:

“Deze brief betreft GEEN dagvaarding voor de rechtbank of beslag. Het gaat niet om een procedure van gerechtelijke invordering.”

De zorgplicht is zeer verregaand, zeker nu de niet-naleving ervan wordt gesanctioneerd met strafsancties en de bewijslast van het naleven ervan bij de schuldinvorderaar wordt gelegd.

Naast een zorgplicht, krijgt de schuldinvorderaar ook een actieve informatieplicht opgelegd over de stand van de schuldvordering. Zo moet de consument die de schuld afbetaalt 1 keer per jaar een overzicht van zijn afbetalingen krijgen. Wanneer de consument de schuld volledig heeft afgelost, moet hij hier onmiddellijk van op de hoogte worden gebracht.

  1. Sancties

Het niet-naleven van de voormelde opgelegde regels met betrekking tot de minnelijke invordering kan sinds de nieuwe wet zeer verregaande gevolgen hebben, nu er concrete sancties aan worden gekoppeld. De sanctionering kan plaatsvinden op verschillende niveaus.

  • Burgerrechtelijke sancties[6]

Indien de consument tijdens de minnelijke schuldvordering bedragen ten onrechte heeft betaald – lees: in strijd met de nieuwe wet – dan gaat het burgerrechtelijk gezien om een onverschuldigde betaling te kwader trouw verkregen. De rechter kan in zo’n geval bevelen dat diegene die deze betaling heeft ontvangen, ertoe gehouden is om dit bedrag terug te betalen.

Daarnaast indien de verplichtingen omtrent de gratis eerste betalingsherinnering niet worden nageleefd is de consument van rechtswege vrijgesteld van de betaling van het schadebeding.

  • Strafrechtelijke sancties[7]

Indien de eerste kosteloze herinnering, de informatieverplichting of de bovengrens van het schadebeding niet wordt nageleefd, kan hiervoor een strafsanctie niveau 2 worden opgelegd.

Dit houdt in:

  • een strafrechtelijke geldboete van 26,00 EUR tot 10.000,00 EUR (x 8) of;
  • een geldboete tot 4% van de totale jaaromzet in het laatst afgesloten boekjaar, indien dit een hoger bedrag vertegenwoordigt bij inbreuken op algemene regels.

Een inbreuk op de zorgplicht van de schuldinvorderaar, de verplichte ingebrekestelling de naleving van de termijnen en de informatieverplichting van de schuldinvorderaar kan een strafsanctie niveau 4 opleveren.

Dit houdt in:

  • een strafrechtelijke geldboete van 26,00 EUR tot 10.000,00 EUR (x 8) of;
  • tot 6% van de totale jaaromzet in het laatst afgesloten boekjaar indien dit een hoger bedrag vertegenwoordigt bij inbreuk op algemene regels.

Het weze duidelijk dat het voor een schuldinvorderaar van groot belang zal zijn om de regels goed na te leven, nu de financiële impact van een geldboete groot kan zijn. Nu de bewijslast van het naleven van de regels bij de schuldinvorderaar rust, is het ook van belang om elke stap die wordt genomen goed te documenteren zodat men een sterk dossier heeft en de geldboete desgevallend kan aanvechten.

  • Administratief toezicht[8]

Er is ook een administratief toezicht op de naleving van regelgeving omtrent minnelijke invordering, nu de ambtenaren van de FOD Economie bevoegd zijn om inbreuken op boek XIX WER op te sporen en vast te stellen.

De ambtenaren van de FOD Economie zullen op regelmatige basis nagaan of de schuldinvorderaar nog steeds voldoet aan de inschrijvingsvoorwaarden die hem werd toegekend.In het kader van deze controle kunnen zij op elk ogenblik bij de schuldinvorderaar bijkomende inlichtingen en stukken opvragen.

  1. Bedenkingen

De wetsvoorstellen omtrent de minnelijke invordering van schulden bij consumenten zijn doorheen de jaren telkens verregaander geworden. Uiteindelijk is er een wet gekomen die zeker zeer impactvol zal zijn in de relatie tussen de onderneming en de consument en die de contractvrijheid tussen die partijen zeer beperkt.

Nu er ook sancties verbonden worden aan het naleven van de opgelegde verplichtingen en de bewijslast van het naleven van de regelgeving bij de onderneming ligt, draagt de schuldeiser/schuldinvorderaar een zeer grote verantwoordelijkheid binnen de minnelijke invordering. Dit terwijl er eigenlijk een verantwoordelijkheid bij de consument/schuldenaar ligt om te betalen.

De nieuwe wet geldt enkel bij een minnelijke invordering. Het zou kunnen dat schuldeisers nu sneller de stap zullen zetten naar het gerechtelijk invorderingstraject en de consument meteen dagvaarden, hetgeen deze uiteraard ook niet ten goede komt. Daarnaast wordt betalingsachterstand bij handelstransacties (B2B) geregeld door de wet van 2 augustus 2002. De nieuwe wat zal hier bijgevolg niet van toepassing zijn. Opvallend is dat de wetgever tussen ondernemingen recentelijk net kortere betalingstermijnen oplegde om de nefaste gevolgen van laattijdige betaling op ondernemingen te reduceren. In de parlementaire voorbereidingen van de Wijzigingswet stond te lezen:  “Het gevolg van deze laattijdige betalingen, is dat onze kmo’s geconfronteerd worden met een gebrek aan liquiditeit, zelf betalingen uitstellen, waardoor uiteindelijk een ‘uitstelketen’ ontstaat, die het hele economische weefsel aantast (…) Op die manier worden investeringen uitgesteld, wordt afgewacht met het aanwerven van personeel, m.a.w. wordt de creatie van meerwaarde uitgesteld”.

Consumenten krijgen dankzij de nieuwe wet meer tijd om te betalen. Dit kan als gevolg hebben dat het vlot betalingsverkeer voor en door ondernemingen kan worden gehypothekeerd.

De wetgever worstelt duidelijk met de vraag wie het meeste bescherming geniet: de onderneming of de consument. Nu de consument nog steeds als economisch zwakkere en juridisch minder ervaren partij wordt beschouwd, lijkt deze uiteindelijk aan het langste eind te trekken.

Vervolgens mag de impact van de nieuwe wet op de cashflow van ondernemingen niet worden onderschat. De nieuwe wet voorziet voor de consument mogelijkheden om het uitvoeren van de betaling te ‘rekken’, dit zonder dat de schuldinvorderaar iets mag ondernemen, waardoor de consument ook weinig incentive krijgt om te betalen. Hoe langer een onderneming moet wachten op betaling, hoe groter de kans op liquiditeitsproblemen. Hierdoor moet een onderneming mogelijks zelf betalingen of investeringen uitstellen, wat de economie en het economisch verkeer uiteraard niet ten goede komt. Voor KMO’s wordt er weliswaar een kleine uitzondering voorzien wat betreft het tijdstip waarop intresten en schadebedingen mogen worden aangerekend, maar de impact hiervan ten opzichte van de periode waarin men kan moeten wachten op betaling lijkt beperkt.

Ten slotte, de vraag rijst of het doel van de nieuwe wet (nl.: bescherming van de financieel kwetsbare consument) wel bereikt wordt enkel door de consument meer tijd te geven om te betalen. De mogelijkheid om een betaling langer uit te stellen, komt een financieel kwetsbare consument niet perse ten goede. Het geeft hem de mogelijkheid om het probleem voor zich uit te schuiven en kan de perceptie geven dat er nog ruimte is om andere aankopen te doen, wat de schuldenberg alleen maar zal doen vergroten.

Of deze bedenkingen al dan niet terecht zijn, zal blijken uit de toekomst.

De wet treedt binnenkort al in werking, waardoor het voor ondernemingen van belang is om na te gaan of hun algemene voorwaarden en interne werking bij schuldinvorderingen conform is.

Indien u hierover vragen heeft of advies wenst, aarzel niet om Studio Legale Advocaten te raadplegen op 03 216 70 70 of [email protected].

 

[1] Hierna: de nieuwe wet

[2] https://etaamb.openjustice.be/nl/wet-van-20-december-2002_n2002011523.html

[3] zoals gedefinieerd in art. 1:24 paragraaf 1 Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen.

[4] Zijnde de rentevoet die de Europese Centrale Bank hanteert voor basisherfinancieringstransacties.

[5] Boek VI  van het WER bevat zoals reeds aangegeven nog specifieke wetgeving over onrechtmatige bedingen in de B2C-relatie.

[6] Art. XIX 14 WER en art. XIX 15 WER

[7] Art. XV.125/2/1 WER

[8] Art. XV.66/5 WER

In een belangrijke ontwikkeling ter bevordering van goed bestuur en ter bescherming van het bedrijfsleven heeft de overheid het Centraal Register van Bestuursverboden opgericht. Het register houdt bij welke functiehouders of kandidaat-functiehouders een bestuursverbod werd opgelegd na een veroordeling. Het register is opgericht om een einde te maken aan malafide bestuurderspraktijken door de individuen die zich schuldig hebben gemaakt aan wangedrag te identificeren.

De wet van 4 mei 2023[1] betreffende het Centraal register van bestuursverboden  is een omzetting de Richtlijn (EU) 2017/1132. [2] Deze Richtlijn was al gedeeltelijk omgezet in het Belgisch Recht, maar voor de specifieke regels inzake bestuursverboden en ondernemingsverboden was er nog actie vereist.

Met het Centraal register van bestuursverboden krijgt de overheid en derden een krachtig instrument in handen. Het Centraal register van bestuursverboden fungeert als een openbare database waarin de namen van bestuurders die een bestuurs- of ondernemingsverbod hebben opgelegd gekregen, wordt vastgelegd.

De persoonsgegevens, de begin- en einddatum van het verbod, het ondernemingsnummer waarvoor de betrokkene handelde, de datum van de veroordeling en de gronden van de veroordeling worden in de database opgenomen.[3]

Naast overheidsinstanties (o.a. griffies) kunnen ook burgers opzoekingen verrichten in het register, al zullen zij slecht beperktere toegang hebben tot de gegevens. Voor hen zal enkel de voor- en achternaam van de veroordeelde en begin- en einddatum van het opgelegde bestuursverbod zichtbaar zijn.[4]

Een bestuursverbod is een straf die een rechter bij een veroordeling aan een functiehouder in een vennootschap kan opleggen. Het is dan aan de veroordeelde verboden om gedurende een periode van drie tot tien jaar, zowel rechtstreeks als onrechtstreeks, in België een mandaat binnen een vennootschap uit te oefenen.

Een veroordeling als dader of medeplichtige voor bepaalde faillissementsmisdrijven en misbruik van vennootschapsgoederen kan ook aanleiding geven tot het algemeen verbod om een onderneming op te richten of verder te zetten, het zogenaamde ‘ondernemingsverbod’.

Indien een bestuurder een van deze sancties krijgt opgelegd zal dit moeten voorkomen dat hij in de toekomst nog langer enige bestuursfunctie kunnen bekleden bij een rechtspersoon.

In de praktijk verliep de controle op deze sancties eerder moeilijk. Het Centraal register van bestuursverboden betreft dan ook een belangrijke ontwikkeling voor de controle alsook ter bevordering van goed bestuur en ter bescherming van het bedrijfsleven.

Het is nu dan ook aan de Overheidsdiensten om het register te raadplegen bij de neerlegging van een nieuwe benoeming en deze te weigeren indien de betreffende persoon werd opgenomen in het Centraal register.

Bovendien moeten de bevoegde organen van een vennootschap, vzw, ivzw of stichting een bijkomende verklaring ondertekenen waarin wordt vermeld dat geen veroordeling tot een bestuurs- of ondernemingsverbod werd uitgesproken door een buitenlandsrechtscollege.[5]

De wet van 4 mei 2023 betreffende het Centraal register van bestuursverboden treedt in werking op 1 augustus 2023 met uitzondering van artikel 10 van de Wet van 4 mei 2023 dat in werking treedt op een datum bepaald door de Koning en uiterlijk op 1 augustus 2024.

Het register zal dan ook pas uiterlijk vanaf 1 augustus 2024 effectief raadpleegbaar zijn voor overheidsdiensten en derden.

Als u overweegt om een vennootschap op te richten of een nieuwe functiehouder binnen uw vennootschap wenst te benoemen kan u steeds met ons contact opnemen zodat bovenvermelde formaliteiten correct worden uitgevoerd.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen heeft, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03/216.70.70.

 

 

[1] Wet van 4 mei 2023 betreffende het Centraal register van bestuursverboden;

[2] Deze wet voorziet in de omzetting van artikel 1, lid 5, van Richtlijn (EU) 2019/1151 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1132 met betrekking tot het gebruik van digitale instrumenten en processen in het kader van het vennootschapsrecht, inzonderheid wat artikel 13decies van Richtlijn (EU) 2017/1132 betreft;

[3] Art. 7 Wet van 4 mei 2023 betreffende het Centraal register van bestuursverboden;

[4] Art. 10 Wet van 4 mei 2023 betreffende het Centraal register van bestuursverboden (dit artikel treedt pas in werking vanaf 1 augustus 2024);

[5] Artikel 13 Wet van 4 mei 2023 betreffende het Centraal Register van bestuursverboden.

Met de inkoop van eigen aandelen koopt de vennootschap aandelen die zij zelf heeft uitgegeven. Waarom zou een vennootschap haar eigen aandelen willen kopen en mag dit zomaar?

Een vennootschap kan verschillende redenen hebben om haar eigen aandelen in te kopen. Ten eerste kan de inkoop van eigen aandelen worden gebruikt om overtollige liquiditeiten terug te geven aan de aandeelhouders. Dit kan voordelig zijn wanneer de vennootschap meer kapitaal heeft dan nodig is voor haar bedrijfsactiviteiten.

Ten tweede kan een aandeleninkoop worden gebruikt als een strategie om de aandelenkoers van een beursgenoteerde vennootschap te ondersteunen. Door eigen aandelen op te kopen, vermindert de vennootschap het totale aantal uitstaande aandelen, waardoor de winst per aandeel kan stijgen. Hierbij geeft het management het signaal naar de markt dat zij gelooft in de onderneming en het aandeel ondergewaardeerd vindt.

Daarnaast kan de inkoop van eigen aandelen een handig instrument zijn om ontevreden aandeelhouders uit te kopen of om het personeel te belonen door het aanbieden van aandelen.

Regels en procedures

Aangezien er bij een aandeleninkoop liquide middelen uit de onderneming verdwijnen, wordt zij aan zeer strikte juridische en fiscale voorwaarden onderworpen.

Het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (hierna: WVV)[1] legt enkele belangrijke regels en procedures vast met betrekking tot de inkoop van eigen aandelen.

Ten eerste moet de beslissing tot inkoop van eigen aandelen worden genomen door de algemene vergadering van aandeelhouders.[2] De beslissing behoeft een bijzondere meerderheid van 75%. Ten tweede dienen de aandelen die in aanmerking komen voor een inkoop volstort zijn. Daarnaast moet het aanbod tot inkoop worden gericht aan alle soorten aandeelhouders en moet zij plaatsvinden onder dezelfde voorwaarden per soort van effecten, om zo een gelijke behandeling van de aandeelhouders te verzekeren. Ook dient de onderneming een onbeschikbare reserve[3] aan te leggen ten belope van het voor de uitkering aangewende bedrag, zolang de aandelen worden aangehouden door de vennootschap. Het bedrag dat voor de inkoop van eigen aandelen wordt aangewend, dient met andere woorden voor uitkering vatbaar zijn. Dat betekent dat voor de BV aan de liquiditeits- en netto-actieftest moet worden voldaan. Voor de NV geldt de klassieke netto-actieftest[4].

Voor de BV geldt sinds de invoering van het WVV een dubbele balanstest met bijhorende verslaggeving. Deze test moet schuldeisers beter beschermen.

  • Netto-actieftest[5]

De netto-actieftest moet gebeuren vooraleer de aandeelhouders beslissen om geld uit te keren uit het vermogen van de vennootschap, zoals bij de inkoop van eigen aandelen het geval is. Onder netto-actief wordt verstaan het totaalbedrag van de activa, verminderd met de voorzieningen, de schulden en de nog niet afgeschreven bedragen van de oprichtings- en uitbreidingskosten en de kosten voor onderzoek en ontwikkeling. Het netto-actief van de onderneming mag niet negatief zijn of mag niet negatief worden door de voorgenomen uitkering. De netto-actieftest is identiek voor de NV.

  • Liquiditeitstest[6]

Bij de liquiditeitstest wordt er nagegaan of de vennootschap na de uitkering in staat blijft om haar schulden te betalen naarmate die opeisbaar worden in de 12 maanden die op de uitkering volgen. Kan ze dat niet, dan mag het bestuursorgaan van de vennootschap geen uitbetaling doen.

Van elk van beide testen stelt het bestuursorgaan een bijzonder verslag op dat de nodige boekhoudkundige en financiële onderbouwing bevat.

Wijzigingen onder het WVV

De belangrijkste wijziging onder het WVV is dat er niet langer een beperking geldt van een inkoop van eigen aandelen tot maximum 20% van de aandelen die het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen. Ook de regel dat een BV binnen de twee jaar na de inkoop van haar eigen aandelen deze moet vervreemden werd door de invoering van het WVV geschrapt.

Conclusie

De inkoop van eigen aandelen biedt vennootschappen de mogelijkheid om hun eigen aandelen terug te kopen. Een vennootschap kan hiertoe verschillende redenen hebben, zoals het teruggeven van overtollige liquiditeiten aan aandeelhouders of het ondersteunen van de aandelenkoers.

Als u overweegt om eigen aandelen in te kopen, is het raadzaam om professioneel advies in te winnen en de specifieke bepalingen van het WVV te raadplegen om ervoor te zorgen dat u voldoet aan alle wettelijke vereisten. Studio Legale Advocaten kan u hierbij steeds begeleiden.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

 

 

 

 

[1] Artikel 5:145 WVV voor de BV & artikel 7:215 WVV voor de NV

[2] Dit is niet het geval bij een aanbod van aandelen aan het personeel

[3] Men zal hierbij rekening houden met de werkelijke waarde van deze aandelen. Een waardering van de aandelen is dus nodig.

[4] Art. 7:212 WVV: “Geen uitkering mag gebeuren indien het nettoactief, zoals dat blijkt uit de jaarrekening, is gedaald of ten gevolge van de uitkering zou dalen beneden het bedrag van het gestorte of, indien dit hoger is, van het opgevraagde kapitaal, vermeerderd met alle reserves die volgens de wet of de statuten niet mogen worden uitgekeerd. Voor de toepassing van deze bepaling wordt het niet afgeschreven gedeelte van de herwaarderingsmeerwaarden gelijkgesteld met een krachtens de wet als onbeschikbaar gestelde reserve. Onder nettoactief moet worden verstaan het totaalbedrag van de activa, verminderd met de voorzieningen, de schulden en, behoudens in uitzonderlijke gevallen te vermelden en te motiveren in de toelichting bij de jaarrekening, de nog niet afgeschreven bedragen van de oprichtings- en uitbreidingskosten en de kosten voor onderzoek en ontwikkeling.”

[5] Art. 5:143 WVV

[6] Art. 5:142 WVV

Het UBO-register mag dan toch niet openbaar gemaakt worden voor het publiek

Met het arrest van 22 november 2022 stelt het Hof van Justitie dat het UBO-register mag blijven, maar dat aan de openbaarheid voor het grote publiek ervan een einde komt. Dit arrest volgt na prejudiciële vragen die door een Luxemburgse rechter werden gesteld.

Wat is het UBO-register?

Het UBO-register is een register voor uiteindelijke begunstigden in België voorzien door de Wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten.

Deze wet is de omzetting van de Europese Richtlijn 2015/849 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme.

Op basis hiervan zijn lidstaten van de EU verplicht om maatregelen te nemen zodat enerzijds vennootschappen en andere juridische entiteiten die binnen hun juridisch grondgebied zijn opgericht toereikende, accurate en actuele informatie over hun uiteindelijke begunstigden inwinnen en bijhouden. Anderzijds moet er een centraal register met informatie over de uiteindelijke begunstigden van die entiteiten zijn om de toegang tot die informatie te vereenvoudigen.[1]

Wat veranderde er met het arrest

In het arrest dd. 22 november 2022 werd de ongeldigheid vastgesteld van de bepaling uit de Antiwitwasrichtlijn waardoor lidstaten verplicht werden ervoor te zorgen dat de informatie over de uiteindelijke begunstigden van binnen hun grondgebied opgerichte vennootschappen en andere juridische entiteiten in alle gevallen voor het grote publiek toegankelijk is.

Het Hof van Justitie stelde dat de eerbiediging van het privéleven uit artikel 7 en de bescherming van persoonsgegevens uit artikel 8 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie hierdoor ernstig geschonden worden.

Met de invoering van deze regel was de wetgever van mening hiermee bij te dragen tot de verwezenlijking van doelstelling van algemeen belang doordat de maatregel beoogt om het witwassen van gelden de financiering van terrorisme te voorkomen.

Het Hof van Justitie oordeelde echter dat de maatregel niet beperkt is tot wat strikt noodzakelijk is. Daarnaast is deze ook niet evenredig met het nagestreefde doel, én worden er te weinig waarborgen ingebouwd ter bescherming van de persoonsgegevens van de betrokkenen.[2]

In België konden burgers het UBO-register tot voor kort publiek raadplegen door voorafgaand een verzoek om raadpleging in te dienen. Bij het verzoek moest u als burger een formulier invullen dat het KBO-nummer bevat van de entiteit die het voorwerp is van uw raadpleging, de gegevens van de aanvrager en een verantwoording van het verzoek indienen. Een aanvraag kon dan geweigerd worden indien er geen legitieme redenen werden opgegeven ter consulatie van het register.[3]

Naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie  van de Europese Unie publiceerde de FOD financiën een bericht op hun website met de boodschap dat ingevolge het arrest van 22 november 2022 de toegang van leden van het grote publiek tot informatie over uiteindelijke begunstigden tijdelijk is opgeschort. Het bericht bevestigde ook dat de toegang voor bevoegde en onderworpen autoriteiten gehandhaafd blijft.[4]

Ondertussen werd op de website van de FOD financiën een bericht gepost waar te lezen staat dan in afwachting van IT-ontwikkelingen om het UBO-register aan te passen aan de nieuwe wettelijke bepalingen, raadplegingsverzoeken kunnen worden verzonden per e-mail naar: [email protected]

Of er nu met het arrest van het Hof van Justitie een grote stap terug is genomen op het vlak van bestrijden van witwaspraktijken, valt te nuanceren daar het enkel gevolgen heeft op de toegang voor het grote publiek tot gegevens van uiteindelijke begunstigde van vennootschappen. Voor alle andere juridische structuren zijn de gegevens van de uiteindelijke begunstigde al sinds voor dit arrest enkel toegankelijk voor leden van het brede publiek die een legitiem doel voorhanden hebben.[5]

Nieuw is dat het UBO-KB een lijst heeft opgenomen met wat als een legitiem doel kan worden beschouwd.[6]

GDPR

In dit arrest werd als derde prejudiciële vraag een vraag gesteld met betrekking tot overeenstemming met de bepalingen van de gegevensbeschermingsrichtlijn. Omdat werd besloten dat de bepaling die de verplichting oplegt dat de registers publiek raadpleegbaar moeten zijn, nietig is, achtte het HvJ het niet meer nodig om de vraag met betrekking tot de overeenstemming met de gegevensbeschermingsrichtlijn te beantwoorden.

Gezien het Hof reeds voor de toets aan de eerste vraag vaststelde dat de maatregel niet beperkt is tot wat strikt noodzakelijk is, kan gesteld worden dat het wellicht niet om een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens kan gaan op grond van art. 6 GDPR.

In het verleden werd de publieke toegang tot het Belgisch UBO-register reeds bekritiseerd door de Gegevensbeschermingsautoriteit.[7]  In het advies nr. 246 2022 van 9 november 2022 werd reeds opgemerkt dat de toegang of weigering van toegang tot het UBO-register onderworpen dient te zijn aan striktere criteria en voorwaarden. Tot op heden was het onduidelijk in welke gevallen het verlenen van toegang disproportioneel zou zijn voor de grondrechten van de uiteindelijke begunstigde, met name het recht op privacy en bescherming van persoonsgegevens.

Om tegemoet te komen aan de vereisten van gegevensbescherming, heeft de wetgever ten eerste de vier verschillende doeleinden van het UBO-register opgenomen:

  • De bescherming van het financiële stelsel door middel van preventie, opsporing en onderzoek van witwassen en terrorismefinanciering en de daarmee verban houdende basismisdrijven,
  • Het faciliteren van de toepassing en de controle van de verplichtingen inzake embargo’s, bevriezingen van tegoeden en ander beperkende maatregelen;
  • Het verhogen van transparantie van juridische constructies en entiteiten;
  • Het register moet een nuttig instrument vormen in strijd tegen witwasparktijken voor de actoren en instanties die toegang krijgen tot het register.

Ten tweede heeft de wetgever met de wet van 8 februari 2023 de categorieën persoonsgegevens die het UBO-register verwerkt, in de wet zelf opgenomen. Het gaat met name over:

  • Identificatiegegevens;
  • Contact- en verblijfsgegevens;
  • De categorie(ë)n van uiteindelijke begunstigde waartoe de natuurlijke persoon behoort;
  • De aard en de omvang van de door de natuurlijke persoon aangehouden economische belang of zeggenschap in de entiteiten en constructies die rapportering plichtig zijn;
  • De datum waarop de natuurlijke persoon uiteindelijke begunstigde is geworden en in geval van een onrechtstreekse uiteindelijke begunstigde ook de identificatiegegevens van de tussenpersonen.

Besluit

Naar aanleiding van het arrest wordt nu ook van het grote publiek een legitiem belang vereist indien zij het UBO-register wensen te raadplegen voor vennootschappen. Dit was voordien reeds vereist voor uiteindelijke begunstigden van alle andere juridische structuren.

Concreet kan het grote publiek nu in afwachting van IT-ontwikkelingen om het UBO-register aan te passen aan de nieuwe wettelijke bepalingen, raadplegingsverzoeken sturen per e-mail naar: [email protected]. Belangrijk daarbij is dat wordt toegelicht op welk legitiem belang u zich denkt te beroepen.

Daarnaast kwam de wetgever tegemoet aan de vereisten van gegevensbescherming door enerzijds de verschillende doeleinden van het UBO-register op te nemen in de wet, en anderzijds de categorieën van persoonsgegevens die het UBO-register verwerkt in de wet op te nemen.

Gebruikte juridische bronnen:

  • Wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, BS 6 oktober 2017;
  • Koninklijk besluit van 8 februari 2023 tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 juli 2018 betreffende de werkingsmodaliteiten van het UBO-register;
  • HvJ 22 november 2022, nr. C-37/20 , ECLI:EU:C:2022:912;
  • Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie;
  • Gebruikshandleiding van de toepassing UBO versie “burger”, https://financien.belgium.be/sites/default/files/thesaurie/20220502_Handleiding_Burger_NL.pdf;
  • Advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit nr. 246/2022 van 9 november 2022;
  • DESMYTTERE, F., “Het UBO-register: verboden toegang voor onbevoegden?”, AFT 2023/1, 6-29.

Gebruikte media bronnen:

[1] Artikel 73-75 Wet 18 september tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, BS 2017.

[2] HvJ 22 november 2022, nr. C-37/20 , ECLI:EU:C:2022:912.

[3] Gebruikshandleiding van de toepassing UBO versie “burger”, https://financien.belgium.be/sites/default/files/thesaurie/20220502_Handleiding_Burger_NL.pdf

[4] Nieuwsoverzicht FOD financiën, https://financien.belgium.be/nl/E-services/Ubo-register; F., DESMYTTERE, “Het UBO-register: verboden toegang voor onbevoegden?”, AFT 2023/1, 6-29.

[5] R., GOOSSENS, “Een presentje voor de oliarchen”,  https://www.standaard.be/cnt/dmf20221202_98057145 , F., DESMYTTERE, “Het UBO-register: verboden toegang voor onbevoegden?”, AFT 2023/1, 28. (met de nuance voor uiteindelijke begunstigen van (internationale) vzw’s en stichtingen); P., VAN MALDEGEM, “UBO-register raadpleegbaar door grote publiek onder voorwaarden”, https://www.tijd.be/netto/analyse/belastingen/ubo-register-raadpleegbaar-door-grote-publiek-onder-voorwaarden/10449524.html.

[6] Art. 10, §3 UBO-KB.

[7] Advies nr. 246/2022 van 9 november 2022, overweging 35-44.

Met het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (hierna: WVV) werd de regelgeving inzake financiële steunverlening in aanzienlijke mate versoepeld. Onder het oude Wetboek van Vennootschappen (hierna: W.Venn.) gold er (de facto) nog een absoluut verbod[1] op het verlenen van financiële steun door de vennootschap bij de verkrijging van haar eigen aandelen door een derde partij. Onder Europese impuls[2] trachtte de wetgever in 2009[3] te evolueren naar een principiële toelaatbaarheid van financiële steunverlening, maar de strikte voorwaarden hypothekeerde de toepassing ervan in de praktijk aanzienlijk. Met de invoering van de WVV is financiële steunverlening flexibeler gemaakt en weerspiegelt zij de veranderingen in het vennootschapsrecht dat de praktijk beoogde.

Begrip

Financiële steunverlening wordt binnen de overnamepraktijk gedefinieerd als een instrument waarbij de over te nemen vennootschap zelf financiële middelen ter beschikking stelt aan de kandidaat-koper. Wie een onderneming overneemt, zal vaak geld lenen bij een kredietinstelling om de overname (gedeeltelijk) te financieren, waarbij deze laatste bepaalde zekerheden zal bedingen ter waarborging van haar lening. Om dit vermijden zou de overgenomen vennootschap een deel van haar geldmiddelen kunnen uitlenen aan de overnemer.

Er kunnen dus een vijftal constitutieve voorwaarden worden onderscheiden om te kunnen spreken van financiële steunverlening/bijstand:[4]

  • het voorschieten van middelen, toestaan van leningen of stellen van zekerheden;
  • door een target (NV/BV/CV);
  • aan een derde;
  • met het oog op de verkrijging of inschrijving van op;
  • haar aandelen, winstbewijzen of aandeelcertificaten.

Er bestaan twee vormen van financiële steunverlening. Financiële steunverlening in de vorm van een voorschot van (geld)middelen of een lening (directe financiële steunverlening) en financiële steunverlening als zekerheid (indirecte financiële steunverlening). Bij deze laatste vorm zal men niet rechtstreeks de aankoop van bepaalde effecten financieren, maar zal men de financiering enkel vergemakkelijken door het stellen van bepaalde zekerheden, zoals bijvoorbeeld een hypotheekstelling of een pand op het handelsfonds.[5]

Voorwaarden onder het oud W.Venn.

Vóór de invoering van het WVV golden de volgende strikte voorwaarden voor financiële steunverlening:[6]

  • de verantwoordelijkheid van de verrichting lag bij het bestuursorgaan, die op die manier procedures inzake bestuurdersaansprakelijkheid riskeerden;

  • de financiering moest plaatsvinden tegen billijke marktvoorwaarden, wat in de praktijk moeilijk toe te passen viel;

  • de verrichting vereiste een beslissing van de algemene vergadering met de bijzondere meerderheden van een statutenwijziging waardoor een dwarsliggende aandeelhouder de hele operatie kon blokkeren;

  • het bestuursorgaan moest een uitvoerig gemotiveerd verslag opstellen over de redenen, het belang voor de vennootschap, de voorwaarden voor de financiering, de eraan verbonden risico’s voor liquiditeit en solvabiliteit én de prijs voor de aankoop van de aandelen door de derde. Dit verslag diende, inclusief overnameprijs, gepubliceerd te worden in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad;

  • de financieringsmiddelen moesten voor uitkering vatbaar zijn met een boeking op het passief van een onuitkeerbare beschikbare reserve tot gevolg;

  • ingeval van de verkoop van eerder door de vennootschap ingekochte eigen aandelen was een billijke prijs vereist, hetgeen in de praktijk moeilijk was te beoordelen.

Voorwaarden onder het WVV

Met de invoering van het WVV wordt de toepassing van financiële steunverlening flexibeler ingevuld, zowel in de kapitaalloze besloten vennootschap (BV)[7], als in de naamloze vennootschap (NV)[8].

Ten eerste speelt het vereiste van financiering aan billijke marktvoorwaarden niet langer in de BV/CV. Een begrip dat in de praktijk een grote beoordelingsmarge kreeg toegewezen, met de nodige rechtsonzekerheid als gevolg. Voor de NV geldt deze voorwaarde nog wel.

Ten tweede is het niet langer nodig voor het bestuursorgaan om een bijzonder verslag over de voorgenomen financiering te publiceren. Het opmaken van een verslag blijft verplicht, maar de neerlegging ervan in het Belgisch Staatsblad is niet meer verplicht voor de BV. In de NV volstaat het om de loutere neerlegging van het verslag te publiceren waardoor de inhoud geheim kan blijven.

Tot slot moeten de middelen nog steeds vatbaar zijn voor uitkering met toepassing van de netto-actieftest en de liquiditeitstest.

Besluit

Mondjesmaat is de Belgische wetgever geëvolueerd van een absoluut verbod naar een principiële toelaatbaarheid van financiële steunverlening binnen de overnamepraktijk. Eerst in 2009 met de tenuitvoerlegging van het KB van 8 oktober 2008 dat – zoals later gebleken – een te rigide systeem invoerde voor een aantrekkelijke toepassing van financiële steunverlening. Met de invoering van het WVV werden de strikte voorwaarden verder versoepeld. Voortaan mag een vennootschap middelen voorschieten, leningen toestaan of zekerheden stellen met het oog op de verkrijging van haar aandelen door derden als:[9]

  • de verrichting is toegelaten door een voorafgaand besluit van de algemene vergadering, genomen met naleving van de aanwezigheids- en meerderheidsvereisten voorgeschreven voor een statutenwijziging;

  • de verrichting gebeurt onder de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan dat ter zake een verslag opstelt waarin de redenen voor de verrichting en de voorwaarden waartegen deze plaatsvindt worden vermeld, samen met de daaraan verbonden risico’s voor de liquiditeit en de solvabiliteit van de vennootschap. In de NV moet de neerlegging van het verslag worden gepubliceerd;

  • het voor de verrichting uitgetrokken bedrag voor uitkering vatbaar is, met toepassing van de netto-actieftest en de liquiditeitstest.

  • de vennootschap aan de passiefzijde van haar balans een onbeschikbare reserve opneemt, ten bedrage van de totale financiële bijstand, en waarop terugnemingen kunnen gebeuren evenredig met de vermindering van de verleende steun.

 

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

 

Juridische bronnen:

  • RICHTLIJN 2006/68/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 6 september 2006 tot wijziging van Richtlijn 77/91/EEG van de Raad met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal

  • 8 OKTOBER 2008. – Koninklijk besluit tot wijziging van het Wetboek van vennootschappen ingevolge Richtlijn 2006/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 tot wijziging van Richtlijn 77/91/EEG van de Raad met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal

  • DELLA FAILLE, X., “L’assistance financière: montage méconnu en droit des sociétés”, D.A.O.R. 2022/2 – n°142 – p.47.

  • 23 MAART 2019 – Wetboek van vennootschappen en verenigingen

  • 7 MEI 1999 – WETBOEK VAN VENNOOTSCHAPPEN

 

[1] Uitzondering: het eigen personeel van de vennootschap kon onder bepaalde omstandigheden al wel aandelen verwerven van de vennootschap.

[2] RICHTLIJN 2006/68/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 6 september 2006 tot wijziging van Richtlijn 77/91/EEG van de Raad met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal

[3] 8 OKTOBER 2008. – Koninklijk besluit tot wijziging van het Wetboek van vennootschappen ingevolge Richtlijn 2006/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 tot wijziging van Richtlijn 77/91/EEG van de Raad met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal

[4] Zie artt. 5:152, 6:118 en 7:227 WVV.

[5] DELLA FAILLE, X., “L’assistance financière: montage méconnu en droit des sociétés”, D.A.O.R. 2022/2 – n°142 – p.47.

[6] Zie artikel 329 en 629 W.Venn.

[7] Zie artikel 5:152 WVV.

[8] Zie artikel 7:227 WVV.

[9] Zie artikel 5:152 WVV en artikel 7:227 WVV.

Met de eIDAS Verordening[1] heeft Europa getracht de rechtszekerheid en het vertrouwen in elektronische transacties in de interne markt te vergroten door te voorzien in een gemeenschappelijke grondslag voor veilige elektronische interactie tussen burgers, bedrijven en overheden.[2] Maar hoe rechtsgeldig is uw digitale handtekening?

Het opbouwen van vertrouwen in de online-omgeving is immers essentieel voor economische en sociale ontwikkeling. Een gebrek aan vertrouwen leidt ertoe dat consumenten, bedrijven en overheden aarzelen om transacties elektronisch uit te voeren en van nieuwe diensten gebruik te maken.[3] Europa streeft dan ook naar een volledig geïntegreerde digitale eengemaakte markt die het gebruik van onlinediensten vergemakkelijkt, met bijzondere aandacht voor de facilitering van veilige elektronische identificatie en authenticatie.[4] Één van die middelen om dit verwezenlijken betreft de elektronische handtekening.

De eIDAS-verordening onderscheidt drie soorten rechtsgeldige elektronische handtekeningen:

  1. Gewone elektronische handtekening

Dit zijn gegevens in elektronische vorm die gehecht zijn aan of logisch verbonden zijn met andere gegevens in elektronische vorm, en die door de ondertekenaar worden gebruikt om te ondertekenen.[5] In veel situaties een milieuvriendelijk, efficiënt en veilig alternatief voor de klassiek handgeschreven handtekening. Zo dient men bijvoorbeeld niet langer een bepaald document te printen, te ondertekenen en per post te verzenden. Zij biedt echter wel geen garanties voor de authenticiteit van de handtekening (lees: de zekerheid omtrent de identiteit van de ondertekenaar) of de integriteit van het document (lees: de controle op eventuele wijzigingen van het document).

Hoewel een gewone elektronische handtekening niet wordt gelijkgesteld met een handgeschreven handtekening, kan de ondertekenaar wel terugvallen op het non-discriminatiebeginsel.[6] Dit beginsel houdt in dat een rechter de elektronische handtekening niet kan weigeren louter omwille van het elektronische karakter ervan. Dit betekent echter niet dat dit soort elektronische handtekening dezelfde juridische waarde heeft als een handgeschreven handtekening.

  1. Geavanceerde elektronische handtekening

Dit is een elektronische handtekening die:

  • op een unieke wijze aan de ondertekenaar is verbonden (bv. door aan de ondertekenaar een unieke code/private sleutel toe te kennen);

  • het mogelijk maakt om de ondertekenaar te identificeren (bv. door middel van een identiteitscertificaat);

  • tot stand komt met gegevens voor het aanmaken van elektronische handtekeningen die de ondertekenaar, met een hoog vertrouwensniveau, onder zijn uitsluitende controle kan gebruiken (bv. de toegang tot een private sleutel is enkel mogelijk na een pincode);

  • en wijzigingen achteraf traceerbaar maakt (bv. audit-trail of hashing).[7]

Een geavanceerde handtekening vereist dus een aantal technische controles die aantonen dat de handtekening authentiek is en dat het te ondertekenen document integer blijft. Ze biedt dus meer garanties voor authenticiteit en integriteit dan een gewone elektronische handtekening. Net zoals het geval is bij de gewone elektronische handtekening, wordt de geavanceerde elektronische handtekening niet gelijkgesteld met een handgeschreven handtekening, maar kan de ondertekenaar wel terugvallen op het non-discriminatiebeginsel[8].

  1. Gekwalificeerde elektronische handtekening

Dit is een geavanceerde elektronische handtekening die:

  • aangemaakt is met een gekwalificeerd middel voor het aanmaken van elektronische handtekeningen (bv. geconfigureerde software en/of hardware om een elektronische handtekening aan te maken en die aan bepaalde eisen voldoet);

  • gebaseerd is op een gekwalificeerd certificaat voor elektronische handtekeningen afgegeven door een gekwalificeerde verlener van vertrouwensdiensten (bv. een handtekeningcertificaat dat aan bepaalde eisen voldoet).[9]

Het betreft een technisch complexe vorm van ondertekening die, vergeleken met de gewone en geavanceerde handtekening, juridisch het meeste garanties biedt op het vlak van authenticiteit van de handtekening en integriteit van het ondertekende document. Het belangrijkste voorbeeld van een gekwalificeerde elektronische handtekening is de ondertekening via eID of via de Itsme-applicatie.

Deze elektronische handtekening wordt wel gelijkgesteld met een handgeschreven handtekening. Dat betekent dat de gekwalificeerde elektronische handtekening dezelfde rechtsgevolgen heeft als een handgeschreven handtekening.[10] De gekwalificeerde elektronische handtekening geniet eveneens de werking van het non-discriminatiebeginsel. Bovendien wordt een gekwalificeerde elektronische handtekening in alle andere lidstaten van de Europese Unie erkend wanneer zij gebaseerd is op een in een lidstaat afgegeven handtekeningcertificaat.[11]

Besluit

In de Europese Unie wordt de geldigheid van een elektronische handtekening in de zin van eIDAS principieel erkend. Zij komt ook vaker voor dan je denkt. Denk maar bijvoorbeeld aan het gebruik van een pincode waarmee je geld afhaalt bij je bank of het ondertekenen van je digitale belastingbrief met je eID.

Maar net zoals een klassiek geschreven handtekening kan worden betwist, kan een partij ook steeds de geldigheid van een elektronische handtekening aanvechten. Wij raden dan ook aan om – afhankelijk van de (formele/informele) context waarin u zich bevindt – een beroep te doen op een gewone elektronische handtekening, dan wel een geavanceerde of gekwalificeerde handtekening.

 

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

 

Juridische bronnen:

[1] VERORDENING (EU) Nr. 910/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG

[2] Zie overweging (2) eIDAS Verordening

[3] Zie overweging (1) eIDAS Verordening

[4] Zie overweging (5) eIDAS Verordening

[5] Zie artikel 3.10 eIDAS Verordening

[6] Zie artikel 25.1 eIDAS Verordening

[7] Zie artikel 3.11 en artikel 26 eIDAS Verordening

[8] Zie artikel 25.1 eIDAS Verordening

[9] Zie artikel 3.12 eIDAS Verordening

[10] Zie artikel 25.2 eIDAS Verordening

[11] Zie artikel 25.3 eIDAS Verordening

Minister van Financiën, Vincent van Peteghem, wil elektronische facturatie of e-invoicing binnenkort tussen ondernemingen verplicht maken. Dit voornemen blijkt uit zijn beleidsnota Financiën voor 2022 en maakt deel uit van een bredere fiscale hervorming.[1] Op 2 maart 2023 legde minister Van Peteghem zijn voorstel tot een eerste fase van de hervorming op tafel.[2] Digitale facturen worden de regel en de papieren versie de uitzondering wanneer de klant hierom verzoekt.

Standaardisering

Minister Van Peteghem wil met de elektronische facturatie een gestandaardiseerd systeem in het leven roepen, zoals dat thans bestaat in de verhouding tussen ondernemingen en de overheid. Een elektronische factuur is een factuur opgemaakt, verzonden en ontvangen in een gestructureerde elektronische vorm, zonder enige menselijke tussenkomst. Op deze manier wordt automatische en elektronische verwerking ervan mogelijk. Elektronische facturatie of e-invoicing is de automatisering van het gehele facturatieproces. Het louter verzenden van een factuur in pdf-formaat via e-mail wordt niet beschouwd als e-invoicing. Dergelijke factuur is immers enkel gedigitaliseerd voor de verzender en het verwerkingsproces is niet geautomatiseerd.

Voor de opmaak van de digitale facturen gebruikt men een UBL-bestand (Universal Business Language). Volgens Wikipedia is UBL “een standaard voor elektronische bedrijfsvoering, bijvoorbeeld voor het opstellen van facturen of bestelbonnen, ontwikkeld door OASIS. UBL maakt gebruik van XML, dat gebaseerd is op de ebXML Core Components.”[3] Deze standaard heeft een specifieke codering en wordt gebruikt om digitale facturen in te lezen en te versturen door middel van boekhoudprogramma’s die compatibel zijn met UBL-bestanden.

De Europese norm voor e-facturatie, zijnde UBL, werd vastgelegd in de Europese e-invoicingrichtlijn[4].

Voordelen voor ondernemingen

De verwerking van facturen is vaak een tijdrovende administratieve last. De invoering van e-invoicing brengt voor ondernemingen dan ook tal van voordelen met zich mee. Ten eerste vermindert dit systeem aanzienlijk de bedrijfskosten (minder papierverbruik, minder handmatig werk, minder transportkosten etc.). De facturen kunnen ook zeer eenvoudig en goedkoop worden bewaard. Ten tweede bereikt een elektronische factuur haar bestemmeling veel sneller, waardoor betalingstermijnen beter gerespecteerd kunnen worden. Elektronische facturen worden gemiddeld tot 7 dagen sneller betaald dan papieren facturen. Ten derde verkleint het risico op (boekhoud)fouten en ontbrekende gegevens. Ten vierde verkleint eveneens de kans op factuurfraude. Indien de leverancier gevalideerd is, weet de klant dat de factuur wel degelijk van de betreffende leverancier afkomstig is en het geen “spookfactuur” betreft.

Voordelen voor de overheid

Voor de overheid is de elektronische facturatie een voordelige evolutie voor wat betreft de btw-inning. In vergelijking met onze buurlanden is de btw-kloof (de zogenaamde VAT Gap) in België relatief groot. De btw-kloof is het verschil tussen datgene wat de overheid zou moeten ontvangen en datgene wat de overheid effectief int. De overstap naar e-invoicing zou de btw-kloof verkleinen tot op het niveau van onze buurlanden. Een tijdige en juiste heffing, inning en invordering van de belasting is één van de kernopdrachten van de administratie van Minister van Peteghem. Het betreft een manier om de belastingontvangsten te verhogen, zonder aanpassingen door te voeren aan de belastingen zelf.

Implementatie

Hoewel het vooralsnog onduidelijk is hoe de wetgeving omtrent deze verplichting er zal uitzien, staat het wel vast dat deze verplichting er in de nakende toekomst daadwerkelijk komt. De implementatie zal in fasen gebeuren. Voorzienbaarheid is een prioriteit. Eerst worden grote ondernemingen onderworpen en vervolgens komen kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) aan bod. Voor grote ondernemingen zal de verplichting wellicht aanvangen vanaf juli 2024.

Verhouding ondernemingen en overheid (B2G): reeds juridisch kader voor elektronische facturatie

In de B2G-context (Business to Government) werd reeds een juridisch kader gecreëerd omtrent de verplichte elektronische facturatie met het Koninklijk Besluit van 9 maart 2022.[5] Het Koninklijk Besluit voorziet een gefaseerde totstandbrenging van de verplichting, in functie van de waarde van de overheidsopdracht of de concessie:

  • Eerste fase: facturen met een geraamde waarde gelijk aan of hoger dan de drempel voor de Europese bekendmaking (214.000 euro) en die vanaf 1 november 2022 worden bekendgemaakt;
  • Tweede fase: facturen met een geraamde waarde gelijk aan of hoger dan 30.000 euro en die worden bekendgemaakt vanaf 1 mei 2023;
  • Derde fase: facturen met een geraamde waarde onder 30.000 euro en die worden bekendgemaakt vanaf 1 november 2023, uitgezonderd facturen met een geraamde waarde onder 3.000 euro. Laatstgenoemde facturen zijn immers vrijgesteld, maar elk bestuursniveau kan besluiten deze vrijstelling niet toe te passen of een andere datum te eisen.

Voor facturen voor opdrachten zonder verplichting tot bekendmaking, geldt de datum van uitnodiging voor het indienen van een offerte.

Uw onderneming voorbereiden

Wij raden ondernemingen aan om te anticiperen op de nieuwe verplichting en de nodige facturatie software aan te schaffen die e-invoicing mogelijk maakt. Er bestaat niet één type software die geschikt is voor elke onderneming. Zo heeft een freelancer andere noden en budgetten dan een kmo. Het is aan elke onderneming om na te gaan welke software voor haar het meest geschikt is.

Vanaf 2024 wordt de elektronische facturatie wellicht geleidelijk geïmplementeerd. Gelet op de vele voordelen opgesomd in dit artikel kan het echter de moeite lonen om al sneller met e-invoicing aan de slag te gaan.

Indien u verder nog vragen heeft of bijkomende informatie wenst over deze materie, aarzel niet ons te contacteren!

Bronnen

Wetsvoorstel van 11 mei 2022 tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties teneinde e-facturatie tussen ondernemingen te realiseren, Parl.St. Kamer 2021-22, nr. 2682/001,  (https://www.dekamer.be/FLWB/PDF/55/2682/55K2682001.pdf).

Beleidsnota Financiën voor 2022, Parl.St. Kamer 2021-22, nr. 2294/004 (https://www.dekamer.be/FLWB/PDF/55/2294/55K2294004.pdf).

De eerste fase van de bredere fiscale hervorming, 2 maart 2023, https://vanpeteghem.belgium.be/sites/default/files/articles/Eerste%20fase%20bredere%20fiscale%20hervorming.pdf.

Universal Business Language, https://nl.wikipedia.org/wiki/Universal_Business_Language.

Medialinks

Verplichte b2b elektronische facturatie komt eraan, (https://www.vlaio.be/nl/events/verplichte-b2b-elektronische-facturatie-komt-eraan-220929).

Juridisch kader, (https://overheid.vlaanderen.be/juridisch-kader-e-invoicing).

België breidt B2G elektronische facturatie uit naar al zijn leveranciers, 21 april 2022, (https://edicom.nl/blog/belgie-breidt-b2g-elektronische-facturatie-uit-naar-al-zijn-leveranciers).

België gaat B2B elektronische facturatie verplicht stellen, 07.03.2023, (https://edicom.nl/blog/belgie-gaat-b2b-elektronische-facturatie-verplicht-stellen).

België gaat B2B elektronische facturatie verplicht stellen, https://edicom.nl/blog/belgie-gaat-b2b-elektronische-facturatie-verplicht-stellen

Minister van Financiën Van Peteghem neemt verplichte e-invoicing op in beleidsnota Financiën 2022, februari 2022, (https://blog.billit.be/2022/02/22/minister-van-financien-van-peteghem-neemt-verplichte-e-invoicing-op-in-beleidsnota-financien-2022/).

E-invoicing verplicht in België vanaf 2024? 7 vragen en antwoorden, (https://www.comanage.be/nl/blog/e-invoicing-belgie-vlaanderen).

[1] Beleidsnota Financiën voor 2022, Parl.St. Kamer 2021-22, nr. 2294/004 (https://www.dekamer.be/FLWB/PDF/55/2294/55K2294004.pdf).

[2] De eerste fase van de bredere fiscale hervorming, 2 maart 2023, https://vanpeteghem.belgium.be/sites/default/files/articles/Eerste%20fase%20bredere%20fiscale%20hervorming.pdf.

[3] Universal Business Language, https://nl.wikipedia.org/wiki/Universal_Business_Language.

[4] Richtlijn 2014/55/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake elektronische facturering bij overheidsopdrachten

[5] Koninklijk Besluit van 9 maart 2022 tot vaststelling van de modaliteiten aangaande de verplichting voor ondernemers op het gebied van de elektronische facturering in het kader van overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten

In het najaar van 2022 kregen onze bekendste influencers een boodschap in de bus van de federale overheidsdienst Economie. Zij die geld verdienen  met online reclame moeten adres en ondernemingsnummer vermelden op hun sociaal-mediakanaal. Een maatregel die heel wat stof deed opwaaien in influencerland. Ook moeten zij de bepalingen over reclame uit het Wetboek economisch recht (WER) strikt naleven.

Iedereen die online reclame maakt en hiermee geld verdient, moet zijn of haar adres en ondernemingsnummer vermelden op hun profielen en sociale mediakanalen. Een van de verplichtingen die tot stand is gekomen als gevolg van Europese richtlijnen[1] die influencers voortaan verplicht om een aantal concrete richtlijnen te volgen. Maar de maatregel kan bij de influencers zelf op weinig begrip rekenen. Zo lieten verschillende influcencers, zoals Acid – onze bekendste vlogger van Vlaanderen – al weten hun adres niet te zullen vermelden. De regelgeving staat dan ook op gespannen voet met de eerbiediging van het privéleven, klinkt het.

 

Net zoals de traditionele celebrities, beschikken influcencers over een rijke achterban aan digitale volgers. Door het verplicht vermelden van hun maatschappelijke zetel (lees: woonplaats) zullen er ongetwijfeld fans zijn die hun idool graag een bezoekje willen brengen. Iets wat de influencers terecht te allen tijde willen vermijden. Zo deelde cartoonist lecctr nog het volgende mee op zijn twitteraccount:

Begrip

Een influencer wordt over het algemeen beschreven als een natuurlijke persoon of virtuele entiteit met een groter dan gemiddeld bereik op een desbetreffend platform.[2] Wanneer u als contentcreator op regelmatige basis reclameberichten publiceert voor merken, oefent u een zelfstandige beroepsactiviteit uit en beschouwt de wetgever u als een onderneming in de zin van het Wetboek van economisch recht.

Dat heeft als gevolg dat u uw ondernemingsgegevens zoals ondernemingsnummer, adres en e-mailadres op uw sociale mediapagina’s en website(s) moet toevoegen. Doet u die registratie niet, dan is er sprake van een inbreuk op het WER en kan de influcencer een boete oplopen van maar liefst € 80.000,00. Uw werk wordt dan beschouwd als sluikwerk, hetgeen verboden en strafbaar is.[3]

Zo bepaalt artikel XII.6. WER het volgende:

 “Onverminderd de overige wettelijke en reglementaire informatievoorschriften zorgt elke dienstverlener van de informatiemaatschappij ervoor dat de afnemers van de dienst en de bevoegde autoriteiten gemakkelijk, rechtstreeks en permanent toegang krijgen tenminste tot de volgende informatie :

  1° zijn naam of handelsnaam;

  2° het geografische adres waar de dienstverlener is gevestigd;

  3° nadere gegevens die een snel contact en een rechtstreekse en effectieve communicatie met hem mogelijk maken, met inbegrip van zijn elektronisch postadres;

  4° desgevallend het ondernemingsnummer;

(…)”

Reclame[4]

Vaak is niet meteen duidelijk wanneer een influencer een commerciële boodschap verspreidt waarvoor hij een vergoeding/voordeel ontvangt. Om dit op te vangen bepaalt de wet voortaan dat reclame altijd als reclame herkenbaar moet zijn zodat hierover een grote mate van transparantie heerst naar de consument toe. Het moet voor het doelpubliek in één oogopslag duidelijk zijn dat er reclame wordt gemaakt voor een bepaald product of dienst. Dit kan u bijvoorbeeld doen door bepaalde tags als ‘reclame’, ‘publiciteit’, ‘advertentie’ of ‘gesponsord’ toe te voegen aan een bepaald bericht.

Is een bericht niet duidelijk herkenbaar als reclame, dan wordt dat als misleidend beschouwd.

Zo bepaalt artikel VI. 94. WER:

“Zijn oneerlijk, de handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten die :

  1° misleidend zijn in de zin van de artikelen VI.97 tot en met VI.100, of

  (…)”

  Art. VI.97. WER bepaalt vervolgens dat:

“Als misleidend wordt beschouwd een handelspraktijk die gepaard gaat met onjuiste informatie en derhalve op onwaarheden berust of, zelfs als de informatie feitelijk correct is, de gemiddelde consument op enigerlei wijze, inclusief door de algemene presentatie, bedriegt of kan bedriegen ten aanzien van een of meer van de volgende elementen, en de gemiddelde consument er zowel in het ene als in het andere geval toe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen:

(…)”

Als influencer of contentcreator dient u dus steeds goed op te letten dat u bij het posten van bepaalde berichten waarin reclame verscholen zit, u dit steeds zo transparant mogelijk communiceert. Indien u een bepaald product, dienst of merk op de voorgrond plaatst en u hiervoor van de onderneming achter het merk een voordeel ontvangt, dan maakt u reclame. Dit is dus ook het geval indien u bijvoorbeeld een kortingscode ontvangt van een merk en deze deelt met uw volgers of dat u bepaalde producten van een merk weggeeft in het kader van een wedstrijd.

Besluit

In Nederland woedde recentelijk nog eenzelfde discussie over het feit of influencers hun woonplaats geheim mogen houden. Hierbij werd in samenspraak met de Nederlandse influencers en contentcreators beslist dat het vermelden van een contactmogelijkheid, zoals bijvoorbeeld een e-mailadres, voldoende is.

Voormalig Staatssecretaris voor Consumentenbescherming Eva de Bleeker (Open Vld) toonde begrip voor de opschudding en pleitte voor een vereniging van de sector zodat op die manier een gedeelde fysieke locatie gebruikt kan worden als werkplek. Op die manier blijven de influencers onder de wettelijke verplichtingen vallen, maar hoeven zij niet hun persoonlijk adres te vermelden. Voorlopig werd er in samenspraak met de Economische Inspectie beslist dat influencers hun privéadres niet moeten delen op hun profielen. Zij zullen zich binnenkort kunnen registreren bij de Federatie van Webbedrijven FeWeb of BeCommerce, dat webshops vertegenwoordigt. Zij openen bedrijvencentra waarop influencers zich kunnen vestigen. Op die manier zou het voldoende zijn om enkel dat adres te delen op hun profielen.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

 

Juridische bronnen:

  • MEDEDELING VAN DE COMMISSIE, Richtsnoeren met betrekking tot de uitlegging en toepassing van Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt, p. 97.
  • RICHTLIJN 2000/31/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”)
  • Wetboek Economisch recht

Media links:

[1] Zie artikel 5 RICHTLIJN 2000/31/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”)

[2] MEDEDELING VAN DE COMMISSIE, Richtsnoeren met betrekking tot de uitlegging en toepassing van Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt, p. 97.

[3] https://economie.fgov.be/nl/themas/verkoop/reclame/u-bent-contentcreator

[4] https://economie.fgov.be/nl/themas/verkoop/reclame/u-bent-contentcreator

 

Met de inwerkingtreding van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (hierna: WVV) op 1 mei 2019 werd er gekozen voor een grotere flexibiliteit ten opzichte van het vroegere Wetboek van Vennootschappen (hierna: W.Venn.). Een voorbeeld van die flexibiliteit vertaalt zich in het arsenaal aan instrumenten dat ter beschikking staat van de minderheidsaandeelhouder om alsnog een zekere invloed te kunnen uitoefenen op de besluitvorming van de raad van bestuur en/of de algemene vergadering. Een van die instrumenten is de vordering tot schorsing en/of nietigverklaring van de beslissingen van de algemene vergadering en/of raad van bestuur.

Het uitgangspunt binnen de WVV is dat elk aandeel recht geeft op één stem.[1] Behoudens bepaalde uitzonderingen neemt de algemene vergadering beslissingen met een gewone meerderheid (50% + 1). Dit is het geval voor bijvoorbeeld beslissingen inzake de benoeming of ontslag van bestuurders of de al dan niet goedkeuring van de jaarrekening. Uitzondering hierop is een statutenwijziging of kapitaalverhoging dat een meerderheid van 75% vereist. Voor een wijziging van het maatschappelijk doel van de vennootschap is zelfs een meerderheid van 80% nodig.

Een minderheidsaandeelhouder die over onvoldoende aandelen beschikt (<50%), lijkt op het eerste gezicht niet in staat te zijn om enige invloed uit te oefenen op de beslissingen van de algemene vergadering en/of de raad van bestuur. Nochtans reikt het WVV de minderheidsaandeelhouder bepaalde handvaten aan ter vrijwaring van  (eventueel) miskende rechten, zoals:

  • het individueel onderzoeks- en controlerecht (artikel 3:101 WVV);
  • het recht om een bijzondere algemene vergadering bijeen te roepen indien de minderheidsaandeelhouder over minstens 10% van het totaal aantal uitgegeven aandelen beschikt (artikel 5:83, 6:70 & 7:126 WVV);
  • vraagrecht die verband houdt met de agendapunten (artikel 5:91, 6:77 & 7:139 WVV);
  • vordering tot aanstelling deskundige (5:106, 6:91 & 7:160 WVV);[2]
  • minderheidsvordering voor rekening van de vennootschap tegen de leden van het bestuursorgaan (artikel 5:104, 6:89 & 7:157 WVV);
  • vordering tot uitreding in de niet-genoteerde BV en NV (artikel 2:68 & 2:69 WVV);
  • vordering tot uitsluiting in de niet-genoteerde BV en NV indien de minderheidsaandeelhouder(s) gezamenlijk effecten bezitten die minstens 30 % vertegenwoordigen van de stemmen (artikel 2:63 WVV);
  • vordering tot ontbinding van de vennootschap om wettige reden (artikel 2:73 WVV);
  • vordering tot schorsing en/of nietigverklaring beslissing algemene vergadering of bestuur (2:42 – 2:48 WVV).

In wat volgt lichten we de procedure toe dewelke een minderheidsaandeelhouder de mogelijkheid biedt een beslissing van de algemene vergadering of het bestuur te schorsen/vernietigen.

Artikel 2:42 WVV voorziet in vier nietigheidsgronden voor een besluit van een orgaan van een rechtspersoon of van de algemene vergadering:

1° wegens enige onregelmatigheid in de wijze waarop een besluit tot stand komt, indien de eiser aantoont dat de begane onregelmatigheid hetzij de beraadslaging of de stemming heeft kunnen beïnvloeden, hetzij met bedrieglijk opzet is begaan;

2° wegens rechtsmisbruik, misbruik, overschrijding of afwending van bevoegdheid;

3° wanneer stemrechten werden uitgeoefend die opgeschort zijn krachtens een wettelijke bepaling die niet in dit wetboek is opgenomen en, buiten deze onwettig uitgeoefende stemrechten, het aanwezigheids- of meerderheidsquorum vereist voor de besluiten ter algemene vergadering niet zou zijn bereikt;

4° wegens enige andere in dit wetboek vermelde reden.

Hierbij dient te worden opgemerkt dat de nietigheid van een stem automatisch de nietigheid meebrengt van het besluit, indien de eiser aantoont dat de nietige stem de beraadslaging of de stemming heeft kunnen beïnvloeden.[3]

In tegenstelling tot oud artikel 178 W.Venn. dat elke belanghebbende toeliet om een vordering tot nietigverklaring in te stellen, voorziet artikel 2:44 WVV in een beperking van personen die voortaan een vordering tot nietigverklaring kunnen instellen. Enkel de rechtspersoon of een persoon die belang heeft bij de naleving van de rechtsregel die niet is nagekomen, kan dergelijk verzoek doen bij de Ondernemingsrechtbank. De vordering tot nietigverklaring moet worden ingesteld tegen de vennootschap.[4]

In gevallen van spoedeisendheid kan de eiser in kort geding de opschorting van een besluit bevelen. Hij zal moeten aantonen dat de aangevoerde middelen de nietigverklaring van het bestreden besluit prima facie kunnen verantwoorden.[5]

Het vonnis van nietigverklaring en de beschikking tot opschorting in kort geding hebben in principe gevolg ten aanzien van iedereen. Ten aanzien van personen die geen partij waren in het geding, hebben ze slechts gevolg vanaf de bekendmaking van de uitspraak op de wijze bepaald in artikel 2:47, § 2 WVV. De rechten die derden te goeder trouw jegens de rechtspersoon hebben verkregen door de nietigheid van het besluit worden in beginsel niet aangetast.

Tot slot voorziet artikel 2:143, § 4, tweede lid WVV in een verjaringstermijn van zes maanden voor alle rechtsvorderingen tot nietigverklaring van besluiten van organen van rechtspersonen, te rekenen van de dag waarop de besluiten kunnen worden tegengeworpen aan degene die de nietigheid inroept of van de dag waarop hij er kennis van heeft gekregen.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected]  of 03 216 70 70.

[1] Zie artikel 5:42, 6:41, 7:51 WVV

[2]https://www.studio-legale.be/het-vennootschapsrechtelijke-deskundigenonderzoek-volgens-het-wvv/?lang=nl

[3] Zie artikel 2:43 WVV

[4] Zie artikel 2:45 WVV

[5] Zie artikel 2:46 WVV

In onze vorige bijdrage[1] kon u al lezen dat sommige ondernemingen in bepaalde sectoren moeilijkheden ondervinden om een bankrekening te openen. Een bankrekening is echter noodzakelijk om behoorlijk deel te kunnen nemen aan het economisch rechtsverkeer. Via de wet van 8 november 2020 voerde de wetgever dan ook een basisbankdienst in voor ondernemingen, maar de inwerkingtreding liet lang op zich wachten met een veroordeling[2] van de Belgische Staat tot gevolg. Intussen werden een aantal aanpassingen verricht aan de wet van 8 november 2020 en werd de nieuwe wet, samen met haar uitvoeringsbesluit, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 16 januari 2023.

Uit de praktijk bleek dat verschillende ondernemingen in bepaalde sectoren moeilijkheden ondervonden om een bankrekening te verkrijgen bij bepaalde kredietinstellingen. Zo weigerde een bank onlangs nog een lening toe te kennen aan een kmo die actief is in de tabakshandel (die al tientallen jaren cliënt is bij die bank) omdat de bank besloten had tabaksondernemingen uit te sluiten van alle financieringsmogelijkheden.[3] Om die uitsluiting van bankdiensten tegen te gaan, werd de basisbankdienst voor ondernemingen ingevoerd. Die legt de banken een gegarandeerde dienstverlening op.

Maar de inwerkingtreding liet zeer lang op zich wachten waardoor de Belgische Staat op 6 december 2021 werd veroordeeld door de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel tot een schadevergoeding van € 2.500,00. Zelfs uit een advies van de Raad van State en een advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit bleek dat de wet van 8 november 2020 in zijn huidige versie niet kon worden toegepast, omdat hij niet in overeenstemming was met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).  Er wachtte de wetgever een hoop werk om snel een oplossing te vinden zodat de Belgische Staat meer veroordelingen zou kunnen vermijden.

Deze oplossing vond de wetgever met de wet van 25 september 2022 houdende diverse bepalingen inzake economie[4] en haar uitvoeringsbesluit van 16 december 2022[5]. Zowel de nieuwe wet als het uitvoeringsbesluit werden op 16 januari 2023 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, waardoor de basisbankdienst nu realiteit wordt voor de ondernemingen.

Concreet is de basisbankdienst het recht op een minimale dienstverlening: toegang tot een betaalrekening en de daaraan verbonden meest essentiële verrichtingen. De basisbankdienst legt de banken dus een gegarandeerde dienstverlening op. Elke in België gevestigde onderneming die bij de Kruispuntbank van Ondernemingen is ingeschreven, zal recht hebben op een basisdienst als eerder drie banken weigerden om haar een minimale dienstverlening aan te bieden.

De basisbankdienst is met andere woorden een zichtrekening met een debetkaart waarmee een onderneming onder meer de volgende verrichtingen kan doen:

  • geld storten;
  • geld afhalen;
  • overschrijvingen doen;
  • doorlopende betalingsopdrachten verrichten;
  • domiciliëringen uitvoeren;
  • betalen met een betaalkaart of soortgelijk middel;

Tot op heden zullen zes banken, namelijk BNP Paribas Fortis, KBC, Belfius, ING België, Argenta en Axa Bank deze dienst aanbieden.

Procedure voor de basisbankdienstkamer

Na de indiening van het aanvraagformulier door de betrokken onderneming, zal de basisbankdienstkamer nakijken of alle documenten aanwezig zijn om de aanvraag ontvankelijk te verklaren. Vervolgens zal zij het dossier voorleggen aan de Cel voor financiële informatieverwerking voor een verplicht advies. Als dat advies verkregen is, heeft de basisbankdienstkamer twee maanden om een beslissing te nemen over het aanwijzen van een basisbankdienst-aanbieder. Dan heeft de basisbankdienstaanbieder 10 werkdagen om de basisbankdienst te verlenen.

De basisbankdienstaanbieder is echter niet verplicht om de basisbankdienst aan te bieden. Zij mag deze weigeren als:

  • de onderneming al over een basisbankdienst of over een andere zichtrekening beschikt;
  • de aanvraag voor een basisbankdienst een schending uitmaakt van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten;
  • een lid van het wettelijke bestuursorgaan van de betrokken onderneming of de persoon belast met de effectieve leiding of een lid van het directiecomité is veroordeeld voor oplichting, misbruik van vertrouwen, bedrieglijke bankbreuk of valsheid in geschrifte.

Een basisbankdienst kan ten slotte ook steeds worden opgezegd indien:

  • een lid van het wettelijke bestuursorgaan van de betrokken onderneming of de persoon belast met de effectieve leiding of een lid van het directiecomité is veroordeeld voor oplichting, misbruik van vertrouwen, bedrieglijke bankbreuk of valsheid in geschrifte.

  • de onderneming gedurende meer dan 12 opeenvolgende maanden geen betalingstransactie heeft verricht op die betaalrekening;

  • de onderneming onjuiste informatie heeft verstrekt om de basisbankdienst te verkrijgen en als de betrokken onderneming wel juiste informatie zou hebben verstrekt, zou de bank die dienst hebben geweigerd.

  • de onderneming heeft in België of in een andere lidstaat een betaalrekening waarmee gebruik kan worden gemaakt van bankdiensten;

  • de verlening van de basisbankdienst een schending inhoudt van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten.

 

Besluit

Met de wet van 25 september 2022[6] en het uitvoeringsbesluit van 16 december 2022[7] is de wetgever eindelijk tegemoet gekomen aan haar verplichtingen om een basisbankdienst te voorzien voor alle ingeschreven Belgische ondernemingen. Zowel de nieuwe wet als het uitvoeringsbesluit werden op 16 januari 2023 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, waardoor de basisbankdienst nu realiteit wordt voor de ondernemingen. Een oplossing waar verschillende ondernemingen in geplaagde sectoren al zo lang naar snakten…

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected]  of 03 216 70 70.

 

[1] https://www.jubel.be/basisbankdienst-voor-alle-ondernemingen/ ; https://studio-legale.com/een-basisbankdienst-voor-alle-ondernemingen-of-toch-niet/

[2] https://www.tijd.be/politiek-economie/belgie/algemeen/regering-veroordeeld-omdat-basisbankdienst-voor-bedrijven-uitblijft/10353974.html ; De Juristenkrant, “Rechtbank veroordeelt België voor niet-uitvoeren basisbankdienstenwet”, nr. 441 – 12 januari 2022;  Ook de Ondernemingsrechtbank van Antwerpen besloot in kort geding dat ING België de bankrekeningen niet mocht blokkeren van een groep vastgoedinvesteerders die kamers verhuren aan sekswerkers in het Schipperskwartier. Volgens ING België zou dat niet stroken met de algemene voorwaarden van de bank. Zie hiervoor: https://www.tijd.be/ondernemen/banken/ing-kan-huisbazen-schipperskwartier-niet-van-zich-afschudden/10358599.html.

[3]https://trendstop.knack.be/nl/ontop/ondernemen/basisbankdienst-voor-ondernemingen-1021-1513022.aspx ; https://www.dekamer.be/QRVA/pdf/55/55K0090.pdf p.177-179.

[4]https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body.pl?language=nl&caller=summary&pub_date=2023-01-16&numac=2022033978%0D%0A

[5]https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body.pl?language=nl&caller=summary&pub_date=2023-01-16&numac=2022043113%0D%0A

[6]https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body.pl?language=nl&caller=summary&pub_date=2023-01-16&numac=2022033978%0D%0A

[7]https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body.pl?language=nl&caller=summary&pub_date=2023-01-16&numac=2022043113%0D%0A

De begrippen EBIT en EBITDA zijn haast niet meer weg te denken binnen een overnameproces. Maar wat betekenen ze precies en hoe gebruik ik ze het best in de praktijk? Een overzicht.

Begrippen EBIT & EBITDA

Aangezien de EBIT en EBITDA niet voorkomen in de Belgische jaarrekening en er wereldwijd geen officiële regels bestaan die deze begrippen definiëren, heeft de Commissie voor Boekhoudkundige Normen (hierna: CBN) een technische nota[1] uitgewerkt waarin zij de EBIT en EBITDA definieert op basis van het Belgische jaarrekeningenschema.

EBIT staat voor Earnings Before Interest and Taxes, oftewel in het Nederlands: Inkomsten Vóór Interesten en Belastingen. Zij wordt dus gelijkgesteld aan de zogenaamde operationele winst of verlies. Met name de winst (of verlies) vóór de financiële opbrengsten en kosten, én vóór belastingen. De EBIT is met andere woorden het antwoord op de vraag: wat is het resultaat van de normale bedrijfsvoering? Men houdt dus enkel rekening met de omzet en de kosten die gemaakt werden om die omzet te halen. Financiële kosten (bv interesten) en opbrengsten of belastingen worden buiten beschouwing gelaten, aangezien zij geen operationele prestaties zijn en niets te maken hebben met kosten of omzet.

EBITDA gaat nog een stap verder en staat voor Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation and Amortization. (Inkomsten Vóór Interesten, Belastingen, Afschrijvingen en Waardeverminderingen). Zij houdt tevens geen rekening met kosten die geen uitgaven zijn (de zogenaamde niet-kaselementen), namelijk afschrijvingen en waardeverminderingen. Deze waardering wordt vaak gebruikt door een private equity om potentiële overnamekandidaten te waarderen en daarna te herfinancieren.

Waarom zijn deze begrippen zo populair?

De begrippen EBIT en EBITDA zijn performantiemaatstaven die gehanteerd worden om de operationele winstgevendheid of performantie van een onderneming weer te geven. Zij kunnen interessante inzichten geven door te kijken hoe een onderneming presteert ten opzichte van andere bedrijven uit dezelfde sector.

Het is dus enerzijds een maatstaf die toelaat om prestaties van bedrijven onderling makkelijk te vergelijken. Anderzijds maakt het ook abstractie van de manier waarop een onderneming gefinancierd werd, namelijk door het uitsluiten van de financiële kosten. Een bedrijf wordt bij een overname altijd eerst ‘cash and debt free’ gewaardeerd. De EBITDA geeft dan de cashgeneratie van de vennootschap weer, waardoor de overnemer op basis daarvan kan beoordelen hoe hij de vennootschap/overname wil en kan financieren (door de vrije cash die gegeneerd wordt hiervoor te gebruiken).

Berekening EBIT

In een Belgische jaarrekening bereken je volgens de CBN de EBIT als volgt op basis van de resultatenrekening:

Winst (verlies) van het boekjaar voor belasting (code 9903)

  • -Opbrengsten uit financiële vaste activa                                          (code 750)
  • -Opbrengsten uit vlottende activa                                                   (code 751)
  • -Andere financiële opbrengsten                                                   (code 752/9)
  • + Kosten van schulden                                                                   (code 650)
  • + Waardeverminderingen op vlottende activa                                  (code 651)
  • + Andere financiële kosten                                                         (code 652/9)

Met andere woorden: rubrieken 750, 751 en 752/9 breng je in mindering van de winst of het verlies voor belasting. De rubrieken 650, 651 en 652/9 tel je er daarentegen bij op. Het resultaat is de EBIT.

Berekening EBITDA

Pas wanneer je eerst de EBIT hebt berekend, kan je de EBITDA berekenen.

EBIT

  • +Afschrijvingen en waardeverminderingen op oprichtingskosten, immateriële vaste activa en materiële vaste activa (post 630)
  • +Waardeverminderingen op voorraden (post 631/4)
  • +Uitzonderlijke afschrijvingen en waardeverminderingen (post 660)
  • -Terugneming van afschrijvingen en van waardeverminderingen (post 760)

= EBITDA

 

Besluit

De begrippen EBIT en EBITDA vormen zeer interessante bouwstenen die een eerste inzicht kunnen bieden op de waarde en prestaties van een onderneming. Echter mag men zich ook niet blind staren op deze begrippen. Een oordeel vellen over een bepaald bedrijf louter op basis van de EBIT of EBITDA is niet aan te raden. Naast de waardering op basis van de EBITDA die vooral rekening houden met historische prestaties, bestaan er ook andere waarderingsmethodes, zoals de ‘Discounted Cash Flow’ die meer rekening houden met toekomstige prestaties.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

 

Juridische bronnen:

Auteurs: Yannick Lauwers & Joost Peeters

[1]https://www.cbn-cnc.be/nl/adviezen/definiering-van-ebit-ebitda-na-omzetting-van-de-accountingrichtlijn-201334eu

Het begrip oneerlijke marktpraktijken kent bijzonder veel toepassingen. In een recent gepubliceerd arrest laat het Hof van Beroep van Antwerpen haar licht schijnen over wat onder het begrip oneerlijke marktpraktijken dient te worden verstaan en wat niet. Het gaat in casu om een vete tussen 2 actoren in de reclamesector die mekaar op het scherpst van de snee beconcurreren om gevelruimte te bekomen om publiciteit aan op te hangen.

Artikel VI.104 WER beschrijft het algemeen verbod op oneerlijke marktpraktijken tussen ondernemingen. “Verboden is elke met de eerlijke marktpraktijken strijdige daad waardoor een onderneming de beroepsbelangen van een of meer andere ondernemingen schaadt of kan schaden.” Zijn in het bijzonder oneerlijk de marktpraktijken van ondernemingen jegens andere ondernemingen die:[1]

  • misleidend zijn;
  • agressief zijn,
  • daden in de hand werken die een overtreding of een inbreuk zijn op de regels van het Wetboek van Economisch Recht.

Een misleidende marktpraktijk[2] is een praktijk dat een onderneming kan misleiden over essentiële elementen van de overeenkomst die haar economisch handelen bepalen en waardoor zij een besluit neemt over een bepaalde transactie dat ze anders misschien niet had genomen. Er is m.a.w. een gebrek in de informatieverstrekking door een onderneming, dat de andere onderneming niet toelaat om op een geïnformeerde wijze een besluit te nemen over een transactie.

Een agressieve marktpraktijk[3] is een praktijk die de keuzevrijheid van een onderneming aanzienlijk beperkt door een zekere vorm van agressie. Deze vorm van agressie kan onder meer bestaan door het gebruik van intimidatie, dwang, gebruik van lichamelijk geweld of iedere andere ongepaste beïnvloeding zoals bijvoorbeeld het misbruik maken van de machtspositie van een multinational. Wanneer die praktijk de andere onderneming ertoe brengt om een besluit te nemen over een transactie die ze anders niet had genomen, is er sprake van een agressieve marktpraktijk.

Hof van beroep te Antwerpen

Een bvba en een nv zijn actief in de reclamesector en meer specifiek in de huur en onderverhuur van gevels voor reclameborden. Volgens de bvba maakte de nv zich schuldig aan onder andere slechtmaking, derde medeplichtigheid aan contractbreuk, afwerving van cliënteel en parasitaire mededinging. De ondernemingsrecht te Antwerpen besliste vervolgens bij vonnis van 20 november 2019 dat de nv zich heeft bezondigd aan slechtmaking en aan onrechtmatige afwerving van cliënteel lastens de bvba. Tegen dit vonnis wordt hoger beroep ingesteld.

Omwille van zijn bijzonder open karakter kent artikel VI.104 WER vele toepassingen. Verschillende van deze toepassingen komen ook terug in het arrest van het Hof van beroep te Antwerpen van 7 oktober 2020. Zo worden onder andere slechtmaking, derde medeplichtigheid aan contractbreuk, afwerving van cliënteel en parasitaire mededinging onder de loep genomen.

  1. Slechtmaking/zwartmaking

Een onderneming zou aan slechtmaking doen door aan de medecontractanten van de andere onderneming te vertellen dat hij hen bedriegt en door haar een prutser en oplichter te noemen.

Het zwartmaken of slechtmaken bestaat erin dat een bepaald (rechts)persoon een mededeling doet die een gegeven of een bewering bevat, een aanval lanceert of kritiek  uit die in de geest van derden afbreuk kan doen aan de geloofwaardigheid of aan de reputatie van een marktdeelnemer, van zijn producten, van zijn diensten of van zijn activiteit.[4]

  1. Derde-medeplichtigheid aan contractbreuk

Om aangesproken te kunnen worden op grond van derde-medeplichtigheid aan andermans contractbreuk moet aan de volgende voorwaarden voldaan zijn:[5]

  • er bestaat een geldige contractuele verbintenis;
  • deze contractuele verbintenis werd geschonden;
  • de derde-medeplichtigheid had kennis van de verbintenis of behoorde daar kennis van te hebben en;
  • de derde-medeplichtige heeft niettemin bewust en met kennis van zaken deelgenomen en meegewerkt aan de schending van de contractuele verbintenis.
  1. Onrechtmatige afwerving van cliënteel

Het benaderen van cliënteel van een concurrent is op zichzelf niet ongeoorloofd.[6] Er zal slechts sprake zijn van een oneerlijke marktpraktijk in de mate dat begeleidende omstandigheden worden bewezen die aan de afwerving een onrechtmatig karakter verlenen. Zo zullen praktijken die leiden tot een verstoring van het economische gedrag van de concurrent of misleiding teweegbrengen bij de klanten, verboden zijn.[7]

  1. Parasitaire mededinging

Tot slot zou de onderneming zich schuldig hebben gemaakt aan parasitaire mededinging door over te gaan tot het sluiten van een nieuwe huurovereenkomst met een potentiële klant, goed wetende dat deze laatste gebonden is door een lopende huurovereenkomst met de andere onderneming. Het Hof vindt dat actieve gevelopsporing waarop al reclame is aangebracht op zich niet als onrechtmatig beschouwd kan worden en wijst de vordering af als ongegrond. Het is een marktspeler immers toegestaan om potentiële klanten te benaderen ook al weet hij dat deze mogelijk gebonden is aan een andere marktspeler.

Maar het Hof besluit wel dat de onderneming een inbreuk begaat op artikel VI.104 WER wanneer:

  • zij bij het actief prospecteren van de markt en het voorstellen van een overeenkomst strekkende tot verhuur van een gevel zich niet concreet in kennis laat stellen van een eventueel lopende huurovereenkomst met een concurrent, de duurtijd van die overeenkomst en de voorwaarden tot beëindiging ervan;
  • de onderneming een volmacht verkrijgt om een lopende huurovereenkomst met een andere onderneming, inhoudende een voorkeursrecht, te beëindigen en deze onderneming de andere onderneming niet op de hoogte brengt van de nieuwe huurovereenkomst die zij heeft gesloten en de voorwaarden ervan die van belang zijn voor die andere onderneming ter invulling van haar voorkeursrecht;
  • zij een wervend schrijven overmaakt aan potentiële verhuurders omtrent een huurvoorstel zonder aan te geven dat zij zal worden vrijgesteld van de betaling van huurgelden voor de periode gedurende dewelke zij zelf geen onderhuurder heeft gevonden.

Besluit:

Het doel van artikel VI.104 WER is het waarborgen van eerlijke en gezonde concurrentie. De wetgever voelde in 2019 de noodzaak om ‘zwakkere’ ondernemingen te beschermen tegen misbruiken door ‘sterkere’ ondernemingen. Er kunnen zich echter wel vragen gesteld worden of het wel opportuun is om de principes van het consumentenrecht in de B2B-wereled binnen te laten sijpelen en om dergelijke verregaande beperkingen van hun contractvrijheid in te voeren. De vrijheid van ondernemen is immers altijd al een hoeksteen geweest van het economische leven.

Het is als onderneming dus uitermate belangrijk om deze regels inzake oneerlijke marktpraktijken mee te nemen bij het contracteren met andere ondernemingen. Bij een schending van het verbod op oneerlijke marktpraktijken kan de onderneming wiens beroepsbelangen zijn of kunnen worden aangetast, als belanghebbende een vordering tot staking instellen voor de bevoegde voorzitter van de Ondernemingsrechtbank, wat bij toekenning zelfs gepaard kan gaan met maatregelen van openbaarmaking.[8] In de mate dat een bepaalde oneerlijke marktpraktijk tevens een fout is die schade veroorzaakt, kan de schadelijdende onderneming ook een aansprakelijkheidsvordering tot schadevergoeding instellen.

Voor het opstellen en nazicht van contracten met ondernemingen kan u steeds een beroep doen op onze diensten. Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

 

[1] Zie artikel VI.104/1 WER

[2] Zie artikel VI. 105 WER

[3] Zie artikel VI. 109/1 WER

[4] Zie arrest Hof van Beroep te Antwerpen 20 januari 2021, NjW 2021, afl. 450, 778.

[5] Zie STUYCK, J. en KEIRSBILCK, B., Handels- en economisch recht. Deel 2 Mededingingsrecht. A. Handelspraktijken en contracten met consumenten, Mechelen, Wolters Kluwer, 294-299.

[6] Gent 9 september 2019, Jaarboek Marktpraktijken 2019, 558-571.

[7] KERKAERT, J., Onrechtmatige afwerving van cliënteel, NjW, nr. 461, 4 mei 2022, 379.

[8] Zie artikel XVII.1 en XVII.4 en XVII. 7 WER

HET UBO-REGISTER
Bent U al geregistreerd?

ALERT: DEADLINE OPGESCHOVEN

 

Tot op heden is het aandeelhouderschap van een vennootschap niet openbaar te consulteren. In de toekomst zal dit grotendeels veranderen als gevolg van de vierde anti-witwasrichtlijn van de Europese Unie (EU/2015/849). Deze richtlijn, die in België werd omgezet middels de Wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, voert het zogenaamde “UBO-register“ in. Dit is een centraal register waarin de uiteindelijke begunstigden (“Ultimate Beneficial Owner” of “UBO”) van vennootschappen, (internationale) VZW’s, stichtingen en trusts worden geïdentificeerd. Het UBO-register doet stof opwaaien aangezien het grote publiek voortaan toegang zal krijgen tot dit register, weliswaar onder beperkte voorwaarden.

 

Wie wordt beschouwd als “uiteindelijke begunstigde”?

Dit zijn overeenkomstig artikel 4, 27° van de wet van 18.09.2017: “de natuurlijke personen die de uiteindelijke eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over de cliënt, de lasthebber van de cliënt of de begunstigde van levensverzekeringsovereenkomsten en/of de natuurlijke personen voor wier rekening een verrichting wordt uitgevoerd of een zakelijke relatie wordt aangegaan”. Wie dit dan concreet zijn, dient ietwat verschillend te worden beantwoord naargelang de informatieplichtige een vennootschap, een (internationale) VZW, een stichting of een trust is.

Wat betreft de vennootschappen worden alvast drie categorieën van uiteindelijke begunstigden onderscheiden:

  1. De natuurlijke personen die rechtstreeks of onrechtstreeks een toereikend percentage van de stemrechten of van het eigendomsbelang in deze vennootschap houden. Hieromtrent wordt in de wet verduidelijkt dat een belang van meer dan 25 % van de stemrechten of van meer dan 25% van de aandelen of het kapitaal van de vennootschap, geldt als een indicatie van een toereikend percentage. Indien de eigendom van deze aandelen zou zijn opgesplitst in naakte eigendom en vruchtgebruik, moeten bovendien zowel de naakte eigenaar als de vruchtgebruiker gepreciseerd worden.
  2. De natuurlijke personen die zeggenschap hebben over de vennootschap via andere middelen. Bijvoorbeeld een minderheidsaandeelhouder die op basis van een aandeelhoudersovereenkomst bepaalde vetorechten heeft of het recht heeft een bestuurder voor te dragen.
  3. Wanneer geen van bovenvermelde personen geïdentificeerd kunnen worden, moeten de gegevens van het hoger leidinggevend personeel opgenomen worden.

De bestuurders van elke vennootschap zullen toereikende en accurate informatie over de uiteindelijke begunstigden moeten ingeven en up-to-date houden.

Wat betreft vzw’s, stichtingen, trusts en andere juridische constructies kan verwezen worden naar de website van de FOD Financiën. Daar wordt weergegeven wie voor welk type juridische entiteit als UBO moet worden geregistreerd: https://financien.belgium.be/nl/ubo-register

 

Over welke gegevens gaat het?

Het register verzamelt de volgende (privacygevoelige) gegevens van elke uiteindelijke begunstigde:

  • Naam en voornaam;
  • Rijksregisternummer;
  • Land van verblijf en volledige verblijfadres;
  • Geboortedatum;
  • Nationaliteit(en);
  • Aard en omvang van het economisch belang van alle uiteindelijke begunstigden;
  • Datum waarop hij begunstigde is geworden; en
  • De categorie van “uiteindelijke begunstigde” waartoe hij behoort, met desgevallend nadere omschrijving hiervan.

 

Wie heeft toegang?

Het register zal in eerste instantie toegankelijk zijn voor de bevoegde autoriteiten (o.a. overheden en de fiscale administratie). Ook entiteiten die belast zijn met de specifieke waakzaamheidsverplichtingen ten aanzien van de cliënten, o.a. in de strijd tegen terrorisme en witwaspraktijken, hebben toegang tot het register (bijvoorbeeld banken, notarissen en accountants).

Nog straffer is dat ook elke gewone burger inzage kan krijgen in het UBO-register van vennootschappen. Zo zal uw buurman, uw collega en uw vrienden kunnen nakijken wat uw participatie is in een vennootschap waarvoor u als uiteindelijke begunstigde geregistreerd werd. Voor VZW’s, stichtingen of trusts moet men hiervoor wel een legitiem belang kunnen aantonen.

Opzoekingen kunnen enkel aan de hand van een ondernemingsnummer of vennootschapsnaam. Het is bijgevolg niet mogelijk te zoeken op de naam van de begunstigde. De lidstaten kunnen deze toegang ook afhankelijk maken van het betalen van een vergoeding of online registratie.

Om toch niet (te veel) in het vaarwater te komen van de GDPR (algemene verordening van gegevensbescherming) die op 25.05.2018 in werking trad, zullen bepaalde gegevens niet door burgers consulteerbaar zijn. Het gaat o.a. om exacte verblijfadressen en rijksregisternummer.

 

Zijn er uitzonderingen?

Het UBO-register zorgt voor een grote transparantie wat betreft vermogensgegevens. Veel ondernemers en ook vermogende familiebedrijven zullen er dan ook baat bij hebben dergelijke info te anonimiseren voor het grote publiek.

De UBO kan aan de Algemene Administratie een verzoek indienen om een deel of alle gegevens met betrekking tot de UBO te verbergen. Bij het verzoek dient de UBO aan te tonen dat de toegang tot de informatie hem blootstelt aan een onevenredig risico, frauderisico, ontvoering, chantage, afpersing, geweld, intimidatie of pesterijen. Indien de UBO minderjarig of anderszins handelingsonbekwaam is, wordt de uitzondering automatisch toegepast.

 

Wat zijn de sancties?

De bestuurders die inbreuken plegen op de wettelijke informatieverplichtingen betreffende het UBO-register,  riskeren een administratieve boete van € 250,00 € tot € 50.000,00 €. De betrokken bestuurder zal wel eerst worden gehoord, minstens behoorlijk worden opgeroepen om te worden verhoord.

 

Tegen wanneer en op welke manier moet men registreren?

De oorspronkelijke deadline van 31 maart 2019 is ondertussen verschoven naar 30 september 2019. Tegen deze datum dienen alle gegevens in het register ingevoerd te zijn via het online MyMinFin-portaal (www.myminfin.be). De juistheid van informatie in het UBO-register dient vervolgens jaarlijks te worden bevestigd door de informatieplichtige.

Aandeelhouders met een participatie van meer dan 25% zullen zich dus niet meer kunnen schuilen achter private aandeelhoudersregisters. Het UBO-register zal voortaan een meer gedetailleerde kijk geven in het vermogen van bepaalde ondernemers en welstellende families.

 

Hoewel U nog even tijd heeft, raden wij U aan om tijdig over te gaan tot registratie om de zware sanctie te vermijden. U kan steeds contact opnemen met ons kantoor voor meer informatie.

 

—————————————————————————————————————-

Le REGISTRE UBO
Êtes-vous déjà enregistré ?

 

ALERTE: DEADLINE REPORTEE

 

 

Jusqu’à présent, la structure de l’actionnariat d’une société n’était pas accessible au public. A l’avenir, cette situation va largement changer à la suite de la quatrième directive de l’Union européenne contre le blanchiment d’argent (EU/2015/849). Cette directive, qui a été transposée en Belgique par la loi du 18 septembre 2017 relative à la prévention du blanchiment de capitaux et du financement du terrorisme et à la limitation de l’utilisation des espèces, introduit le « registre UBO ». Il s’agit d’un registre central dans lequel le bénéficiaire effectif des sociétés (« Ultimate Beneficial Owner » ou « UBO »), ASBL (internationale), fondations et trust est identifié. Le registre UBO suscite la controverse car le grand public aura désormais accès à ce registre, mais à des conditions limitées.

 

 

Qui est considéré comme le “bénéficiaire effectif” ?

 

Il s’agit, conformément à l’article 4, 27° de la loi du 18.09.2017 : « des personnes physiques qui, en dernier ressort, possèdent ou contrôlent le client, le mandataire du client ou le bénéficiaire des contrats d’assurance –vie, et/ou la ou les personnes physiques pour lesquelles une opération est exécutée ou une relation d’affaire nouée ».

À la question de savoir qui cela signifie concrètement, il convient d’y répondre de manière quelque peu différente, selon qu’il s’agit d’une obligation d’information qui repose sur une société, une ASBL (internationale), une fondation ou un trust.

 

En ce qui concerne les sociétés, trois catégories de bénéficiaires effectifs sont distinguées :

 

  1. Les personnes physiques qui détiennent directement ou indirectement un pourcentage suffisant des droits de vote ou de la participation suffisante dans cette société. A cet égard, la loi précise qu’une possession supérieure à 25% des droits de vote ou supérieure à 25% des actions ou du capital de la société est un indice d’un pourcentage suffisant. Si la propriété de ces actions a été scindée en nue-propriété et usufruit, le nu-propriétaire et l’usufruitier doivent également être précisés.
  2. Les personnes physiques qui exercent le contrôle de cette société par d’autres moyens. Par exemple, un actionnaire minoritaire qui sur base d’une convention entre actionnaires dispose de certain droit de véto ou un droit de nommer un administrateur.
  3. Lorsqu’aucune des personnes susmentionnées ne peut être identifiées, les données du dirigeant principal doivent être fournies.

Les administrateurs de chaque société devront saisir et tenir à jour des informations suffisantes et exactes sur les bénéficiaires effectifs.

En ce qui concerne, les ASBL, fondations et trust et autres constructions juridiques, il convient de se référer au site web du SPF Finances. Il indique qui doit être enregistré comme UBO et pour quelle type d’entité juridique : https://finances.belgium.be/fr/sur_le_spf/structure_et_services/administrations_generales/tr%c3%a9sorerie/contr%c3%b4le-des-instruments-1-1

 

 

De quelles données s’agit-il ?

 

Le registre recueille les données suivantes (sensibles du point de vue de la vie privée) auprès de chaque bénéficiaire effectif :

 

  • Nom et prénom;
  • Numéro de registre national;
  • Pays de résidence et adresse complète de la résidence ;
  • Date de naissance;
  • Nationalité(s);
  • Nature et étendue de l’intérêt économique de tous les bénéficiaires effectifs;
  • Date à laquelle il est devenu bénéficiaire; et
  • La catégorie de “bénéficiaire effectif” à laquelle il appartient, avec, le cas échéant, une description de celle-ci.

 

Qui a accès ?

 

Dans un premier temps, le registre sera accessible aux autorités compétentes (y compris les autorités publiques et les autorités fiscales). Les entités chargées d’obligations spécifiques de vigilance à l’égard de la clientèle, notamment dans le cadre de la lutte contre le terrorisme et le blanchiment d’argent, auront également accès au registre (par exemple, les banques, les notaires et les comptables).

 

Plus strict encore, tout citoyen ordinaire peut également avoir accès au registre du commerce de l’UBO. Ainsi, votre voisin, votre collègue et vos amis pourront vérifier quelle est votre participation dans une entreprise pour laquelle vous étiez inscrit comme bénéficiaire effectif. Pour les ASBL, les fondations ou les trusts, vous devez être en mesure de démontrer un intérêt légitime à cet égard.

 

La recherche ne peut être effectuée qu’au moyen d’un numéro ou d’une dénomination sociale. Il n’est donc pas possible d’effectuer une recherche avec le nom du bénéficiaire. Les États membres peuvent également subordonner cet accès au paiement d’une redevance ou à un enregistrement en ligne.

 

Afin de ne pas entrer (trop) dans l’étude du GDPR (règlement général de la protection des données) entré en vigueur le 25.05.2018, certaines données ne seront pas consultables par le citoyen. Il s’agit, entres autres, des adresses exactes de la résidence et du numéro de registre national.

 

 

Y-a-t-il des exceptions ?

 

Le registre UBO assure un degré élevé de transparence en ce qui concerne l’information sur les actifs. De nombreux entrepreneurs ainsi que des entreprises familiales fortunées bénéficieront donc de l’anonymat de ces informations pour le grand public.

 

Le UBO peut demander à l’Administration générale de cacher tout ou partie des informations concernant le UBO. Dans sa demande, le UBO doit démontrer que l’accès à l’info
rmation l’expose à un risque disproportionné de fraude, d’enlèvement, de chantage, d’extorsion, de violence, d’intimidation, ou de harcèlement. Si le UBO est mineur ou incapable d’agir, l’exception sera automatiquement appliquée.

 

Quels sont les sanctions ?

 

Les administrateurs qui ne respectent pas les obligations légales d’information concernant le registre UBO risquent une amende administrative de 250,00 € à 50.000,00€. Toutefois, l’administrateur concerné sera d’abord entendu, ou du moins dûment convoqué pour être entendu.

 

Quand et comment devons-nous nous inscrire ?

 

L’échéance initiale du 31 mars 2019 a entre-temps été reportée au 30 septembre 2019. A cette date, toutes les données du registre doivent être saisies via le portail en ligne MyMinFin (www.myminfin.be). L’exactitude des informations figurant dans le registre UBO doit ensuite être confirmée chaque année par l’agent déclarant.

 

Les actionnaires détenant une participation supérieure à 25% ne pourront donc plus se cacher derrière des registres privés d’actionnaires. Désormais, le registre UBO donnera un aperçu plus détaillé des actifs de certains entrepreneurs et de certaines familles fortunées.

 

 

Bien qu’il vous reste un peu de temps, nous vous conseillons de vous enregistrer à temps afin d’éviter la lourde sanction. Vous pouvez toujours contacter notre cabinet pour plus d’informations.

 

—————————————————————————————————————-

THE UBO-REGISTER

Are you already registerd?

 

ALERT: DEADLINE POSTPONED

 

 

 

 

Up untill now the shareholdership of a company wasn’t publicly available for consultation. This will change largely as a result of the fourth anti-money laundering directive of the European Union (EU/2018/849) This directive, transposed in Belgium by the “Wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten”, imposes the so called “UBO-register”. This is a central register wherein the ultimate beneficiaries (“Ultimate Beneficial Owner” or “UBO”) of companies, (international) so called “VZW’s”, foundations and trusts are identified.  The UBO register is causing a stir as the general public will henceforth have access to this register, albeit under limited conditions.

 

 

Who is considered to be an “ultimate beneficiary”?

 

Article 4, 27° of the law of 19.09.2017: “the natural persons who are the ultimate owners or who control the customer, the customer’s agent or the beneficiary of life insurance contracts and/or the natural persons on whose behalf a transaction is carried out or a business relationship is started”. Who these concretely are, should be answered somewhat differently depending on whether the reporting agent is a company, an (international) VZW, a foundation or a trust.

 

Concerning the companies, they can be distinguished between three categories of ultimate beneficiaries:

 

  1. The natural persons who directly or indirectly possess a sufficient percentage of voting rights or of the ownership interest in this company. In this respect, the law clarifies that an interest of more than 25% of the voting rights or of more than 25% of the shares or capital of the company is an indication of a sufficient percentage. If the ownership of these shares would have been split into bare ownership and usufruct, both the bare owner and the usufructuary must also be specified.
  2. The natural persons who control the company through other means. For example, a minority shareholder who has certain veto rights based on a shareholders agreement or the right to nominate a director.
  3. Where none of the above persons can be identified, the details of senior management must be included.

The directors of each company shall have to enter and keep up to date sufficient and accurate information about the ultimate beneficiaries.

 

Concerning so called “VZW’s”, foundation, trusts and other legal constructions we refer to the Website of the “FOD Financiën”. It shows who must be registered as a UBO for which type of legal entity: https://financien.belgium.be/nl/ubo-register .

What data is it about?

 

The registry collects the following (privacy-sensitive) data from each ultimate beneficiary:

  • Surname and first name;
  • National registry number;
  • Country of residence and full address;
  • Date of birth;
  • Nationality(ies);
  • Nature and extent of the economic interest of all ultimate beneficiaries;
  • Date on which he became a beneficiary; and
  • The category of “beneficial owner” to which he belongs, with a description of it where appropriate.

 

Who has access?

 

The register will initially be accessible to the competent authorities (including public authorities and tax authorities). Entities in charge of specific customer vigilance obligations, including in the fight against terrorism and money laundering, will also have access to the register (e.g. banks, notaries and accountants).

 

Even more surprising is that every ordinary citizen can also have access to the UBO register of companies. This way, your neighbour, your colleague and your friends will be able to check your participation in a company for which you were registered as the ultimate beneficiary. For VZW’s, foundations or trusts, you must be able to demonstrate a legitimate interest.

 

Researches can only be done by means of a company number or company name. It is therefore not possible to search on the name of the beneficiary. Member States may also make this access conditional on the payment of a fee or online registration.

 

However, in order to avoid (too much) invasion of the GDPR (General Data Protection Regulation) whi
ch entered into force on 25.05.2018, certain data will not be available for consultation by citizens. These include exact residence addresses and national register number.

 

 

Are there exceptions?

 

The UBO-register provides a bigger transparency concerning asset information. Many entrepreneurs and also wealthy family corporations will benefit of the anonymization of such information for the general public.

 

The UBO can submit a request with the General Administration to hide part of or all of the date considering the UBO. The UBO has to prove the access to the information exposes him to a disproportionate risk, risk of fraude, kidnapping, blackmail, extortion, violence, intimidation or bullying. If the UBO is a minor or legally incapacitated to act, the exception will be automatically applied.

 

What are the sanctions?

 

Directors who breach the legal information obligations concerning the UBO register risk an administrative fine of € 250.00 to € 50,000.00. However, the director concerned will first be heard, or at least properly summoned to be heard.

 

By when and how should one register?

 

The original deadline of 31 March 2019 has meanwhile been postponed to 30 September 2019. By this date, all data in the register must be entered via the online MyMinFin portal (www.myminfin.be). The accuracy of information in the UBO register must then be confirmed annually by the reporting agent.

 

Shareholders with a participation of more than 25% will therefore no longer be able to hide behind private registers of shareholders. From now on, the UBO register will give a more detailed view of the assets of certain entrepreneurs and wealthy families.

 

Although you still have some time left, we advise you to register in time to avoid a heavy sanction. You can always contact our office for more information.

 

 

 

Nieuwe registratiebelasting, vaarwel klein beschrijf

update: https://www.vlaanderen.be/uw-overheid/werking-en-structuur/hoe-werkt-de-vlaamse-overheid/belastingen-en-begroting/vlaamse-belastingen/registratiebelasting/wijzigingen-verkooprecht-vanaf-1-januari-2022

Ontwerp van Decreet 21 maart 2018 houdende wijziging van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, wat betreft de hervorming van het verkooprecht en vereenvoudigingen in de registratiebelasting, Vl. Parl. 2017-2018, nr. 1533.
Decreet 18 mei 2018 houdende wijziging van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, wat betreft de hervorming van het verkoop recht en vereenvoudigingen in de registratiebelasting, BS 28 mei 2018.
Op 18 mei 2018 werd het decreet uitgevaardigd waardoor het klein beschrijf wordt afgeschaft. Hierdoor wordt de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 op enkele belangrijke punten gewijzigd.[1]
Bijgevolg geldt de nieuwe regelgeving enkel voor de aankoop van goederen die in Vlaanderen zijn gelegen.[2] Bovendien is het nieuwe decreet slechts van toepassing op koopovereenkomsten gesloten vanaf 1 juni 2018 (art. 17 Decr. 18 mei 2018). Het is bijgevolg belangrijk dat de verkoopovereenkomst na 1 juni 2018 wordt ondertekend.[3]
Deze wijziging zorgt ten eerste voor een lager tarief voor de aankoop van een gezinswoning. Er wordt een eenvoudig verlaagd tarief van 7 procent toegepast voor de aankoop van een gezinswoning. Er wordt bovendien een grensbedrag van 200.000 euro gehanteerd voor een bijkomende vermindering van 5.600 euro (art. 2.9.5.0.5 Vlaamse Codex Fiscaliteit). Voor de kernsteden en de Vlaamse Rand rond Brussel geldt er een grensbedrag van 220.000 euro (art. 2.9.5.0.5, derde lid Vlaamse Codex Fiscaliteit).
De kernsteden zijn Aalst, Antwerpen, Boom, Brugge, Dendermonde, Genk, Gent, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas, Turnhout en Vilvoorde (art. 1.1.0.0.2, tiende lid, 8° Vlaamse Codex Fiscaliteit). De Vlaamse Rand rond Brussel omvat de gemeenten Affligem, Asse, Beersel, Bertem, Bever, Dilbeek, Drogenbos, Galmaarden, Gooik, Grimbergen, Halle, Herne, Hoeilaart, Huldenberg, Kampenhout, Kapelle-op-den-Bos, Kortenberg, Kraainem, Lennik, Liedekerke, Linkebeek, Londerzeel, Machelen, Meise, Merchtem, Opwijk, Overijse, Pepingen, Roosdaal, Sint-Genesius-Rode, Sint-Pieters-Leeuw, Steenokkerzeel, Ternat, Tervuren Vilvoorde, Wemmel, Wezembeek-Oppem, Zaventem en Zemst (art. 1.1.0.0.2, tiende lid, 9° Vlaamse Codex Fiscaliteit).
Er geldt evenwel een uitsluiting bij de toepassing van het nieuwe verlaagde tarief van 7 procent, namelijk voor bouwgronden. Voor bouwgronden blijft het tarief van 10 procent gelden (art. 2.9.4.1.1 Vlaamse Codex Fiscaliteit).[4] Dit tarief van 10 procent blijft eveneens gelden voor de aankoop van een tweede verblijf, een beroepsgoed en nieuwbouw.[5]
Ten tweede is er een nieuw gezinstarief ingevoerd. Er kunnen enkel natuurlijke personen toepassing krijgen van het voordeel[6], het betreft de aankoop van een woning, de kopers mogen geen woning of bouwgrond in volle eigendom hebben (afzonderlijk of gezamenlijk), de kopers kopen de geheelheid in volle eigendom, het betreft een zuivere aankoop en de verkrijgers moeten hun hoofdverblijfplaats vestigen in het nieuw aangekochte onroerend goed binnen een termijn van twee jaar (art. 2.9.4.2.11 Vlaamse Codex Fiscaliteit). Er moeten eveneens enkele verklaringen pro fisco worden afgelegd.[7]
Ten derde is er een extra voordeel voorzien indien de aankoop van de gezinswoning gevolgd wordt door energiemaatregelen. Er wordt in dit geval een verlaging toegepast tot 6 procent. Het moet hierbij gaan om een ingrijpende energetische renovatie zoals omschreven in het Energiebesluit van 19 november 2010.[8] Deze energetische renovatie moet plaatsvinden binnen een termijn van 5 jaar na de aankoop van de woning (art. 2.9.4.2.12 Vlaamse Codex Fiscaliteit). Deze renovatie omvat verschillende aanpassingen zoals de verwarming, de luchtcirculatie alsook de isolatie van de muren en het dak. Deze aanpassingen moeten worden ondersteund door een certificaat.[9]
Er werd ten vierde een verlaagd tarief van 1 procent voorzien indien men een beschermd onroerend erfgoed aankoopt om deze als gezinswoning te gebruiken (art. 2.9.4.2.10 en art. 2.9.4.2.14 Vlaamse Codex Fiscaliteit).[10]
Tot slot is er nog een voordeeltarief voorzien voor wie een woning verhuurt aan een erkend sociaal verhuurkantoor (art. 2.9.4.2.13 Vlaamse Codex Fiscaliteit).[11]
Indien bepaalde voorwaarden niet worden nageleefd, wordt een belastingverhoging van 20 procent aangerekend (art. 3.18.0.0.11 Vlaamse Codex Fiscaliteit).[12]
Het decreet wijzigt echter niets aan het principe van de meeneembaarheid. Het betaalde kooprecht bij de aankoop van een onroerend goed als hoofdverblijftplaats kan bijgevolg worden overgedragen bij de aankoop van een nieuwe hoofdverblijfplaats (art. 2.9.5.0.1 Vlaamse Codex Fiscaliteit).[13]
De afschaffing van het klein beschrijf zorgt bijgevolg voor een vereenvoudiging van de voordien gebruikte tarieven. Er blijven evenwel verschillende percentages van toepassing in plaats van één eenvormig tarief van 7 procent. Zo blijft het percentage van 10 procent nog van toepassing voor bouwgronden en nieuwbouw en geldt er een percentage van 1 procent voor erfgoed dat wordt aangekocht om als gezinswoning te gebruiken.[14]

  Vlaanderen Wallonië[15] Brussel[16]
Algemeen 10% –          Groot beschrijf: 12,5%
–          Klein beschrijf: 6%
12,5 %
Verlaagd tarief 7%
Gezinswoning + energiemaatregelen 6%
Onroerend erfgoed als gezinswoning 1%

Moest u nog vragen hebben, aarzel niet om onze specialisten ter zake te contacteren:  [email protected]
Joost Peeters
Nathalie Montoisy

[1] C. VAN GEEL, “Vlaanderen hervormt verkooprecht en vereenvoudigt registratiebelasting vanaf 1 juni 2018”, www.jura.be.
[2] L. WEYTS, “Vlaanderen opteert voor een tarief van 7 % bij aankoop van een gezinswoning in de plaats van het ‘klein beschrijf’”, T. Not. 2018, afl. 6, (477) 480.
[3] B. MEDAER, “De hervorming van het verkooprecht in het Vlaams Gewest”, Registratierechten 2018, afl. 2, (1) 23.
[4] C. VAN GEEL, “Vlaanderen hervormt verkooprecht en vereenvoudigt registratiebelasting vanaf 1 juni 2018”, www.jura.be.
[5] L. WEYTS, “Vlaanderen opteert voor een tarief van 7 % bij aankoop van een gezinswoning in de plaats van het ‘klein beschrijf’”, T. Not. 2018, afl. 6, (477) 478.
[6] L. WEYTS, “Vlaanderen opteert voor een tarief van 7 % bij aankoop van een gezinswoning in de plaats van het ‘klein beschrijf’”, T. Not. 2018, afl. 6, (477) 480.
[7] L. WEYTS, “Vlaanderen opteert voor een tarief van 7 % bij aankoop van een gezinswoning in de plaats van het ‘klein beschrijf’”, T. Not. 2018, afl. 6, (477) 480 e.v.; E. SPRUYT, “Hervorming Vlaams verkooprecht in aantocht: ‘what’s new’ en hoe anticiperen?”, Notariaat 2008, afl. 5-6, (1) 6.
[8] B. Vl. Reg. 19 november 2010 houdende algemene bepalingen over het energiebeleid, BS 8 december 2010.
[9] L. WEYTS, “Vlaanderen opteert voor een tarief van 7 % bij aankoop van een gezinswoning in de plaats van het ‘klein beschrijf’”, T. Not. 2018, afl. 6, (477) 478; E. SPRUYT, “Hervorming Vlaams verkooprecht in aantocht: ‘what’s new’ en hoe anticiperen?”, Notariaat 2008, afl. 5-6, (1) 11.
[10] L. WEYTS, “Vlaanderen opteert voor een tarief van 7 % bij aankoop van een gezinswoning in de plaats van het ‘klein beschrijf’”, T. Not. 2018, afl. 6, (477) 478.
[11] L. WEYTS, “Vlaanderen opteert voor een tarief van 7 % bij aankoop van een gezinswoning in de plaats van het ‘klein beschrijf’”, T. Not. 2018, afl. 6, 477.
[12] B. MEDAER, “De hervorming van het verkooprecht in het Vlaams Gewest”, Registratierechten 2018, afl. 2, 1-24.
[13] E. SPRUYT, “Hervorming Vlaams verkooprecht in aantocht: ‘what’s new’ en hoe anticiperen?”, Notariaat 2008, afl. 5-6, (1) 15.
[14] B. MEDAER, “De hervorming van het verkooprecht in het Vlaams Gewest”, Registratierechten 2018, afl. 2, 1-24.
[15] Art. 44 en art. 53 e.v. W.Reg. (Waals Gewest); D. VERPEUT, Waals Gewest – Decreet 13 december 2017 houdende diverse fiscale wijzigingen, Registratierechten 2018, afl. 1, 18-26.
[16] Art. 44 W. Reg. (Brussels Hoofdstedelijk Gewest).

Wij zijn geen nichekantoor, maar bieden een doorgedreven specialisatie aan in een heel aantal rechtsdomeinen. We begeleiden graag ondernemingen van A-Z.

Wij zoeken 3 nieuwe krachten om ons team te vervoegen. Er wordt steeds een brede opleiding aangeboden in het burgerlijk en handelsrecht, doch er zal bij de respectievelijke profielen nadruk worden gelegd op enkele van volgende rechtstakken :

  • aansprakelijkheidsrecht
  • WCO
  • vennootschapsrecht
  • bouwrecht
  • GDPR
  • faillissementen
  • (handels)huur
  • verzekeringsrecht
  • familiaal vermogensrecht
  • sociaal recht
  • verkeersrecht
  • administratief recht (omgevingsvergunningsdecreet)

 

 

Wij zoeken zeer gemotiveerde en enthousiaste werkkrachten, die klaar zijn voor de uitdagingen waar de moderne advocatuur momenteel voorstaat.

Wij verwachten van u een zelfstandige en initiatiefrijke werkhouding, met een goede juridische kennis, pragmatisch denkvermogen en oog voor detail.

We hechten veel belang aan talenkennis (Engels en Frans).

 

 

Wij bieden een zeer dynamische werkplek waar collegialiteit en teamspirit hoog in het vaandel worden gedragen.

U mag een correcte vergoeding en een degelijke opleiding verwachten, waarbij ruimte wordt gelaten om uw eigen dossiers te behandelen.

Contact :

 

Elke Willems

[email protected]

03/216.70.70

Geschillenregeling in BVBA’s en NV’s

Als goede vrienden samen een vennootschap oprichten om bijvoorbeeld streekbieren te brouwen, klinkt zeer aanlokkelijk. Toch is dit niet altijd rozengeur en maneschijn. Ook dit kan tot de nodige discussies leiden. U wenst lokaal een sterke speler te blijven, terwijl uw vriend de wereldwijde markt wenst te veroveren. Uw vriend spendeert het ganse kapitaal aan “onnuttige” zaken- en plezierreisjes, terwijl u ganse dagen aan het werk bent.

Geschillen binnen een vennootschap maken het soms voor vennoten niet langer mogelijk om samen te werken. Uiteraard verdient het dan de voorkeur om een minnelijke regeling te bekomen, eventueel met behulp van een advocaat. Dit is echter niet altijd mogelijk.

Om een ontbinding of faillissement te voorkomen, heeft u sinds 1995 de mogelijkheid om uw vennoot uit te sluiten van de vennootschap, dan wel zelf uit de vennootschap te treden.

De Voorzitter van de Rechtbank van Koophandel, zetelend zoals in Kort Geding, oordeelt over de “uitsluiting” en “uittreding”.

Let wel op voor het “boomerang”-effect.

Indien de Voorzitter van de Rechtbank van Koophandel uw vriend/vennoot meer geschikt acht de vennootschap te runnen en deze zelf ook een (tegen)vordering tot uitsluiting instelt, kan u zelf uitgesloten worden van de vennootschap.[1]

Ter verduidelijking, treft U hieronder een tabel waarbij “uitsluiting” en “uittreding” worden vergeleken.

mp

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zodoende heeft de rechter een ruime beoordelingsmarge aangaande de gegronde redenen, dit zowel bij “uittreding” als bij “uitsluiting”. De beslissing van de rechter zal – vanzelfsprekend – steeds afhankelijk zijn van de specifieke feiten en omstandigheden.

Indien u nog vragen heeft omtrent deze kwestie, aarzel niet om onze specialisten te contacteren. Zij helpen u graag verder.

 

[1] S. De Geyter, “Geschillenregeling en duurzame onenigheid tussen vennoten” (noot onder Gent 12 oktober 2015), NjW 2017, 282.
[2] Zie art. 334 (BVBA) en 636 (NV) van de Wetboek van Vennootschappen voor meer informatie.
[3] Cass. 21 maart 2014, RW 2014-2015, 1611.
[4] Gent, 12 oktober 2015, NjW 2017, 280.
[5] Art. 334 W.Venn.; Voorz. Kh. Brussel, 16 september 2015, TBH 2016, 476; Voorz. Kh. Antwerpen 23 december 2013, TRV 2015, 251, noot.
[6] M. CALUWAERTS, « l’Exclusion et le retrait forcé comme solution aux litiges entre associés » in Ed., Les conflits au sein des sociétés commerciales ou à forme commerciale, Jeune Barreau de Bruxelles, 2004, 190.
[7]Cass., 28 november 2011, RW 2012-2013, afl.1, 18.

 

 

Ongelijke behandeling tussen schuldeisers BVBA en NV bij een kapitaalvermindering

Op 9 juni 2016 oordeelde het Grondwettelijk Hof dat er een ongelijkheid bestaat tussen schuldeisers van een BVBA en schuldeisers van een NV bij kapitaalvermindering. In tegenstelling tot de NV, hebben schuldeisers van een BVBA geen recht om bij een kapitaalvermindering een zekerheid te eisen voor de schuldvorderingen die het voorwerp uitmaken van een betwisting in rechte.

De regelgeving in beide vennootschapsvormen zorgt ervoor dat de schuldeisers beschermd zijn bij een kapitaalvermindering voor vorderingen die zijn ontstaan, maar die nog niet vervallen zijn. Schuldeisers kunnen binnen de twee maanden na de bekendmaking van het besluit tot kapitaalvermindering een zekerheid eisen. Voor schuldeisers wiens schuldvordering het voorwerp uitmaakte van een betwisting in rechte was de situatie lang onzeker.

De wet van 22 november 2013 die het Wetboek van Vennootschappen wijzigde, zorgde ervoor dat de waarborgen van schuldeisers in een NV werd vergroot, wanneer de vennootschap besliste tot een kapitaalherschikking, zijnde een kapitaalvermindering, fusie, splitsing of inbreng van een algemeenheid of bedrijfstak. Dankzij deze wet hebben schuldeisers van een NV de mogelijkheid om een zekerheid te eisen voor de schuldvorderingen waarvoor in rechte of via arbitrage een bezwaar werd ingesteld vóór de algemene vergadering die zich over de kapitaalvermindering moet uitspreken. Dit recht werd echter niet doorgetrokken naar de schuldeiseres van een BVBA.

Naar aanleiding van een geschil die deze problematiek blootlegde, besliste de Voorzitter van de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen dit voor te leggen aan het Grondwettelijk Hof. Het geschil betrof een schuldvordering ten belope van bijna € 900.000,00 die “de schuldeiser” meende te hebben op “de vennootschap”. “De vennootschap” betwistte deze schuldvordering voor de Rechtbank van Koophandel. “De Vennootschap” besliste zich om te zetten in een BVBA en ging over tot een kapitaalvermindering van ruim € 200.000,00. “De schuldeiser” was hierdoor verontrust en vorderde een zekerheidsstelling voor haar schuldvordering van “de vennootschap”. De vordering werd ingeleid na de omvorming van “de vennootschap” in een BVBA, dus was de regelgeving omtrent de BVBA van toepassing. De voorzitter van de Rechtbank van Koophandel merkte een wezenlijk verschil op tussen beide vennootschapsvormen in het kader van de zekerheden voor schuldeisers bij een kapitaalvermindering. Hierdoor bracht de Voorzitter het verschil in het licht van het gelijkheidsbeginsel voor aan het Grondwettelijk Hof.

Het Hof oordeelde dat er binnen het Wetboek van Vennootschappen een vorm van discriminatie bestaat in de regelgeving betreffende de kapitaalvermindering in de BVBA en de NV. Het verschil in behandeling tussen de schuldeisers van een NV en die van een BVBA berust op een objectief criterium, zijnde de rechtsvorm. Niettemin was het Hof van mening dat er geen redelijke verantwoording bestond voor de discriminatie jegens de schuldeisers van de BVBA. Bovendien achtte het Hof dat het verschil in behandeling onevenredige gevolgen heeft voor de schuldeisers van de BVBA. In die zin oordeelde zij dat de Wet van 22 november 2013 het gelijkheidsbeginsel schendt voor zover het voor de schuldeisers van een BVBA niet in dezelfde mogelijkheid voorziet als voor de schuldeisers van een NV.

Het nieuwe Wetboek van Vennootschappen dat hopelijk in werking zal treden in het voorjaar van 2018 zal naar alle waarschijnlijk een einde stellen aan deze ongelijkheid.

Indien er nog vragen zijn bij dit artikel, aarzel dan niet om contact met ons op te nemen.

GwH 9 juni 2016, nr. 2016/91, NJW 2017, 223.

Wetboek van vennootschappen 7 mei 1999, BS 6 augustus 1999, 29440.

DE GEYTER, S., “Bescherming van schuldeisers bij kapitaalvermindering: schuldeisers lavan een BVBA ongelijk behandeld”, NJW 2017, nr. 359.

 

 ————————————————————————–

Différence de traitement entre les créanciers d’une SPRL et d’une SA en cas de réduction du capital

La Cour Constitutionnelle a décidé le 9 juin 2016 qu’il existait une différence de traitement injustifiée entre les créanciers d’une SPRL et ceux d’une SA en cas de réduction de capital. Contrairement au régime de la SA, les créanciers d’une SPRL n’ont aucun droit à réclamer une sûreté pour les créances qui font l’objet d’une réclamation en justice lors d’une réduction de capital.

La législation sur ces deux formes de sociétés assure que les créanciers soient protégés en cas de réduction de capital en ce qui concerne les créances qui existent mais qui ne sont pas encore échues. Les créanciers ont le droit, dans les deux mois qui suivent la publication de la décision de procéder à une réduction de capital, d’exiger une sûreté. Pour les créanciers dont la créance faisait l’objet d’une contestation en justice, la situation est longtemps restée incertaine.

La loi du 22 novembre 2013 qui a modifié le Code des sociétés a visé à assurer que les garanties des créanciers d’une SA soient accrues lorsque la société décidait d’une réorganisation du capital, à savoir une fusion, une scission, ou un apport d’universalité ou de branche d’activité. À la faveur de cette loi, les créanciers d’une SA ont obtenu la possibilité de réclamer une garantie pour leurs créances faisant l’objet d’une réclamation introduite en justice avant l’assemblée générale appelée à se prononcer sur la réduction de capital. Cette modification ne trouvait toutefois pas à s’appliquer à la SPRL.

Suite à un litige exposant cette problématique, le Président du Tribunal de commerce d’Anvers a décidé d’interroger la Cour Constitutionnelle. Le litige concernait une créance d’un montant de près de 900.000 € que le créancier pensait détenir à l’encontre d’une société. La société contestait cette créance devant le Tribunal de commerce.

Cette société avait décidé de changer de forme juridique pour prendre la forme d’une SPRL et avait procédé à une réduction de capital de plus de 200.000 €. Le créancier, anxieux de constater cette réduction de capital, demanda qu’une sûreté soit constituée. La demande fut introduire après le changement de forme juridique de la société en SPRL, c’est ainsi la législation relative aux SPRL qui devait être appliquée.

Le Président du Tribunal de commerce a constaté qu’une différence significative existait entre ces deux types de sociétés dans le contexte des sûretés pour les créanciers en cas de réduction de capital. Le Président a interrogé la Cour Constitutionnelle sous l’angle du principe d’égalité et non-discrimination.

La Cour a décidé qu’il existait effectivement une forme de discrimination dans la législation concernant les réductions de capital dans la SPRL et dans la SA. Cette différence de traitement entre les SA et les SPRL se fonde sur un critère objectif, à savoir la forme juridique. La Cour a néanmoins estimé qu’aucune justification raisonnable n’expliquait la discrimination à l’encontre des créanciers des SPRL. La Cour a par ailleurs estimé que cette différence de traitement avait des conséquences disproportionnées pour les cré
anciers d’une SPRL. La Cour a ainsi décidé que la loi du 22 novembre 2013 viole le principe d’égalité et de non-discrimination en ce qu’elle n’offre pas les mêmes possibilités aux créanciers d’une SPRL qu’à ceux d’une SA.

Le nouveau Code des sociétés qui entrera en vigueur, espérons-le, au printemps 2018, va selon toute vraisemblance mettre fin à cette discrimination.

Si vous vous posiez d’autres questions concernant cet article, n’hésitez pas à prendre contact avec nous.

C.C. 9 juin 2016, n° 2016/91, NJW 2017, p. 223.

Code des sociétés, 7 mai 1999, M.B. 6 août 1999, p. 29440.

DE GEYTER, S., “Bescherming van schuldeisers bij kapitaalvermindering: schuldeisers van een BVBA ongelijk behandeld”, NJW 2017, n° 359.

 

 

 Het statuut van de student-ondernemer

 Steeds meer jongeren dromen van een eigen zaak. Vaak bleken studies een grote hinderpaal.

Vandaag telt België ruim 5.000 studenten die hun studies combineren met een eigen onderneming.

Om aan de mogelijke hinderpalen tegemoet te komen, hadden verschillende hogescholen en universiteiten reeds een bijzonder statuut voor student-ondernemers gecreëerd.

Maar sinds 01.01.2017 genieten student-ondernemers ook op sociaal- en fiscaalrechtelijk vlak van een specifiek statuut.

De Wet van 18 december 2016 tot vaststelling van het sociaal en fiscaal statuut van de student-zelfstandige heeft het statuut “student-ondernemer” ingevoerd. Dit statuut moet de combinatie ondernemen en studeren toegankelijker maken.

Deze Wet voorziet de basis. De verdere uitwerking ervan zal bepaald worden middels een KB.

Inmiddels werden al 2 uitvoeringsbesluiten goedgekeurd door de ministerraad:

 ■  Het eerste ontwerp omschrijft de praktische modaliteiten: indiening van de aanvraag, de geldigheidsduur, de verificatie van de voorwaarden, en het begin en einde van de onderwerping.

■  Het tweede ontwerp bepaalt dat de periodes waarvoor de student verminderde bijdragen betaalt als student-ondernemer meetellen voor de vereiste wachttijd om rechten te openen inzake arbeidsongeschiktheid, invaliditeit en moederschap.

 Om van het statuut te kunnen genieten, is het van belang dat de jongeren op regelmatige wijze het onderwijs, de vorming of de opleiding in de onderwijsinstelling volgen, opdat ze van het bijzondere statuut kunnen genieten.

 Een aanvraag om het statuut van “student-ondernemer” te verkrijgen, wordt enkel goedgekeurd indien:

 –          Men minstens 18 jaar en hoogstens 25 jaar oud is;

–          Men voor het betrokken school- en academiejaar, in hoofdzaak ingeschreven is om regelmatig lessen te volgen in een Belgische of buitenlandse onderwijsinstelling, met het oog op het behalen van een diploma dat erkend wordt door een bevoegde overheid in België;

–          Men een beroepsactiviteit uitoefent, uit hoofde waarvan men onderworpen is aan het sociaal statuut der zelfstandigen.

 De nieuwe regeling op sociaal- en fiscaal vlak gaat als volgt.

 tabel

Indien U vragen heeft over deze actuele rechtsproblematiek, aarzel niet om onze specialisten te raadplegen !

 

Wet 18 december 2016 tot vaststelling van het sociaal en fiscaal statuut van de student-zelfstandige, BS 30 december 2016, 91946.

http://www.durfondernemen.be/artikel/sociaal-statuut-voor-student-ondernemers-wordt-vanaf-1-januari-2017-fiscaal-aantrekkelijker

http://www.besox.be/nieuw-statuut-student-ondernemer/

http://www.unizo.be/nieuws-pers/unizo-lanceert-nieuw-statuut-voor-student-ondernemers

————————————————————————————————————————————

 

Le statut de l’étudiant-entrepreneur

 De plus en plus de jeunes rêves de lancer leur propre activité. Les études restent néanmoins souvent un obstacle.

 La Belgique compte aujourd’hui plus de 5.000 étudiants qui combinent leurs études avec leur propre entreprise.

 Pour dépasser les obstacles possibles, différentes hautes écoles et universités avaient déjà créé un statut spécial pour les « étudiants-entrepreneurs ».

 Depuis le 1er janvier 2017, les étudiants-entrepreneurs bénéficient également d’un statut social et fiscal spécifique.

 La loi du 18 décembre 2016 fixant le statut social et fiscal de l’étudiant-indépendant a créé un statut d’« étudiant-entrepreneur ». Ce statut doit rendre plus accessible la combinaison entre le statut d’étudiant et celui d’entrepreneur.

 Cette loi ne prévoit toutefois que la base. Les règles seront pour le reste déterminées par arrêté royal.

 Entretemps, deux projets d’arrêté royal ont été approuvés par le Conseil des ministres :

  •  Le premier projet définit les modalités pratique : l’introduction de la demande, la durée de validité, la vérification des conditions, le début et la fin de l’assujettissement.
  • Le second projet détermine que les périodes pour lesquelles l’étudiant paiera des cotisations réduites en tant qu’étudiant-entrepreneur comptent bien dans le stage requis pour ouvrir des droits en incapacité de travail, invalidité et maternité.

 Pour pouvoir bénéficier du statut, il est important que les jeunes suivent régulièrement l’enseignement et la formation dans l’établissement d’enseignement.

 

Une demande de bénéficier du statut d’« étudiant-entrepreneur », n’est approuvée que si :

–        Le demandeur a au moins 18 ans et au plus 25 ans ;

–        Il est inscrit à titre principal pour suivre régulièrementdes cours dans un établissement d’enseignement belge ou étranger, en vue d’obtenir un diplôme reconnu par une autorité compétente en Belgique ;

–        Il exerce une activité professionnelle en raison de laquelle il est assujetti au statut social des travailleurs indépendants.

 

La nouvelle réglementation, sur le plan fiscal et social, se présente comme suit :

 

 fr

 

Si vous vous posez des questions sur cette article, n’hésitez pas à prendre contact avec nos spécialistes !

 

Loi du 18 décembre 2016 fixant le statut social et fiscal de l’étudiant-indépendant, M.B., 30 décembre 2016, p. 91946.

http://www.durfondernemen.be/artikel/sociaal-statuut-voor-student-ondernemers-wordt-vanaf-1-januari-2017-fiscaal-aantrekkelijker

http://www.besox.be/nieuw-statuut-student-ondernemer/

http://www.unizo.be/nieuws-pers/unizo-lanceert-nieuw-statuut-voor-student-ondernemers

 

 

update: https://www.vlaanderen.be/economie-en-ondernemen/overname-stopzetting-en-faillissement/overbruggingsrecht-voor-zelfstandigen

In 2016 gingen in België maar liefst 9.170 ondernemingen failliet.[1] Een faillissement heeft zeer verstrekkende gevolgen, dit o.a. op financieel vlak voor de gefailleerde. Een zelfstandige heeft immers geen recht op een werkloosheidsuitkering. Dit met uitzondering indien hij voor de start van zijn zelfstandige hoofdactiviteit loontrekkende was.

In 1996 werd de verzekering in geval van faillissement ten gunste van zelfstandigen in het leven geroepen (ook: overbruggingsrecht)[2] en zeer recent is het sociaal vangnet voor zelfstandigen uitgebreid. Zelfstandigen kunnen tijdelijk beroep doen op de sociale verzekering bij faillissement, maar sinds kort ook n.a.v. een stopzetting omwille van economische moeilijkheden.[3]

Het vangnet betreft evenwel slechts een tijdelijke bescherming (maximale periode van 12 maanden) en kan verschillende keren tijdens de beroepsloopbaan worden ingeroepen (zonder dat de totale duur ervan tijdens de gehele beroepsloopbaan meer mag bedragen dan twaalf maanden). Het betreft een overbruggingsuitkering.

Het bedrag dat effectief kan worden uitgekeerd hangt af van het feit er of al dan niet personen ten laste zijn (respectievelijk 1.489,64 € of 1.192,09 € per maand sinds juni 2017 geïndexeerd bedragen). Belangrijk is ook dat sociale bescherming voor gezinsbijslag en de ziekteverzekering voortduren zonder dat de sociale zekerheidsbijdragen moeten worden betaald. Er worden evenwel geen pensioenrechten opgebouwd en de overbruggingsuitkering geeft geen verzekering tegen arbeidsongeschiktheid.

Volgende personen hebben recht op dergelijke uitkering:

  1. Gefailleerde zelfstandigen;
  2. Zaakvoerders, beheerders en werkende vennoten van een vennootschap in faling;
  3. Zelfstandigen met een collectieve schuldenregeling die werd bevestigd door de rechtbank;
  4. Zelfstandigen die gedwongen werden hun activiteiten stop te zetten omwille van een allergie, brand, vernieling door een derde of een natuurramp.

Om in aanmerking te komen voor deze uitkering moet men aan bepaalde voorwaarden voldoen:

  1. Minstens een jaar zelfstandige in hoofberoep geweest zijn;
  2. Geen vervangings-of beroepsinkomsten verkrijgen;
  3. zijn/haar hoofdverblijfplaats in België hebben;
  4. niet strafrechtelijk veroordeeld zijn voor frauduleus faillissement.

De aanvraag tot het verkrijgen van de overbruggingsuitkering moet per aangetekend schrijven worden verstuurd naar het sociaal verzekeringsfonds en dit voor het einde van het 2de kwartaal dat volgt op het faillissementsvonnis of de stopzetting.

Indien U vragen heeft over deze actuele rechtsproblematiek, aarzel niet om onze specialisten te raadplegen !

[1]http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/economie/ondernemingen/faillissementen/jaarreeks/ (laatst geconsulteerd op 22.06.2017).

[2]Koninklijk Besluit van 18 november 1996 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen, BS 13 december 1996, 31161.

[3]Wet van 16 december 2015 houdende diverse bepalingen inzake het sociaal statuur van zelfstandigen, BS 8 januari 2016, 450.

 ————————————————————————————————————————————————————

Droit de passerelle pour indépendants

En Belgique, en 2016, pas moins de 9.170 entreprises ont été déclarées en faillite[1]. La faillite a de lourdes conséquences pour le failli, notamment sur le plan financier. Les indépendants n’ont en effet pas droit aux prestations de chômage, s’ils n’ont pas été salariés avant le début de leur activité d’indépendant.

En 1996 fut créée une assurance en cas de faillite en faveur des indépendants (aussi appelée « droit de passerelle »)[2], et le filet social des indépendants a été récemment étendu. Les indépendants peuvent faire appel temporairement à l’assurance sociale en cas de faillite, et depuis plus récemment, également en cas de fermeture suite à des difficultés économiques[3].

Ce filet de protection n’accorde cependant qu’une protection temporaire, d’une durée maximale de 12 mois, qui pourra toutefois être invoquée à plusieurs reprises durant la carrière de l’indépendant (sans que la période totale pendant toute la carrière professionnelle ne puisse dépasser 12 mois).

La somme qui sera effectivement payée dépend de la présence ou non de personnes à charge (respectivement 1.489,64 € ou 1.192,09 € par mois depuis juin 2017, montants indexés). Il est également non-négligeable que les allocations familiales et la couverture des soins médicaux continuent d’être versées, sans que ne doivent être payées de cotisations sociales. Cette période ne sera toutefois pas prise en compte dans le calcul de la pension, et il n’existe plus de couverture en cas d’incapacité de travail.

Les personnes suivantes ont droit à la prestation :

  1. Les indépendants faillis ;
  2. Les gérants, administrateurs et associés actifs d’une société commerciale déclarée en faillite ;
  3. Les indépendants qui font l’objet d’une procédure de règlement collectif de dettes confirmée par le tribunal ;
  4. Les indépendants contraints de mettre un terme à leurs activités en raison d’allergies, d’incendie, de destruction causée par un tiers ou d’une catastrophe naturelle.

Pour être admissible à cette prestation, encore faut-il remplir les conditions suivantes :

  1. Avoir exercé l’activité principale durant au moins une année ;
  2. Ne percevoir aucun revenu de remplacement ou professionnel ;
  3. Avoir sa résidence principale en Belgique ;
  4. Ne pas avoir été condamné pénalement en raison du caractère frauduleux de la faillite.

La demande de perception de la prestation doit être envoyée par courrier recommandé à la caisse d’assurance sociale, et cela avant la fin du deuxième trimestre qui suit le jugement déclaratif de faillite ou l’arrêt des activités.

 Si vous vous posez des questions sur cette problématique actuelle, n’hésitez pas à prendre contact avec nos spécialistes !

[1]http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/economie/ondernemingen/faillissementen/jaarreeks/ (consulté le 22.06.2017).

[2]Arrêté Royal du 18 novembre 1996 instaurant un droit passerelle en faveur des travail
leurs indépendants, M.B. 13 décembre 1996, 31161.

[3]Loi du 16 décembre 2015 portant des dispositions diverses en matière de statut social des indépendants, M.B. 8 janvier 2016, 450.

RegSol start het Centraal Register voor Solvabiliteit. Dit betekent onder andere dat U als schuldeiser in een faillissement, vanaf 1 april 2017 Uw schuldvordering digitaal dient aan te geven.

 

 Update:

sinds KB 27 november 2018 is het indienen van schuldvordering gratis

 

  1. Algemeen

 

Vanaf 1 april 2017 zal elke faillissementdossier opgenomen en bewaard worden in het Centraal Register Solvabiliteit. Dit bepaalt het koninklijk Besluit houdende de werking van het Centraal Register Solvabiliteit dat op 27 maart 2017 in het Staatsblad verscheen. De papierstroom zal verdwijnen en wordt vervangen door een faillissementsdossier dat op een elektronische manier wordt opgebouwd en bijgehouden.

 

Alle actoren van een faillissement (d.i. zowel schuldeisers, curatoren, Rechter-Commissarissen, magistraten, griffiers als het openbaar ministerie) zullen via deze geïnformatiseerde databank belangrijke documenten kunnen opstellen, ondertekenen en uitwisselen.

 

Het Centraal Register Solvabiliteit bevat alle gegevens en stukken die betrekking hebben op de faillissementsprocedure.

 

Regsol is toegankelijk op : www.regsol.be .

 

Ook voor faillissementen die reeds geopend zijn, zal men vanaf 1 april 2017 moeten werken met het Centraal Register Solvabiliteit. De papieren versie blijft tot en met 31 maart 2017 behouden en is steeds raadpleegbaar op de griffie van de Rechtbank van Koophandel.

 

  1. Openbaar deel – privaat deel

 

Het register (www.regsol.be) zal opgesplitst worden in een ‘openbaar’ deel en een ‘privaat’ deel:

 

Het privaat deel is enkel toegankelijk voor magistraten, curatoren en griffiers.

Het openbaar deel is toegankelijk voor schuldeisers of belanghebbenden. Schuldeisers kunnen schuldvorderingen elektronisch neerleggen. Belanghebbenden kunnen documenten met recht van inzage raadplegen

 

  1. Schuldeisers

 

Voor schuldeisers is Regsol erg belangrijk. Indien U schuldeiser bent in een faillissement zal U namelijk voortaan op elektronische wijze in het Centraal Register Solvabiliteit aangifte moeten van Uw schuldvordering.

 

Als rechtspersoon of natuurlijke persoon met raadsman, zal uw raadsman de schuldvordering elektronisch neerleggen via www.regsol.be .

 

Als rechtspersoon zonder raadsman bent U eveneens verplicht om Uw aangifte via elektronische weg in te dienen.

 

Voor deze elektronische aangifte dient een vergoeding betaald te worden van 6,00 euro. Deze vergoeding is vrijgesteld van BTW en is bedoeld om de werking van het platform te bekostigen.

De elektronische aangifte van schuldvordering komt rechtstreeks bij de curator terecht, die dan net zoals vroeger instaat voor de verwerking ervan.

Deze verplichting geldt niet voor rechtspersonen die in het buitenland gevestigd zijn en natuurlijke personen (d.i. iemand die niet over een ondernemingsnummer beschikt). Zij kunnen hun aangifte indienen met een aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs op het kantooradres van de curator zelf.

Wanneer Uw aangifte werd ingediend, krijgt U toegang tot het faillissementsdossier en kan U Uw aangifte steeds via www.regsol.be bekijken, aanvullen of verbeteren.

 

Voor verdere vragen over de digitale aangifte van schuldvordering, aarzel dan niet om contact met ons op te nemen. Wij helpen u graag verder.

 

——————————————————————————————————————————————

 

REGSOL : le dossier de faillite digital à partir du 1er avril 2017

 

RegSol, le Registre Central de la Solvabilité, a été lancé le 1er avril 2017. Cela signifie entre autres que vous pouvez depuis le 1er avril, en tant que créancier dans une faillite, déclarer votre créance de façon électronique.

 

1. Généralités

 

Depuis le 1er avril, tous les dossiers de faillite sont repris et enregistrés dans le Registre Central de la Solvabilité. C’est ce que prévoit l’arrêté royal fixant le fonctionnement du Registre Central de la Solvabilité, publié au Moniteur du 27 mars 2017. Les documents en version papier sont destinés à disparaître et seront remplacés par un dossier de faillite qui sera établi et conservé sous forme électronique.

 

Tous les acteurs de la faillite (c’est-à-dire tant les créanciers, les curateurs, les juges-commissaires, les magistrats et les greffiers que le ministère public) pourront rédiger, signer et échanger d’importants documents via cette base de données informatisées.

 

Le Registre Central de la Solvabilité comprend toutes les données et pièces qui se rapportent à la procédure de faillite.

 

Regsol est accessible à l’adresse suivante : www.regsol.be.

 

Pour les procédures de faillite entamées avant le 1er avril 2017, il faut désormais également travailler via le Registre Central de Solvabilité. Les exemplaires papier sont conservés jusqu’au 31 mars 2017 et seront encore consultables à l’avenir au greffe du tribunal de commerce.

 

2. Partie publique – partie privée

 

Le registre (www.regsol.be) sera divisé en une partie « publique » et une partie « privée » :

 

 

La partie privée est uniquement accessible aux magistrats, curateurs et greffiers.

 

La partie publique est, elle, accessible aux créanciers et aux parties intéressées. Les créanciers peuvent déposer leurs déclarations de créance de façon électronique. Les parties intéressées peuvent consulter un certain nombre de documents.

 

3. Créanciers

 

Regsol est très important pour les créanciers. Si vous êtes créancier dans une faillite, vous devrez en effet désormais déclarer votre créance de façon électronique dans le Registre Central de la Solvabilité.

 

Pour les personnes physiques et personnes morales assistées d’un avocat, l’avocat déposera la déclaration de créance via www.regsol.be.

 

Les personnes morales non-assistées d’un avocat sont également obligées de déposer leurs déclarations de manière électronique.

 

Un forfait de 6,00 € doit être payé pour cette déclaration. Ce forfait est exempté de TVA et vise à compenser les coûts de fonctionnement de la plateforme.

 

La déclaration de créance électronique est directement transmises au curateur, lequel est comme antérieurement responsable du traitement de celle-ci.

 

Cette obligation n’existe pas pour les personnes morales établies à l’étranger et les personnes physiques (c’est-à-dire une personne qui ne dispose pas d’un numéro d’entreprise). Ceux-ci peuvent envoyer leur déclaration par courrier recommandé ou la déposer contre reçu au cabinet du curateur lui-même.

 

Dès que votre déclaration est déposée, vous recevez accès au dossier de faillite et pouvez consulter, compléter ou corriger votre déclaration via
www.regsol.be.

 

Si vous vous posez d’autres questions sur la déclaration de créance digitale, n’hésitez pas à prendre contact avec nous. Nous vous assistons volontiers.

 

In principe zijn er geen beperkingen op de keuze van de benaming van een vennootschap. Dit betekent dat de benaming kan bestaan uit een fantasienaam, een familienaam, enzovoort.[1] Op deze regelgeving bestaat een uitzondering. De naam van de vennootschap mag niet gelijk zijn met of sterk lijken op de naam van een andere vennootschap. Als de benaming volkomen gelijk is of als de benaming verwarring kan doen ontstaan, dan kan elke belanghebbende deze naam doen wijzigen en een schadevergoeding eisen.[2]

Artikel 65 van het wetboek van vennootschappen bepaalt dienaangaande dat:   “Elke vennootschap moet een naam voeren, die verschillend is van die van een andere vennootschap.

Indien de naam gelijk is aan een andere of er zozeer op gelijkt dat er verwarring kan ontstaan, kan iedere belanghebbende hem doen wijzigen en, indien daartoe grond bestaat, schadevergoeding eisen.

 Niettegenstaande elk daarmee strijdig beding, zijn de oprichters of, bij latere naamswijziging, de leden van het bestuursorgaan hoofdelijk gehouden jegens de belanghebbenden tot betaling van de schadevergoeding bedoeld in het tweede lid.”

In principe geldt de regel wie het eerst komt, het eerst maalt. Als de eerste gebruiker van de naam van oordeel is dat er een schending is van artikel 65 W. Venn., dan kan deze een vordering instellen bij de rechtbank. Er moet geen sprake zijn van een fout, het is voldoende als de andere naam tot verwarring kan leiden. De rechter zal van geval tot geval beoordelen of er een verwarringsrisico aanwezig is.[3]

De oprichters van de vennootschap zijn hoofdelijk gehouden tot het betalen van een schadevergoeding aan de belanghebbenden als de rechter oordeelt dat er een inbreuk is van artikel 65 W. Venn.[4]

De eerste gebruiker kan ook een vordering instellen op basis van artikel 89 van de Wet Marktpraktijken. Dit artikel bepaalt dat een handelspraktijk misleidend is als onder andere de naam van de onderneming verwarring kan scheppen voor de consument. De rechter kan een bevel tot staking uitspreken als hij oordeelt dat er een schending is van artikel 89 WCMP.[5]

Een belangrijk Arrest van het Hof van Beroep te van Gent d.d. 27 mei 2013[6] behandelt deze materie.

De eerste gebruiker van een benaming (Be sure) haalt aan in deze zaak dat artikel 65 van het Wetboek van Vennootschappen geschonden is omdat een gelijkaardige benaming van een andere onderneming (2be sure2) ervoor zorgt dat er verwarring ontstaat bij het publiek. Bijgevolg is er volgens de gebruiker ook een schending van de Wet Marktpraktijken.

In dergelijke zaak is het aan de rechter om de feiten concreet de beoordelen en te beslissen of er een verwarringsrisico aanwezig is.

In dit specifiek geval zaak oordeelt het hof van beroep te Gent dat de gebruiker niet kan bewijzen dat er een schending is van artikel 65 W. Venn. De rechter beoordeelt in concreto en redeneert i.c. dat beide ondernemingen actief zijn in de verzekeringssector maar gelegen zijn in verschillende steden. Er mag bijgevolg, volgens het Hof, worden aangenomen dat het cliënteel grotendeels gebruik zal maken van een verzekeringsmakelaar in zijn onmiddellijke omgeving.


[1] H. De Muynck, Vennootschapsrecht in België, Gent, Academia Press, 2002, 28.

[2] H. Geinger en N. Heijerick, Inleiding tot het vennootschapsrecht, Brugge, Die Keure, 2000, 185.

[3] H. De Muynck, Vennootschapsrecht in België, Gent, Academia Press, 2002, 28 – 29.

[4] H. Geinger en N. Heijerick, Inleiding tot het vennootschapsrecht, Brugge, Die Keure, 2000, 185.

[5] Art. 2 wet 6 april 2010 met betrekking tot de regeling van bepaalde procedures in het kader van de wet van 6 april 2010 betreffende de marktpraktijken en consumentenbescherming, BS 12 april 2010.

[6] Gent 27 mei 2013, NJW 2014, 300, noot R. Steennot.

Hoofdwebsite Contact
afspraak maken upload






      GDPR proof area
      Upload uw documenten





      sleep uw documenten naar hier of kies bestand


      sleep uw briefwisseling naar hier of kies bestand











        Benelux (€... )EU (€... )Internationaal (prijs op aanvraag)

        Door de aanvraag in te dienen, verklaart u zich uitdrukkelijk akkoord met onze algemene voorwaarden en bevestigt u dat u onze privacyverklaring aandachtig heeft gelezen. Het verzenden van deze aanvraag geldt als een opdrachtbevestiging.
        error: Helaas, deze content is beschermd!