Categorie: STUDIO MA

Het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen voorziet drie vormen van bestuur in de naamloze vennootschap: het monistisch bestuur, het duaal bestuur en de enige bestuurder.

Voor de inwerkingtreding van het huidig WVV werd de NV bestuurd door de raad van bestuur. Het monistisch bestuur met een collegiaal bestuursorgaan bestond dus al. De raad van bestuur kon eventueel een directiecomité oprichten. Die duale structuur is nu ook expliciet in de wet opgenomen en aangepast.

Wat nieuw is, is dat de NV net zoals de BV en CV door één enkele bestuurder kan worden geleid.

1. Monistisch bestuur

De eerste bestuursvorm is het monistisch bestuur. Deze vorm geldt als de standaard als men in de statuten niet voor één van de twee andere vormen kiest. Hierbij wordt de NV bestuurd door de raad van bestuur. Dat is een collegiaal bestuursorgaan met minstens drie leden, die natuurlijke of rechtspersonen kunnen zijn. Heeft de NV minder dan drie aandeelhouders, dan mag de raad van bestuur ook uit twee personen bestaan. Bestuurders kunnen in hun hoedanigheid van bestuurder niet door een arbeidsovereenkomst met de vennootschap verbonden zijn.

De algemene vergadering kan het mandaat van elke bestuurder eender wanneer en zonder motivering met onmiddellijke ingang beëindigen. Ze kan hier ook een einddatum of vertrekvergoeding aan koppelen, behalve als de statuten dit verbieden. De statuten kunnen evenwel een opzegtermijn of vertrekvergoeding bepalen. Als de beëindiging van het mandaat om wettige redenen gebeurt, dan mag de algemene vergadering die termijn en vergoeding negeren.

De bestuurder kan ook zelf ontslag nemen door hiervan kennis te geven aan de vennootschap. Op verzoek van de vennootschap moet de ontslagnemende bestuurder in functie blijven tot ze redelijkerwijs een vervanger kan voorzien.

In de statuten kan u de vertegenwoordigingsbevoegdheid beperken. De kwantitatieve of kwalitatieve beperkingen hebben uitsluitend interne uitwerking. Alleen eenhandtekenings- of meerhandtekeningsclausules zijn tegenstelbaar aan derden indien deze behoorlijk openbaar zijn gemaakt. In dit geval worden zij dus geacht het bestaan en de gevolgen van deze beperkingen te kennen.

 

2. Duaal bestuur

Een tweede mogelijke bestuursvorm is het duaal bestuur, wat interessant is wanneer een deel van de bestuurders zich niet voltijds inlaten met het dagelijks reilen en zeilen van de vennootschap. Onder deze vorm voeren de raad van toezicht en de directieraad samen het bestuur. Beiden zijn collegiale organen die uit minstens drie leden moeten bestaan. Hun leden mogen niet overlappen.

Het WVV kent aan beide organen specifieke bevoegdheden toe.

3.1 Raad van toezicht

De raad van toezicht is bevoegd voor het algemeen beleid en de strategie van de vennootschap, de redactie van alle bestuursverslagen, en voor alle handelingen die de wet specifiek aan de raad van bestuur opdraagt in een monistisch bestuur. Bijvoorbeeld, de bijeenroeping van de algemene vergadering en bepaling van haar agenda, de vaststelling van de jaarrekening, de opstelling van het jaarverslag, het gebruik van het toegestane kapitaal, en de in- en verkoop van eigen aandelen en financiële steunverlening.

De raad van toezicht houdt ook toezicht op de directieraad. Ze is bevoegd om leden van de directieraad te benoemen en ontslaan. Leden van de raad van toezicht worden zelf benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders.

3.2 Directieraad

De directieraad oefent alle bestuursbevoegdheden uit inzake het operationeel bestuur die niet specifiek aan de raad van toezicht zijn voorbehouden. Ze heeft dus de zogenaamde ‘residuaire bevoegdheid’. De statuten kunnen de bevoegdheden van de directieraad desgewenst beperken. Deze beperkingen en de onderlinge taakverdeling zijn niet tegenwerpelijk aan derden.

Voor de uitoefening van hun bevoegdheden zijn de raad van toezicht en de directieraad vertegenwoordigingsbevoegd. Ook deze bevoegdheden kunnen statutair worden beperkt, al zijn deze beperkingen ook niet tegenwerpelijk aan derden.

Vroeger mochten bestuurders lid zijn van beide organen en waren de bevoegdheden eerder concurrerend dan exclusief. In het WVV is overlap van leden noch bevoegdheden mogelijk, en werd dan ook voorzien in duidelijkheid omtrent de exclusiviteit van de bevoegdheden.

3. Enige bestuurder

Een volledig nieuw bestuursmodel in de NV is dat van de enige bestuurder. Deze kan een natuurlijke- of rechtspersoon zijn. De enige bestuurder kan zelf ook een NV met een collegiaal bestuursorgaan zijn, monistisch of duaal. Als de NV beursgenoteerd is, of wanneer een wettelijke bepaling dat vereist, moet de enige bestuurder sowieso een NV zijn met een collegiaal bestuur.

De statuten kunnen bepalen dat de enige bestuurder hoofdelijk en onbeperkt aansprakelijk is voor de verbintenissen van de vennootschap. De voorafgaandelijke veroordeling van de vennootschap is evenwel vereist alvorens de enige bestuurder kan veroordeeld worden.

De statuten kunnen behoorlijk veel macht en bescherming aan de enige bestuurder toekennen. Zo kan bepaald worden dat zijn instemming vereist is voor elke wijziging van de statuten, uitkering aan de aandeelhouders, of zijn eigen ontslag. De algemene vergadering kan echter wel steeds zijn mandaat beëindigen zonder zijn instemming omwille van wettige redenen, indien zij hiertoe besluit conform de aanwezigheids- en meerderheidsvereisten voor een statutenwijziging.

4. Dagelijks bestuur

In de drie bestuursvormen kan men bijkomend voorzien in een orgaan van dagelijks bestuur.

Het bestuursorgaan draagt het dagelijks bestuur, en de vertegenwoordiging ervan, op aan een of meer personen, die alleen, gezamenlijk of als college optreden. Het bestuursorgaan dat het orgaan van dagelijks bestuur aanstelt, houdt ook toezicht op dit orgaan.

Het dagelijks bestuur omvat alle handelingen en beslissingen omtrent de behoeften van het dagelijks leven van de vennootschap, of die de tussenkomst van de raad van bestuur, enige bestuurder of directieraad niet rechtvaardigen. Deze formulering is in het WVV niet cumulatief, in tegenstelling tot de definitie die het Hof van Cassatie levert in haar rechtspraak.

Voor handelingen die het dagelijks bestuur overstijgen, kan het orgaan van dagelijks bestuur niet bevoegd zijn. Wettelijke of statutaire bevoegdheden die aan de raad van toezicht en de directieraad toekomen, zijn immers exclusief.

De bevoegdheid van het dagelijks bestuur is een gedelegeerde bevoegdheid. Dat betekent dat het bestuursorgaan mee bevoegd blijft voor de materies van het dagelijks bestuur, maar de werking van de vennootschap niet mag verstoren.

5. Besluit

Het WVV voorziet dus in drie verscheiden vormen van bestuursorgaan in de NV.

De keuze voor een monistisch of duaal bestuur, of één enkele bestuurder, hangt af van de noden van uw vennootschap.

Als u daar verdere begeleiding in zou wensen, aarzel dan niet om contact met ons op te nemen via e-mail naar [email protected] of telefonisch op het nummer 03/216.70.70

Juridische Bronnen

Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen, BS 4 april 2019.

Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3119/001, 238.

BRAECKMANS, H. en HOUBEN, R., Handboek vennootschapsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2020, 975 p.

DE GEYTER, S., DE POORTER, I. en LEROUX, E., Bestuur in de NV, Antwerpen, Intersentia, 2022, 268 p.

Wij zijn op zoek naar gemotiveerde en enthousiaste studenten rechten of rechtspraktijk die ons team van advocaten tijdelijk kunnen ondersteunen en versterken bij het onthaal en telefonie van ons kantoor.

Dit biedt je de gelegenheid om kennis te maken met het reilen en zeilen van een advocatenkantoor.

Wij bieden je een zeer dynamische werkplek waar collegialiteit en teamspirit hoog in het vaandel worden gedragen.

Contacteer ons voor meer informatie op
03 216 70 70 of
[email protected]

#werk #vacature #job #hiring #werkwerkwerk #student #studentrechten #rechtspraktijken #advocatenkantoor #dictaat #klantvriendelijk #fulltime #interim #ikzoekwerk #werken #antwerpen #wilrijk #antwerpenzuid #nieuwzuid #provincieantwerpen

Een niet-concurrentiebeding in een zelfstandigenovereenkomst komt zeer vaak voor. Aangezien dit het recht op vrij ondernemen beperkt, zijn dergelijke bedingen niet steeds geldig of hebben deze soms niet gewenste de uitwerking die de partijen voor ogen hadden. In dit artikel lichten we toe waarop partijen moeten letten bij het opnemen van een niet-concurrentiebeding.

In de eerste plaats dient er op gewezen te worden dat er, behalve voor de handelsagentuur, geen uitdrukkelijke wettelijke regeling voorzien is. Wel wordt er vaak verwezen naar het decreet d’Allarde om te stellen dat het principieel niet toegelaten zou zijn om een niet-concurrentiebeding te voorzien in een zelfstandigenovereenkomst.[1] Dit zou namelijk een te grote beperking op de vrijheid van onderneming uitmaken.

In de rechtspraak en rechtsleer werden uiteindelijk enkele criteria verduidelijkt waaronder het mogelijk zou zijn om een niet-concurrentiebeding te voorzien in een zelfstandigenovereenkomst.[2]

Een niet-concurrentiebeding voor zelfstandigen dient proportioneel te zijn. Deze proportionaliteit dient in ieder element van het niet-concurrentiebeding voorzien te worden.[3]

In de eerste plaats dient de voorziene schadevergoeding proportioneel te zijn  in verhouding met de potentiële schade. Zo zal in ieder concreet geval moeten bekeken worden of de schadevergoeding die in het beding voorzien werd redelijk is. Bijvoorbeeld in het geval van een vastgoedmakelaar werd een schadevergoeding van € 20.000,00 als proportioneel, en dus toegelaten, gekwalificeerd.

Naast de voorziene schadevergoeding, dient in het niet-concurrentiebeding ook de duur, het geografische toepassingsgebied en het voorwerp niet verder te gaan dan wat redelijkerwijze daartoe noodzakelijk wordt geacht.[4]

Daarnaast dient het voorwerp van het niet-concurrentiebeding proportioneel te zijn. Dit wil zeggen dat de activiteiten die verboden zijn onder het niet-concurrentiebeding beperkt dienen te blijven tot de producten en diensten die de economische activiteit van de onderneming vormden. Hieronder vallen ook verbeterde producten. Een niet-concurrentiebeding dat de bescherming beoogt van product- of dienstenmarkten waarop de onderneming voor de overdracht niet actief was, is niet geldig omdat dit als niet noodzakelijk wordt beschouwd.[5]

Daarnaast dient ook de duurtijd waarin het niet-concurrentiebeding geldt proportioneel te zijn. In het algemeen wordt aanvaard dat een duurtijd van 2 tot 3 jaar proportioneel is, maar dit zal in ieder geval afzonderlijk beoordeeld moeten worden. [6]

Tot slot dient ook het geografisch gebied proportioneel te zijn. Dit betekent dat het gebied beperkt dient te zijn tot het gebied waarin de verkoper voor de overdracht van zijn aandelen de betrokken diensten of producten heeft aangeboden. Dit houdt bijvoorbeeld in dat een vastgoedmakelaar actief in het Antwerpse onder een overeenkomst met niet-concurrentiebeding in principe niet verboden kan worden om na de beëindiging van zijn overeenkomst actief te zijn aan de Belgische kust. De invulling van wat als proportioneel zal gezien worden op het vlak van het territorium waarbinnen het niet-concurrentiebeding geldt, zal opnieuw concreet beoordeeld moeten worden.[7]

Wanneer door de rechtbank geoordeeld wordt dat een niet-concurrentiebeding nietig is, stelt de vraag zich welke maatregelen de rechtbank kan nemen. Het was namelijk zeer duidelijk de bedoeling van de partijen om concurrentie te beperken.

Wanneer er in de overeenkomst een zogenaamd matigingsbeding werd opgenomen, is het zeer duidelijk dat de rechter de mogelijkheid heeft om de elementen van het beding die onredelijk zijn te matigen naar wat redelijk is. Bijvoorbeeld wanneer het niet-concurrentiebeding bepaald dat het geldt voor 10 jaar, zal de rechter dit kunnen matigen naar een aanvaardbare duurtijd.[8]

Indien dergelijk beding niet voorzien werd, was het lange tijd onduidelijk of de rechter de bevoegdheid had om het beding te matigen. Middels een arrest van 25 juni 2015 verduidelijkte het Hof van Cassatie dat de rechter de nietigheid kan beperken tot het gedeelte dat strijdig is met de openbare orde indien voldaan is aan de volgende twee voorwaarden[9]:

  1. De gedeeltelijke nietigheid van het beding is mogelijk;
  2. Het beding na matiging beantwoordt aan de intenties van de partijen.

De rechter zal dus een inschatting moeten proberen maken van wat de werkelijke wil van de partijen was om het niet-concurrentiebeding overeen te komen en kan dit in voorkomend geval matigen indien mogelijk. Het is daarom aangewezen om een deelbaarheidsbeding bij uw niet-concurrentiebeding op te nemen, zodat over de wil om eventueel te matigen in plaats van de vernietigen, weinig of nog beter, geen twijfel kan bestaan bij de rechter.[10]

In het geval een geldig niet-concurrentie beding wordt geschonden, kan een stakingsvordering worden uitgesproken door de rechter.[11]

Een niet-concurrentiebeding in een zelfstandigenovereenkomst is steeds mogelijk indien aan de voorwaarden hiervoor voldaan worden. Indien u hulp wenst bij het opstellen van uw overeenkomsten, inclusief een geldig niet-concurrentiebeding, of indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, kan u ons steeds contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

Geraadpleegde bronnen:

  1. Mededeling van de Commissie betreffende beperkingen die rechtstreeks verband houden met en noodzakelijk zijn voor de totstandbrenging van concentraties, https://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:C:2005:056:0024:0031:NL:PDF;
  2. Decreet van 2 maart 1791 tot afschaffing van het gildewezen;
  3. Cass. 14 September 2017;
  4. Cass 23 januari 2015 RW 2016, 1187;
  5. Cass. 25 juni 2015, NJW 2015, 914;
  6. LEBON, C.,  “Niet-concurrentiebedingen en het nut van deelbaarheidsbedingen” noot onder Cass. 23 januari 2015, RW 2016, 1187;
  7. STIJNS, S., “Het aankomende verbintenissenrecht in de recente rechtspraak van het Hof van Cassatie”, TBBR 2018, afl. 8, 421-422.n

[1] Decreet van 2 maart 1791 tot afschaffing van het gildewezen.

[2] Cass. 14 September 2017; S. STIJNS, “Het aankomende verbintenissenrecht in de recente rechtspraak van het Hof van Cassatie”, TBBR 2018, afl. 8, 421-422; HVJ in zaak 42/84; Mededeling van de Commissie betreffende beperkingen die rechtstreeks verband houden met en noodzakelijk zijn voor de totstandbrenging van concentraties, https://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:C:2005:056:0024:0031:NL:PDF.

[3] Mededeling van de Commissie betreffende beperkingen die rechtstreeks verband houden met en noodzakelijk zijn voor de totstandbrenging van concentraties, https://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:C:2005:056:0024:0031:NL:PDF, overweging 19.

[4] Ibid, overweging 19.

[5] Ibid, overweging 23.

[6] Ibid, overweging 20.

[7] Ibid, overweging 22.

[8] Cass 23 januari 2015 RW 2016, 1187; Cass. 25 juni 2015, NJW 2015, 914; C., LEBON, “Niet-concurrentiebedingen en het nut van deelbaarheidsbedingen” noot onder Cass. 23 januari 2015, RW 2016, 1187.

[9] Cass. 25 juni 2015, NJW 2015, 914; S. STIJNS, “Het aankomende verbintenissenrecht in de recente rechtspraak van het Hof van Cassatie”, TBBR 2018, afl. 8, 421-422.

[10] C., LEBON, “Niet-concurrentiebedingen en het nut van deelbaarheidsbedingen” noot onder Cass. 23 januari 2015, RW 2016, 1187.

[11] Art. VI. 91/6 WER; Art. XVIII.1 WER.

Het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (hierna WVV) is al sinds 28 februari 2019 in werking getreden. Dat betekent ook dat u, indien u een Besloten Vennootschap met Beperkte Aansprakelijkheid (hierna BVBA) had, u meteen mee op de boot had kunnen springen. In het geval u dat nog niet heeft gedaan, heeft u nog een viertal maanden de tijd om uw statuten aan te passen aan de nieuwe regels. Tegen 1 januari 2024 dient u formeel aan te sluiten bij het nieuwe recht en uw statuten aan te passen.

In de gevallen waar u uw nieuwe vennootschap heeft opgericht na 1 januari 2019, waren de nieuwe regels reeds meteen toe te passen. U zal dus geen verplichte statutenwijziging moeten ondergaan.

Indien u echter nog een BVBA heeft, zal u die moeten omvormen. Dit is het geval indien u een reeds bestaande vennootschap had in de vorm van een BVBA voor 1 januari 2019 en nog niets ondernomen heeft. U heeft al sinds diezelfde datum de tijd om vrijwillig de nieuwe regels toe te passen dankzij de opt-in mogelijkheid. Hiervoor is een statutenwijziging nodig. Indien u dit nog niet heeft gedaan, heeft u nog de tijd tot 1 januari 2024 om u formeel aan te sluiten bij het nieuwe recht door uw statuten te wijzigen. In geval u voor een andere reden dan de statuten wijziging een statutenwijziging doorvoert, is het verplicht deze meteen aan te passen aan het WVV.

Indien u dit niet doet, kan u als bestuurder hoofdelijk aansprakelijk gesteld worden voor eventuele schade aan de vennootschap en aan derde. Daarenboven wordt uw BVBA dan omgezet in de dichtst aanleunende rechtsvorm.[1]

Voor reeds bestaande vennootschappen, verenigingen en stichtingen werden de nieuwe dwingende regels van kracht op 1 januari 2020. Een exemplatieve lijst  van deze dwingende bepalingen werd gepubliceerd door het Instituut van Bedrijfsrevisoren.[2] Zo heeft dit bijvoorbeeld gevolgen voor het kapitaal dat wordt omgezet in een onbeschikbare eigenvermogensrekening en zal er een dubbele uitkeringstest gelden voor dividenden.

Maar zelfs indien u wacht tot de automatische omvorming van uw vennootschap, dienen de bestuursorganen de algemene vergadering bijeen te roepen met als agenda de aanpassing van de statuten aan de nieuwe rechtsvorm.[3]

Besluit

Indien u nog steeds een BVBA heeft, heeft u nog een viertal maanden de tijd om uw statuten te conformeren aan het nieuwe WVV. Gelet op de onzekerheid die komt kijken bij de automatische toepasselijkheid van de dwingende bepalingen uit het WVV op de nog niet veranderde statuten, is het opportuun om deze zo snel mogelijk aan te passen.

Indien u echter toch wacht tot na 1 januari 2024, zal er automatisch een omvorming plaatsvinden, maar riskeert u om hoofdelijk aansprakelijk gesteld te worden als bestuurder voor eventuele schade die de vennootschap of derden hebben geleden en dienen de bestuursorganen hoe dan ook nog een algemene vergadering bijeen te roepen met het agendapunt de aanpassing van de statuten aan de nieuwe rechtsvorm.

Indien u na het lezen van dit artikel met vragen zit in verband met uw statuten, staat het team van Studio Legale tot uwer beschikking om uw vragen hieromtrent te beantwoorden.

[1] Art. 41, §2 en §3 Wet van 23 maart 2019 tot invoering van het Wetboek ven vennootschappen en verenigingen en houdende diverse bepalingen, BS 4 april 2019.

[2] Exemplatieve lijst van dwingende bepalingen van het WVV, https://www.ibr-ire.be/docs/default-source/nl/Documents/actueel/nieuw-WVV/Exemplatieve-lijst-dwingende-bepalingen-WVV.pdf

[3] Ibid.

Met de inkoop van eigen aandelen koopt de vennootschap aandelen die zij zelf heeft uitgegeven. Waarom zou een vennootschap haar eigen aandelen willen kopen en mag dit zomaar?

Een vennootschap kan verschillende redenen hebben om haar eigen aandelen in te kopen. Ten eerste kan de inkoop van eigen aandelen worden gebruikt om overtollige liquiditeiten terug te geven aan de aandeelhouders. Dit kan voordelig zijn wanneer de vennootschap meer kapitaal heeft dan nodig is voor haar bedrijfsactiviteiten.

Ten tweede kan een aandeleninkoop worden gebruikt als een strategie om de aandelenkoers van een beursgenoteerde vennootschap te ondersteunen. Door eigen aandelen op te kopen, vermindert de vennootschap het totale aantal uitstaande aandelen, waardoor de winst per aandeel kan stijgen. Hierbij geeft het management het signaal naar de markt dat zij gelooft in de onderneming en het aandeel ondergewaardeerd vindt.

Daarnaast kan de inkoop van eigen aandelen een handig instrument zijn om ontevreden aandeelhouders uit te kopen of om het personeel te belonen door het aanbieden van aandelen.

Regels en procedures

Aangezien er bij een aandeleninkoop liquide middelen uit de onderneming verdwijnen, wordt zij aan zeer strikte juridische en fiscale voorwaarden onderworpen.

Het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (hierna: WVV)[1] legt enkele belangrijke regels en procedures vast met betrekking tot de inkoop van eigen aandelen.

Ten eerste moet de beslissing tot inkoop van eigen aandelen worden genomen door de algemene vergadering van aandeelhouders.[2] De beslissing behoeft een bijzondere meerderheid van 75%. Ten tweede dienen de aandelen die in aanmerking komen voor een inkoop volstort zijn. Daarnaast moet het aanbod tot inkoop worden gericht aan alle soorten aandeelhouders en moet zij plaatsvinden onder dezelfde voorwaarden per soort van effecten, om zo een gelijke behandeling van de aandeelhouders te verzekeren. Ook dient de onderneming een onbeschikbare reserve[3] aan te leggen ten belope van het voor de uitkering aangewende bedrag, zolang de aandelen worden aangehouden door de vennootschap. Het bedrag dat voor de inkoop van eigen aandelen wordt aangewend, dient met andere woorden voor uitkering vatbaar zijn. Dat betekent dat voor de BV aan de liquiditeits- en netto-actieftest moet worden voldaan. Voor de NV geldt de klassieke netto-actieftest[4].

Voor de BV geldt sinds de invoering van het WVV een dubbele balanstest met bijhorende verslaggeving. Deze test moet schuldeisers beter beschermen.

  • Netto-actieftest[5]

De netto-actieftest moet gebeuren vooraleer de aandeelhouders beslissen om geld uit te keren uit het vermogen van de vennootschap, zoals bij de inkoop van eigen aandelen het geval is. Onder netto-actief wordt verstaan het totaalbedrag van de activa, verminderd met de voorzieningen, de schulden en de nog niet afgeschreven bedragen van de oprichtings- en uitbreidingskosten en de kosten voor onderzoek en ontwikkeling. Het netto-actief van de onderneming mag niet negatief zijn of mag niet negatief worden door de voorgenomen uitkering. De netto-actieftest is identiek voor de NV.

  • Liquiditeitstest[6]

Bij de liquiditeitstest wordt er nagegaan of de vennootschap na de uitkering in staat blijft om haar schulden te betalen naarmate die opeisbaar worden in de 12 maanden die op de uitkering volgen. Kan ze dat niet, dan mag het bestuursorgaan van de vennootschap geen uitbetaling doen.

Van elk van beide testen stelt het bestuursorgaan een bijzonder verslag op dat de nodige boekhoudkundige en financiële onderbouwing bevat.

Wijzigingen onder het WVV

De belangrijkste wijziging onder het WVV is dat er niet langer een beperking geldt van een inkoop van eigen aandelen tot maximum 20% van de aandelen die het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen. Ook de regel dat een BV binnen de twee jaar na de inkoop van haar eigen aandelen deze moet vervreemden werd door de invoering van het WVV geschrapt.

Conclusie

De inkoop van eigen aandelen biedt vennootschappen de mogelijkheid om hun eigen aandelen terug te kopen. Een vennootschap kan hiertoe verschillende redenen hebben, zoals het teruggeven van overtollige liquiditeiten aan aandeelhouders of het ondersteunen van de aandelenkoers.

Als u overweegt om eigen aandelen in te kopen, is het raadzaam om professioneel advies in te winnen en de specifieke bepalingen van het WVV te raadplegen om ervoor te zorgen dat u voldoet aan alle wettelijke vereisten. Studio Legale Advocaten kan u hierbij steeds begeleiden.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

 

 

 

 

[1] Artikel 5:145 WVV voor de BV & artikel 7:215 WVV voor de NV

[2] Dit is niet het geval bij een aanbod van aandelen aan het personeel

[3] Men zal hierbij rekening houden met de werkelijke waarde van deze aandelen. Een waardering van de aandelen is dus nodig.

[4] Art. 7:212 WVV: “Geen uitkering mag gebeuren indien het nettoactief, zoals dat blijkt uit de jaarrekening, is gedaald of ten gevolge van de uitkering zou dalen beneden het bedrag van het gestorte of, indien dit hoger is, van het opgevraagde kapitaal, vermeerderd met alle reserves die volgens de wet of de statuten niet mogen worden uitgekeerd. Voor de toepassing van deze bepaling wordt het niet afgeschreven gedeelte van de herwaarderingsmeerwaarden gelijkgesteld met een krachtens de wet als onbeschikbaar gestelde reserve. Onder nettoactief moet worden verstaan het totaalbedrag van de activa, verminderd met de voorzieningen, de schulden en, behoudens in uitzonderlijke gevallen te vermelden en te motiveren in de toelichting bij de jaarrekening, de nog niet afgeschreven bedragen van de oprichtings- en uitbreidingskosten en de kosten voor onderzoek en ontwikkeling.”

[5] Art. 5:143 WVV

[6] Art. 5:142 WVV

Het UBO-register mag dan toch niet openbaar gemaakt worden voor het publiek

Met het arrest van 22 november 2022 stelt het Hof van Justitie dat het UBO-register mag blijven, maar dat aan de openbaarheid voor het grote publiek ervan een einde komt. Dit arrest volgt na prejudiciële vragen die door een Luxemburgse rechter werden gesteld.

Wat is het UBO-register?

Het UBO-register is een register voor uiteindelijke begunstigden in België voorzien door de Wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten.

Deze wet is de omzetting van de Europese Richtlijn 2015/849 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme.

Op basis hiervan zijn lidstaten van de EU verplicht om maatregelen te nemen zodat enerzijds vennootschappen en andere juridische entiteiten die binnen hun juridisch grondgebied zijn opgericht toereikende, accurate en actuele informatie over hun uiteindelijke begunstigden inwinnen en bijhouden. Anderzijds moet er een centraal register met informatie over de uiteindelijke begunstigden van die entiteiten zijn om de toegang tot die informatie te vereenvoudigen.[1]

Wat veranderde er met het arrest

In het arrest dd. 22 november 2022 werd de ongeldigheid vastgesteld van de bepaling uit de Antiwitwasrichtlijn waardoor lidstaten verplicht werden ervoor te zorgen dat de informatie over de uiteindelijke begunstigden van binnen hun grondgebied opgerichte vennootschappen en andere juridische entiteiten in alle gevallen voor het grote publiek toegankelijk is.

Het Hof van Justitie stelde dat de eerbiediging van het privéleven uit artikel 7 en de bescherming van persoonsgegevens uit artikel 8 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie hierdoor ernstig geschonden worden.

Met de invoering van deze regel was de wetgever van mening hiermee bij te dragen tot de verwezenlijking van doelstelling van algemeen belang doordat de maatregel beoogt om het witwassen van gelden de financiering van terrorisme te voorkomen.

Het Hof van Justitie oordeelde echter dat de maatregel niet beperkt is tot wat strikt noodzakelijk is. Daarnaast is deze ook niet evenredig met het nagestreefde doel, én worden er te weinig waarborgen ingebouwd ter bescherming van de persoonsgegevens van de betrokkenen.[2]

In België konden burgers het UBO-register tot voor kort publiek raadplegen door voorafgaand een verzoek om raadpleging in te dienen. Bij het verzoek moest u als burger een formulier invullen dat het KBO-nummer bevat van de entiteit die het voorwerp is van uw raadpleging, de gegevens van de aanvrager en een verantwoording van het verzoek indienen. Een aanvraag kon dan geweigerd worden indien er geen legitieme redenen werden opgegeven ter consulatie van het register.[3]

Naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie  van de Europese Unie publiceerde de FOD financiën een bericht op hun website met de boodschap dat ingevolge het arrest van 22 november 2022 de toegang van leden van het grote publiek tot informatie over uiteindelijke begunstigden tijdelijk is opgeschort. Het bericht bevestigde ook dat de toegang voor bevoegde en onderworpen autoriteiten gehandhaafd blijft.[4]

Ondertussen werd op de website van de FOD financiën een bericht gepost waar te lezen staat dan in afwachting van IT-ontwikkelingen om het UBO-register aan te passen aan de nieuwe wettelijke bepalingen, raadplegingsverzoeken kunnen worden verzonden per e-mail naar: [email protected]

Of er nu met het arrest van het Hof van Justitie een grote stap terug is genomen op het vlak van bestrijden van witwaspraktijken, valt te nuanceren daar het enkel gevolgen heeft op de toegang voor het grote publiek tot gegevens van uiteindelijke begunstigde van vennootschappen. Voor alle andere juridische structuren zijn de gegevens van de uiteindelijke begunstigde al sinds voor dit arrest enkel toegankelijk voor leden van het brede publiek die een legitiem doel voorhanden hebben.[5]

Nieuw is dat het UBO-KB een lijst heeft opgenomen met wat als een legitiem doel kan worden beschouwd.[6]

GDPR

In dit arrest werd als derde prejudiciële vraag een vraag gesteld met betrekking tot overeenstemming met de bepalingen van de gegevensbeschermingsrichtlijn. Omdat werd besloten dat de bepaling die de verplichting oplegt dat de registers publiek raadpleegbaar moeten zijn, nietig is, achtte het HvJ het niet meer nodig om de vraag met betrekking tot de overeenstemming met de gegevensbeschermingsrichtlijn te beantwoorden.

Gezien het Hof reeds voor de toets aan de eerste vraag vaststelde dat de maatregel niet beperkt is tot wat strikt noodzakelijk is, kan gesteld worden dat het wellicht niet om een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens kan gaan op grond van art. 6 GDPR.

In het verleden werd de publieke toegang tot het Belgisch UBO-register reeds bekritiseerd door de Gegevensbeschermingsautoriteit.[7]  In het advies nr. 246 2022 van 9 november 2022 werd reeds opgemerkt dat de toegang of weigering van toegang tot het UBO-register onderworpen dient te zijn aan striktere criteria en voorwaarden. Tot op heden was het onduidelijk in welke gevallen het verlenen van toegang disproportioneel zou zijn voor de grondrechten van de uiteindelijke begunstigde, met name het recht op privacy en bescherming van persoonsgegevens.

Om tegemoet te komen aan de vereisten van gegevensbescherming, heeft de wetgever ten eerste de vier verschillende doeleinden van het UBO-register opgenomen:

  • De bescherming van het financiële stelsel door middel van preventie, opsporing en onderzoek van witwassen en terrorismefinanciering en de daarmee verban houdende basismisdrijven,
  • Het faciliteren van de toepassing en de controle van de verplichtingen inzake embargo’s, bevriezingen van tegoeden en ander beperkende maatregelen;
  • Het verhogen van transparantie van juridische constructies en entiteiten;
  • Het register moet een nuttig instrument vormen in strijd tegen witwasparktijken voor de actoren en instanties die toegang krijgen tot het register.

Ten tweede heeft de wetgever met de wet van 8 februari 2023 de categorieën persoonsgegevens die het UBO-register verwerkt, in de wet zelf opgenomen. Het gaat met name over:

  • Identificatiegegevens;
  • Contact- en verblijfsgegevens;
  • De categorie(ë)n van uiteindelijke begunstigde waartoe de natuurlijke persoon behoort;
  • De aard en de omvang van de door de natuurlijke persoon aangehouden economische belang of zeggenschap in de entiteiten en constructies die rapportering plichtig zijn;
  • De datum waarop de natuurlijke persoon uiteindelijke begunstigde is geworden en in geval van een onrechtstreekse uiteindelijke begunstigde ook de identificatiegegevens van de tussenpersonen.

Besluit

Naar aanleiding van het arrest wordt nu ook van het grote publiek een legitiem belang vereist indien zij het UBO-register wensen te raadplegen voor vennootschappen. Dit was voordien reeds vereist voor uiteindelijke begunstigden van alle andere juridische structuren.

Concreet kan het grote publiek nu in afwachting van IT-ontwikkelingen om het UBO-register aan te passen aan de nieuwe wettelijke bepalingen, raadplegingsverzoeken sturen per e-mail naar: [email protected]. Belangrijk daarbij is dat wordt toegelicht op welk legitiem belang u zich denkt te beroepen.

Daarnaast kwam de wetgever tegemoet aan de vereisten van gegevensbescherming door enerzijds de verschillende doeleinden van het UBO-register op te nemen in de wet, en anderzijds de categorieën van persoonsgegevens die het UBO-register verwerkt in de wet op te nemen.

Gebruikte juridische bronnen:

  • Wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, BS 6 oktober 2017;
  • Koninklijk besluit van 8 februari 2023 tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 juli 2018 betreffende de werkingsmodaliteiten van het UBO-register;
  • HvJ 22 november 2022, nr. C-37/20 , ECLI:EU:C:2022:912;
  • Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie;
  • Gebruikshandleiding van de toepassing UBO versie “burger”, https://financien.belgium.be/sites/default/files/thesaurie/20220502_Handleiding_Burger_NL.pdf;
  • Advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit nr. 246/2022 van 9 november 2022;
  • DESMYTTERE, F., “Het UBO-register: verboden toegang voor onbevoegden?”, AFT 2023/1, 6-29.

Gebruikte media bronnen:

[1] Artikel 73-75 Wet 18 september tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, BS 2017.

[2] HvJ 22 november 2022, nr. C-37/20 , ECLI:EU:C:2022:912.

[3] Gebruikshandleiding van de toepassing UBO versie “burger”, https://financien.belgium.be/sites/default/files/thesaurie/20220502_Handleiding_Burger_NL.pdf

[4] Nieuwsoverzicht FOD financiën, https://financien.belgium.be/nl/E-services/Ubo-register; F., DESMYTTERE, “Het UBO-register: verboden toegang voor onbevoegden?”, AFT 2023/1, 6-29.

[5] R., GOOSSENS, “Een presentje voor de oliarchen”,  https://www.standaard.be/cnt/dmf20221202_98057145 , F., DESMYTTERE, “Het UBO-register: verboden toegang voor onbevoegden?”, AFT 2023/1, 28. (met de nuance voor uiteindelijke begunstigen van (internationale) vzw’s en stichtingen); P., VAN MALDEGEM, “UBO-register raadpleegbaar door grote publiek onder voorwaarden”, https://www.tijd.be/netto/analyse/belastingen/ubo-register-raadpleegbaar-door-grote-publiek-onder-voorwaarden/10449524.html.

[6] Art. 10, §3 UBO-KB.

[7] Advies nr. 246/2022 van 9 november 2022, overweging 35-44.

In onze vorige bijdrage[1] kon u al lezen dat sinds 31 januari 2022 het CAP-vermogensregister gevoelig werd uitgebreid. Zo kan de fiscus voortaan de rekeningsaldo’s van de Belg in het bankenregister inkijken, wat op hevig verzet stuitte. Onder meer de vzw ‘Ministry of Privacy’ vocht de uitbreiding aan bij het Grondwettelijk Hof, dat met haar arrest van 08 december 2022 nu klare wijn schenkt.

Het CAP-register, of voluit het Centraal Aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten van de Nationale bank werd in 2011 opgericht om fiscale fraude efficiënter te monitoren en bestraffen.[2] Het CAP is een elektronische databank bij de Nationale Bank van België met een overzicht van allerhande financiële gegevens, rekeningen, of nog, contracten die in België worden aangehouden bij financiële instellingen van zowel inwoners als niet-inwoners.[3]

Met de programmawet van 20 december 2020[4] trachtte de wetgever het werk van de belastingcontroleur gevoelig te vereenvoudigen door deze toe te laten om de financiële gegevens van de belastingplichtige op te zoeken in het CAP-register. Op die manier zou men fiscale fraude nog efficiënter kunnen aanpakken.

Een nobele doelstelling die weliswaar niet overal op bijval kon rekenen. Zo waarschuwde de Gegevensbeschermingsautoriteit (hierna: GBA) al dat de uitbreiding van het vermogensregister een onnodige, bijzonder verregaande en risicovolle centralisatie van financiële (persoons)gegevens is, die niet in verhouding staat tot de beoogde doeleinden.[5] Ook sommige fiscalisten vreesden dat met de uitbreiding de weg wordt geplaveid voor nieuwe vermogensbelasting.[6]

In juni 2021 trokken enkele fiscalisten en privacy activisten naar het Grondwettelijk Hof om de uitbreiding aan te vechten. De uitbreiding zou strijdig zijn met (i) het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van de persoonsgegevens, (ii) het recht op toegang tot de rechter en (iii) het gelijkheidsbeginsel.[7]

Met haar arrest van 8 december 2022 heeft het Grondwettelijk Hof het beroep vernietigd. “Hoewel de uitbreiding een inmenging is in het privéleven van de belastingplichtigen en van de personen met wie zij een financiële verrichting hebben gedaan, beantwoordt ze aan een legitiem doel en is ze evenredig.”  Zo is het legitiem doel volgens het Hof onder meer om de strijd tegen fiscale fraude op te drijven door het verhogen van de transparantie inzake de gegevens van de belastingplichtige.

Volgens het Hof zijn er voldoende procedurele en inhoudelijke waarborgen ingebouwd tegen willekeurige inmengingen in het privéleven van de in het CAP geregistreerde personen en van de personen met wie zij financiële verrichtingen hebben gedaan.[8]

Besluit

Volgens de indieners van het vernietigingsberoep bij het Hof zou de uitbreiding van de financiële gegevens niet strikt noodzakelijk zijn omdat de doelstellingen ook op een andere, minder privacygevoelige manier zouden kunnen worden bereikt. Het Hof ging hier niet mee akkoord en verwierp het beroep.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

 

[1] https://www.jubel.be/het-centraal-aanspreekpunt-van-de-nationale-bank-gevoelig-uitgebreid/

[2] Zie art. 322 § 3 WIB 92

[3] Zie B.3.1. GwH 08.12.2022, Arrest nr. 162/2022, Rolnummer: 7612

[4] https://www.ejustice.just.fgov.be/eli/wet/2020/12/20/2020044541/justel#LNK0010

[5] https://www.gegevensbeschermingsautoriteit.be/publications/advies-nr.-122-2020.pdf

[6] https://moneytalk.knack.be/geld-en-beurs/belastingen/eerst-het-vermogensregister-dan-de-belasting/article-longread-1824241.html

[7] Zie B.5.1. GwH 08.12.2022, Arrest nr. 162/2022, Rolnummer: 7612

[8] Zie B.11.10 GwH 08.12.2022, Arrest nr. 162/2022, Rolnummer: 7612

Met het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (hierna: WVV) werd de regelgeving inzake financiële steunverlening in aanzienlijke mate versoepeld. Onder het oude Wetboek van Vennootschappen (hierna: W.Venn.) gold er (de facto) nog een absoluut verbod[1] op het verlenen van financiële steun door de vennootschap bij de verkrijging van haar eigen aandelen door een derde partij. Onder Europese impuls[2] trachtte de wetgever in 2009[3] te evolueren naar een principiële toelaatbaarheid van financiële steunverlening, maar de strikte voorwaarden hypothekeerde de toepassing ervan in de praktijk aanzienlijk. Met de invoering van de WVV is financiële steunverlening flexibeler gemaakt en weerspiegelt zij de veranderingen in het vennootschapsrecht dat de praktijk beoogde.

Begrip

Financiële steunverlening wordt binnen de overnamepraktijk gedefinieerd als een instrument waarbij de over te nemen vennootschap zelf financiële middelen ter beschikking stelt aan de kandidaat-koper. Wie een onderneming overneemt, zal vaak geld lenen bij een kredietinstelling om de overname (gedeeltelijk) te financieren, waarbij deze laatste bepaalde zekerheden zal bedingen ter waarborging van haar lening. Om dit vermijden zou de overgenomen vennootschap een deel van haar geldmiddelen kunnen uitlenen aan de overnemer.

Er kunnen dus een vijftal constitutieve voorwaarden worden onderscheiden om te kunnen spreken van financiële steunverlening/bijstand:[4]

  • het voorschieten van middelen, toestaan van leningen of stellen van zekerheden;
  • door een target (NV/BV/CV);
  • aan een derde;
  • met het oog op de verkrijging of inschrijving van op;
  • haar aandelen, winstbewijzen of aandeelcertificaten.

Er bestaan twee vormen van financiële steunverlening. Financiële steunverlening in de vorm van een voorschot van (geld)middelen of een lening (directe financiële steunverlening) en financiële steunverlening als zekerheid (indirecte financiële steunverlening). Bij deze laatste vorm zal men niet rechtstreeks de aankoop van bepaalde effecten financieren, maar zal men de financiering enkel vergemakkelijken door het stellen van bepaalde zekerheden, zoals bijvoorbeeld een hypotheekstelling of een pand op het handelsfonds.[5]

Voorwaarden onder het oud W.Venn.

Vóór de invoering van het WVV golden de volgende strikte voorwaarden voor financiële steunverlening:[6]

  • de verantwoordelijkheid van de verrichting lag bij het bestuursorgaan, die op die manier procedures inzake bestuurdersaansprakelijkheid riskeerden;

  • de financiering moest plaatsvinden tegen billijke marktvoorwaarden, wat in de praktijk moeilijk toe te passen viel;

  • de verrichting vereiste een beslissing van de algemene vergadering met de bijzondere meerderheden van een statutenwijziging waardoor een dwarsliggende aandeelhouder de hele operatie kon blokkeren;

  • het bestuursorgaan moest een uitvoerig gemotiveerd verslag opstellen over de redenen, het belang voor de vennootschap, de voorwaarden voor de financiering, de eraan verbonden risico’s voor liquiditeit en solvabiliteit én de prijs voor de aankoop van de aandelen door de derde. Dit verslag diende, inclusief overnameprijs, gepubliceerd te worden in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad;

  • de financieringsmiddelen moesten voor uitkering vatbaar zijn met een boeking op het passief van een onuitkeerbare beschikbare reserve tot gevolg;

  • ingeval van de verkoop van eerder door de vennootschap ingekochte eigen aandelen was een billijke prijs vereist, hetgeen in de praktijk moeilijk was te beoordelen.

Voorwaarden onder het WVV

Met de invoering van het WVV wordt de toepassing van financiële steunverlening flexibeler ingevuld, zowel in de kapitaalloze besloten vennootschap (BV)[7], als in de naamloze vennootschap (NV)[8].

Ten eerste speelt het vereiste van financiering aan billijke marktvoorwaarden niet langer in de BV/CV. Een begrip dat in de praktijk een grote beoordelingsmarge kreeg toegewezen, met de nodige rechtsonzekerheid als gevolg. Voor de NV geldt deze voorwaarde nog wel.

Ten tweede is het niet langer nodig voor het bestuursorgaan om een bijzonder verslag over de voorgenomen financiering te publiceren. Het opmaken van een verslag blijft verplicht, maar de neerlegging ervan in het Belgisch Staatsblad is niet meer verplicht voor de BV. In de NV volstaat het om de loutere neerlegging van het verslag te publiceren waardoor de inhoud geheim kan blijven.

Tot slot moeten de middelen nog steeds vatbaar zijn voor uitkering met toepassing van de netto-actieftest en de liquiditeitstest.

Besluit

Mondjesmaat is de Belgische wetgever geëvolueerd van een absoluut verbod naar een principiële toelaatbaarheid van financiële steunverlening binnen de overnamepraktijk. Eerst in 2009 met de tenuitvoerlegging van het KB van 8 oktober 2008 dat – zoals later gebleken – een te rigide systeem invoerde voor een aantrekkelijke toepassing van financiële steunverlening. Met de invoering van het WVV werden de strikte voorwaarden verder versoepeld. Voortaan mag een vennootschap middelen voorschieten, leningen toestaan of zekerheden stellen met het oog op de verkrijging van haar aandelen door derden als:[9]

  • de verrichting is toegelaten door een voorafgaand besluit van de algemene vergadering, genomen met naleving van de aanwezigheids- en meerderheidsvereisten voorgeschreven voor een statutenwijziging;

  • de verrichting gebeurt onder de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan dat ter zake een verslag opstelt waarin de redenen voor de verrichting en de voorwaarden waartegen deze plaatsvindt worden vermeld, samen met de daaraan verbonden risico’s voor de liquiditeit en de solvabiliteit van de vennootschap. In de NV moet de neerlegging van het verslag worden gepubliceerd;

  • het voor de verrichting uitgetrokken bedrag voor uitkering vatbaar is, met toepassing van de netto-actieftest en de liquiditeitstest.

  • de vennootschap aan de passiefzijde van haar balans een onbeschikbare reserve opneemt, ten bedrage van de totale financiële bijstand, en waarop terugnemingen kunnen gebeuren evenredig met de vermindering van de verleende steun.

 

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

 

Juridische bronnen:

  • RICHTLIJN 2006/68/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 6 september 2006 tot wijziging van Richtlijn 77/91/EEG van de Raad met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal

  • 8 OKTOBER 2008. – Koninklijk besluit tot wijziging van het Wetboek van vennootschappen ingevolge Richtlijn 2006/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 tot wijziging van Richtlijn 77/91/EEG van de Raad met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal

  • DELLA FAILLE, X., “L’assistance financière: montage méconnu en droit des sociétés”, D.A.O.R. 2022/2 – n°142 – p.47.

  • 23 MAART 2019 – Wetboek van vennootschappen en verenigingen

  • 7 MEI 1999 – WETBOEK VAN VENNOOTSCHAPPEN

 

[1] Uitzondering: het eigen personeel van de vennootschap kon onder bepaalde omstandigheden al wel aandelen verwerven van de vennootschap.

[2] RICHTLIJN 2006/68/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 6 september 2006 tot wijziging van Richtlijn 77/91/EEG van de Raad met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal

[3] 8 OKTOBER 2008. – Koninklijk besluit tot wijziging van het Wetboek van vennootschappen ingevolge Richtlijn 2006/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 tot wijziging van Richtlijn 77/91/EEG van de Raad met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal

[4] Zie artt. 5:152, 6:118 en 7:227 WVV.

[5] DELLA FAILLE, X., “L’assistance financière: montage méconnu en droit des sociétés”, D.A.O.R. 2022/2 – n°142 – p.47.

[6] Zie artikel 329 en 629 W.Venn.

[7] Zie artikel 5:152 WVV.

[8] Zie artikel 7:227 WVV.

[9] Zie artikel 5:152 WVV en artikel 7:227 WVV.

 

Met de inwerkingtreding van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (hierna: WVV) op 1 mei 2019 werd er gekozen voor een grotere flexibiliteit ten opzichte van het vroegere Wetboek van Vennootschappen (hierna: W.Venn.). Een voorbeeld van die flexibiliteit vertaalt zich in het arsenaal aan instrumenten dat ter beschikking staat van de minderheidsaandeelhouder om alsnog een zekere invloed te kunnen uitoefenen op de besluitvorming van de raad van bestuur en/of de algemene vergadering. Een van die instrumenten is de vordering tot schorsing en/of nietigverklaring van de beslissingen van de algemene vergadering en/of raad van bestuur.

Het uitgangspunt binnen de WVV is dat elk aandeel recht geeft op één stem.[1] Behoudens bepaalde uitzonderingen neemt de algemene vergadering beslissingen met een gewone meerderheid (50% + 1). Dit is het geval voor bijvoorbeeld beslissingen inzake de benoeming of ontslag van bestuurders of de al dan niet goedkeuring van de jaarrekening. Uitzondering hierop is een statutenwijziging of kapitaalverhoging dat een meerderheid van 75% vereist. Voor een wijziging van het maatschappelijk doel van de vennootschap is zelfs een meerderheid van 80% nodig.

Een minderheidsaandeelhouder die over onvoldoende aandelen beschikt (<50%), lijkt op het eerste gezicht niet in staat te zijn om enige invloed uit te oefenen op de beslissingen van de algemene vergadering en/of de raad van bestuur. Nochtans reikt het WVV de minderheidsaandeelhouder bepaalde handvaten aan ter vrijwaring van  (eventueel) miskende rechten, zoals:

  • het individueel onderzoeks- en controlerecht (artikel 3:101 WVV);
  • het recht om een bijzondere algemene vergadering bijeen te roepen indien de minderheidsaandeelhouder over minstens 10% van het totaal aantal uitgegeven aandelen beschikt (artikel 5:83, 6:70 & 7:126 WVV);
  • vraagrecht die verband houdt met de agendapunten (artikel 5:91, 6:77 & 7:139 WVV);
  • vordering tot aanstelling deskundige (5:106, 6:91 & 7:160 WVV);[2]
  • minderheidsvordering voor rekening van de vennootschap tegen de leden van het bestuursorgaan (artikel 5:104, 6:89 & 7:157 WVV);
  • vordering tot uitreding in de niet-genoteerde BV en NV (artikel 2:68 & 2:69 WVV);
  • vordering tot uitsluiting in de niet-genoteerde BV en NV indien de minderheidsaandeelhouder(s) gezamenlijk effecten bezitten die minstens 30 % vertegenwoordigen van de stemmen (artikel 2:63 WVV);
  • vordering tot ontbinding van de vennootschap om wettige reden (artikel 2:73 WVV);
  • vordering tot schorsing en/of nietigverklaring beslissing algemene vergadering of bestuur (2:42 – 2:48 WVV).

In wat volgt lichten we de procedure toe dewelke een minderheidsaandeelhouder de mogelijkheid biedt een beslissing van de algemene vergadering of het bestuur te schorsen/vernietigen.

Artikel 2:42 WVV voorziet in vier nietigheidsgronden voor een besluit van een orgaan van een rechtspersoon of van de algemene vergadering:

1° wegens enige onregelmatigheid in de wijze waarop een besluit tot stand komt, indien de eiser aantoont dat de begane onregelmatigheid hetzij de beraadslaging of de stemming heeft kunnen beïnvloeden, hetzij met bedrieglijk opzet is begaan;

2° wegens rechtsmisbruik, misbruik, overschrijding of afwending van bevoegdheid;

3° wanneer stemrechten werden uitgeoefend die opgeschort zijn krachtens een wettelijke bepaling die niet in dit wetboek is opgenomen en, buiten deze onwettig uitgeoefende stemrechten, het aanwezigheids- of meerderheidsquorum vereist voor de besluiten ter algemene vergadering niet zou zijn bereikt;

4° wegens enige andere in dit wetboek vermelde reden.

Hierbij dient te worden opgemerkt dat de nietigheid van een stem automatisch de nietigheid meebrengt van het besluit, indien de eiser aantoont dat de nietige stem de beraadslaging of de stemming heeft kunnen beïnvloeden.[3]

In tegenstelling tot oud artikel 178 W.Venn. dat elke belanghebbende toeliet om een vordering tot nietigverklaring in te stellen, voorziet artikel 2:44 WVV in een beperking van personen die voortaan een vordering tot nietigverklaring kunnen instellen. Enkel de rechtspersoon of een persoon die belang heeft bij de naleving van de rechtsregel die niet is nagekomen, kan dergelijk verzoek doen bij de Ondernemingsrechtbank. De vordering tot nietigverklaring moet worden ingesteld tegen de vennootschap.[4]

In gevallen van spoedeisendheid kan de eiser in kort geding de opschorting van een besluit bevelen. Hij zal moeten aantonen dat de aangevoerde middelen de nietigverklaring van het bestreden besluit prima facie kunnen verantwoorden.[5]

Het vonnis van nietigverklaring en de beschikking tot opschorting in kort geding hebben in principe gevolg ten aanzien van iedereen. Ten aanzien van personen die geen partij waren in het geding, hebben ze slechts gevolg vanaf de bekendmaking van de uitspraak op de wijze bepaald in artikel 2:47, § 2 WVV. De rechten die derden te goeder trouw jegens de rechtspersoon hebben verkregen door de nietigheid van het besluit worden in beginsel niet aangetast.

Tot slot voorziet artikel 2:143, § 4, tweede lid WVV in een verjaringstermijn van zes maanden voor alle rechtsvorderingen tot nietigverklaring van besluiten van organen van rechtspersonen, te rekenen van de dag waarop de besluiten kunnen worden tegengeworpen aan degene die de nietigheid inroept of van de dag waarop hij er kennis van heeft gekregen.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected]  of 03 216 70 70.

[1] Zie artikel 5:42, 6:41, 7:51 WVV

[2]https://www.studio-legale.be/het-vennootschapsrechtelijke-deskundigenonderzoek-volgens-het-wvv/?lang=nl

[3] Zie artikel 2:43 WVV

[4] Zie artikel 2:45 WVV

[5] Zie artikel 2:46 WVV

In onze vorige bijdrage[1] kon u al lezen dat sommige ondernemingen in bepaalde sectoren moeilijkheden ondervinden om een bankrekening te openen. Een bankrekening is echter noodzakelijk om behoorlijk deel te kunnen nemen aan het economisch rechtsverkeer. Via de wet van 8 november 2020 voerde de wetgever dan ook een basisbankdienst in voor ondernemingen, maar de inwerkingtreding liet lang op zich wachten met een veroordeling[2] van de Belgische Staat tot gevolg. Intussen werden een aantal aanpassingen verricht aan de wet van 8 november 2020 en werd de nieuwe wet, samen met haar uitvoeringsbesluit, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 16 januari 2023.

Uit de praktijk bleek dat verschillende ondernemingen in bepaalde sectoren moeilijkheden ondervonden om een bankrekening te verkrijgen bij bepaalde kredietinstellingen. Zo weigerde een bank onlangs nog een lening toe te kennen aan een kmo die actief is in de tabakshandel (die al tientallen jaren cliënt is bij die bank) omdat de bank besloten had tabaksondernemingen uit te sluiten van alle financieringsmogelijkheden.[3] Om die uitsluiting van bankdiensten tegen te gaan, werd de basisbankdienst voor ondernemingen ingevoerd. Die legt de banken een gegarandeerde dienstverlening op.

Maar de inwerkingtreding liet zeer lang op zich wachten waardoor de Belgische Staat op 6 december 2021 werd veroordeeld door de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel tot een schadevergoeding van € 2.500,00. Zelfs uit een advies van de Raad van State en een advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit bleek dat de wet van 8 november 2020 in zijn huidige versie niet kon worden toegepast, omdat hij niet in overeenstemming was met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).  Er wachtte de wetgever een hoop werk om snel een oplossing te vinden zodat de Belgische Staat meer veroordelingen zou kunnen vermijden.

Deze oplossing vond de wetgever met de wet van 25 september 2022 houdende diverse bepalingen inzake economie[4] en haar uitvoeringsbesluit van 16 december 2022[5]. Zowel de nieuwe wet als het uitvoeringsbesluit werden op 16 januari 2023 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, waardoor de basisbankdienst nu realiteit wordt voor de ondernemingen.

Concreet is de basisbankdienst het recht op een minimale dienstverlening: toegang tot een betaalrekening en de daaraan verbonden meest essentiële verrichtingen. De basisbankdienst legt de banken dus een gegarandeerde dienstverlening op. Elke in België gevestigde onderneming die bij de Kruispuntbank van Ondernemingen is ingeschreven, zal recht hebben op een basisdienst als eerder drie banken weigerden om haar een minimale dienstverlening aan te bieden.

De basisbankdienst is met andere woorden een zichtrekening met een debetkaart waarmee een onderneming onder meer de volgende verrichtingen kan doen:

  • geld storten;
  • geld afhalen;
  • overschrijvingen doen;
  • doorlopende betalingsopdrachten verrichten;
  • domiciliëringen uitvoeren;
  • betalen met een betaalkaart of soortgelijk middel;

Tot op heden zullen zes banken, namelijk BNP Paribas Fortis, KBC, Belfius, ING België, Argenta en Axa Bank deze dienst aanbieden.

Procedure voor de basisbankdienstkamer

Na de indiening van het aanvraagformulier door de betrokken onderneming, zal de basisbankdienstkamer nakijken of alle documenten aanwezig zijn om de aanvraag ontvankelijk te verklaren. Vervolgens zal zij het dossier voorleggen aan de Cel voor financiële informatieverwerking voor een verplicht advies. Als dat advies verkregen is, heeft de basisbankdienstkamer twee maanden om een beslissing te nemen over het aanwijzen van een basisbankdienst-aanbieder. Dan heeft de basisbankdienstaanbieder 10 werkdagen om de basisbankdienst te verlenen.

De basisbankdienstaanbieder is echter niet verplicht om de basisbankdienst aan te bieden. Zij mag deze weigeren als:

  • de onderneming al over een basisbankdienst of over een andere zichtrekening beschikt;
  • de aanvraag voor een basisbankdienst een schending uitmaakt van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten;
  • een lid van het wettelijke bestuursorgaan van de betrokken onderneming of de persoon belast met de effectieve leiding of een lid van het directiecomité is veroordeeld voor oplichting, misbruik van vertrouwen, bedrieglijke bankbreuk of valsheid in geschrifte.

Een basisbankdienst kan ten slotte ook steeds worden opgezegd indien:

  • een lid van het wettelijke bestuursorgaan van de betrokken onderneming of de persoon belast met de effectieve leiding of een lid van het directiecomité is veroordeeld voor oplichting, misbruik van vertrouwen, bedrieglijke bankbreuk of valsheid in geschrifte.

  • de onderneming gedurende meer dan 12 opeenvolgende maanden geen betalingstransactie heeft verricht op die betaalrekening;

  • de onderneming onjuiste informatie heeft verstrekt om de basisbankdienst te verkrijgen en als de betrokken onderneming wel juiste informatie zou hebben verstrekt, zou de bank die dienst hebben geweigerd.

  • de onderneming heeft in België of in een andere lidstaat een betaalrekening waarmee gebruik kan worden gemaakt van bankdiensten;

  • de verlening van de basisbankdienst een schending inhoudt van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten.

 

Besluit

Met de wet van 25 september 2022[6] en het uitvoeringsbesluit van 16 december 2022[7] is de wetgever eindelijk tegemoet gekomen aan haar verplichtingen om een basisbankdienst te voorzien voor alle ingeschreven Belgische ondernemingen. Zowel de nieuwe wet als het uitvoeringsbesluit werden op 16 januari 2023 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, waardoor de basisbankdienst nu realiteit wordt voor de ondernemingen. Een oplossing waar verschillende ondernemingen in geplaagde sectoren al zo lang naar snakten…

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected]  of 03 216 70 70.

 

[1] https://www.jubel.be/basisbankdienst-voor-alle-ondernemingen/ ; https://studio-legale.com/een-basisbankdienst-voor-alle-ondernemingen-of-toch-niet/

[2] https://www.tijd.be/politiek-economie/belgie/algemeen/regering-veroordeeld-omdat-basisbankdienst-voor-bedrijven-uitblijft/10353974.html ; De Juristenkrant, “Rechtbank veroordeelt België voor niet-uitvoeren basisbankdienstenwet”, nr. 441 – 12 januari 2022;  Ook de Ondernemingsrechtbank van Antwerpen besloot in kort geding dat ING België de bankrekeningen niet mocht blokkeren van een groep vastgoedinvesteerders die kamers verhuren aan sekswerkers in het Schipperskwartier. Volgens ING België zou dat niet stroken met de algemene voorwaarden van de bank. Zie hiervoor: https://www.tijd.be/ondernemen/banken/ing-kan-huisbazen-schipperskwartier-niet-van-zich-afschudden/10358599.html.

[3]https://trendstop.knack.be/nl/ontop/ondernemen/basisbankdienst-voor-ondernemingen-1021-1513022.aspx ; https://www.dekamer.be/QRVA/pdf/55/55K0090.pdf p.177-179.

[4]https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body.pl?language=nl&caller=summary&pub_date=2023-01-16&numac=2022033978%0D%0A

[5]https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body.pl?language=nl&caller=summary&pub_date=2023-01-16&numac=2022043113%0D%0A

[6]https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body.pl?language=nl&caller=summary&pub_date=2023-01-16&numac=2022033978%0D%0A

[7]https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body.pl?language=nl&caller=summary&pub_date=2023-01-16&numac=2022043113%0D%0A

De begrippen EBIT en EBITDA zijn haast niet meer weg te denken binnen een overnameproces. Maar wat betekenen ze precies en hoe gebruik ik ze het best in de praktijk? Een overzicht.

Begrippen EBIT & EBITDA

Aangezien de EBIT en EBITDA niet voorkomen in de Belgische jaarrekening en er wereldwijd geen officiële regels bestaan die deze begrippen definiëren, heeft de Commissie voor Boekhoudkundige Normen (hierna: CBN) een technische nota[1] uitgewerkt waarin zij de EBIT en EBITDA definieert op basis van het Belgische jaarrekeningenschema.

EBIT staat voor Earnings Before Interest and Taxes, oftewel in het Nederlands: Inkomsten Vóór Interesten en Belastingen. Zij wordt dus gelijkgesteld aan de zogenaamde operationele winst of verlies. Met name de winst (of verlies) vóór de financiële opbrengsten en kosten, én vóór belastingen. De EBIT is met andere woorden het antwoord op de vraag: wat is het resultaat van de normale bedrijfsvoering? Men houdt dus enkel rekening met de omzet en de kosten die gemaakt werden om die omzet te halen. Financiële kosten (bv interesten) en opbrengsten of belastingen worden buiten beschouwing gelaten, aangezien zij geen operationele prestaties zijn en niets te maken hebben met kosten of omzet.

EBITDA gaat nog een stap verder en staat voor Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation and Amortization. (Inkomsten Vóór Interesten, Belastingen, Afschrijvingen en Waardeverminderingen). Zij houdt tevens geen rekening met kosten die geen uitgaven zijn (de zogenaamde niet-kaselementen), namelijk afschrijvingen en waardeverminderingen. Deze waardering wordt vaak gebruikt door een private equity om potentiële overnamekandidaten te waarderen en daarna te herfinancieren.

Waarom zijn deze begrippen zo populair?

De begrippen EBIT en EBITDA zijn performantiemaatstaven die gehanteerd worden om de operationele winstgevendheid of performantie van een onderneming weer te geven. Zij kunnen interessante inzichten geven door te kijken hoe een onderneming presteert ten opzichte van andere bedrijven uit dezelfde sector.

Het is dus enerzijds een maatstaf die toelaat om prestaties van bedrijven onderling makkelijk te vergelijken. Anderzijds maakt het ook abstractie van de manier waarop een onderneming gefinancierd werd, namelijk door het uitsluiten van de financiële kosten. Een bedrijf wordt bij een overname altijd eerst ‘cash and debt free’ gewaardeerd. De EBITDA geeft dan de cashgeneratie van de vennootschap weer, waardoor de overnemer op basis daarvan kan beoordelen hoe hij de vennootschap/overname wil en kan financieren (door de vrije cash die gegeneerd wordt hiervoor te gebruiken).

Berekening EBIT

In een Belgische jaarrekening bereken je volgens de CBN de EBIT als volgt op basis van de resultatenrekening:

Winst (verlies) van het boekjaar voor belasting (code 9903)

  • -Opbrengsten uit financiële vaste activa                                          (code 750)
  • -Opbrengsten uit vlottende activa                                                   (code 751)
  • -Andere financiële opbrengsten                                                   (code 752/9)
  • + Kosten van schulden                                                                   (code 650)
  • + Waardeverminderingen op vlottende activa                                  (code 651)
  • + Andere financiële kosten                                                         (code 652/9)

Met andere woorden: rubrieken 750, 751 en 752/9 breng je in mindering van de winst of het verlies voor belasting. De rubrieken 650, 651 en 652/9 tel je er daarentegen bij op. Het resultaat is de EBIT.

Berekening EBITDA

Pas wanneer je eerst de EBIT hebt berekend, kan je de EBITDA berekenen.

EBIT

  • +Afschrijvingen en waardeverminderingen op oprichtingskosten, immateriële vaste activa en materiële vaste activa (post 630)
  • +Waardeverminderingen op voorraden (post 631/4)
  • +Uitzonderlijke afschrijvingen en waardeverminderingen (post 660)
  • -Terugneming van afschrijvingen en van waardeverminderingen (post 760)

= EBITDA

 

Besluit

De begrippen EBIT en EBITDA vormen zeer interessante bouwstenen die een eerste inzicht kunnen bieden op de waarde en prestaties van een onderneming. Echter mag men zich ook niet blind staren op deze begrippen. Een oordeel vellen over een bepaald bedrijf louter op basis van de EBIT of EBITDA is niet aan te raden. Naast de waardering op basis van de EBITDA die vooral rekening houden met historische prestaties, bestaan er ook andere waarderingsmethodes, zoals de ‘Discounted Cash Flow’ die meer rekening houden met toekomstige prestaties.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

 

Juridische bronnen:

Auteurs: Yannick Lauwers & Joost Peeters

[1]https://www.cbn-cnc.be/nl/adviezen/definiering-van-ebit-ebitda-na-omzetting-van-de-accountingrichtlijn-201334eu

Opfrissing en blik vooruit: Onrechtmatige bedingen

Wij stonden reeds eerder stil omtrent het feit dat sinds1 december 2020 de B2B-wet van 4 april 2019 er voor zorgde dat er aandacht wordt besteed aan de wanverhoudingen die tussen contracterende ondernemingen (net zoals in het consumentenrecht) kunnen bestaan en dat  hiervoor onder meer bepalingen omtrent de onrechtmatige bedingen werden ingevoerd die niet of soms onder strikte voorwaarden mogelijk zijn in desbetreffende overeenkomsten.[1] Het nieuw verbintenissenrecht poogt dit nu uit te breiden naar het gemeenrecht en dus ook naar de C2C overeenkomsten. We brengen eerst kort de belangrijkste principes van de B2B wet in herinnering en kijken vervolgens naar het nieuw verbintenissenrecht en de mogelijke impact hiervan.

De B2B-Wet

Toepassingsgebied

De bepalingen van de B2B-Wet zijn van toepassing op ondernemingen conform de definitie van boek VI van het Wetboek Economisch Recht (hierna: WER).[2] Het nieuwe ondernemersbegrip wordt wat dit boek betreft dus niet gehanteerd en de voorwaarde van “het duurzaam nastreven van een economisch doel” wordt nog wel vereist. Een merkwaardig gevolg hiervan is dat de lokale vzw meer dan waarschijnlijk niet onder de bescherming van de B2B-wet zal vallen.[3]

Met betrekking tot de contractuele bedingen in relaties tussen ondernemingen die onder deze definitie vallen zal de B2B-Wet die in werking trad op 1 december 2020 van toepassing zijn voor zover het overeenkomsten betreft die gesloten, hernieuwd of gewijzigd zijn na 1 december 2020.


Onrechtmatige bedingen

Zeer gelijkend op het consumentenrecht heeft de B2B wet gepoogd om een hoofd te bieden aan bedingen die zorgen voor een kennelijk onevenwicht tussen de rechten en plichten van partijen. Concreet werd getracht dit tegen te gaan door enerzijds een algemene toetsingsnorm in te voeren en anderzijds te werken met de zogenaamde specifieke “grijze” en “zwarte” lijst van onrechtmatige bedingen.

Algemene toetsingsnorm

Artikel VI.91/3, §1 WER neemt deze algemene toetsingsnorm als volgt op:

 “Voor de toepassing van deze titel is elk beding van een overeenkomst gesloten tussen ondernemingen dat, alleen of in samenhang met één of meer andere bedingen, een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van de partijen, onrechtmatig.”

Het “onevenwicht” moet inzake gelezen worden als een “juridisch onevenwicht”. Het economisch evenwicht, namelijk wat partijen overeenkomen tegen welke prijs is nog steeds afhankelijk van de vrije markt waarbij o.a. de handelsgebruiken een belangrijk criterium zijn. Paragraaf 2 van voormeld artikel verduidelijkt dat dit kennelijk onevenwicht steeds concreet in het kader van alle omstandigheden rond de overeenkomst beoordeeld dient te worden. Tot slot wordt in het laatste lid duidelijk gemaakt dat de kernbedingen (bv. voorwerp en prijs), voor zover ze duidelijk en begrijpelijk zijn, niet aan deze toetsingsnorm onderworpen worden.[4]


Zwarte lijst

Artikel VI.91/4 behelst vier bedingen die dermate afwijken van de basisbeginselen van het burgerlijk recht en zorgen voor een ernstig onevenwicht tussen de rechten en plichten van partijen, dat ze als absoluut verboden bedingen beschouwd worden waarbij dan ook een zeer strikte interpretatie hiervan noodzakelijk is.

  1. Zuiver potestatieve bedingen.
  2. Bedingen die het recht geven eenzijdig de overeenkomst te interpreteren
  3. Bedingen die elk middel van verhaal uitsluiten (“Eigenrichtingsclausules”)
  4. Bedingen die op onweerlegbare wijze de kennisname of aanvaarding van de andere partij vast stellen[5]

Grijze lijst

Artikel VI.91/5 behelst op zijn beurt de bedingen die vermoed worden onrechtmatig te zijn behoudens bewijs van het tegendeel en luidt als volgt:


“Worden behoudens bewijs van het tegendeel vermoed onrechtmatig te zijn de bedingen die ertoe strekken:

  1. de onderneming het recht te verlenen om zonder geldige reden de prijs, de kenmerken of de voorwaarden van de overeenkomst eenzijdig te wijzigen;
  2. een overeenkomst van bepaalde duur stilzwijgend te verlengen of te vernieuwen, zonder opgave van een redelijke opzegtermijn;
  3. zonder tegenprestatie het economische risico op een partij leggen indien die normaliter op de andere onderneming of op een andere partij bij de overeenkomst rust;
  4. op ongepaste wijze de wettelijke rechten van een partij uit te sluiten of te beperken in geval van volledige of gedeelde wanprestatie of gebrekkige uitvoering door de andere onderneming van een van haar contractuele verplichtingen;
  5. onverminderd artikel 1184 van het Burgerlijk Wetboek, de partijen te verbinden zonder opgave van een redelijke opzegtermijn;
  6. de onderneming te ontslaan van haar aansprakelijkheid voor haar opzet, haar zware fout of voor die van haar aangestelden of, behoudens overmacht, voor het niet-uitvoeren van de essentiële verbintenissen die het voorwerp van de overeenkomst uitmaken;
  7. de bewijsmiddelen waarop de andere partij een beroep kan doen te beperken;
  8. in geval van niet-uitvoering of vertraging in de uitvoering van de verbintenissen van de andere partij, schadevergoedingsbedragen vast te stellen die kennelijk niet evenredig zijn aan het nadeel dat door de onderneming kan worden geleden.”

Concreet betekent dit artikel een omkering van de bewijslast naar de sterke(re) contractspartij.

Het principe van deze lijst is tamelijk eenvoudig te duiden aan de hand van een zeer actueel punt. De eerste vorm van onrechtmatig beding in de grijze lijst behelst het beding waarbij het recht wordt verleend om zonder geldige reden de prijs, kenmerken of voorwaarden van de overeenkomst eenzijdig te wijzigen. Aldus zal dit beding onrechtmatig zijn en als nietig beschouwd worden, tenzij de onderneming kan aantonen dat er wél een geldige reden is en er dus geen kennelijk onevenwicht wordt geschept tussen partijen. Als we dit toepassen op de prijswijzigingsbedingen, welke zeer actueel zijn gelet op o.m. de coronapandemie en heden de zeer jammerlijke toestand in Oekraïne, dan moeten dus geldige/objectieve redenen aan de basis liggen voor dergelijk beding. In principe zal een prijswijzigingsbeding dat dit afhankelijk stelt van bv. een wijzigingen in de prijs van grondstoffen, toeleveranciers, regionale taksen of heffingen,… een voldoende objectieve verantwoording inhouden waardoor dergelijk beding in principe niet onrechtmatig zal zijn, wat toe te juichen is. Bij het opnemen van dergelijk beding doet de onderneming er dus goed aan om zo concreet en duidelijk mogelijk de criteria voor wijzigingen te verwoorden. Indien men een beding wenst op te nemen dat normaliter onder de grijze lijst valt kunnen partijen hieromtrent dus hun contractvrijheid laten prevaleren indien ze aantonen dat ze werkelijk wilden komen tot deze regeling omwille van gerechtvaardigde economische motieven.[6]


Sanctie


Artikel 91/6 luidt als volgt: “Elk onrechtmatig beding is verboden en nietig. De overeenkomst blijft bindend voor de partijen indien ze zonder de onrechtmatige bedingen kan blijven voortbestaan.”

In principe is dus enkel het onrechtmatig beding zelf nietig en kan de overeenkomst zonder dit beding verder blijven bestaan. Enkel indien desbetreffend beding zo cruciaal zou zijn dat de volledige overeenkomst aangetast wordt, zal de volledige overeenkomst nietig zijn.[7]

Nieuw verbintenissenrecht

Toepassingsgebied

De wetgever is (misschien wel) terecht van oordeel dat het problematisch is dat sinds de B2B-Wet onrechtmatige bedingen verboden zijn in zowel de B2B als B2C relaties, maar dat deze nog wel doorgang kunnen vinden in  C2C relaties. Hierin wordt een mogelijke strijdigheid gezien met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel.

Het nieuw verbintenissenrecht voorziet in boek 5 van het Burgerlijk Wetboek de toepassing van de onrechtmatige bedingen-leer op zowel B2B, als B2C, als C2C relaties.[8] Dit is in werking getreden op 1 januari 2023 en zal dus van toepassing zijn op overeenkomsten die vanaf deze datum worden gesloten.

Voorts luidt artikel 5:52 van het Burgerlijk Wetboek:

“Elk beding waarover niet kan worden onderhandeld en dat een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van partijen is onrechtmatig en wordt voor niet geschreven gehouden.

Bij de beoordeling van het kennelijk onevenwicht wordt rekening gehouden met alle omstandigheden rond het sluiten van het contract.

Het eerste lid is noch van toepassing op de bepaling van de hoofdprestaties van het contract, noch op de gelijkwaardigheid van deze hoofdprestaties.”

In de oorspronkelijke versie van dit artikel in het Wetsontwerp, werd de werking hiervan beperkt tot toetredingscontracten. Inmiddels werd door de wetgever hiervan afgestapt. Hierbij werd verduidelijkt dat de voorgaande versie een te nauwe beperking uitmaakte van de werking van het verbod, welke volgens de wetgever een aanvullende werking dient te hebben op de bestaande specifieke regelingen die reeds bestaan in overeenkomsten tussen ondernemingen en consumenten en tussen ondernemingen onderling.[9]

In artikel 5:13 van het Burgerlijk Wetboek wordt verduidelijkt dat dit de toepassing van specifieke wetgeving onverlet laat aangezien dit zogenaamde een lex generalis betreft. Wat betreft de B2B en B2C blijft de bestaande wetgeving dus onverwijld van toepassing en zullen deze bepalingen van het Burgerlijk Wetboek hoogstens een aanvullende werking kunnen hebben.

Algemene toetsingsnorm zonder lijsten

Het is duidelijk dat het de wetgever hiermee hetzelfde tracht te bereiken als de B2B-Wet, namelijk het verbieden van bedingen die een kennelijk (juridisch) onevenwicht scheppen tussen de rechten en plichten van partijen bij een overeenkomst. In de voorbereidende werken van het Wetsvoorstel lezen we dat dit betracht wordt zonder het principe van de contractsvrijheid, noch de rechtszekerheid aan te tasten. Vrij onderhandelde contractvoorwaarden zouden m.a.w. niet aangetast moeten worden door de leer van onrechtmatige bedingen. Mede hierom worden slechts “kennelijke” onevenwichten geviseerd, waardoor de rechter slechts een marginale toetsing kan toepassen én waarbij steeds naar de overeenkomst in zijn geheel moet worden gekeken. [10] Hierin scheppen de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek meer duidelijkheid (en rechtszekerheid) dan de B2B-Wet aangezien deze laatste onderhandelde overeenkomsten niet van haar toepassing uitsluit. [11]

Net zoals in de B2B-Wet zal dan ook niet geraakt kunnen worden door de rechter aan de “hoofdprestaties van het contract, noch op de gelijkwaardigheid van deze hoofdprestaties”. Er zal dus bijvoorbeeld geen afbreuk gedaan kunnen worden aan de prijs die overeengekomen is.[12]

Sanctie

Ook in het nieuw verbintenissenrecht zoals vervat in Boek 5 van Burgerlijk Wetboek zal een onrechtmatig beding geen uitwerking hebben door voor niet geschreven beschouwd te worden én zal dit de uitwerking van de rest van de overeenkomst ongemoeid laten indien deze kan voortbestaan zonder het nietige beding.[13]

Besluit

Het blijkt duidelijk dat de Wetgever een mogelijke ongelijkheid met betrekking tot de toepassing in de leer van onrechtmatige bedingen heeft willen oplossen door dit te gaan invoeren in het Burgerlijk Wetboek in een algemene bepaling die op alle verhoudingen van toepassing is, zonder afbreuk te doen aan reeds bestaande meer specifieke regelgeving.

Het resultaat hiervan is dat er drie mogelijke bronnen van wetgeving zijn betreffende de onrechtmatige bedingen, wat bezwaarlijk de overzichtelijkheid ten goede komt. Daarnaast blijkt dat hoewel de bedoeling hetzelfde is, een en ander niet helemaal identiek is.

Men kan én men stelt zich er vragen bij of wat betreft de verhouding met de B2B-wetgeving de wisselwerking niet nodeloos complex wordt en mogelijks kan volstaan worden met de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek. Voornaamste punt van kritiek is dat de lijsten, en met name de grijze lijst, in de B2B-Wet niet de beoogde houvast en rechtszekerheid biedt door de eerder vage formulering die vatbaar is voor interpretatie.[14]

De wetgever lijkt alleszins zelf van oordeel dat de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek een meer adequate uitwerking van de leer van onrechtmatige bedingen uitmaakt dan de B2B-Wet:

“In die context beoogt de voorgestelde tekst in het Belgische contractenrecht een algemene bepaling in te voeren om onrechtmatige bedingen te verbieden en er tegelijk over te waken dat de gevolgen ervan beperkt worden overeenkomstig de beginselen van contractsvrijheid, proportionaliteit en rechtszekerheid. Het zal aan de wetgever zijn om, in het licht van de voorziene evaluatie van de wet van 4 april 2019 en de beoordeling ervan door de doctrine, te beslissen of deze wet moet worden gehandhaafd dan wel of de belangen van de vennootschappen niet al voldoende worden beschermd door de algemene bepaling die in Boek 5 is ingevoegd.”[15]

Hiermee alludeert de wetgever op de vierjaarlijkse evaluatie die door de B2B-Wet werd voorzien in artikel VI.91/7 WER.

Zoals het er nu naar uit ziet lijkt het Burgerlijk Wetboek terug te keren naar de essentie waarbij een balans lijkt gevonden te worden tussen het beschermen tegen en bestrijden van onrechtmatig bedingen zonder de contractsvrijheid van partijen om tot onderhandelende afwijkingen van de “standaard-balans” van rechten en plichten tussen partijen te komen al te zeer in te beperken.

De voorziene evaluatie van de B2B-Wet lijkt in dat opzicht inderdaad een ideaal moment om een en ander onder de loep te nemen. Tot dit moment zal eenieder zich een weg moeten banen door het veelvoud aan wetgeving omtrent onrechtmatige bedingen.

Wij volgen de evolutie van de recente inwerkingtreding (01.01.2023) van voormelde bepalingen van het Burgerlijk Wetboek.

Alleszins kunnen wij u steeds bijstaan in de toetsing van uw bedingen in uw overeenkomsten (B2C, B2B en C2C) alsook bij de redactie hiervan zodat enige herziening hiervan voor zover als mogelijk en voorzienbaar vermeden kan worden. Daarnaast werden recent de wettelijke interestvoeten bij laattijdige betalingen fors verhoogd, wat eveneens een herziening noodzakelijk maakt. Zie hiervoor ons eerder artikel.[16]

Voor verdere vragen en info kan u ons steeds bereiken per telefoon via 03/216.70.70 en per mail via [email protected]

Bibliografie

 

Parlementaire voorbereiding:

 

  • St. Kamer 2018-2019, nr. 54-1451/3
  • St. Kamer 2020-2021, nr. 55-1806/001
  • St. Kamer 2021-2022, nr. 55-1806/004
  • St. Kamer 2021-2022, nr. 55-1806/010

Rechtsleer

  • HEEB en M. DE MAN, “De b2b -wet van 4 april 2019 in vogelvlucht” in S. DE REY, N. VAN DAMME en T. GLADINEZ (eds.) Grenzen voorbij (liber discipulorum Bernard Tilleman, Antwerpen, Intersentia, 593-618.
  • STRAETMANS en B. PONET, Actualia ondernemingsrecht. Het nieuwe ondernemersbegrip en de B2B-wetgeving toegelicht, Antwerpen, Intersentia.
  • ROOSES, “Onrechtmatige bedingen B2B revisited in het licht van het wetsontwerp nieuw verbintenissenrecht: back to basics?”, RW 2021-22, nr. 23, 891-899.
  • CLAEYS en T. TANGHE, “Bescherming van ondernemingen tegen onrechtmatige bedingen van andere ondernemingen door de b2b-wet van 4 april 2019”, Ius & actores 2020, N°1, 159-205
  • VANDEN BERGHE, “Contractuele clausules onder de loep – Nieuw Burgerlijk Wetboek of b2b wet?”, IN FORO 01/2022, nr. 74, 17-22.

[1] https://studio-legale.com/onrechtmatige-bedingen-in-een-b2b-contract/

[2] Art. I.8, 39° WER: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft, alsmede zijn verenigingen

[3] C. HEEB en M. DE MAN, “De b2b -wet van 4 april 2019 in vogelvlucht” in S. DE REY, N. VAN DAMME en T. GLADINEZ (eds.) Grenzen voorbij (liber discipulorum Bernard Tilleman, Antwerpen,  Intersentia, (593) 597.

[4] Parl. St. Kamer 2018-2019, nr. 54-1451/3, 32-33; C. HEEB en M. DE MAN, “De b2b -wet van 4 april 2019 in vogelvlucht” in S. DE REY, N. VAN DAMME en T. GLADINEZ (eds.) Grenzen voorbij (liber discipulorum Bernard Tilleman, Antwerpen,  Intersentia, (593) 601; G. STRAETMANS en B. PONET, Actualia ondernemingsrecht. Het nieuwe ondernemersbegrip en de B2B-wetgeving toegelicht, Antwerpen, Intersentia, 69.

[5] Parl. St. Kamer 2018-2019, nr. 54-1451/3, 36-38.

[6] Parl. St. Kamer 2018-2019, nr. 54-1451/3, 39-44; C. HEEB en M. DE MAN, “De b2b -wet van 4 april 2019 in vogelvlucht” in S. DE REY, N. VAN DAMME en T. GLADINEZ (eds.) Grenzen voorbij (liber discipulorum Bernard Tilleman, Antwerpen,  Intersentia, (593) 604,; G. STRAETMANS en B. PONET, Actualia ondernemingsrecht. Het nieuwe ondernemersbegrip en de B2B-wetgeving toegelicht, Antwerpen, Intersentia, 73.

[7] Parl. St. Kamer 2018-2019, nr. 54-1451/3, 45-46.

[8] Parl. St. Kamer 2020-2021, nr. 55-1806/001, 55-60; D. ROOSES, “Onrechtmatige bedingen B2B revisited in het licht van het wetsontwerp nieuw verbintenissenrecht: back to basics?”, RW 2021-22, nr. 23 (891) 892-895.

[9] Parl. St. Kamer 2021-2022, nr. 55-1806/004

[10] Parl. St. Kamer 2021-2022, nr. 55-1806/001, 58-59; Parl. St. Kamer 2021-2022  nr. 55-1806/004

[11] O. VANDEN BERGHE, “Contractuele clausules onder de loep – Nieuw Burgerlijk Wetboek of b2b wet?”, IN FORO 01/2022, nr. 74, 17-18.

[12] Tekst aangenomen in tweede lezing, Parl. St. Kamer 2021-2022, nr. 55-1806/010 (06.04.2022); O. VANDEN BERGHE, “Contractuele clausules onder de loep – Nieuw Burgerlijk Wetboek of b2b wet?”, IN FORO 01/2022, nr. 74, 17-18.

[13] Parl. St. Kamer 2021-2022, nr. 55-1806/001, 59-60; ; D. ROOSES, “Onrechtmatige bedingen B2B revisited in het licht van het wetsontwerp nieuw verbintenissenrecht: back to basics?”, RW 2021-22, nr. 23 (891) 892-898;

[14] D. ROOSES, “Onrechtmatige bedingen B2B revisited in het licht van het wetsontwerp nieuw verbintenissenrecht: back to basics?”, RW 2021-22, nr. 23 (891) 896-897; I. CLAEYS en T. TANGHE, “Bescherming van ondernemingen tegen onrechtmatige bedingen van andere ondernemingen door de b2b-wet van 4 april 2019”, Ius & actores 2020, N°1, 172, 203-205.

[15] Parl. St. Kamer 2021-2022, nr. 55-1806/001, 56-57

[16] https://studio-legale.com/newsflash-wettelijke-interestvoeten-stijgen-fors/

De wettelijke interestvoeten stijgen fors

Ook de Belgische wettelijke interestvoeten bij laattijdige betalingen ontsnappen niet aan het huidige economische en financiële klimaat en ondergaan een forse stijging vanaf 1 januari 2023 zowel wat betreft de gewone wettelijke interestvoet als deze van toepassing op handelstransacties.

De FOD Financiën heeft zopas de wettelijke interestvoet bij laattijdige betaling die van toepassing is vanaf 1 januari 2023 meegedeeld.[1] U vindt de informatiefiche hier.

De gewone wettelijke interest stijgt van 1,50 % naar maar liefst 5,25% vanaf 1 januari 2023.

De interestvoet voor handelstransacties stijgt dan weer van 8% naar 10,50 %. De toepassing van deze interestvoet is beperkt tot de “handelstransacties” die conform de wet betalingsachterstand[2] gedefinieerd worden als: “Een transactie tussen ondernemingen of tussen ondernemingen en overheidsinstanties die leidt tot het leveren van goederen, het verrichten van diensten of het ontwerp en de uitvoering van openbare werken en bouw- en civieltechnische werken tegen vergoeding.”

Als schuldenaar zal u dus meer dan ooit uw betalingstermijnen in acht moeten nemen aangezien de interest die steeds wettelijk als vergoeding voor laattijdige betaling is voorzien, fors gestegen is, losstaand van wat mogelijks contractueel voorzien is.

Dit is mogelijks ook een geschikt moment om als onderneming uw algemene voorwaarden wat betreft de bepalingen omtrent laattijdige betalingen te laten nakijken. Daarnaast zijn er belangrijke wettelijke wijzigingen gebeurd die eveneens bij dergelijk nazicht in acht genomen moeten worden inzake onrechtmatige bedingen. Zie ons eerder artikel hieromtrent op Jubel[3].

Voor verdere vragen hieromtrent kan u steeds contact met ons opnemen via mail: [email protected] of telefonisch: 03/216.70.70.

[1] Zie: https://financien.belgium.be/nl/over_de_fod/structuur_en_diensten/algemene_administraties/thesaurie/rentevoet_betalingsachterstand_handelstransacties

[2] Wet van 2 augustus 2020 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties.

[3] https://www.jubel.be/onrechtmatige-bedingen/

Hoofdwebsite Contact
afspraak maken upload






      GDPR proof area
      Upload uw documenten





      sleep uw documenten naar hier of kies bestand


      sleep uw briefwisseling naar hier of kies bestand











        Benelux (€... )EU (€... )Internationaal (prijs op aanvraag)

        Door de aanvraag in te dienen, verklaart u zich uitdrukkelijk akkoord met onze algemene voorwaarden en bevestigt u dat u onze privacyverklaring aandachtig heeft gelezen. Het verzenden van deze aanvraag geldt als een opdrachtbevestiging.
        error: Helaas, deze content is beschermd!