Opfrissing en blik vooruit: Onrechtmatige bedingen
Wij stonden reeds eerder stil omtrent het feit dat sinds1 december 2020 de B2B-wet van 4 april 2019 er voor zorgde dat er aandacht wordt besteed aan de wanverhoudingen die tussen contracterende ondernemingen (net zoals in het consumentenrecht) kunnen bestaan en dat hiervoor onder meer bepalingen omtrent de onrechtmatige bedingen werden ingevoerd die niet of soms onder strikte voorwaarden mogelijk zijn in desbetreffende overeenkomsten.[1] Het nieuw verbintenissenrecht poogt dit nu uit te breiden naar het gemeenrecht en dus ook naar de C2C overeenkomsten. We brengen eerst kort de belangrijkste principes van de B2B wet in herinnering en kijken vervolgens naar het nieuw verbintenissenrecht en de mogelijke impact hiervan.
De B2B-Wet
Toepassingsgebied
De bepalingen van de B2B-Wet zijn van toepassing op ondernemingen conform de definitie van boek VI van het Wetboek Economisch Recht (hierna: WER).[2] Het nieuwe ondernemersbegrip wordt wat dit boek betreft dus niet gehanteerd en de voorwaarde van “het duurzaam nastreven van een economisch doel” wordt nog wel vereist. Een merkwaardig gevolg hiervan is dat de lokale vzw meer dan waarschijnlijk niet onder de bescherming van de B2B-wet zal vallen.[3]
Met betrekking tot de contractuele bedingen in relaties tussen ondernemingen die onder deze definitie vallen zal de B2B-Wet die in werking trad op 1 december 2020 van toepassing zijn voor zover het overeenkomsten betreft die gesloten, hernieuwd of gewijzigd zijn na 1 december 2020.
Onrechtmatige bedingen
Zeer gelijkend op het consumentenrecht heeft de B2B wet gepoogd om een hoofd te bieden aan bedingen die zorgen voor een kennelijk onevenwicht tussen de rechten en plichten van partijen. Concreet werd getracht dit tegen te gaan door enerzijds een algemene toetsingsnorm in te voeren en anderzijds te werken met de zogenaamde specifieke “grijze” en “zwarte” lijst van onrechtmatige bedingen.
Algemene toetsingsnorm
Artikel VI.91/3, §1 WER neemt deze algemene toetsingsnorm als volgt op:
“Voor de toepassing van deze titel is elk beding van een overeenkomst gesloten tussen ondernemingen dat, alleen of in samenhang met één of meer andere bedingen, een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van de partijen, onrechtmatig.”
Het “onevenwicht” moet inzake gelezen worden als een “juridisch onevenwicht”. Het economisch evenwicht, namelijk wat partijen overeenkomen tegen welke prijs is nog steeds afhankelijk van de vrije markt waarbij o.a. de handelsgebruiken een belangrijk criterium zijn. Paragraaf 2 van voormeld artikel verduidelijkt dat dit kennelijk onevenwicht steeds concreet in het kader van alle omstandigheden rond de overeenkomst beoordeeld dient te worden. Tot slot wordt in het laatste lid duidelijk gemaakt dat de kernbedingen (bv. voorwerp en prijs), voor zover ze duidelijk en begrijpelijk zijn, niet aan deze toetsingsnorm onderworpen worden.[4]
Zwarte lijst
Artikel VI.91/4 behelst vier bedingen die dermate afwijken van de basisbeginselen van het burgerlijk recht en zorgen voor een ernstig onevenwicht tussen de rechten en plichten van partijen, dat ze als absoluut verboden bedingen beschouwd worden waarbij dan ook een zeer strikte interpretatie hiervan noodzakelijk is.
- Zuiver potestatieve bedingen.
- Bedingen die het recht geven eenzijdig de overeenkomst te interpreteren
- Bedingen die elk middel van verhaal uitsluiten (“Eigenrichtingsclausules”)
- Bedingen die op onweerlegbare wijze de kennisname of aanvaarding van de andere partij vast stellen[5]
Grijze lijst
Artikel VI.91/5 behelst op zijn beurt de bedingen die vermoed worden onrechtmatig te zijn behoudens bewijs van het tegendeel en luidt als volgt:
“Worden behoudens bewijs van het tegendeel vermoed onrechtmatig te zijn de bedingen die ertoe strekken:
- de onderneming het recht te verlenen om zonder geldige reden de prijs, de kenmerken of de voorwaarden van de overeenkomst eenzijdig te wijzigen;
- een overeenkomst van bepaalde duur stilzwijgend te verlengen of te vernieuwen, zonder opgave van een redelijke opzegtermijn;
- zonder tegenprestatie het economische risico op een partij leggen indien die normaliter op de andere onderneming of op een andere partij bij de overeenkomst rust;
- op ongepaste wijze de wettelijke rechten van een partij uit te sluiten of te beperken in geval van volledige of gedeelde wanprestatie of gebrekkige uitvoering door de andere onderneming van een van haar contractuele verplichtingen;
- onverminderd artikel 1184 van het Burgerlijk Wetboek, de partijen te verbinden zonder opgave van een redelijke opzegtermijn;
- de onderneming te ontslaan van haar aansprakelijkheid voor haar opzet, haar zware fout of voor die van haar aangestelden of, behoudens overmacht, voor het niet-uitvoeren van de essentiële verbintenissen die het voorwerp van de overeenkomst uitmaken;
- de bewijsmiddelen waarop de andere partij een beroep kan doen te beperken;
- in geval van niet-uitvoering of vertraging in de uitvoering van de verbintenissen van de andere partij, schadevergoedingsbedragen vast te stellen die kennelijk niet evenredig zijn aan het nadeel dat door de onderneming kan worden geleden.”
Concreet betekent dit artikel een omkering van de bewijslast naar de sterke(re) contractspartij.
Het principe van deze lijst is tamelijk eenvoudig te duiden aan de hand van een zeer actueel punt. De eerste vorm van onrechtmatig beding in de grijze lijst behelst het beding waarbij het recht wordt verleend om zonder geldige reden de prijs, kenmerken of voorwaarden van de overeenkomst eenzijdig te wijzigen. Aldus zal dit beding onrechtmatig zijn en als nietig beschouwd worden, tenzij de onderneming kan aantonen dat er wél een geldige reden is en er dus geen kennelijk onevenwicht wordt geschept tussen partijen. Als we dit toepassen op de prijswijzigingsbedingen, welke zeer actueel zijn gelet op o.m. de coronapandemie en heden de zeer jammerlijke toestand in Oekraïne, dan moeten dus geldige/objectieve redenen aan de basis liggen voor dergelijk beding. In principe zal een prijswijzigingsbeding dat dit afhankelijk stelt van bv. een wijzigingen in de prijs van grondstoffen, toeleveranciers, regionale taksen of heffingen,… een voldoende objectieve verantwoording inhouden waardoor dergelijk beding in principe niet onrechtmatig zal zijn, wat toe te juichen is. Bij het opnemen van dergelijk beding doet de onderneming er dus goed aan om zo concreet en duidelijk mogelijk de criteria voor wijzigingen te verwoorden. Indien men een beding wenst op te nemen dat normaliter onder de grijze lijst valt kunnen partijen hieromtrent dus hun contractvrijheid laten prevaleren indien ze aantonen dat ze werkelijk wilden komen tot deze regeling omwille van gerechtvaardigde economische motieven.[6]
Sanctie
Artikel 91/6 luidt als volgt: “Elk onrechtmatig beding is verboden en nietig. De overeenkomst blijft bindend voor de partijen indien ze zonder de onrechtmatige bedingen kan blijven voortbestaan.”
In principe is dus enkel het onrechtmatig beding zelf nietig en kan de overeenkomst zonder dit beding verder blijven bestaan. Enkel indien desbetreffend beding zo cruciaal zou zijn dat de volledige overeenkomst aangetast wordt, zal de volledige overeenkomst nietig zijn.[7]
Nieuw verbintenissenrecht
Toepassingsgebied
De wetgever is (misschien wel) terecht van oordeel dat het problematisch is dat sinds de B2B-Wet onrechtmatige bedingen verboden zijn in zowel de B2B als B2C relaties, maar dat deze nog wel doorgang kunnen vinden in C2C relaties. Hierin wordt een mogelijke strijdigheid gezien met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel.
Het nieuw verbintenissenrecht voorziet in boek 5 van het Burgerlijk Wetboek de toepassing van de onrechtmatige bedingen-leer op zowel B2B, als B2C, als C2C relaties.[8] Dit is in werking getreden op 1 januari 2023 en zal dus van toepassing zijn op overeenkomsten die vanaf deze datum worden gesloten.
Voorts luidt artikel 5:52 van het Burgerlijk Wetboek:
“Elk beding waarover niet kan worden onderhandeld en dat een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van partijen is onrechtmatig en wordt voor niet geschreven gehouden.
Bij de beoordeling van het kennelijk onevenwicht wordt rekening gehouden met alle omstandigheden rond het sluiten van het contract.
Het eerste lid is noch van toepassing op de bepaling van de hoofdprestaties van het contract, noch op de gelijkwaardigheid van deze hoofdprestaties.”
In de oorspronkelijke versie van dit artikel in het Wetsontwerp, werd de werking hiervan beperkt tot toetredingscontracten. Inmiddels werd door de wetgever hiervan afgestapt. Hierbij werd verduidelijkt dat de voorgaande versie een te nauwe beperking uitmaakte van de werking van het verbod, welke volgens de wetgever een aanvullende werking dient te hebben op de bestaande specifieke regelingen die reeds bestaan in overeenkomsten tussen ondernemingen en consumenten en tussen ondernemingen onderling.[9]
In artikel 5:13 van het Burgerlijk Wetboek wordt verduidelijkt dat dit de toepassing van specifieke wetgeving onverlet laat aangezien dit zogenaamde een lex generalis betreft. Wat betreft de B2B en B2C blijft de bestaande wetgeving dus onverwijld van toepassing en zullen deze bepalingen van het Burgerlijk Wetboek hoogstens een aanvullende werking kunnen hebben.
Algemene toetsingsnorm zonder lijsten
Het is duidelijk dat het de wetgever hiermee hetzelfde tracht te bereiken als de B2B-Wet, namelijk het verbieden van bedingen die een kennelijk (juridisch) onevenwicht scheppen tussen de rechten en plichten van partijen bij een overeenkomst. In de voorbereidende werken van het Wetsvoorstel lezen we dat dit betracht wordt zonder het principe van de contractsvrijheid, noch de rechtszekerheid aan te tasten. Vrij onderhandelde contractvoorwaarden zouden m.a.w. niet aangetast moeten worden door de leer van onrechtmatige bedingen. Mede hierom worden slechts “kennelijke” onevenwichten geviseerd, waardoor de rechter slechts een marginale toetsing kan toepassen én waarbij steeds naar de overeenkomst in zijn geheel moet worden gekeken. [10] Hierin scheppen de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek meer duidelijkheid (en rechtszekerheid) dan de B2B-Wet aangezien deze laatste onderhandelde overeenkomsten niet van haar toepassing uitsluit. [11]
Net zoals in de B2B-Wet zal dan ook niet geraakt kunnen worden door de rechter aan de “hoofdprestaties van het contract, noch op de gelijkwaardigheid van deze hoofdprestaties”. Er zal dus bijvoorbeeld geen afbreuk gedaan kunnen worden aan de prijs die overeengekomen is.[12]
Sanctie
Ook in het nieuw verbintenissenrecht zoals vervat in Boek 5 van Burgerlijk Wetboek zal een onrechtmatig beding geen uitwerking hebben door voor niet geschreven beschouwd te worden én zal dit de uitwerking van de rest van de overeenkomst ongemoeid laten indien deze kan voortbestaan zonder het nietige beding.[13]
Besluit
Het blijkt duidelijk dat de Wetgever een mogelijke ongelijkheid met betrekking tot de toepassing in de leer van onrechtmatige bedingen heeft willen oplossen door dit te gaan invoeren in het Burgerlijk Wetboek in een algemene bepaling die op alle verhoudingen van toepassing is, zonder afbreuk te doen aan reeds bestaande meer specifieke regelgeving.
Het resultaat hiervan is dat er drie mogelijke bronnen van wetgeving zijn betreffende de onrechtmatige bedingen, wat bezwaarlijk de overzichtelijkheid ten goede komt. Daarnaast blijkt dat hoewel de bedoeling hetzelfde is, een en ander niet helemaal identiek is.
Men kan én men stelt zich er vragen bij of wat betreft de verhouding met de B2B-wetgeving de wisselwerking niet nodeloos complex wordt en mogelijks kan volstaan worden met de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek. Voornaamste punt van kritiek is dat de lijsten, en met name de grijze lijst, in de B2B-Wet niet de beoogde houvast en rechtszekerheid biedt door de eerder vage formulering die vatbaar is voor interpretatie.[14]
De wetgever lijkt alleszins zelf van oordeel dat de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek een meer adequate uitwerking van de leer van onrechtmatige bedingen uitmaakt dan de B2B-Wet:
“In die context beoogt de voorgestelde tekst in het Belgische contractenrecht een algemene bepaling in te voeren om onrechtmatige bedingen te verbieden en er tegelijk over te waken dat de gevolgen ervan beperkt worden overeenkomstig de beginselen van contractsvrijheid, proportionaliteit en rechtszekerheid. Het zal aan de wetgever zijn om, in het licht van de voorziene evaluatie van de wet van 4 april 2019 en de beoordeling ervan door de doctrine, te beslissen of deze wet moet worden gehandhaafd dan wel of de belangen van de vennootschappen niet al voldoende worden beschermd door de algemene bepaling die in Boek 5 is ingevoegd.”[15]
Hiermee alludeert de wetgever op de vierjaarlijkse evaluatie die door de B2B-Wet werd voorzien in artikel VI.91/7 WER.
Zoals het er nu naar uit ziet lijkt het Burgerlijk Wetboek terug te keren naar de essentie waarbij een balans lijkt gevonden te worden tussen het beschermen tegen en bestrijden van onrechtmatig bedingen zonder de contractsvrijheid van partijen om tot onderhandelende afwijkingen van de “standaard-balans” van rechten en plichten tussen partijen te komen al te zeer in te beperken.
De voorziene evaluatie van de B2B-Wet lijkt in dat opzicht inderdaad een ideaal moment om een en ander onder de loep te nemen. Tot dit moment zal eenieder zich een weg moeten banen door het veelvoud aan wetgeving omtrent onrechtmatige bedingen.
Wij volgen de evolutie van de recente inwerkingtreding (01.01.2023) van voormelde bepalingen van het Burgerlijk Wetboek.
Alleszins kunnen wij u steeds bijstaan in de toetsing van uw bedingen in uw overeenkomsten (B2C, B2B en C2C) alsook bij de redactie hiervan zodat enige herziening hiervan voor zover als mogelijk en voorzienbaar vermeden kan worden. Daarnaast werden recent de wettelijke interestvoeten bij laattijdige betalingen fors verhoogd, wat eveneens een herziening noodzakelijk maakt. Zie hiervoor ons eerder artikel.[16]
Voor verdere vragen en info kan u ons steeds bereiken per telefoon via 03/216.70.70 en per mail via [email protected]
Bibliografie
Parlementaire voorbereiding:
- St. Kamer 2018-2019, nr. 54-1451/3
- St. Kamer 2020-2021, nr. 55-1806/001
- St. Kamer 2021-2022, nr. 55-1806/004
- St. Kamer 2021-2022, nr. 55-1806/010
Rechtsleer
- HEEB en M. DE MAN, “De b2b -wet van 4 april 2019 in vogelvlucht” in S. DE REY, N. VAN DAMME en T. GLADINEZ (eds.) Grenzen voorbij (liber discipulorum Bernard Tilleman, Antwerpen, Intersentia, 593-618.
- STRAETMANS en B. PONET, Actualia ondernemingsrecht. Het nieuwe ondernemersbegrip en de B2B-wetgeving toegelicht, Antwerpen, Intersentia.
- ROOSES, “Onrechtmatige bedingen B2B revisited in het licht van het wetsontwerp nieuw verbintenissenrecht: back to basics?”, RW 2021-22, nr. 23, 891-899.
- CLAEYS en T. TANGHE, “Bescherming van ondernemingen tegen onrechtmatige bedingen van andere ondernemingen door de b2b-wet van 4 april 2019”, Ius & actores 2020, N°1, 159-205
- VANDEN BERGHE, “Contractuele clausules onder de loep – Nieuw Burgerlijk Wetboek of b2b wet?”, IN FORO 01/2022, nr. 74, 17-22.
[1] https://studio-legale.com/onrechtmatige-bedingen-in-een-b2b-contract/
[2] Art. I.8, 39° WER: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft, alsmede zijn verenigingen
[3] C. HEEB en M. DE MAN, “De b2b -wet van 4 april 2019 in vogelvlucht” in S. DE REY, N. VAN DAMME en T. GLADINEZ (eds.) Grenzen voorbij (liber discipulorum Bernard Tilleman, Antwerpen, Intersentia, (593) 597.
[4] Parl. St. Kamer 2018-2019, nr. 54-1451/3, 32-33; C. HEEB en M. DE MAN, “De b2b -wet van 4 april 2019 in vogelvlucht” in S. DE REY, N. VAN DAMME en T. GLADINEZ (eds.) Grenzen voorbij (liber discipulorum Bernard Tilleman, Antwerpen, Intersentia, (593) 601; G. STRAETMANS en B. PONET, Actualia ondernemingsrecht. Het nieuwe ondernemersbegrip en de B2B-wetgeving toegelicht, Antwerpen, Intersentia, 69.
[5] Parl. St. Kamer 2018-2019, nr. 54-1451/3, 36-38.
[6] Parl. St. Kamer 2018-2019, nr. 54-1451/3, 39-44; C. HEEB en M. DE MAN, “De b2b -wet van 4 april 2019 in vogelvlucht” in S. DE REY, N. VAN DAMME en T. GLADINEZ (eds.) Grenzen voorbij (liber discipulorum Bernard Tilleman, Antwerpen, Intersentia, (593) 604,; G. STRAETMANS en B. PONET, Actualia ondernemingsrecht. Het nieuwe ondernemersbegrip en de B2B-wetgeving toegelicht, Antwerpen, Intersentia, 73.
[7] Parl. St. Kamer 2018-2019, nr. 54-1451/3, 45-46.
[8] Parl. St. Kamer 2020-2021, nr. 55-1806/001, 55-60; D. ROOSES, “Onrechtmatige bedingen B2B revisited in het licht van het wetsontwerp nieuw verbintenissenrecht: back to basics?”, RW 2021-22, nr. 23 (891) 892-895.
[9] Parl. St. Kamer 2021-2022, nr. 55-1806/004
[10] Parl. St. Kamer 2021-2022, nr. 55-1806/001, 58-59; Parl. St. Kamer 2021-2022 nr. 55-1806/004
[11] O. VANDEN BERGHE, “Contractuele clausules onder de loep – Nieuw Burgerlijk Wetboek of b2b wet?”, IN FORO 01/2022, nr. 74, 17-18.
[12] Tekst aangenomen in tweede lezing, Parl. St. Kamer 2021-2022, nr. 55-1806/010 (06.04.2022); O. VANDEN BERGHE, “Contractuele clausules onder de loep – Nieuw Burgerlijk Wetboek of b2b wet?”, IN FORO 01/2022, nr. 74, 17-18.
[13] Parl. St. Kamer 2021-2022, nr. 55-1806/001, 59-60; ; D. ROOSES, “Onrechtmatige bedingen B2B revisited in het licht van het wetsontwerp nieuw verbintenissenrecht: back to basics?”, RW 2021-22, nr. 23 (891) 892-898;
[14] D. ROOSES, “Onrechtmatige bedingen B2B revisited in het licht van het wetsontwerp nieuw verbintenissenrecht: back to basics?”, RW 2021-22, nr. 23 (891) 896-897; I. CLAEYS en T. TANGHE, “Bescherming van ondernemingen tegen onrechtmatige bedingen van andere ondernemingen door de b2b-wet van 4 april 2019”, Ius & actores 2020, N°1, 172, 203-205.
[15] Parl. St. Kamer 2021-2022, nr. 55-1806/001, 56-57
[16] https://studio-legale.com/newsflash-wettelijke-interestvoeten-stijgen-fors/