Categorie: Geen onderdeel van een categorie

Betreft       

Een klacht werd ingesteld tegen Google wegens de weigering om tot verwijdering/wissing van bepaalde links over te gaan. De klacht werd in de loop van de procedure echter ingetrokken door de klager…

Context      

Recht op gegevenswissing , recht op vergetelheid

Implicaties van een afstand van klacht voor de bevoegdheid van de GBA

Rechtsgrond

Artikel 12.4 GDPR: “Wanneer de verwerkingsverantwoordelijke geen gevolg geeft aan het verzoek van de betrokkene, deelt hij deze laatste onverwijld en uiterlijk binnen één maand na ontvangst van het verzoek mee waarom het verzoek zonder gevolg is gebleven, en informeert hij hem over de mogelijkheid om klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit en beroep bij de rechter in te stellen.”

Artikel 17 GDPR: “1. De betrokkene heeft het recht van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onredelijke vertraging wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen en de verwerkingsverantwoordelijke is verplicht persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging te wissen wanneer een van de volgende gevallen van toepassing is:

 

a) de persoonsgegevens zijn niet langer nodig voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins verwerkt;

 

b) de betrokkene trekt de toestemming waarop de verwerking overeenkomstig artikel 6, lid 1, punt a), of artikel 9, lid 2, punt a), berust, in, en er is geen andere rechtsgrond voor de verwerking;

 

c) de betrokkene maakt overeenkomstig artikel 21, lid 1, bezwaar tegen de verwerking, en er zijn geen prevalerende dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking, of de betrokkene maakt bezwaar tegen de verwerking overeenkomstig artikel 21, lid 2;

 

d) de persoonsgegevens zijn onrechtmatig verwerkt;

 

e) de persoonsgegevens moeten worden gewist om te voldoen aan een in het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;

 

f) de persoonsgegevens zijn verzameld in verband met een aanbod van diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 8, lid 1.

2. Wanneer de verwerkingsverantwoordelijke de persoonsgegevens openbaar heeft gemaakt en overeenkomstig lid 1 verplicht is de persoonsgegevens te wissen, neemt hij, rekening houdend met de beschikbare technologie en de uitvoeringskosten, redelijke maatregelen, waaronder technische maatregelen, om verwerkingsverantwoordelijken die de persoonsgegevens verwerken, ervan op de hoogte te stellen dat de betrokkene de verwerkingsverantwoordelijken heeft verzocht om iedere koppeling naar, of kopie of reproductie van die persoonsgegevens te wissen.

3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing voor zover verwerking nodig is:

 

 a) voor het uitoefenen van het recht op vrijheid van meningsuiting en informatie;

b) voor het nakomen van een in een het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verwerkingsverplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust, of voor het vervullen van een taak van algemeen belang of het uitoefenen van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend;

c) om redenen van algemeen belang op het gebied van volksgezondheid overeenkomstig artikel 9, lid 2, punten h) en i), en artikel 9, lid 3;

d) met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden overeenkomstig artikel 89, lid 1, voor zover het in lid 1 bedoelde recht de verwezenlijking van de doeleinden van die verwerking onmogelijk dreigt te maken of ernstig in het gedrang dreigt te brengen;

e) voor de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering.”

 

Feiten

Een persoon richt zich tot de Gegevensbeschermingsautoriteit omdat Google zou weigeren om de URL’s die verschijnen op “Google.be” en “Google.com” in de resultaten na een zoekopdracht op naam van de persoon te verwijderen. Nog voor er een zitting kan plaatsvinden, laat de persoon weten dat hij afstand wenst te doen van zijn klacht aangezien de URL’s waren verwijderd. Beide partijen geven aan de zaak niet verder te willen zetten.

Desondanks beslist de Geschillenkamer het onderzoek van de klacht voort te zetten. De Geschillenkamer stelt namelijk, net zoals in haar beslissing nr. 17/2020, dat eenmaal zij is gevat, zij bevoegd is om in volledige onafhankelijkheid  de  naleving  van  de  GDPR  te  onderzoeken  en  te  waken  over  de  effectieve toepassing  ervan,  en  dit  ongeacht  de  intrekking  van  de  klacht  door  de  klager  of  het  zonder voorwerp worden ervan. Het beslechten van geschillen is maar een van de taken van de Geschillenkamer. Zij moet meer in het algemeen toezicht houden op de naleving van de regels inzake gegevensbescherming.

Omwille van gebrek aan feitelijke elementen in deze zaak, beide partijen hadden na melding van afstand van de klacht namelijk geen verdere conclusies of documenten neergelegd, is het de Geschillenkamer niet mogelijk om verdere vaststellingen te doen omtrent een eventuele inbreuk op de GDPR en seponeerde zij alsnog de klacht.

 

Uitspraak   

De voorliggende klacht wordt geseponeerd bij gebrek aan feitelijke elementen.

Onze mening        

Onverminderd het feit dat partijen afstand hebben gedaan van de klacht, verklaart de Geschillenkamer van de Gegevensbeschermingsautoriteit zich nadat zij gevat is bevoegd om in onafhankelijkheid het onderzoek naar inbreuken verder zetten. Dit is logisch aangezien indien zij niet meer bevoegd zou zijn na dergelijke afstand van klacht, verwerkingsverantwoordelijken zouden kunnen volstaan met slechts gevolg te geven aan de verzoeken tot uitoefening van de rechten van de betrokkenen tijdens de procedure zelf. Iets wat de bescherming van persoonsgegevens niet ten goede zou komen en alleszins niet de bedoeling van de GDPR-beginselen is.

 

Definitief?  

Ja

Beslissing

Beslissing 63/2020

 

 

Betreft:

Teneinde een toegangsverbod ten uitvoer te brengen werd door een griffier van de Sportrechtbank een screenshot van de profielfoto van de Klager, na bewerking, overgemaakt de sportcommissarissen van een event, alsook in CC aan de organiserende instelling.

Context:

Hergebruik van een profielfoto beschikbaar op facebook en GDPR door de Sportrechtbank m.h.o.o. de uitvoering en handhaving van een opgelegd toegangsverbod

Rechtsgrond:

Artikel 4. 7) GDPR: Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
[…]
7) „verwerkingsverantwoordelijke”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, een overheidsinstantie,
een dienst of een ander orgaan die/dat, alleen of samen met anderen, het doel van en de middelen
voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt; wanneer de doelstellingen van en de middelen
voor deze verwerking in het Unierecht of het lidstatelijke recht worden vastgesteld, kan daarin worden
bepaald wie de verwerkingsverantwoordelijke is of volgens welke criteria deze wordt aangewezen.

Artikel 6. 1) AVG:

  1. De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

[…]

  1. f) De verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is.

 

De eerste alinea, punt f), geldt niet voor de verwerking door overheidsinstanties in het kader van de uitoefening van hun taken.

Feiten:

Een screenshot van een op facebook beschikbare foto werd verspreid via e-mail gericht aan derden, waaronder vrijwilligers en medewerkers van verweerster zonder dat de persoon in kwestie hiervoor zijn toestemming zou gegeven hebben.

De welbepaalde foto werd van facebook gehaald nadat de Sportrechtbank een aanwezigheidsverbod had opgelegd aan Klager.

In gevolge een vonnis van de Sportrechtbank werd klager veroordeeld tot “een algemeen verbod om aanwezig te zijn op trainingen, kampioenschappen of enige andere wedstrijd van om het even welke aard, georganiseerd onder de sportieve autoriteit van Y, dit voor een periode van 1 jaar. Dit verbod strekt zich uit tot elke plaats waar de competitie zich afspeelt, […]”.

Eerste verweerder is werknemer (griffier) van tweede verweerder, de Sportrechtbank.

Om het aanwezigheidsverbod te kunnen handhaven  werd in opdracht van de Sportrechtbank door de griffier een e-mail met de profielfoto van klager in bijlage uitgestuurd aan de sportcommissarissen van een welbepaald nakend event, alsook in cc aan de organiserende instelling.

Vooraleer deze profielfoto werd verspreid, werd deze ook bewerkt. De tweede persoon die op de foto te zien was, werd onzichtbaar gemaakt zodat enkel klager nog zichtbaar was.

De Geschillenkamer stelt vast dat de eerste verweerder het doel en de middelen voor de uitvoering van het vonnis van de Sportrechtbank heeft bepaald doordat de e-mail met foto in bijlage in haar naam en opdracht werd verzonden door de tweede verweerder die louter optrad in zijn functie van werknemer van de eerste verweerder.

De eerste verweerder, de werkgever wordt dus aangemerkt als verwerkingsverantwoordelijke in de zin van art. 4.7) GDPR.

Vervolgens is de geschillenkamer van oordeel dat er weldegelijk sprake is van een verwerking in de zin van artikel 4. 2) GDPR, gezien de foto op geautomatiseerde wijze aan de hand van bepaalde technologieën werd geraadpleegd om vervolgens te worden gebruikt en doorgezonden aan derden.

De Geschillenkamer oordeelt vervolgens dat verweerders zich terecht op art. 6.1 f) GDPR beroepen als grondslag voor de verwerking. Ten eerste stelt ze dat het feit dat een foto vrij toegankelijk werd gemaakt door de betrokkene zelf, geenszins het vrije hergebruik toelaat van de foto door derden die deze raadplegen. De Geschillenkamer benadrukt hiermee het principe dat het feit dat iemands profielfoto vrij toegankelijk is voor het publiek, niet betekent dat anderen deze vrij mogen gebruiken. Het gebruik is slechts mogelijk in geval van de aanwezigheid van een rechtsgrond zoals in casu art. 6.1 f) GDPR.

Op grond van rechtspraak van het Hof van Justitie dient aan drie cumulatieve voorwaarden voldaan te zijn opdat een verwerkingsverantwoordelijke zich rechtsgeldig kan beroepen op deze rechtmatigheidsgrond:

  1. De belangen die de verwerkingsverantwoordelijke met de verwerking nastreeft, als gerechtvaardigd kunnen worden erkend (= de “doeltoets”);
  2. De beoogde verwerking noodzakelijk is voor de verwezenlijking van deze belangen (= de noodzakelijkheidstoets”); en
  3. De afweging van deze belangen ten opzichte van de belangen, fundamentele vrijheden en grondrechten van betrokkenen doorweegt in het voordeel van de verwerkingsverantwoordelijke (= de “afwegingstoets”).

Volgens de Geschillenkamer is aan de doeltoets voldaan omdat het belang dat de verweerder als verwerkingsverantwoordelijke nastreefde overeenkomstig overweging 47 GDPR als een gerechtvaardigd belang kan worden beschouwd. Het doeleinde dat erin bestaat uitvoering te geven aan het vonnis van de Sportrechtbank kan worden aangemerkt met oog op een gerechtvaardigd belang.

Ook de aan de noodzakelijkheidstoets is voldaan. Allereerst omwille van het feit dat door de foto te bewerken op zo een manier dat de andere persoon die op de profielfoto stond niet meer zichtbaar was, het beginsel van minimale gegevensverwerking werd gerespecteerd. Daarnaast stelt de Geschillenkamer vast dat de foto van de klager noodzakelijk was voor zijn identificatie om het aanwezigheidsverbod te kunnen handhaven. De wijze waarop de foto ter beschikking werd gesteld, hetzij via bijlage bij de betreffende e-mail, hetzij door rechtstreekse raadpleging via de Facebook pagina van klager, acht de Geschillenkamer irrelevant. Daardoor is ook op dit punt het beginsel van minimale gegevensverwerking gerespecteerd.

Ten slotte is volgens de Geschillenkamer ook voldaan aan de afwegingstoets tussen de belangen van de verwerkingsverantwoordelijke enerzijds en de fundamentele vrijheden en grondrechten van betrokkene anderzijds. De vraag die hiervoor dient gesteld te worden is: “mocht betrokkene op het tijdstip en in het kader van de verzameling van persoonsgegevens redelijkerwijze verwachten dat verwerking met dat doel kan plaatsvinden?”. Doordat de klager zelf de foto heeft gepubliceerd op zodanige wijze dat deze vrij toegankelijk is voor eenieder, is de Geschillenkamer van oordeel dat het binnen de redelijke verwachtingen van de klager valt dat derden zich toegang verschaffen tot de publiek gedeelde informatie en deze gebruiker. Doordat de Sportrechtbank naast het aanwezigheidsverbod ook stipuleert dat de griffier van het secretariaat van verweerder 1 wordt verzocht om dit verbod ter kennis te brengen van alle organisatoren van wedstrijden op Belgisch grondgebied, stelt de Geschillenkamer dat verweerders zich terecht beroepen op art. 6.1 f) GDPR.

Uitspraak:

Op basis van deze redenen en de informatie die de Geschillenkamer ter beschikking had, werd besloten de voorliggende klacht te seponeren.

Onze mening:

Doordat verweerders het beginsel van minimale gegevensverwerking hebben gerespecteerd door de foto op zo een manier te bewerken dat de andere persoon niet meer zichtbaar was én dat het vonnis van de Sportrechtbank verzocht  aan de griffier van het secretariaat van verweerder om het aanwezigheidsverbod ter kennis te stellen van alle organisatoren van wedstrijden op Belgisch grondgebied, werden ook volgens ons voldoende maatregelen genomen om te stellen dat er geen schending heeft plaatsgevonden van de GDPR regelgeving.

Deze klacht werd terecht geseponeerd.

 Definitief?

Ja.

Beslissing

 

 

Beslissing 35/2020

De wettelijke interestvoeten stijgen fors

Ook de Belgische wettelijke interestvoeten bij laattijdige betalingen ontsnappen niet aan het huidige economische en financiële klimaat en ondergaan een forse stijging vanaf 1 januari 2023 zowel wat betreft de gewone wettelijke interestvoet als deze van toepassing op handelstransacties.

De FOD Financiën heeft zopas de wettelijke interestvoet bij laattijdige betaling die van toepassing is vanaf 1 januari 2023 meegedeeld.[1] U vindt de informatiefiche hier.

De gewone wettelijke interest stijgt van 1,50 % naar maar liefst 5,25% vanaf 1 januari 2023.

De interestvoet voor handelstransacties stijgt dan weer van 8% naar 10,50 %. De toepassing van deze interestvoet is beperkt tot de “handelstransacties” die conform de wet betalingsachterstand[2] gedefinieerd worden als: “Een transactie tussen ondernemingen of tussen ondernemingen en overheidsinstanties die leidt tot het leveren van goederen, het verrichten van diensten of het ontwerp en de uitvoering van openbare werken en bouw- en civieltechnische werken tegen vergoeding.”

Als schuldenaar zal u dus meer dan ooit uw betalingstermijnen in acht moeten nemen aangezien de interest die steeds wettelijk als vergoeding voor laattijdige betaling is voorzien, fors gestegen is, losstaand van wat mogelijks contractueel voorzien is.

Dit is mogelijks ook een geschikt moment om als onderneming uw algemene voorwaarden wat betreft de bepalingen omtrent laattijdige betalingen te laten nakijken. Daarnaast zijn er belangrijke wettelijke wijzigingen gebeurd die eveneens bij dergelijk nazicht in acht genomen moeten worden inzake onrechtmatige bedingen. Zie ons eerder artikel hieromtrent op Jubel[3].

Voor verdere vragen hieromtrent kan u steeds contact met ons opnemen via mail: joost.peeters@studio-legale.be of telefonisch: 03/216.70.70.

[1] Zie: https://financien.belgium.be/nl/over_de_fod/structuur_en_diensten/algemene_administraties/thesaurie/rentevoet_betalingsachterstand_handelstransacties

[2] Wet van 2 augustus 2020 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties.

[3] https://www.jubel.be/onrechtmatige-bedingen/

WIJ ZOEKEN

Wij zijn op zoek naar een cijfermatig talent.

Ben je gedreven en leergierig?

Heb je reeds enige ervaring, of juist niet? Geen probleem! Je motivatie en nauwkeurigheid is voor ons het belangrijkste!

Talenkennis: Nederlands is een must, Frans & Engels zijn een plus.

UW TAKEN

  • Verwerking van aan- en verkoopfacturen;
  • Opvolging van financiële verrichtingen;
  • Financiële opvolging van juridische dossiers;
  • Facturatie en opvolging van debiteuren.

WIJ BIEDEN

  • Uitgebreid takenpakket met “on-job-learning”;
  • Vast contract met een competitief salaris;
  • Leuke bedrijfsstructuur met toffe collega’s;
  • Eigen plaatsje in ons splinternieuwe kantoor Antwerpen Zuid.

Solliciteer en wie weet wordt jij onze nieuwe toffe collega!

Stuur jouw cv en motivatie naar info@studio-legale.be.

Er is de laatste weken wat heisa ontstaan in de media rond art. 67ter Wegcode. Deze wetsbepaling verplicht een rechtspersoon om bij een verkeersovertreding begaan met een voertuig ingeschreven op haar naam, binnen de 15 dagen de identiteit van de bestuurder ten tijde van de overtreding mee te delen aan de vervolgende autoriteiten.

Via deze link kan u ons volledig artikel over art. 67ter Wegcode terugvinden.

Veel ondernemingen betalen bij het ontvangen van het proces-verbaal betreffende een verkeersovertreding begaan met hun voertuig de boete die wordt opgelegd, maar vergeten de identiteit van de bestuurder die de overtreding beging, mee te delen. Om die reden ontvingen veel ondernemingen recent een minnelijke schikking van 509,06 Euro.

Er gaan verschillende stemmen op om deze ‘bijkomende’ minnelijke schikking te betwisten. Deze stemmen menen dat de boete voor het niet meedelen van de identiteit van de bestuurder enkel zou mogen worden uitgeschreven wanneer de boete voor de achterliggende verkeersovertreding niet werd betaald, bij recidive of bij zéér zware achterliggende verkeersovertredingen. Ook wordt er gesteld dat de oorspronkelijke boete niet duidelijk aangeeft dat óók de identiteit moet worden meegedeeld los van betaling van de boete. Ten slotte bekritiseert men dat er niet eerst een herinnering werd verstuurd om de identiteit van de bestuurder alsnog mee te delen, alvorens over te gaan tot beboeting.

De stelling dat op basis van deze argumenten elke minnelijke schikking met succes kan worden betwist, moet volgens ons met de nodige voorzichtigheid benaderd worden.

Het is immers zo dat er in het kader van art. 67ter Wegcode altijd 2 verkeersovertredingen in het spel zijn. Enerzijds de achterliggende verkeersovertreding, die aanleiding geeft tot de identificatieplicht en anderzijds het niet naleven van de identificatieplicht op zich.

Elk van deze 2 overtredingen op zich kan aanleiding geven tot sanctionering. Het is dus niet omdat men de boete voor de achterliggende verkeersovertreding heeft betaald, dat er geen sanctionering meer kan volgen voor het niet naleven van de identificatieplicht.

Art. 67ter Wegcode bepaalt enkel dat de identiteit van de bestuurder niet moet worden meegedeeld bij diefstal, fraude of overmacht. Door te stellen dat een boete voor het niet meedelen van de identiteit enkel zou mogen wanneer de boete voor de achterliggende overtreding niet werd betaald, bij recidive of bij zeer zware achterliggende verkeersovertredingen, leest men eigenlijk dingen in art. 67ter Wegcode die het artikel niet voorziet. Ook het voorafgaand versturen van een herinnering om naast betaling van de boete ook nog de identiteit van de bestuurder mee te delen, wordt wettelijk niet voorzien. Het kan zijn dat sommige vervolgende autoriteiten art. 67ter Wegcode in de praktijk zo toepassen, maar hier gaat men gezien de letter van de wet en de zware straffen die kunnen worden opgelopen best niet op voort.

Ook het argument dat de oorspronkelijke boete onvoldoende duidelijk aangeeft dat ook bij niet-betwisting de identiteit van de bestuurder moet worden meegedeeld, werd door het Hof van Cassatie reeds opzij geschoven. Het Hof heeft immers gezegd dat de identificatieplicht voortvloeit uit de wet op zich en niet uit een specifieke vermelding op het terug te sturen antwoordformulier.

Feit is dus dat het niet meedelen van de identiteit van de bestuurder een afzonderlijke verkeersovertreding is en blijft, waarvoor beboeting en/of vervolging voor de Politierechtbank mogelijk blijft, ook ondanks betaling van de boete voor de achterliggende overtreding. Dit betreft immers een andere overtreding.

Elk dossier is anders en moet in concreto worden bekeken. Het is mogelijk dat de vervolgende autoriteiten oor hebben naar bovenstaande argumenten en dat in sommige gevallen betwisting van de minnelijke schikking van 509,06 Euro mogelijk zal zijn, maar – onder het motto beter voorkomen dan genezen – kan men als onderneming beter ook altijd tijdig de identiteit van de bestuurder meedelen!

 

 

Art. 67ter van de Wegcode bepaalt dat:

Wanneer een overtreding van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten is begaan met een motorvoertuig, ingeschreven op naam van een rechtspersoon, en de bestuurder bij de vaststelling van de overtreding niet geïdentificeerd werd, zijn de rechtspersoon of de natuurlijke persoon die de rechtspersoon in rechte vertegenwoordigt, ertoe gehouden de identiteit van de onmiskenbare bestuurder op het ogenblik van de feiten mee te delen of, indien zij die niet kennen, de identiteit van de persoon die verantwoordelijk is voor het voertuig, behalve wanneer zij diefstal, fraude of overmacht kunnen bewijzen.

De mededeling moet gebeuren binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen vanaf de datum waarop de vraag om inlichtingen werd verstuurd. De Koning kan de formaliteiten bepalen die gevolgd dienen te worden bij de overmaking van de identiteit.

Indien de persoon die verantwoordelijk is voor het voertuig niet de bestuurder was op het ogenblik van de feiten moet hij eveneens, op de wijze hierboven vermeld, de identiteit van de onmiskenbare bestuurder meedelen.

De rechtspersoon of de natuurlijke persoon die de rechtspersoon in rechte vertegenwoordigt als houder van de kentekenplaat of als houder van het voertuig, zijn ertoe gehouden de nodige maatregelen te nemen om aan deze verplichting te voldoen.”

Een rechtspersoon kan zelf geen verkeersovertredingen begaan. De vervolgende autoriteiten weten echter niet altijd wie er achter het stuur zit ten tijde van een overtreding, denk bijvoorbeeld aan een snelheidsovertreding vastgesteld door een flitscamera. Om te verhinderen dat verkeersovertredingen begaan met voertuigen ingeschreven op naam van een rechtspersoon ongestraft zouden blijven en om zo de verkeersveiligheid te bevorderen, werd art. 67ter in de Wegcode ingevoerd.

Doorgaans zal een afschrift van het proces-verbaal waarin wordt vastgesteld dat er met een bepaald voertuig een verkeersovertreding werd begaan, samen met de zogenaamde ‘vraag om inlichtingen’ worden overgemaakt aan de maatschappelijke zetel van de rechtspersoon op wiens naam dat voertuig staat ingeschreven.

Art. 67ter van de Wegcode verplicht de rechtspersoon vervolgens om binnen de 15 dagen na het versturen van de vraag om inlichtingen via het bijgevoegde antwoordformulier mee te delen wie de bestuurder ten tijde van de overtreding was. Indien de bestuurder niet gekend is, moet de persoon die verantwoordelijk is voor het voertuig worden meegedeeld. Die persoon moet op zijn beurt de identiteit van de effectieve bestuurder meedelen.

Los van de achterliggende overtreding die aanleiding geeft tot de identificatieverplichting, is het overtreden van artikel 67ter van de Wegcode een afzonderlijke verkeersovertreding op zich. De rechtspersoon kan hiervoor beboet en/of gedagvaard worden voor de Politierechtbank, wat in de praktijk ook vaak zal gebeuren net omdat men straffeloosheid wil verhinderen.

De wet bepaalt niets over het tijdstip, de vorm of de inhoud van de ‘vraag om inlichtingen’. Het Hof van Cassatie oordeelde in het verleden echter dat de identificatieplicht voortvloeit uit de wet en niet uit een specifieke vermelding op het antwoordformulier. Het is dus ook mogelijk dat de vraag om inlichtingen pas enige tijd na de achterliggende overtreding wordt verstuurd, dat de vraag om inlichtingen geen afschrift van het oorspronkelijke proces-verbaal met betrekking tot de achterliggende overtreding bevat, dat de vraag om inlichtingen mondeling wordt gesteld in het kader van een verhoor etc. Het volstaat dat voldoende duidelijk is met welk voertuig, op welk tijdstip en op welke plaats de achterliggende overtreding is begaan. De inbreuk op art. 67ter Wegcode zal vaststaan wanneer er binnen de 15 dagen na de vraag om inlichtingen (op welke manier dan ook) geen mededeling van de identiteit gebeurde. Dit ongeacht of de boete voor de achterliggende overtreding al werd betaald, nu het zoals gezegd 2 afzonderlijke verkeersovertredingen betreft die dus ook afzonderlijk bestraft kunnen worden.

De identificatieplicht geldt enkel niet in het geval van diefstal, fraude of overmacht.

Na mededeling van de identiteit van de bestuurder-overtreder, kan de vervolgende partij overgaan tot bestraffing van die bestuurder.

Het niet terugsturen van het antwoordformulier binnen de 15 dagen wordt zeer streng bestraft. Art. 29ter van de Wegcode voorziet in volgende strafbepaling:

Met gevangenisstraf van vijftien dagen tot zes maanden en met geldboete van 200 euro tot 4 000 euro of met een van die straffen alleen wordt gestraft, hij die de verplichtingen bedoeld in artikel 67ter niet nakomt. Deze straffen worden verdubbeld bij herhaling binnen drie jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan.”

Een geldboete die door de Politierechtbank wordt opgelegd, moet vermenigvuldigd worden met 8, zijnde de opdeciemen. De minimum geldboete voor het overtreden van art. 67ter van de Wegcode is dus 1.600,00 Euro!

De rechtspersoon zal zich voor de Politierechtbank vaak trachten te verweren door te stellen dat men de vraag om inlichtingen niet heeft ontvangen. Art. 67ter Wegcode bepaalt echter uitdrukkelijk dat de rechtspersoon de nodige maatregelen moet treffen om aan de identificatieverplichting te kunnen voldoen. Dit houdt in dat er van een rechtspersoon o.a. wordt verwacht dat hij kan nagaan wie er ten tijde van de overtreding met het voertuig reed, dat er een correcte postbedeling is binnen het bedrijf zodat het antwoordformulier juist terechtkomt etc. De rechtspersoon zal dus niet kunnen volstaan met de eenvoudige stelling dat bij gebrek aan een verzendingsbewijs vanwege het Openbaar Ministerie, er ook geen bewijs van ontvangst is. In het kader van art. 67ter Wegcode heerst er bovendien een vermoeden van ontvangst. De rechtspersoon heeft wel de mogelijkheid om dit vermoeden van ontvangst of de nalatigheid voor het niet-ontvangen te weerleggen, maar dit (negatief) bewijs valt vaak moeilijk te leveren.

De Politierechtbanken stellen zich aldus in de praktijk doorgaans streng op wat betreft het overtreden van art. 67ter Wegcode en zullen niet zomaar elk verweer aanvaarden. Dit in combinatie met de hoge straffen die kunnen worden opgelegd, maakt dat rechtspersonen bijzonder waakzaam moeten zijn en best een intern systeem uitwerken om ervoor te zorgen dat het antwoordformulier steeds wordt ontvangen én verwerkt binnen de 15 dagen.

Ontvangt u toch een boete en/of dagvaarding wegens overtreding van artikel 67ter Wegverkeerswet, aarzel dan niet om ons te contacteren. Wij zullen het (straf)dossier grondig bestuderen en nagaan welk verweer het meest gunstige resultaat kan opleveren.

Weet dat uw autoverzekering doorgaans een waarborg rechtsbijstand bevat, waardoor u onze kosten en erelonen niet zelf moet betalen. U geniet dan aldus van gratis, gespecialiseerde bijstand!

U kan de verkeersspecialisten van Studio Legale bereiken op het nummer 03 216 70 70 of via joost.peeters@studio-legale.be.

Auteurs:

  • Joost Peeters
  • Jolien Appels
Hoofdwebsite Contact
afspraak maken upload






      GDPR proof area
      Upload uw documenten





      sleep uw documenten naar hier of kies bestand


      sleep uw briefwisseling naar hier of kies bestand











        Benelux (€... )EU (€... )Internationaal (prijs op aanvraag)

        Door de aanvraag in te dienen, verklaart u zich uitdrukkelijk akkoord met onze algemene voorwaarden en bevestigt u dat u onze privacyverklaring aandachtig heeft gelezen. Het verzenden van deze aanvraag geldt als een opdrachtbevestiging.
        error: Helaas, deze content is beschermd!