Categorie: Geen onderdeel van een categorie

 

Verdien waardevolle punten voor permanente vorming tijdens de lunchsessies van STUDIO | ACADEMY!

 

 


Elke 3e dinsdag van de maand
van 12:00 tot 14:00


 

Waarom deelnemen?

 

 

 

KMO-portefeuille Punten
Goedgekeurd voor
Twee punten permanente vorming worden aangevraagd
   
Topsprekers Pizza
Geïnspireerd raken door topsprekers over actuele juridische thema’s
Delicieuze pizza’s van
 

 

 


 

 

Sprekers:

 

 

 19 november 2024
 17 december 2024
Jan De Meuter
mr. Theo De Beir
De nieuwe wetgeving over overmatige schulden last en vroege detectie van faillissementen.
Onderhandelen voor adviseurs: hoe bereid ik dit voor met de cliënt en hoe gedragen we ons aan tafel?

 

 21 januari 2025
 18 februari 2025
mr. Marco Schoups
mr. Nic Clijmans
Wanprestatie in de bouw van de (onder)aannemer: hoe hierop reageren. Welke remedies voorziet boek 5?
Het nieuwe boek 6 NBW: De (r)evolutie van het aansprakelijkheidsrecht.

 

 

 


 

 

Prijs:


€ 75,00



€ 250,00


per sessie
per 4 sessies
 
(excl. BTW)
 

 


 

 

Interesse?

 

Stuur een e-mail naar  [email protected]  om u in te schrijven.

 

We kijken ernaar uit om u daar te verwelkomen!

Het nieuwe Branddetectiebesluit van de Brusselse regering legt vanaf 1 januari 2025 de verplichting op om rookmelders te plaatsen in elke woning van het Brussels Gewest. Tot nu gold deze verplichting enkel voor huurwoningen. Wij kunnen deze nieuwe verplichting alleen maar toejuichen aangezien brand geen onderscheid maakt tussen huurders en eigenaars.

In het Vlaams Gewest geldt deze verplichting reeds sinds 1 januari 2020. (Zie: https://studio-legale.com/vanaf-1-januari-2020-rookmelders-verplicht-in-elke-vlaamse-woning/)

Naast deze algemene verplichting zullen nog enkele andere vereisten gelden in het Brussels Gewest. We zetten ze graag voor u uiteen.

Enkele voorschriften hebben te maken met de indeling van de woning. Zo is men verplicht een rookmelder te installeren in de eerste ruimte van de woning na de hoofdingang en in elke ruimte die deel uitmaakt van de interne circulatieweg. De interne circulatieweg van een woning is “alle ruimten en gangen die moeten worden doorkruist om de slaapkamer(s) met de hoofdingang van de woning te verbinden”.

Bovendien moet men een rookmelder plaatsen op elke verdieping die niet op de interne circulatieweg gelegen is, ofwel op de overloop ofwel in de eerste ruimte die vanaf de verdieping wordt betreden.

Wanneer deze voorschriften tot gevolg hebben dat er 4 of meer autonome rookmelders in de woning nodig zijn, dan wordt het verplicht om gekoppelde rookmelders of een gecentraliseerd detectiesysteem te plaatsen.

In ruimten die uitsluitend gebruikt worden als keuken, badkamer en/of douche mag maar moet er geen rookmelder worden geplaatst.

Woningen uitgerust met een gecentraliseerd detectiesysteem van het type ‘gedeeltelijke bewaking’ of ‘totale bewaking’ zijn vrijgesteld van de rookmelderplicht.

Daarnaast zijn er ook enkele voorschriften met betrekking tot het type en de plaatsing van de rookmelders. Zo mogen er enkel rookmelders geplaatst worden die voldoen aan de norm NBN EN 14604 als ze niet van het ionische type zijn; én voorzien zijn van een ingebouwde batterij met een levensduur van 10 jaar of aangesloten zijn op het elektrisch circuit. In dit laatste geval moet er een noodbatterij aanwezig zijn.

Het centrale detectiesysteem moet voldoen aan de norm NBN S21-100 1&2.

De plaatsing en het onderhoud van de rookmelders moeten conform de Belgische en Europese normen m.b.t. huishoudelijke toepassingen zijn. Bij gebrek daaraan, gelden de plaatsingsregels van de Brusselse regering die als bijlage bij het Branddetectiebesluit van 28 september 2023 zijn gevoegd.

De regering gaat in haar besluit ook nog even in op de kosten van de aankoop en installatie van rookmelders in huurwoningen. Zo is de verhuurder verplicht om de rookmelder te vervangen op de vervaldatum. Het is ook de verhuurder die de kosten draagt ‘voor het vervangen van de rookmelder aan het einde van de geldigheidsduur van de batterij zoals aangegeven door de fabrikant’. De verhuurder kan jaarlijks een controle uitvoeren in de woning om na te gaan of de rookmelders goed werken. De huurder moet de verhuurder schriftelijk in kennis te stellen wanneer de batterij voortijdig wordt ontladen of bij storing.

Verhuurders die  reeds 4 of meer rookmelders hebben geplaatst conform de bestaande Brusselse branddetectieregels dienen deze slechts te vervangen door gekoppelde rookmelders of door een gecentraliseerd detectiesysteem op het moment van de vervangingsdatum van de rookmelders en uiterlijk op 1 januari 2028.

Vanaf 1 januari 2025 zullen eigenaars van een woning in het Brussels Gewest moeten voldoen aan bovenvermelde verplichtingen opdat brand zo snel mogelijk kan worden gedetecteerd in elke woning, ongeachte wie de inwoners ervan zijn.

Na een periode van intensieve onderhandelingen en de nodige weerstand van bepaalde lidstaten, heeft de Europese Raad op 24 mei van dit jaar de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD), ook wel bekend als CS3D, formeel aangenomen. Deze richtlijn is bedoeld om verantwoordelijke bedrijfspraktijken binnen de Europese Unie (EU) en daarbuiten te bevorderen. Met de publicatie van de CS3D in the Official Journal of the European Union op 5 juli 2024, lijkt de stap naar het duurzaam en ethisch ondernemen binnen de Europese Unie eindelijk gezet.

De CS3D maakt deel uit van de bredere Europese Green Deal, die verschillende initiatieven omvat zoals de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) en de Europese groene taxonomie. Deze initiatieven zijn allemaal gericht op het bevorderen van duurzame economische groei in de gehele EU.

De Richtlijn beoogt voornamelijk het bevorderen van duurzame en verantwoorde bedrijfsvoering, waarbij grote bedrijven verantwoordelijk worden gesteld voor hun impact op het milieu en de mensenrechten. Zij legt verschillende zorgvuldigheidsverplichtingen op en beschrijft de stappen die bedrijven dienen te nemen in hun beleid om aan deze verplichtingen te voldoen. Deze due diligence-vereisten bestrijken diverse mensenrechten-, arbeidsrechten- en milieunormen.

Bedrijven moeten hierbij investeringen doen om deze zorgvuldigheidsverplichtingen te ondersteunen en zinvol samenwerken met belanghebbenden en getroffen personen bij de ontwikkeling van hun due diligence beleid.

Een van de redenen waarom er zo veel onenigheid was tussen de lidstaten in de laatste fase van goedkeuring van de Richtlijn kan gevonden worden in de reikwijdte en toepasselijkheid van de CS3D. Nu is het zo dat enkel grote EU-bedrijven met meer dan 1.000 werknemers en een omzet van meer dan 450 miljoen euro, en niet-EU-bedrijven die actief zijn op de EU-markt met een EU-omzet van meer dan 450 miljoen euro, onder het toepassingsgebied vallen. Dat wil zeggen dat de richtlijn slechts van toepassing is op ongeveer 1% van de EU gevestigde bedrijven. Deze beperking is deels het resultaat van verzet van lidstaten zoals Duitsland, Italië en Frankrijk, die bezorgd waren over de impact van de strenge eisen op het bedrijfsleven en daarom hogere drempels voor werknemers en omzet eisten.

Kleinere bedrijven kunnen indirect wel worden beïnvloed door hun zakelijke relaties met ondernemingen die onder de Richtlijn vallen, omdat zij aan de due diligence-eisen moeten voldoen als onderdeel van hun contractuele verplichtingen.

De Richtlijn legt daarnaast bedrijven niet enkel zorgvuldigheidsverplichtingen op inzake mensenrechten en arbeidsrechten, maar verplicht hen ook om een klimaatverandering transitieplan op te stellen, waarin zij aangeven hoe hun activiteiten zullen voldoen aan de doelstellingen van het Akkoord van Parijs, met name de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5°C.

De CS3D treedt in werking op de twintigste dag na publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie, waarbij lidstaten dan twee jaar de tijd hebben om de nodige wetgeving en administratieve procedures te implementeren. De nalevingstermijnen voor bedrijven variëren afhankelijk van de bedrijfsgrootte en behaalde omzet, met deadlines in 2027, 2028 en 2029 voor respectievelijk bedrijven met meer dan 5.000 werknemer en een omzet van 1,5 miljard euro, 3.000 werknemers en een omzet van 900 miljoen en 1.000 werknemers en een omzet van 450 miljoen euro.

Besluit

De CS3D richt zich op het harmoniseren van zorgvuldigheidseisen (due diligence) binnen de EU om een rechtvaardigere en duurzamere economie te bevorderen. Net zoals bij elke nieuwe wetgeving, is het nog maar de vraag of de behaalde doelstellingen effectief zullen worden behaald. Het succes van deze richtlijn zal afhangen van verschillende factoren zoals enerzijds de bereidheid van de lidstaten om strengere nationale wetgeving in te voeren en hier streng op toe te zien, en anderzijds de bereidheid van de bedrijven zelf om deze nieuwe zorgvuldigheidsverplichtingen te omarmen.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, kan u ons steeds contacteren op [email protected] of via 03 216 70 70.

❕Wij zijn op zoek ❕ naar een 🎓 Student Rechten of Rechtspraktijk

Ons team zoekt versterking voor 📂 administratie en de 📞 telefonie.



Wat ga je doen?

▫️ Onthaal en de telefonie;

▫️ Administratieve taken en de verwerking van ingaande en uitgaande post;

▫️ Assisteren bij het digitaliseren van documenten en postverwerking.



Wat verwachten wij?

▫️ Interesse in de juridische sector en bereidheid om bij te leren;

▫️ Nauwkeurigheid en een klantgerichte houding;

▫️ Je werkt zelfstandig maar kan ook goed werken in team;

▫️ Nederlands is een must, Frans en Engels zijn een plus.



Wat bieden wij?

▫️ Een dynamische werkplek waar collegialiteit en teamspirit centraal staan;

▫️ Flexibele werkuren die afgestemd zijn op je studie en examens;

▫️ Een mooie kans om je juridische kennis te verrijken én iets bij te verdienen.



Interesse?

Stuur jouw cv en motivatie naar ✉️ [email protected].



#werk
#vacature #job #hiring #werkwerkwerk #administratief #administratiefbediende #advocatenkantoor #dictaat #klantvriendelijk #fulltime #interim #ikzoekwerk #werken #antwerpen #wilrijk #antwerpenzuid #nieuwzuid #provincieantwerpen

Op 1 februari 2024 trad het nieuw Koninklijk Besluit (KB) voor overeenkomsten van vastgoedbemiddeling in werking. Dit KB is een update van het oude KB van 2007 en brengt een heel aantal nieuwe, dwingende bepalingen met zich mee met het oog op een betere consumentenbescherming.[1]

De belangrijkste punten worden hier voor u opgelijst.

Het toepassingsgebied breidt uit

Het toepassingsgebied van het KB werd aanzienlijk uitgebreid. Sinds 1 februari moeten niet alleen vastgoedmakelaars maar alle ondernemingen die beroepsmatig aan bemiddeling van vastgoed doen, deze regels volgen.[2] Hierbij kan gedacht worden aan architecten en landmeters. Notarissen worden expliciet uitgesloten van het KB.

Het schrift wordt een ‘duurzame drager’

Het nieuwe KB bepaalt een aantal keer dat er gebruik mag worden gemaakt van een duurzame drager, in plaats van een handgeschreven document. Hierbij kan gedacht worden aan het gebruik van een e-mail. Zo moeten de maandelijkse rapportering en een geldig bod vanaf 1 februari gebeuren ‘per duurzame drager’.[3] Ook de bemiddelingsopdracht hoeft niet meer handmatig te worden opgeschreven, maar mag nu ook op een ‘duurzame drager’ worden opgemaakt.[4] Deze bepaling doet geen afbreuk aan de precieze vermeldingen die de overeenkomst steeds dient te bevatten.[5] Zo moet de bemiddelingsovereenkomst vermelden wanneer en in welke gemeente, straat en huisnummer ze werd gesloten. Een standaardbeding is met andere woorden niet toegelaten. Er moet immers kunnen blijken dat de onderneming en de consument de overeenkomst samen hebben doorgenomen.

Een verlengd herroepingsbeding

De consument krijgt 14 dagen de tijd om de overeenkomst te herroepen. Hierop bestaat slechts één uitzondering. Indien de consument vraagt aan de vastgoedbemiddelaar om de overeenkomst te beginnen uitvoeren tijdens de herroepingstermijn en de overeenkomst volledig wordt uitgevoerd voordat hij van zijn recht gebruik heeft gemaakt. De consument moet voordien erkend hebben dat hij in zo’n geval zijn herroepingsrecht zou verliezen. [6]

Prijs en voorwaarden

In de bemiddelingsovereenkomst moet de prijs die de consument wens te verkrijgen voor het vastgoed worden opgenomen. Wanneer het de vastgoedbemiddelaar is toegestaan om met de kandidaat-koper te onderhandelen, moeten de onderhandelingsgrenzen worden aangegeven.[7] Van deze afspraken kan enkel afgeweken worden met het voorafgaandelijk en uitdrukkelijk akkoord van de consument. De consument moet ook op voorhand de aankoop-, verkoop-, huur- of verhuurvoorwaarden ontvangen, bijvoorbeeld door het gebruik van een modelcompromis.

Attesten nodig voor verkoop of verhuur

Er zijn ook een aantal veranderingen in verband met de attesten die nodig zijn voor de verkoop of verhuur van een pand (EPC, bodemverontreinigingsattest, …).[8] Allereerst moet de onderneming erop toezien dat er bij de bemiddelingsovereenkomst een lijst is toegevoegd van de attesten die moeten worden voorzien. De consument moet per attest de uitdrukkelijke keuze krijgen deze zelf op te vragen, of dit over te laten aan de onderneming. Daarnaast mag de onderneming vanaf 1 februari niet alleen de prijs van eventuele attesten aanrekenen, maar ook de kostprijs voor het verkrijgen van deze attesten. De prijs voor het verkrijgen van deze attesten moet de werkelijke prijs zijn en moet duidelijk op voorhand  worden aangegeven. Als de prijs niet op voorhand kan worden weergegeven, moet de berekeningswijze vermeld worden. Als dat ook niet mogelijk is, moet er minstens een indicatie van de kosten worden aangegeven.

Commissietarief

De bemiddelingsovereenkomst moet het totale door de consument te betalen commissietarief vermelden.[9]

Duur van exclusiviteit

De overeenkomst moet bepalen of de bemiddelingsopdracht al dan niet exclusief werd toegekend aan de vastgoedbemiddelaar. Indien de opdracht exclusief werd toegekend moet de duur van de exclusiviteit in de overeenkomst bepaald zijn. Deze exclusiviteit mag niet langer zijn dan zes maanden.[10]

Nieuwe opzeggingstermijnen en -vergoedingen

Het nieuwe KB verandert tevens een aantal aspecten aan de opzegging van de bemiddelingsovereenkomst.
De consument mag de overeenkomst allereerst opzeggen zonder dit te motiveren.[11]
Daarnaast zijn er nieuwe termijnen van toepassing.[12] In tegenstelling tot het oude KB, regelt het nieuwe KB de opzegtermijn voor overeenkomsten van onbepaalde duur wel. Deze opzegtermijn moet duidelijk vermeld zijn en mag niet meer dan twee maanden bedragen. Wanneer een overeenkomst een bepaalde duur heeft, die vernieuwd of stilzwijgend verlengd werd, bedraagt de opzegtermijn maximaal één maand voor overeenkomsten die oorspronkelijk drie maanden of minder bedroegen, is. Voor overeenkomsten die oorspronkelijk langer dan drie maanden zouden duren, is de opzegtermijn maximaal twee maanden.
Indien in de overeenkomst wordt voorzien in een opzegbeding, kan de consument ten allen tijde opzeggen op voorwaarde dat een opzegvergoeding betaald wordt.[13] Wanneer het pand niet wordt verkocht of verhuurd binnen de zes maanden na de opzegging, mag de opzegvergoeding niet meer bedragen dan 50 % procent van de overeengekomen commissie voor overeenkomsten die binnen de eerste drie maanden worden opgezegd en niet meer dan 25 % voor overeenkomsten die na de eerste drie maanden worden opgezegd. Wanneer het pand wel binnen de zes maanden na opzegging worden verkocht of verhuurd, mag de opzegvergoeding hoger zijn.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of [email protected].

[1] Art. 3 KB voor overeenkomsten van vastgoedbemiddeling.

[2] Art. 1 KB voor overeenkomsten van vastgoedbemiddeling.

[3] Art. 2, lid 2, 10° en 12° KB voor overeenkomsten van vastgoedbemiddeling.

[4] Art. 2, lid 1 KB voor overeenkomsten van vastgoedbemiddeling.

[5] Art. 2, lid 2, 2° KB voor overeenkomsten van vastgoedbemiddeling.

[6] Art. 2, lid 2, 1° KB voor overeenkomsten van vastgoedbemiddeling.

[7] Art. 2, lid 2, 3° KB voor overeenkomsten van vastgoedbemiddeling.

[8] Art. 2, lid 2, 4° KB voor overeenkomsten van vastgoedbemiddeling.

[9] Art. 2, lid 2, 5° KB voor overeenkomsten van vastgoedbemiddeling.

[10] Art. 2, lid 2, 6° KB voor overeenkomsten van vastgoedbemiddeling.

[11] Art. 2, lid 2, 15° KB voor overeenkomsten van vastgoedbemiddeling.

[12] Art. 2, lid 2, 8° KB voor overeenkomsten van vastgoedbemiddeling.

[13] Art. 2, lid 2, 15° KB voor overeenkomsten van vastgoedbemiddeling.

De Rechtsplegingsvergoeding (RPV): een Stavaza

Overeenkomstig artikel 1022, eerste lid Ger.W., is de rechtsplegingsvergoeding of de RPV een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten en erelonen van de advocaat van de in het gelijkgestelde partij.

Betaler en ontvanger

Het opzet van de RPV is een tegemoetkoming in de kosten en erelonen van een advocaat. Dit heeft tot gevolg dat enkel partijen die zich in een gerechtelijke procedure laten vertegenwoordigen door een advocaat, recht hebben op een RPV. Dit werd nogmaals bevestigd door het Hof van Cassatie in een arrest van 11 januari 2024.[1] Het is daarbij niet vereist dat die personen effectief advocatenkosten hebben gemaakt. Ook wanneer een advocaat wordt aangesteld in het kader van juridische tweedelijnsbijstand, kan de rechter een RPV toekennen aan de persoon die werd bijgestaan en in het gelijk werd gesteld. In dit geval moet de RPV in rekening worden gebracht bij het indienen van de pro Deo punten. Wanneer de in de gelijkgestelde partij de dekking van een rechtsbijstandverzekering genoot, komt de RPV toe aan de rechtsbijstandsverzekeraar. Zo heeft het Hof van Cassatie geoordeeld in het arrest van 24 maart 2016.[2] De rechtsbijstandsverzekeraar dekt namelijk als schadeverzekeraar het risico van de gedingkosten van de verzekerde. Ten grondslag van elke schadeverzekering ligt het indemniteitsbeginsel, waarbij enkel de werkelijk geleden schade wordt vergoed en de verzekerde zich niet mag verrijken. Aangezien de verzekerde de advocatenkosten niet zelf moet dragen, komt de RPV toe aan de rechtsbijstandsverzekeraar.

De RPV komt toe aan de in het gelijkgestelde partij en wordt vergoed door de verliezende partij. Indien beide partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk worden gesteld, kan de rechter met toepassing van artikel 1017, vierde lid Ger.W. de kosten, waaronder de RPV, verdelen over de partijen wanneer hij dit raadzaam acht. Het is niet vereist dat de partijen wederzijdse vorderingen hebben ingesteld: ook wanneer slechts één vordering werd ingesteld die gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond werd verklaard, kan dat aanleiding geven tot het verdelen of “omslaan” van de kosten.

De omvang

De RPV is forfaitair. Het is met andere woorden niet het doel dat met de RPV integraal de advocatenkosten worden vergoed. Het bedrag van de RPV is afhankelijk van de waarde van de vordering: hoe groter de waarde van de vordering, hoe groter het bedrag van de RPV. Er wordt dan ook een onderscheid gemaakt tussen in geld waardeerbare vorderingen (bv: betaling onbetaalde facturen) en niet in geld waardeerbare vorderingen (bv. opzegging contract). Voor deze laatste vorderingen geldt slechts één basis-, minimum- en maximumbedrag.

De rechter heeft de mogelijkheid om de RPV aan te passen aan de omstandigheden van de zaak, dit kan zowel boven als onder het basisbedrag, maar binnen de minimum- en maximumgrenzen. Zo kan hij rekening houden met de complexiteit van de zaak, de financiële draagkracht van de verliezende partij, contractuele schadebedingen of kennelijke onredelijkheid. Hij kan dit slechts binnen bepaalde grenzen en enkel wanneer een partij hem daartoe verzoekt.

Vergeet niet de RPV te vorderen

Het is noodzakelijk dat de RPV wordt gevorderd om hier aanspraak op te kunnen maken. Een rechter kan namelijk geen RPV toekennen aan de in het gelijkgestelde partij wanneer deze naliet de RPV te vorderen. In dit geval wordt de beslissing over de kosten “geacht te zijn aangehouden” op grond artikel 1021, tweede lid Ger. W. Dit heeft het Hof van Cassatie bepaalt in haar arrest van 15 januari 2021.[3] Dit betekent dat de rechter op een later moment hier nog uitspraak over kan doen. De meest belanghebbende partij zal opnieuw een vaststelling van een rechtsdag moeten vragen en een omstandige opgave doen van haar kosten. Nadat de partijen gehoord zijn, zal de rechter ten slotte uitspraak doen over de vereffening van de kosten.

De kosten worden eveneens geacht te zijn aangehouden op grond artikel 1021, tweede lid Ger. W., wanneer de rechter, wegens een vergetelheid, een proceskostenveroordeling heeft uitgesproken zonder deze kosten te vereffenen

Wanneer de RPV anderzijds wel wordt gevorderd, maar niet wordt begroot door een procespartij, moet de rechter ambtshalve het correcte basisbedrag van RPV bepalen, behoudens een grond of een verzoek tot afwijking, dan wel een procedureakkoord. Dit heeft het Hof van Cassatie geoordeeld in haar arrest van 18 januari 2024.[4] Het is een noodzakelijke, doch voldoende voorwaarde dat de in het gelijk gestelde partij de RPV vordert om de RPV te doen vereffenen en hier aanspraak op te kunnen maken.

Tot slot kan de situatie zich voordoen waarbij de RPV wordt gevorderd en tevens cijfermatig wordt begroot maar dat een onjuist of niet-geïndexeerd basisbedrag wordt gevorderd.  In een arrest van 13 januari 2023 heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat de rechter in dat geval de RPV in het vonnis of arrest moet vereffenen en ambtshalve het correcte en geïndexeerde basisbedrag van de RPV moet toekennen.[5]

Tenslotte wensen wij nog mee te geven dat in een arrest van 19 oktober 2023 heeft het Hof van Cassatie heeft beslist dat het hoger beroep dat uitsluitend betrekking heeft op de in eerste aanleg toegekende RPV, altijd in geld waardeerbaar is.[6]

Hieronder staan de tarieven die vanaf 1 november 2022 van kracht zijn, de bedragen zijn uitgedrukt in euro:

 

[1] Cass. 11 januari 2024, RW 2023-2024, 1179-1180.

[2] Cass. 24 maart 2016, T. Verz. 2017, 346.

[3] Cass. 13 januari 2023, RW 2022-23, 1180.

[4] Cass. 18 januari 2024, RW 2023-24, 1176.

[5] Cass. 13 januari 2023, RW 2022-23, 1180.

[6] Cass. 19 oktober 2023, P&B 2024, 18.

Wij zijn op zoek naar een zeer gemotiveerde en enthousiaste:

Advocaat medewerk(st)er met minstens 2 jaar ervaring in

    • M&A;
    • Vennootschapsrecht.

die klaar is voor de uitdagingen waar de moderne advocatuur momenteel voor staat.


Wij verwachten van u een zelfstandige en initiatiefrijke werkhouding, met een goede juridische kennis, pragmatisch denkvermogen en oog voor detail.


Wij bieden een zeer dynamische werkplek waar collegialiteit en teamspirit hoog in het vaandel worden gedragen.

U mag een correcte vergoeding en optimale professionele ondersteuning verwachten, waarbij ruimte wordt gelaten om uw eigen dossiers te behandelen.


Contacteer ons voor meer informatie op [email protected] of 03/216.70.70

Het Grondwettelijk Hof heeft in haar arrest dd. 11 oktober 2018 geoordeeld dat de exceptie van borgstelling van de eisende vreemdeling (art. 851 Ger.W.) het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel schendt, en gaf de wetgever tijd tot 31 augustus 2019 om de ongrondwettigheid te bestrijden. Dat is niet gebeurd.

Hoe moet het nu verder? Een grondwetsconforme interpretatie lijkt het antwoord van de rechtspraak.

Artikel 851 van het Gerechtelijk Wetboek voorziet de mogelijkheid voor een Belg die in een gerechtelijke procedure de verwerende partij is, wanneer de hoofdeiser of tussenkomende partij geen Belg is, om te vorderen dat de eisende partij borg stelt voor de betaling van de gerechtskosten en schadevergoedingen, voor het geval de eiser daartoe veroordeeld zou worden.[1]

De exceptie van borgstelling van de eisende vreemdeling, in het Latijn genaamd de “cautio iudicatum solvi”, beoogt een waarborg te bieden aan de Belgische verweerder dat de buitenlandse eiser wel degelijk zal betalen wat hij verschuldigd is indien hij veroordeeld zou worden.[2]

Een uitspraak over de exceptie van borgstelling, wat een procedure-incident is, en losstaat van de gegrondheid van de zaak, is een vonnis alvorens recht te doen.[3] De uitspraak is dus geen eindbeslissing over de gegrondheid van de eis.[4] De exceptie mag evenmin bij de hoofdzaak worden gevoegd, zij moet apart beoordeeld worden.[5] Tegen een beslissing alvorens recht te doen kan enkel hoger beroep worden ingesteld samen met het hoger beroep tegen het eindvonnis.[6]

De verweerder kan de exceptie van borgstelling zelfs voor het eerst in hoger beroep opwerpen.[7] Ze moet wel steeds voor alle andere verweermiddelen en excepties ingesteld worden.[8]

In drie gevallen is de eisende partij vrijgesteld van het stellen van dergelijke zekerheid:

  • indien hij de som die de rechter bepaalt in consignatie geeft, of
  • indien hij aantoont dat zijn onroerende goederen in België die som te dekken, of
  • indien hij voldoende pand geeft indien hij geen borg kan stellen.[9]

Wanneer België en de Staat waar de eiser gevestigd is van deze bepaling afwijken in een onderling verdrag, dan kan men deze exceptie evenwel niet opwerpen (zie: bijlage).[10]

Wat nu als de eisende partij een Belg is die in het buitenland woont of verblijft, en evenmin over een vermogen beschikt in België? In dat geval is de Belgische verweerder niet beschermd, terwijl hij zich in een feitelijk identieke situatie bevindt. Hij wordt namelijk opgeroepen voor een Belgisch rechtscollege door een persoon die in België geen beslagbaar vermogen heeft. Louter op basis van de nationaliteit van de eiser, gelet op de bewoording ‘vreemdeling’ in artikel 851 Ger.W., is hij niet beschermd in de situatie waarin de eiser geen vreemdeling is doch evengoed geen enkel vermogen en dus onderpand in België bezit.

In 2018 heeft de rechtbank van koophandel te Luik een prejudiciële vraag gesteld aan het Grondwettelijk Hof. Dat wil zeggen dat de rechtbank, alvorens een vonnis te vellen, aan het Hof vraagt om te onderzoeken of het wetsartikel in kwestie geen schending inhoudt van de beginselen van gelijkheid en non-discriminatie, die verankerd zijn in artikelen 10 en 11 van de Grondwet.[11]

Onder het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is een verschil in behandeling tussen categorieën van personen toegelaten, op voorwaarde dat dat verschil op een objectief criterium berust en redelijk verantwoord is. Het Grondwettelijk Hof houdt in haar beoordeling rekening met het doel en de gevolgen van de betwiste wetsbepaling. Er is enkel sprake van een schending als er geen redelijk verband bestaat tussen het beoogde doel en de daartoe aangewende middelen.[12]

Het criterium dat in dezen ter discussie staat, is dat van de nationaliteit van de eiser. Het Hof acht dit criterium objectief, maar gaat daarbij onderzoeken of het onderscheid in behandeling gebaseerd is op een relevant criterium, en of het geen onevenredige gevolgen teweegbrengt.[13]

Hiervoor verwijst het naar artikel 6 van het EVRM dat het recht op toegang tot de rechter waarborgt. De exceptie van borgstelling beperkt dit recht enigszins omdat wie niet over voldoende vermogen beschikt om de eventuele kosten als verliezende partij te dragen, het geschil niet aanhangig kan maken voor een rechter. Dit recht is echter niet absoluut[14], wat wil zeggen dat de ondertekenende Staten hiervan kunnen afwijken, op voorwaarde dat zij geen afbreuk doen aan de essentie van dit recht.[15]

In de zaak Tolstoy Miloslavsky / United Kingdom heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geoordeeld dat de rechtsfiguur van de exceptie van borgstelling duidelijk een legitiem doel nastreeft. Het biedt zekerheid aan de in het gelijk gestelde partij dat zijn wederpartij de gerechtskosten en schadevergoeding zal (kunnen) voldoen indien deze hiertoe wordt veroordeeld. Het vooruitzicht op een vrij kansloos hoger beroep verantwoordt de borgstelling des te meer ter bevordering van de eerlijke rechtspleging.[16] De security for costs tast het recht op toegang tot een rechter niet aan, aldus het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.[17]

Het Grondwettelijk Hof past dit principe toe op haar beoordeling in het arrest van 11 oktober 2018. Het doel is hier om de betaling van de gerechtskosten en schadevergoeding, waartoe de eiser kan worden veroordeeld, te waarborgen aan de verweerder. Het aangewende middel is het onderscheid tussen de Belgische onderdaan en de vreemdeling. Echter is het niet de nationaliteit die hierbij relevant is, wel de omstandigheid dat de eisende partij in het buitenland woont of verblijft, en in België over onvoldoende vermogen beschikt om in te staan voor de financiële gevolgen van een eventuele veroordeling.[18]

Het Grondwettelijk Hof heeft aldus, na vast te stellen dat deze bepaling wel een legitiem doel nastreeft naar analogie met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, geoordeeld dat artikel 851 van het Gerechtelijk Wetboek een schending van artikelen 10 en 11 van de Grondwet inhoudt, aangezien het nationaliteitscriterium niet verantwoord is.[19]

Hierbij bepaalt het Hof verder dat de gevolgen van deze wetsbepaling worden gehandhaafd tot de wetgever de wet in overeenstemming brengt met de Grondwet, en uiterlijk tot 31 augustus 2019.[20] De wetgever heeft de bestreden bepaling niet tijdig aangepast of afgeschaft, noch is dit tot op heden gebeurd. In de rechtspraak heerste tot recent verdeeldheid over hoe deze regel nu moet worden toegepast.

De Antwerpse rechtspraak neigde naar een grondwetsconforme toepassing.[21] In Brussel waren ze eerder van mening dat het niet aan de rechter maar aan de wetgever toekomt om de wetgeving grondwetsconform te maken, en dat na 31 augustus 2019 geen borgstelling meer kan worden uitgesproken. De rechter kan immers niet voorspellen hoe de wetgever zal handelen.[22] Het Hof van Cassatie is dit laatste standpunt niet gevolgd. Ze heeft het bestreden arrest van het hof van beroep te Brussel dd. 28 juni 2021 vernietigd, en verwijst de zaak door naar het hof van beroep te Antwerpen.[23]

Het Hof van Cassatie bevestigt daarmee dat de rechter de exceptie van borgstelling van de eisende vreemdeling grondwetsconform moet toepassen na het verstrijken van de handhavingstermijn van de bepaling (hier 31 augustus 2019) indien mogelijk, en ruimer dat het de rechter toekomt elke leemte te verhelpen teneinde de wet in overeenstemming te brengen met de Grondwet.[24] Het Hof van Cassatie is van oordeel dat het wel redelijk is om de toepassing uit te breiden tot elke eiser, ongeacht zijn nationaliteit, die in het buitenland woont, gevestigd is of verblijft en in België geen vermogen heeft.

Besluit

Tot nader order mag de Belgische verweerder, gelet op de recente rechtspraak van het Hof van Cassatie, de exceptie van borgstelling van de eisende vreemdeling voor ieder ander verweermiddel blijven opwerpen. De voorwaarden hiervoor zijn dat de eiser of tussenkomende partij in België niet over voldoende vermogen beschikt om in te staan voor de financiële gevolgen van een eventuele veroordeling, en een internationale overeenkomst niet tot vrijstelling van borgstelling geldt.[25]

[1] Art. 851 Gerechtelijk Wetboek, BS 31 oktober 1967. (hierna: Ger.W.)

[2] GwH 11 oktober 2018, nr. 135/2018, 3.

[3] Cass. 6 oktober 1998, AR P.98.1228.F.

[4] Antwerpen 7 juni 2021, RW 2021-22, afl. 37, 1482.

[5] Art. 869, lid 1 Ger.W.

[6] Art. 1050, lid 2 Ger.W.

[7] Art. 851 Ger.W.

[8] Art. 868, lid 1 Ger.W.

[9] Art. 852 Ger.W.

[10] Art. 851 Ger.W.

[11] Art. 26, §1, 3° bijzondere wet 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, BS 7 januari 1989.

[12] GwH 11 oktober 2018, nr. 135/2018, 8.

[13] Ibid.

[14] EHRM 19 juni 2001, nr. 28249/95, Kreuz/Polen, §53; EHRM 8 juni 2006, nr. 45723/99, V.M./Bulgarije, §41.

[15] GwH 11 oktober 2018, nr. 135/2018, 9.

[16] EHRM 13 juli 1995, nr. 18139/91, Tolstoy Miloslavsky/Verenigd Koninkrijk, §61.

[17] Ibid., § 62.

[18] GwH 11 oktober 2018, nr. 135/2018, 10.

[19] Ibid., 11.

[20] Ibid.

[21] Antwerpen 19 januari 2022, RW 2021-22, afl. 37, 1480; Antwerpen 23 maart 2022, RW 2021-22, afl. 37, 1476; Ondrb. Antwerpen (afd. Hasselt) 12 november 2019, RW 2020-21, afl. 11, 435; Ondrb. Antwerpen (afd. Antwerpen) 26 februari 2021, RW 2021-22, afl. 37, 1483.

[22] Brussel 28 juni 2021, RW 2021-22, afl. 31, 1245; Ondrb. Brussel (Nl.) 17 mei 2021, P&B 2021, afl. 3, 135.

[23] Cass. 10 maart 2023, AR. C.22.0126.N, 7.

[24] Ibid., 6.

[25] Ibid.

Bijlage: Vrijstelling van de cautio iudicatum solvi

  1. Verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering (HCCH):

Een onderdaan van een lidstaat van dit verdrag geniet in België vrijstelling van de cautio iudicatum solvi.[1]

De bijgewerkte lijst met de status per Staat, kan u hier raadplegen.[2]

  1. Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (VN):

Een vluchteling in een lidstaat van dit verdrag, waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft, geniet in België vrijstelling van de cautio iudicatum solvi.[3]

De bijgewerkte lijst met de status per Staat, kan u hier raadplegen.[4]

  1. Verdrag betreffende de status van staatlozen (VN):

Een staatloze in een lidstaat van dit verdrag, waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft, geniet in België vrijstelling van de cautio iudicatum solvi.[5]

De bijgewerkte lijst met de status per Staat, kan u hier raadplegen.[6]

  1. Europese Unie

Onderdanen van lidstaten van de Europese Unie kunnen de cautio iudicatum solvi niet opwerpen tegen onderdanen van andere lidstaten van de Europese Unie.[7]

De lijst met huidige lidstaten van de Europese Unie, kan u hier raadplegen.[8]

  1. Verdrag tussen België en Tunesië betreffende rechtshulp in burgerlijke- en handelszaken:

België heeft een verdrag met Tunesië dat o.m. de cautio iudicatum solvi t.a.v. hun onderdanen uitsluit.[9]

Bronnen

Verdrag 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, BS 19 augustus 1955, err. BS 29 juni 1961.

Verdrag 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, BS 4 oktober 1953.

Verdrag 1 maart 1954 betreffende de burgerlijke rechtsvordering, BS 11 mei 1958.

Verdrag 28 september 1954 betreffende de status van staatlozen, BS 10 augustus 1960.

Verdrag 27 april 1989 tussen het Koninkrijk België en de Tunesische Republiek betreffende rechtshulp in burgerlijke zaken en handelszaken, BS 20 oktober 1999.

Gerechtelijk Wetboek, BS 31 oktober 1967.

Bijzondere wet 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, BS 7 januari 1989.

EHRM 13 juli 1995, nr. 18139/91, Tolstoy Miloslavsky/Verenigd Koninkrijk.

EHRM 19 juni 2001, nr. 28249/95, Kreuz/Polen.

EHRM 8 juni 2006, nr. 45723/99, V.M./Bulgarije.

HvJ 20 maart 1997, nr. C-323/95.

GwH 11 oktober 2018, nr. 135/2018.

Cass. 6 oktober 1998, AR P.98.1228.F.

Cass. 10 maart 2023, AR. C.22.0126.N.

Antwerpen 7 juni 2021, RW 2021-22, afl. 37, 1481-1482.

Antwerpen 19 januari 2022, RW 2021-22, afl. 37, 1478-1481.

Antwerpen 23 maart 2022, RW 2021-22, afl. 37, 1475-1477.

Brussel 28 juni 2021, RW 2021-22, afl. 31, 1239-1245.

Ondrb. Antwerpen (afd. Hasselt) 12 november 2019, RW 2020-21, afl. 11, 435-437.

Ondrb. Antwerpen (afd. Antwerpen) 26 februari 2021, RW 2021-22, afl. 37, 1482-1483.

Ondrb. Brussel (Nl.) 17 mei 2021, P&B 2021, afl. 3, 135.

VERHOEVEN, M., “Cassatie interpreteert borgstelling eisende vreemdeling grondwetsconform”, Juristenkrant 2023, afl. 468, 9.

[1] Art. 17 Verdrag 1 maart 1954 betreffende de burgerlijke rechtsvordering, BS 11 mei 1958.

[2] www.hcch.net/en/instruments/conventions/status-table/?cid=33

[3] Art. 16, §2 Verdrag 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, BS 4 oktober 1953.

[4] https://treaties.un.org/Pages/showDetails.aspx?objid=080000028003002e&clang=_en

[5] Art. 16, §2 Verdrag 28 september 1954 betreffende de status van staatlozen, BS 10 augustus 1960.

[6] https://treaties.un.org/Pages/showDetails.aspx?objid=0800000280032b94&clang=_en

[7] HvJ 20 maart 1997, nr. C-323/95.

[8] https://european-union.europa.eu/principles-countries-history/country-profiles_nl

[9] Art. 2 Verdrag 27 april 1989 tussen het Koninkrijk België en de Tunesische Republiek betreffende rechtshulp in burgerlijke zaken en handelszaken, BS 20 oktober 1999.

Wij zijn op zoek naar een zeer gemotiveerde en enthousiaste:

Advocaat stagiair(e) M&A, vennootschapsrecht en arbeidsrecht


Wij verwachten van u een zelfstandige en initiatiefrijke werkhouding, met een goede juridische kennis, pragmatisch denkvermogen en oog voor detail.


Wij bieden een zeer dynamische werkplek waar collegialiteit en teamspirit hoog in het vaandel worden gedragen.

U mag een correcte vergoeding en een degelijke opleiding verwachten, waarbij ruimte wordt gelaten om uw eigen dossiers te behandelen.


Contacteer ons voor meer informatie op [email protected] of 03/216.70.70

Wij zijn op zoek naar een zeer gemotiveerde en enthousiaste:

Advocaat stagiair(e) vastgoed en bouwrecht


Wij zijn

Geen nichekantoor, maar bieden een doorgedreven specialisatie aan in een heel aantal rechtsdomeinen.

Er wordt steeds een brede opleiding aangeboden doch de nadruk worden gelegd op volgende rechtstakken:

  • Vastgoed en bouwrecht;
  • Verzekeringsrecht
  • Huur en sociale huur;
  • Zakenrecht;
  • Aansprakelijkheidsrecht.

Wij verwachten van u een zelfstandige en initiatiefrijke werkhouding, met een goede juridische kennis, pragmatisch denkvermogen en oog voor detail.


Wij bieden een zeer dynamische werkplek waar collegialiteit en teamspirit hoog in het vaandel worden gedragen.

U mag een correcte vergoeding en een degelijke opleiding verwachten, waarbij ruimte wordt gelaten om uw eigen dossiers te behandelen.


Contacteer ons voor meer informatie op [email protected] of 03/216.70.70

Wij zoeken een

Advocaat medewerker met minstens 2 jaar ervaring in:

    • Vastgoed en bouwrecht;
    • Verzekeringsrecht
    • Huur en sociale huur;
    • Zakenrecht;
    • Aansprakelijkheidsrecht.

Wij verwachten van u een zelfstandige en initiatiefrijke werkhouding, met een goede juridische kennis, pragmatisch denkvermogen en oog voor detail.


Wij bieden een zeer dynamische werkplek waar collegialiteit en teamspirit hoog in het vaandel worden gedragen.

U mag een correcte vergoeding en optimale professionele ondersteuning verwachten, waarbij ruimte wordt gelaten om uw eigen dossiers te behandelen.


Contacteer ons voor meer informatie op [email protected] of 03/216.70.70

Wij zijn op zoek naar een zeer gemotiveerde en enthousiaste:

Paralegal: incasso, administratief en opzoekingen

die klaar is voor de uitdagingen waar de moderne advocatuur momenteel voor staat.


Wij verwachten van u een zelfstandige en initiatiefrijke werkhouding, met een goede juridische kennis, pragmatisch denkvermogen en oog voor detail.


Wij bieden een zeer dynamische werkplek waar collegialiteit en teamspirit hoog in het vaandel worden gedragen.

U mag een correcte vergoeding en optimale professionele ondersteuning verwachten, waarbij ruimte wordt gelaten om uw eigen dossiers te behandelen.


Contacteer ons voor meer informatie op [email protected] of 03/216.70.70

STUDIO | LEGALE werd door het Vlaams Agentschap Innoveren en Ondernemen opgenomen als geregistreerde dienstverlener voor de dienst Advies én Opleiding.

Dit heeft als gevolg dat indien u als beoefenaar van een vrij beroep of KMO in aanmerking komt om gebruik te maken van de KMO-portefeuille, u dit vanaf heden ook kan doen in het kader van onze adviesverlening alsook opleidingen.

Hoewel vanaf 1 januari 2023 de werking en mogelijkheid om gebruik te maken van de KMO-aanzienlijk werd ingeperkt, heeft u in veel situaties nog de mogelijkheid om hiervan gebruik te maken.

Om van deze mogelijkheid gebruik te maken gelden enkele regels.

Wie kan van de subsidie via de KMO-portefeuille gebruik maken?

U dient als KMO of vrije beroeper in Vlaanderen gevestigd te zijn. De voorwaarden om als KMO aangemerkt te worden kan u hier vinden.

U dient actief te zijn binnen de privésector met een aanvaardbare hoofdactiviteit.

Daarnaast dient u zich te registreren voor de KMO-portefeuille. Meer informatie omtrent de wijze waarop u zich dient te registreren kan u via deze link vinden.

Hoeveel bedraagt de subsidie?

Een kleine onderneming geniet van een subsidie van 30% van het totaalbedrag. Het bedrag dat u maximaal per jaar kan ontvangen als steun bedraagt 7.500,00 euro.

Een middelgrote onderneming geniet van een subsidie van 20% van het totaalbedrag. Het bedrag dat u maximaal per jaar kan ontvangen als steun bedraagt 7.500,00 euro.

Indien het advies of de opleiding betrekking heeft op cybersecurity of energietransitie hebt u recht op een verhoogd steunpercentage. Kleine ondernemingen krijgen een tussenkomst van 45% en middelgrote ondernemingen krijgen een tussenkomst van 35%.

Waarvoor kan een subsidie aangevraagd worden?

Vanaf 1 januari 2023 is de werking en mogelijkheid om gebruik te maken van de KMO-portefeuille aanzienlijk ingeperkt.

Enkel nog volgende toekomstgerichte thema’s komen in aanmerking, zowel voor advies als voor opleiding:

  • Bedrijfsstrategie: het bepalen van de koers en structuur van een onderneming om haar strategische bedrijfsdoelstellingen te bereiken;
  • Beroepsspecifieke competenties: de theoretische of praktische kennis en vaardigheden die in een bepaald vaktechnisch gebied nodig zijn om de kerntaken van een functie of beroep uit te oefenen;
  • Digitalisering: het gebruik van digitale technologieën, innovaties en data die leiden tot nieuwe activiteiten of wijzigingen in bestaande activiteiten op het vlak van hardware, software, onlinetoepassingen en cybersecurity;
  • Duurzaamheid: een economisch systeem dat leidt tot een efficiënter gebruik van grondstoffen, onderdelen en producten met respect voor milieu en maatschappij;
  • Financiële geletterdheid: financiële en boekhoudkundige kennis die nodig is om een onderneming succesvol te beheren;
  • Innovatie: het invoeren van nieuwe technieken of inzichten als antwoord op een specifieke technologische kennisvraag over een product, proces of dienst;
  • Internationalisering: het beleid om het internationaal ondernemen van Vlaamse ondernemingen te stimuleren, te ondersteunen en te bevorderen;
  • Personeelsmanagement: het personeelsbeleid van een onderneming om een doelmatige en functionerende arbeidsorganisatie te verwezenlijken, gericht op de algemene werking van een kmo, en met betrekking tot minstens één van deze topics:
    • arbeidsorganisatie en bedrijfsprocessen;
    • competentiebeleid;
    • diversiteit- en non-discriminatiebeleid;
    • evaluatie- en functioneringsbeleid;
    • personeelsplanning;
    • sociale wetgeving.

Voor het thema beroepsspecifieke competenties wordt een lijst bijgehouden van diensten die hieronder aangeboden kunnen worden.

Advies

Het advies moet erop gericht zijn vanuit een concrete probleemstelling bedrijfsbeslissingen te nemen op basis van analyse, advies en een implementatieplan.

Indien u voldoet aan de voorwaarden kan u een subsidie-aanvraag doen via de KMO-portefeuille voor schriftelijk advies dat u bij ons, als geregistreerde dienstverlener, verkrijgt dat onder één van de volgende types valt:

  • Schriftelijke raadgevingen en aanbevelingen die bestaan uit een analyse van de probleemstelling, een eigenlijk advies, een implementatieplan en de begeleiding bij de implementatie;
  • Schriftelijke raadgevingen en aanbevelingen die bestaan uit het identificeren, in kaart brengen en onderzoeken van opportuniteiten en oplossingen met betrekking tot het bedrijfsfunctioneren van de onderneming.

Het advies dat wij u kunnen verlenen en dat hieronder valt is onder andere advies omtrent overnames, arbeidsrecht, opstart van nieuwe activiteiten, de rechtsvorm van de onderneming, het adviseren omtrent een reorganisatieplan, …

In ieder geval is het de bedoeling dat het advies uw onderneming extra stimuleert. Daarom zal advies over de gewone bedrijfsuitgaven, wettelijk verplichte diensten of subsidies niet in aanmerking komen.

Om de subsidiëring aan te vragen dient de adviesverlening minstens €500,00 (excl. BTW) te kosten. De aanvraag dient u binnen de veertien dagen na de start van de samenwerking in te dienen.

Opleiding

Volgens de KMO-portefeuille houdt opleiding in: Het onderricht, gevolgd door de werkenden in de onderneming dat uitsluitend of hoofdzakelijk gericht is op het verbeteren van het huidige of het toekomstige bedrijfsfunctioneren van de onderneming én gericht is op de kernprocessen van de onderneming. De opleiding draagt bij tot de versterking, groei of transformatie van de onderneming in Vlaanderen. Verdere vormelijke voorwaarden vindt u op https://www.vlaio.be/nl/subsidies-financiering/kmo-portefeuille/voorwaarden-voor-subsidie-de-kmo-portefeuille

Diensten of opleidingen die verricht worden die buiten het kader van deze adviesverlening vallen, kunnen niet in aanmerking komen voor een subsidiëring via de kmo-portefeuille. Dit wil echter niet zeggen dat u hiervoor niet meer bij ons terecht kan. Wij kunnen u hierbij blijven bijstaan onder de gebruikelijke facturatievoorwaarden.

Aarzel niet om ons te contacteren via [email protected] of 03/216.70.70.

Save the date:

Donderdag 25 april 2024


Credit Expo België is een jaarlijks event waarbij verscheidene producten en diensten op het gebied van creditmanagement worden gepresenteerd. Ook kunnen bezoekers inspiratie en
kennis opdoen tijdens interessante seminaries die diverse facetten van het credit management behandelen.

 

STUDIO | LEGALE is een trouwe partner van Credit Expo België en zal ook ook dit jaar opnieuw aanwezig zijn.

Mr. PEETERS is te gast als spreker op één van de seminaries.

Credit Expo België wordt georganiseerd in:
De Montil’ te Affligem.


#creditexpobelgie #creditexpo2024 #creditexpo2023 #creditexpobelgie2024 #creditmanagement #seminaries #demontil #affligem #incasso

Het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen voorziet drie vormen van bestuur in de naamloze vennootschap: het monistisch bestuur, het duaal bestuur en de enige bestuurder.

Voor de inwerkingtreding van het huidig WVV werd de NV bestuurd door de raad van bestuur. Het monistisch bestuur met een collegiaal bestuursorgaan bestond dus al. De raad van bestuur kon eventueel een directiecomité oprichten. Die duale structuur is nu ook expliciet in de wet opgenomen en aangepast.

Wat nieuw is, is dat de NV net zoals de BV en CV door één enkele bestuurder kan worden geleid.

1. Monistisch bestuur

De eerste bestuursvorm is het monistisch bestuur. Deze vorm geldt als de standaard als men in de statuten niet voor één van de twee andere vormen kiest. Hierbij wordt de NV bestuurd door de raad van bestuur. Dat is een collegiaal bestuursorgaan met minstens drie leden, die natuurlijke of rechtspersonen kunnen zijn. Heeft de NV minder dan drie aandeelhouders, dan mag de raad van bestuur ook uit twee personen bestaan. Bestuurders kunnen in hun hoedanigheid van bestuurder niet door een arbeidsovereenkomst met de vennootschap verbonden zijn.

De algemene vergadering kan het mandaat van elke bestuurder eender wanneer en zonder motivering met onmiddellijke ingang beëindigen. Ze kan hier ook een einddatum of vertrekvergoeding aan koppelen, behalve als de statuten dit verbieden. De statuten kunnen evenwel een opzegtermijn of vertrekvergoeding bepalen. Als de beëindiging van het mandaat om wettige redenen gebeurt, dan mag de algemene vergadering die termijn en vergoeding negeren.

De bestuurder kan ook zelf ontslag nemen door hiervan kennis te geven aan de vennootschap. Op verzoek van de vennootschap moet de ontslagnemende bestuurder in functie blijven tot ze redelijkerwijs een vervanger kan voorzien.

In de statuten kan u de vertegenwoordigingsbevoegdheid beperken. De kwantitatieve of kwalitatieve beperkingen hebben uitsluitend interne uitwerking. Alleen eenhandtekenings- of meerhandtekeningsclausules zijn tegenstelbaar aan derden indien deze behoorlijk openbaar zijn gemaakt. In dit geval worden zij dus geacht het bestaan en de gevolgen van deze beperkingen te kennen.

 

2. Duaal bestuur

Een tweede mogelijke bestuursvorm is het duaal bestuur, wat interessant is wanneer een deel van de bestuurders zich niet voltijds inlaten met het dagelijks reilen en zeilen van de vennootschap. Onder deze vorm voeren de raad van toezicht en de directieraad samen het bestuur. Beiden zijn collegiale organen die uit minstens drie leden moeten bestaan. Hun leden mogen niet overlappen.

Het WVV kent aan beide organen specifieke bevoegdheden toe.

3.1 Raad van toezicht

De raad van toezicht is bevoegd voor het algemeen beleid en de strategie van de vennootschap, de redactie van alle bestuursverslagen, en voor alle handelingen die de wet specifiek aan de raad van bestuur opdraagt in een monistisch bestuur. Bijvoorbeeld, de bijeenroeping van de algemene vergadering en bepaling van haar agenda, de vaststelling van de jaarrekening, de opstelling van het jaarverslag, het gebruik van het toegestane kapitaal, en de in- en verkoop van eigen aandelen en financiële steunverlening.

De raad van toezicht houdt ook toezicht op de directieraad. Ze is bevoegd om leden van de directieraad te benoemen en ontslaan. Leden van de raad van toezicht worden zelf benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders.

3.2 Directieraad

De directieraad oefent alle bestuursbevoegdheden uit inzake het operationeel bestuur die niet specifiek aan de raad van toezicht zijn voorbehouden. Ze heeft dus de zogenaamde ‘residuaire bevoegdheid’. De statuten kunnen de bevoegdheden van de directieraad desgewenst beperken. Deze beperkingen en de onderlinge taakverdeling zijn niet tegenwerpelijk aan derden.

Voor de uitoefening van hun bevoegdheden zijn de raad van toezicht en de directieraad vertegenwoordigingsbevoegd. Ook deze bevoegdheden kunnen statutair worden beperkt, al zijn deze beperkingen ook niet tegenwerpelijk aan derden.

Vroeger mochten bestuurders lid zijn van beide organen en waren de bevoegdheden eerder concurrerend dan exclusief. In het WVV is overlap van leden noch bevoegdheden mogelijk, en werd dan ook voorzien in duidelijkheid omtrent de exclusiviteit van de bevoegdheden.

3. Enige bestuurder

Een volledig nieuw bestuursmodel in de NV is dat van de enige bestuurder. Deze kan een natuurlijke- of rechtspersoon zijn. De enige bestuurder kan zelf ook een NV met een collegiaal bestuursorgaan zijn, monistisch of duaal. Als de NV beursgenoteerd is, of wanneer een wettelijke bepaling dat vereist, moet de enige bestuurder sowieso een NV zijn met een collegiaal bestuur.

De statuten kunnen bepalen dat de enige bestuurder hoofdelijk en onbeperkt aansprakelijk is voor de verbintenissen van de vennootschap. De voorafgaandelijke veroordeling van de vennootschap is evenwel vereist alvorens de enige bestuurder kan veroordeeld worden.

De statuten kunnen behoorlijk veel macht en bescherming aan de enige bestuurder toekennen. Zo kan bepaald worden dat zijn instemming vereist is voor elke wijziging van de statuten, uitkering aan de aandeelhouders, of zijn eigen ontslag. De algemene vergadering kan echter wel steeds zijn mandaat beëindigen zonder zijn instemming omwille van wettige redenen, indien zij hiertoe besluit conform de aanwezigheids- en meerderheidsvereisten voor een statutenwijziging.

4. Dagelijks bestuur

In de drie bestuursvormen kan men bijkomend voorzien in een orgaan van dagelijks bestuur.

Het bestuursorgaan draagt het dagelijks bestuur, en de vertegenwoordiging ervan, op aan een of meer personen, die alleen, gezamenlijk of als college optreden. Het bestuursorgaan dat het orgaan van dagelijks bestuur aanstelt, houdt ook toezicht op dit orgaan.

Het dagelijks bestuur omvat alle handelingen en beslissingen omtrent de behoeften van het dagelijks leven van de vennootschap, of die de tussenkomst van de raad van bestuur, enige bestuurder of directieraad niet rechtvaardigen. Deze formulering is in het WVV niet cumulatief, in tegenstelling tot de definitie die het Hof van Cassatie levert in haar rechtspraak.

Voor handelingen die het dagelijks bestuur overstijgen, kan het orgaan van dagelijks bestuur niet bevoegd zijn. Wettelijke of statutaire bevoegdheden die aan de raad van toezicht en de directieraad toekomen, zijn immers exclusief.

De bevoegdheid van het dagelijks bestuur is een gedelegeerde bevoegdheid. Dat betekent dat het bestuursorgaan mee bevoegd blijft voor de materies van het dagelijks bestuur, maar de werking van de vennootschap niet mag verstoren.

5. Besluit

Het WVV voorziet dus in drie verscheiden vormen van bestuursorgaan in de NV.

De keuze voor een monistisch of duaal bestuur, of één enkele bestuurder, hangt af van de noden van uw vennootschap.

Als u daar verdere begeleiding in zou wensen, aarzel dan niet om contact met ons op te nemen via e-mail naar [email protected] of telefonisch op het nummer 03/216.70.70

Juridische Bronnen

Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen, BS 4 april 2019.

Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 3119/001, 238.

BRAECKMANS, H. en HOUBEN, R., Handboek vennootschapsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2020, 975 p.

DE GEYTER, S., DE POORTER, I. en LEROUX, E., Bestuur in de NV, Antwerpen, Intersentia, 2022, 268 p.

Betreft       

Een parkeerwachter en een gerechtsdeurwaarder worden geconfronteerd met een klacht bij de GBA door een foutparkeerder naar aanleiding van de invordering van de onbetaald gebleven parkeerboete. Uiteindelijk zal de gerechtsdeurwaarder hoger beroep instellen bij het marktenhof.

Context      

Parkeerwachter & Gerechtsdeurwaarder

Rechtsgrond

Artikel 5.1.c) GDPR

Artikel 5.2 GDPR

Artikel 6 GDPR

Artikel 12 GDPR

Artikel 14 GDPR

Artikel 15 GDPR

Artikel 24 GDPR

Feiten

De  eerste  verweerder  is  een  bedrijf  dat  gespecialiseerd  is  in het innen van vergoedingen en boetes i.v.m. “straatparkeren”.  Zij is dus “parkeerwachter” en voert controle uit op de straten in de betreffende gemeente.

De tweede verweerder is een kantoor van Gerechtsdeurwaarders waarbij de parkeerwachter cliënt is o.a. met betrekking tot onbetaalde parkeergelden.

Op 2 januari 2019 parkeerde de foutparkeerder zijn voertuig onrechtmatig in een van de straten onder controle door de parkeerwachter

De foutparkeerder zou geen blauwe schijf in de parkeerzone van 30 minuten achter zijn voorruit hebben geplaatste en een uitnodiging tot betaling werd op zijn vooruit geplaatste door de parkeerwachter.

De foutparkeerder betwist dit ontvangen te hebben, net zoals de herinnering die op 24 januari 2019 volgens de parkeerwachter verzonden zou zijn geweest.

Omwille van de niet-betaling werd het dossier overgemaakt aan de gerechtsdeurwaarder. Deze verzond een aanmaning op 25 februari 2019 met alle gebruikelijke bijkomende kosten toegepast.

Op  3  maart  2019  heeft  foutparkeerder  de gerechtsdeurwaarder verzocht om uitleg en stelde hij nooit de uitnodiging tot betaling of aanmaning te hebben ontvangen. Tegelijk maakt hij bezwaar tegen betaling van de boete.

Voorts stelt hij de rechtsgrond voor toegang tot het DIV en het rijksregister in vraag. Tot slot oefent hij zijn recht van inzage uit (artikel 15 GDPR). Dezelfde verzoeken stelde hij t.a.v. de parkeerwachter.

De parkeerwachter volstond met het antwoord “Regel het met de gerechtsdeurwaarder”.

Op 2 april verschafte de gerechtsdeurwaarder de foutparkeerder van antwoord. Hierbij maakte de gerechtsdeurwaarder bepaald informatie over met betrekking tot het verzoek tot inzage en de gegevens die hij verwerkt alsook over de door de parkeerwachter uitgevoerde verwerkingshandelingen.

Na verdere briefwisseling stelde de foutparkeerder een klacht in op 15 mei 2019 tegen zowel de parkeerwachter als de gerechtsdeurwaarder.

Deze klacht omvat:

t.a.v. de parkeerwachter:

  • een schending van zijn recht op informatie (artikelen 12 en 14 van de GDPR);
  • een schending van zijn recht op toegang (artikel 15 van de GDPR);
  • een schending van artikel 28 van de GDPR gelet op de hoedanigheid van verwerker van de tweede verweerder;
  • een schending van artikel 5 van de GDPR (naleving van het noodzakelijkheidsbeginsel gelet op de raadpleging van de DIV);
  • een schending van het proportionaliteitsbeginsel en onrechtmatig hergebruik van gegevens (artikelen 5 en 6 van de GDPR) gelet op de mededeling van zijn gegevens aan de tweede verweerder;
  • een schending van het beginsel van de minimale gegevensverwerking (artikel 5 van de GDPR) gelet op het feit dat een foto werd genomen van zijn voertuig tijdens de vaststelling van de parkeerovertreding.

 

t.a.v. de gerechtsdeurwaarder:

  • een schending van zijn recht op informatie (artikelen 12 en 14 van de GDPR);
  • een schending van zijn recht op toegang (artikel 15 van de GDPR);
  • een schending van artikel 28 van de GDPR gelet op zijn hoedanigheid van verwerker;
  • een schending van het beginsel inzake proportionaliteit en onrechtmatig hergebruik van gegevens (artikelen 5 en 6 van de GDPR) die hij ontving van de eerste verweerder ook al zou daar geen rechtsgeldige basis voor zijn;
  • een schending van het beginsel van minimale gegevensverwerking en het inwinnen van de verplichte toestemming (artikelen 5 en 6 van de GDPR) gelet op het formulier gevoegd bij de aanmaning tot betaling.

De foutparkeerder vraagt in zijn klacht bovendien dat de parkeerwachter en de gerechtsdeurwaarder veroordeeld worden tot een straf die in verhouding is met de ernst van de feiten, waarbij rekening moet gehouden worden met het doel en de omvang van hun beroepsactiviteit, welke een groot aantal burgers treft.

Daarnaast vordert de foutparkeerder dat de beslissing op niet-anonieme wijze bekendgemaakt wordt om zo de illegale praktijken i.v.m. het beheer van de parkeergelden aan het publiek duidelijk te maken.

Soevereine beoordeling geschillenkamer

Voorafgaandelijk benadrukt en herinnert de Geschillenkamer eraan dat zij niet gebonden is door de vaststelling van de inspectiedienst. Zij heeft de mogelijkheid om op basis van alle documenten en argumenten die zijn voorgelegd in het tegensprekelijk debat. Zo kan de geschillenkamer oordelen over inbreuken die niet per se in het inspectieverslag aan bod kwamen.

Voorts benadrukt de geschillenkamer dat zij in de loop van de procedure de juridische kwalificatie uit de klacht kan wijzigen of nieuwe feiten kan onderzoeken, mits partijen de kans hebben gehad om over deze juridische kwalificatie of feiten standpunt hebben kunnen innemen.

Hoedanigheid van parkeerwachter en gerechtsdeurwaarder

De Geschillenkamer bepaalt zeer duidelijk dat zowel de parkeerwachter als de gerechtsdeurwaarder te kwalificeren zijn als verwerkingsverantwoordelijken. Zij komen elks op een onderscheiden moment in de minnelijke invordering tussen. Zij kunnen niet als gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijke gezien worden aangezien dit een gezamenlijke bepaling van zowel het doel als de middelen van de verwerking noodzaakt, wat hier niet zo is. Zij voeren opeenvolgende verwerkingen uit waarbij een deel van de gegevens overlappen, maar nooit het doel en de middelen gezamenlijk worden vastgesteld. De Geschillenkamer snapt wel de verwarring bij de foutparkeerder gelet op de werkwijze en communicatie vanwege de parkeerwachter en de gerechtsdeurwaarder waaruit dit niet duidelijk blijkt.

Beoordeling t.a.v. de parkeerwachter

  • Informatieplicht

In  zijn  hoedanigheid  van  verwerkingsverantwoordelijke  moet  de  parkeerwachter  de artikelen 12, 13 en  14  van de GDPR ten uitvoer leggen en deze effectieve tenuitvoerlegging  kunnen aantonen (artikel 5.2 en 24 van de GDPR). Overeenkomstig artikel 12.1 van de GDPR is de eerste verweerder immers verantwoordelijk voor het nemen van passende maatregelen om de in de artikelen 13 en 14 van de GDPR bedoelde informatie op beknopte,  transparante,  begrijpelijke  en  gemakkelijk  toegankelijke  wijze  in  duidelijke  taal te verstrekken.

In casu was de eerste verweerder, aangezien de gegevens niet rechtstreeks bij  de  foutparkeerder  werden  verzameld,  verplicht  hem  informatie  te  verstrekken  over  de  verwerking  van gegevens die op hem betrekking hadden in het kader van de inning van de verschuldigde vergoeding. Aangezien het privacy beleid van de eerste verweerder geen betrekking heeft op de invordering van schulden schendt deze laatste zijn informatieplicht uit artikel 14 GDPR. Bovendien werden de termijnen uit artikel 12.3 GDPR niet gerespecteerd, net als de verplichting om de contactgegevens van de DPO ter beschikking te stellen aan de betrokkenen (artikel 12.1 GDPR).

  • Recht van inzage

Krachtens artikel 15 van de GDPR heeft elke betrokkene het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te  verkrijgen  over  het  al  dan  niet  verwerken van hem betreffende  persoonsgegevens  en,  wanneer  dat  het  geval  is,  om  inzage  te  verkrijgen  van  die persoonsgegevens en van de opgesomde informatie in artikel 15.13. a) tot h) van de GDPR.

De Geschillenkamer kwam in dit verband tot het besluit dat de parkeerwachter het verzoek van de foutparkeerder niet op een bevredigende manier heeft ingewilligd doordat hij zijn verantwoordelijkheid steevast trachtte door te schuiven naar de gerechtsdeurwaarder, wat blijkbaar een vaste praktijk was vanaf dat een dossier aan de gerechtsdeurwaarder werd overgemaakt. Hij kan zo echter niet ontsnappen aan zijn verantwoordelijkheden als verwerkingsverantwoordelijke om tijdig en volledig te antwoorden op het verzoek. Bovendien kwam hij zijn verplichting niet na om de uitoefening van de rechten van betrokkenen te vergemakkelijken (artikel 12.3 GDPR), er was geen duidelijke en eenvoudige procedure voor dit verzoek in voege.

  • Minimale gegevensverwerking

Gezien het feit dat de parkeerwachter de DIV heeft geraadpleegd vóór het verstrijken van de termijn voor de spontane betaling van het gevorderde bedrag van de vergoeding, begaat de eerste verweerder een inbreuk op het beginsel van de minimale gegevensverwerking conform artikel 5.1.c) GDPR. Volgens dit principe dienen persoonsgegevens toereikend te zijn, ter zake dienend en beperkt tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt. Het voortijdig raadplegen van de DIV door de parkeerwachter was met helemaal niet noodzakelijk aangezien de foutparkeerder nog steeds binnen de termijn kon betalen.

Wat betreft de praktijk dat de werknemers van de parkeerwachter foto’s nemen van het voertuig, de nummerplaat als ook de vooruit (om aan te tonen dat er geen parkeerbewijs voorhanden is), wijst de Geschillenkamer erop dat op deze praktijk met aandacht voor de GDPR moet gebeuren en niet de minimale gegevensverwerking te buiten moet gaan. Zonder vast te stellen dat dit beginsel met het oog op de bewijsvoering dat door de parkeerwachter bij discussies moet gebeuren, benadrukt de Geschillenkamer dat de gegevens niet het relevante doel mogen overschrijden.

  • Passende technische en organisatorische maatregelen

Uit artikel 5.2 j° 24.1. en 2. GDPR volgt de verplichting van de verwerkingsverantwoordelijke om passende technische en organisatorische maatregelen te nemen zodat de verwerking van persoonsgegevens plaatsvindt in overeenstemming met de GDPR.

Gezien de voorgaande inbreuken van de parkeerwachter, besluit de Geschillenkamer dat deze niet de vereiste maatregelen heeft genomen om de daadwerkelijke uitoefening van de rechten van de betrokkenen in acht te nemen. Er waren niet de nodige procedures in plaats opdat de foutparkeerder zijn rechten efficiënt kon uitoefenen, noch waren er voldoende maatregelen zodat de voortijdige raadpleging van het DIV kon worden voorkomen.

Beoordeling t.o.v. de gerechtsdeurwaarder:

  • Informatieplicht

De foutparkeerder verwijt gerechtsdeurwaarder dat hij hem niet overeenkomstig de vereisten van artikel 14 GDPR heeft ingelicht toen hij voor het eerst contact met hem opnam. De gerechtsdeurwaarder tracht zich echter op de uitzondering van artikel 14.5.c) van de GDPR te beroepen. Deze uitzondering bestaat erin dat de de verwerkingsverantwoordelijke wordt vrijgesteld van zijn informatieplicht voor zover het verkrijgen of verstrekken van de gegevens uitdrukkelijk is voorgeschreven bij Unie- of lidstatelijk recht dat op de verwerkingsverantwoordelijke  van  toepassing  is, en voorziet in passende maatregelen om de gerechtvaardigde belangen van de betrokkene te beschermen.

Hij baseert zich hiervoor op het gemeentelijk reglement.

De Geschillenkamer besluit dat de gerechtsdeurwaarder zich niet kan beroepen op de vrijstelling aangezien het gemeentelijk regelement waarop deze laatste zich steunt, op geen enkele wijze ingaat op aspecten van gegevensbescherming. Het rechtskader van het beroep van gerechtsdeurwaarder en de eerbiediging van de ethische regels zijn op zich niet voldoende om passende garanties te bieden op het gebied van gegevensbescherming in de zin van artikel 14.5.c) van de GDPR. De gerechtsdeurwaarder schendt met andere woorden zijn informatieplicht in strijd met artikel 14.1 en 2. j° 12.3 GDPR.

  • Toestemming

Een toestemming kan maar geldig worden gegeven als deze vrij, specifiek, geïnformeerd en ondubbelzinnig plaatsvindt. Het betalingsformulier van de gerechtsdeurwaarder verweerder was echter zo opgesteld dat er een duidelijk machtsonevenwicht bestond. De indruk werd opgewekt dat dit formulier ingevuld moest worden. De toestemming kan met andere woorden niet als vrij worden gekwalificeerd waardoor deze in strijd is met artikel 4.11 GDPR. Bijgevolg kan de gerechtsdeurwaarder zich onder die omstandigheden hierop niet beroepen als de rechtmatigheidsgrond voor de verwerking (artikel 6.1.a) GDPR).

Met betrekking tot de naleving van het beginsel van de minimale gegevensverwerking (artikel 5.1. c),  van  de  GDPR)  merkt  de  Geschillenkamer  ook  op  dat  met  betrekking  tot  de verschillende gegevens die onder “Uw contactgegevens” worden gevraagd in het formulier, nergens met een sterretje of andere aanduiding staat aangegeven dat de betrokkene vrij is om een van de communicatiemiddelen  te  kiezen  (telefoonnummer,  mobiel  telefoonnummer,  e-mailadres)  en  dat sommige  gegevens  dus  facultatief  zijn. Ook artikel 5.1.c)  (minimale gegevensverwerking) van de GDPR werd niet nageleefd.

  • Passende technische en organisatorische maatregelen

Uit artikel 5.2 j° 24.1. en 2. GDPR volgt de verplichting van de verwerkingsverantwoordelijke om passende technische en organisatorische maatregelen te nemen zodat de verwerking van persoonsgegevens plaatsvindt in overeenstemming met de GDPR.

Gezien de voorgaande inbreuken van de gerechtsdeurwaarder besluit de Geschillenkamer dat deze niet de vereiste maatregelen heeft genomen om de daadwerkelijke uitoefening van de rechten van de betrokkenen in acht te nemen.

Overwegingen in verband met de sancties

De Geschillenkamer gaat er prat op dat zij bij het opleggen van de sancties altijd alle relevante omstandigheden in overweging neemt.

T.o.v. de parkeerwachter zijn die overwegingen als volgt:

  • Er gebeurden reeds voorafgaand aan de beslissing toezeggingen om aan de inbreuken te verhelpen;
  • Schendingen vonden plaats van de grondbeginselen van de GDPR (minimale gegevensverwerking en accountability);
  • De parkeerwachter is deel van een grote groep van ondernemingen, deze omzet wordt in aanmerking genomen;
  • Groot aantal personen zijn getroffen door de inbreuken aangezien deze tot de dagelijkse praktijk van de parkeerwachter behoren;
  • De inbreuken hebben minstens sinds 25 mei 2018, met uitzondering van inbreuk op artikel 5.1.c) GDPR;
  • Gedurende de gehele procedure heeft de parkeerwachter met de GBA samengewerkt;
  • Geen opzettelijke inbreuken.

T.o.v. de gerechtsdeurwaarder zijn die overwegingen als volgt;

  • Gerechtsdeurwaarder heeft voorgesteld bepaalde wijzigingen in praktijk aan te brengen;
  • Schendingen vonden plaats van de grondbeginselen van de GDPR (minimale gegevensverwerking en accountability);
  • Gerechtsdeurwaarder zou zwaar getroffen zijn door covid-19 en toekomstige omzet 2020 en 2021 zou niet in verhouding staan met voorgaande omzet;
  • Groot aantal personen zijn getroffen door de inbreuken;
  • De voorbeeldfunctie van een gerechtsdeurwaarder;
  • Inbreuken duren minstens sinds januari 2019;
  • Geen opzettelijke inbreuken;
  • De gerechtsdeurwaarder heeft meegewerkt tijdens de procedure.

 

Uitspraak   

T.a.v. de parkeerwachter:

Volgende inbreuken worden vastgesteld:

  • Niet nakomen informatieplicht;
  • Niet nakomen van verplichting gevolg te geven aan recht op inzage/toegang;
  • Niet nakomen van verplichting van minimale gegevensverwerking bij voorbarige raadpleging van DIV;
  • Niet nakomen van verplichting om passende technische en organisatorische maatregelen te nemen;

Volgende sancties worden opgelegd:

  • Een berisping;
  • Een nalevingsbevel met betrekking tot de uitvoering van het recht op informatie en inzage/toegang. Hierbij moet de parkeerwachter de GBA binnen een termijn van drie maanden in kennis stellen van zowel zijn privacybeleid dat van toepassing is als zijn informatieclausule(s) en de procedure die is ingesteld om te reageren op de uitoefening van het recht op inzage/toegang;
  • Een administratieve boete van € 50.000.

T.a.v. de gerechtsdeurwaarder:

Volgende inbreuken worden vastgesteld:

  • Niet nakomen informatieplicht;
  • Het ontbreken van een rechtsgrondslag voor het verzamelen van gegevens via het formulier bij de aanmaning tot betaling en niet in acht nemen beginsel van minimale gegevensverwerking;
  • Niet naleven van artikelen 5.2 en 24.1-2 GDPR

Volgende sancties worden opgelegd:

  • Een berisping;
  • Een nalevingsbevel met betrekking tot de uitvoering van het recht op informatie en de rechtsgrondslag voor het formulier bij de aanmaning tot betaling. Hierbij moet de gerechtsdeurwaarder de GBA in kennis stellen binnen een termijn van drie maanden van zowel zijn privacy beleid dat van toepassing is, als zijn informatieclausule(s) en van de wijze waarop hij voornemens is te reageren op de inbreuken in verband met het formulier;
  • Een administratieve boete van € 15.000.

Onze mening        

Terecht oordeelt de Geschillenkamer dat de parkeerwachter en de gerechtsdeurwaarder beide verwerkingsverantwoordelijken zijn voor hun opeenvolgend optreden in verband met de inning en invordering van de boete.

De parkeerwachter kan dan ook niet volstaan met te verwijzen naar de gerechtsdeurwaarder voor de uitoefening van de rechten van de betrokkene.

Omwille van de gebrekkige transparantie en het ontbreken van een duidelijke procedure voor de uitoefening van de rechten, is de concrete opeenvolgende rol van beide ook niet duidelijk t.o.v. de betrokkene.

Beide maken verschillende inbreuken op de GDPR, waaronder een aantal basisbeginselen; minimale gegevensverwerking, transparantie, voorzien van passende en technische en organisatorische maatregelen..

De boetes lijken ons dan ook terecht gelet op eerdere rechtspraak van de Geschillenkamer en de parkeerwachter en gerechtsdeurwaarder zullen hun procedures aanzienlijk moeten aanpassen om GDPR-proof te zijn. Het blijkt echter dat het marktenhof in hoger beroep milder is en herinnert aan de vereiste proportionaliteit van sancties. (zie onder)

Beslissing

Beslissing 81/2020

Definitief?  

Nee, arrest marktenhof dd. 26.05.2021.

Arrest Hof van beroep, afdeling marktenhof van 26 mei 2021

 

De gerechtsdeurwaarder tekende hoger beroep aan tegen de beslissing van 23 december 2020 bij het Marktenhof (afdeling van het hof van beroep te Brussel).

De gerechtsdeurwaarder vorderde hierbij in hoofdorde dat wat betreft haar veroordeling de beslissing vernietigd wordt én dat de GBA wordt veroordeeld om de administratieve boete van € 15.000 die werd betaald, terug te betalen. Ondergeschikt vorderde de gerechtsdeurwaarder om indien de veroordeling bevestigd zou worden, de boete om te vormen tot een loutere berisping.

Algemene overweging

Het Marktenhof herinnert er in eerste instantie aan dat het beroep ingesteld bij haar geen “gewoon hoger beroep” is. Het Marktenhof kan enkel de regelmatigheid en wettelijkheid toetsen. Wat betreft de grond van de zaak beperkt het Marktenhof haar onderzoek dan ook tot het nagaan of de feiten correct zijn voorgesteld en indien er geen sprake is van een kennelijke beoordelingsfout of indien de juridische kwalificatie van de feiten juist is.

Bepaalde grieven die werden aangevoerd, kunnen dan ook geen gevolg aan gegeven worden aangezien ze niet binnen de beoordelingsbevoegdheid van het Marktenhof vallen.

Vernietiging boete

Het Marktenhof oordeelt dat de beslissing van de GBA enkel op het punt van het opleggen van een boeten van € 15.000,00 vernietigd dient te worden.

Het Marktenhof herinnert eraan dat het fundamentele doel van de Europese wetgeving niet is om sancties op leggen onder de vorm van boetes voor de geringste inbreuk. Het werkelijke doel is de bescherming van persoonsgegevens.

Het loutere feit dat de vastgestelde inbreuken de fundamentele beginselen betreffen waarvoor de hoogste boetes opgelegd kunnen worden, volstaat niet om de proportionaliteit hiervan te verantwoorden. Het loutere feit dat in het verleden als verzwarende factor de publieke hoedanigheid van een verweerder werd opgenomen, verantwoordt niet op zich waarom dit hier ook zo zou zijn. Er bestaat geen bindende precedentenleer voor de GBA. Er moet steeds geval per geval een beoordeling gebeuren.

Het Marktenhof wijst op het feit dat het een eenmalig voorval betrof dat beperkt is in duur. Daarnaast is de inbreuk theoretisch aangezien het niet betwist wordt dat de betrokkene het formulier waarop de klacht betrekking heeft, niet heeft teruggestuurd.

De GBA heeft verscheidene elementen vastgesteld die erop wijzen dat de gerechtsdeurwaarder op geen enkele wijze een intentie tot het miskennen van de principes van de GDPR heeft gemanifesteerd en de inbreuk die begaan werd louter een  gevolg is van nalatigheid of zelfs maar een eenvoudige onoplettendheid.

De ingesteldheid die leunt naar het opleggen van een boete bij de eerste inbreuk stemt niet overeen met de principes van de GDPR. De sanctionering dient gradueel te gebeuren in functie van de zwaarte van de inbreuken. Het Marktenhof geeft als voorbeeld volgende gradatie:

  1. Een berisping of een aanmaning aan het overtredende bedrijf, waarin het wordt herinnerd aan zijn plicht om ervoor te zorgen dat de verwerking van gevoelige gegevens in overeenstemming is met de GDPR;
  2. Bevel om inbreuk te staken;
  3. (in bepaalde gevallen): tijdelijke beperking of opschorting van gegevensverwerking;
  4. administratieve sancties voor niet-naleving van de GDPR-regels.

Het Marktenhof oordeelt dat de GBA door het opleggen van een boete vanaf de eerste inbreuk het principe van proportionaliteit van de sancties miskent. Hoewel de geschillenkamer van de GBA in haar motivering had gewezen op het ontbreken van opzet bij de inbreuken en de reële bereidheid om haar praktijken in overeenstemming te brengen met de GDPR, laat zij na laat om rekening te houden met de noodzaak van proportionaliteit die namelijk inhoudt dat rekening gehouden moet worden met het vermoeden van goede trouw, waarvan de gerechtsdeurwaarder had moeten kunnen genieten.

Er zijn geen aanwijzingen dat de berisping en bevel tot naleving opgelegd aan de gerechtsdeurwaarder niet voldoende zou zijn geweest. Het fundamentele beginsel van proportionaliteit van de sanctie werd miskend.

Het Marktenhof vernietigt dan ook de bestreden beslissing, doch énkel wat betreft het opleggen van een geldboete van € 15.000.

 

Arrest

Arrest marktenhof 26 mei 2021

In samenwerking met iCredit en IvKM biedt STUDIO | ACADEMY een meerdaagse opleiding aan waarin alle aspecten van het credit management aan bod komen. STUDIO | ACADEMY staat in voor de juridische duiding doorheen het programma.


Wanneer:

4 lesdagen
op vrijdagen:
29/09, 06/10, 13/10 en 20/10,
telkens van 9 tot 17u.

3 online sessies
op dinsdagen:
03/10, 10/10 en 17/10,
telkens van 16 tot 18u.

Waar:
Het auditorium van ING –
Lange Gasthuisstraat 20 te Antwerpen


We bespreken onder andere de voorbereiding van een goed incasso traject, de minnelijke en gerechtelijke invordering van een schuld, de insolventieprocedures, de beslagprocedures, de GDPR wetgeving,…

Doorheen de opleiding besteden we bijzondere aandacht aan recente wetswijzigingen (denk aan de nieuwe schuldenwet voor consumenten, het Nieuw Burgerlijk Wetboek, het nieuw insolventierecht,…).

Kortom: een in-depth opleiding die onmisbaar is voor iedereen die met kredietmanagement bezig is!


Voor praktische info en inschrijvingen, stuur een mailtje naar:

[email protected]

 


#opleiding #juridischteam #team #advocaat #advocatenkantoor #juridisch #juridischeopleiding #studioacademy #leren #bedrijf  #lesgeven  #wijsheid  #kennis  #opleidingscentrum #belgie #mechelen #gent #brugge #leuven #dendermonde #oostende #hasselt #kantoor


Linkedin | Facebook | Twitter | Instagram

ChatGPT is in een sneltempo “ons landschap” aan het binnendringen. Niet enkel op de schoolbanken, maar ook in professionele context wordt de beruchte tektsgenerator/chatbot op regelmatige basis gebruikt. Maar hoe zit het dan juist met het auteursrecht van deze teksten?

Inleiding

Door robots gemaakte teksten bestaan al minsten 50 jaar. Wat wel nieuw is, is de plotselinge laagdrempelige beschikbaarheid van deze robots aan het grote publiek en de hoge kwaliteit ervan.[1]

Door de eindeloze gebruiksmogelijkheden worden niet enkel verscheidene sectoren wakker geschud, (zowel het onderwijs als vele bedrijven) maar ook de Europese regelgeving heeft nog niet op alle vragen en bezorgdheden omtrent dit fenomeen een pasklaar antwoord.[2]

In dit artikel zoomen we in op het Auteursrecht en ChatGPT. Een vraagstuk waarvoor ChatGPT de volgende titel bedacht: “ChatGPT en Auteursrecht: Een Balans tussen Kunstmatige Intelligentie en Creatieve Eigendom”.

Wat is ChatGPT?

Niemand beter om dit uit te leggen dan ChatGPT zelf. We stelden dan ook de vraag en kregen volgend antwoord:

ChatGPT is een artificiële intelligent taalmodel ontwikkeld door OpenAI. Het staat voor “Chat Generative Pre-trained Transformer” en maakt gebruik van transforamtie-architectuur, die bekend staat om zijn eigen vermogen om natuurlijke taal te begrijpen en te genereren.

Het model is getrained op enorme hoeveelheden tekstdata uit verschillende bronnen, zoals boeken, artikelen en het internet. Tijdens het trainingsproces probeert ChatGPT patronen en structuren in de taal te begrijpen, zodat het in staat  is om op een mensachtige manier te reageren op de input die het ontvangt.

Het doel is om gebruikers te helpen met het verstrekken van nuttige informatie, het beantwoorden van vragen en het bieden van ondersteuning op verschillende gebieden.

Hoewel ChatGPT indrukwekkende prestaties kan leveren en mensachtige interactie kan simuleren, is het belangrijk om te benadrukken dat het een kunstmatige intelligentie is en niet beschikt over echte bewustzijn of begrip zoals mensen dat hebben. Het is altijd belangrijk om kritisch te blijven en de gegenereerde output te evalueren.”

Het Auteursrecht

Alleen de auteur van een werk van letterkunde of kunst heeft het recht om het op welke wijze of in welke vorm ook, direct of indirect, tijdelijk of duurzaam, volledig of gedeeltelijk te reproduceren of te laten reproduceren.[3]

Opdat een werk auteursrechtelijk beschermd kan worden, moet er spraken zijn van een “eigen intellectuele schepping”.[4] Of nog: “Een intellectuele schepping is een eigen schepping van de auteur wanner zij de uitdrukking vormt van diens persoonlijkheid. Dat is het geval wanneer de auteur bij het maken van het werk zijn creatieve bekwaamheden tot uiting heeft kunnen brengen door het maken van vrije en creatieve keuzen”.

Het auteursrecht omvat:

  • Het exclusieve recht om toestemming te geven tot het verhuren of het uitlenen van het werk;
  • Het recht om het werk volgen ongeacht welk procedé, met inbegrip van de beschikbaarstelling voor het publiek, aan het publiek mee te delen;
  • Het recht op de distributie van het origineel van het werk of kopieën ervan aan het publiek, door verkoop of anderszins, toe te staan.

Wie is dan de auteur van een door ChatGPT geproduceerde tekst?

Ook deze vraag stelden we uiteraard aan de chatbot. Het antwoord was het

volgende:

Auteurschap van de gegenereerde tekst: Omdat ChatGPT een algoritme is en geen menselijke auteur in de traditionele zin, is het concept van auteurschap minder duidelijk. In veel gevallen wordt aangenomen dat de persoon die de input geeft aan het model als de auteur van de gegenereerde tekst wordt beschouwd, omdat ze de instructies en het onderwerp hebben aangeleverd waarmee het model werkt.

Onder het huidige Europees auteursrecht kan een AI inderdaad geen eigenaar zijn van een auteursrecht omdat het niet als een auteur kan worden aanzien en het geen juridische persoonlijkheid heeft, wat verondersteld word voor het bezitten van enige (immateriële) activa.[5]

Ondanks dat Chat GPT geen eigenaar of auteur kan zijn van een auteursrecht, kan het wel een tekst produceren die, indien aan de voorwaarden is voldaan, voor auteursrechtelijke bescherming vatbaar is.

De voorwaarden zijn de volgende:

  • Het moet gaan om een werk dat het resultaat is van een creatieve activiteit van de auteur van het werk;
  • Het werk moet uitgedrukt zijn in een concrete vorm;
  • Het werk moet origineel zijn.

Of de door ChatGPT gegeneerde output als een werk kan worden beschouwd in die zin dat het resultaat is van een creatieve activiteit, is dus de vraag die dient gesteld te worden. Op deze vraag bestaat nog geen sluitend antwoord onder het geldende Europese Recht.[6]

Wat wel zeker is, is dat wanneer een auteur een AI-tool, zoals ChatGPT gebruikt bij zijn of haar creatief proces, de auteur weldegelijk als auteur en eigenaar van het auteursrecht kan worden aanzien.[7]

Hoe dan ook voorzien de algemene voorwaarden van OpenAI, de onderneming achter ChatGPT in de volgende clausule:[8]

You may provide input to the Services (“Input”), and receive output generated and returned by the Services based on the Input (“Output”). Input and Output are collectively “Content.” As between the parties and to the extent permitted by applicable law, you own all Input. Subject to your compliance with these Terms, OpenAI hereby assigns to you all its right, title and interest in and to Output. This means you can use Content for any purpose, including commercial purposes such as sale or publication, if you comply with these Terms. OpenAI may use Content to provide and maintain the Services, comply with applicable law, and enforce our policies. You are responsible for Content, including for ensuring that it does not violate any applicable law or these Terms.”

Of vrij vertaald:

U kunt input leveren aan de Services (“Input”) en output ontvangen die door de Services wordt gegenereerd en geretourneerd op basis van de Input (“Output”). Input en Output zijn gezamenlijk “Inhoud”. Tussen de partijen en voor zover toegestaan door de toepasselijke wetgeving, bent u eigenaar van alle Input. Onder voorbehoud van uw naleving van deze Voorwaarden, draagt OpenAI hierbij al haar rechten, aanspraken en belangen in en op Output aan u over. Dit betekent dat u Inhoud kunt gebruiken voor elk doel, inclusief commerciële doeleinden zoals verkoop of publicatie, als u zich houdt aan deze Voorwaarden. OpenAI mag Inhoud gebruiken om de Diensten te leveren en te onderhouden, de toepasselijke wetgeving na te leven en ons beleid af te dwingen. U bent verantwoordelijk voor Inhoud, inclusief ervoor zorgen dat het geen toepasselijke wetgeving of deze Voorwaarden schendt.”

Op de vraag of de door het gebruik van ChatGPT geproduceerde teksten mogen gebruikt worden door diegene die deze tool gebruikte dient een genuanceerd antwoord gegeven te worden.

Voor privaat gebruik kan dit uiteraard. Voor publiek gebruik zullen de algemene voorwaarden van ChatGPT dienen te worden gerespecteerd. Hoe dan ook dient men zich ervan bewust te zijn dat een door ChatGPT geproduceerde tekst, gedeeltelijk hetzelfde zou kunnen zijn dan die van een andere, derde gebruiker waardoor auteursrechtelijke bescherming weinig waarschijnlijk lijkt en het een schending van het auteursrecht van die derde zou kunnen uitmaken.[9]

Heeft u na het lezen van dit artikel vragen dan staat het team van STUDIO|LEGALE advocaten u graag ten dienst via [email protected] of op 03 216 70 70.

Gebruikte jurdische bronnen:

  • VISSER, D., “Robotkunst en auteursrecht”, Nederlands Juristenblad 2023, 7, 504.
  • FITEN, B., en JACOBS, E.,  “ChatGPT en auteursrecht : ‘Het hangt ervan af’, DeJuristenkrant februarie 2023, afl. 16.
  • X, “Intellectual Property in ChatGPT”, https://intellectual-property-helpdesk.ec.europa.eu/news-events/news/intellectual-property-chatgpt-2023-02-20_en
  • Wetboek van economisch recht.
  • HVJ EU 16 juli 2009, C-5/08, ECLI:EU :C2009 :465 (InforpaqI)
  • Terms and conditions ChatGPT, https://openai.com/policies/terms-of-use.

Media bronnen

  • X, “De gevaren van ChatGPT: “We dreigen collectief dommer te worden”, https://www.knack.be/nieuws/technologie/de-gevaren-van-chatgpt-we-dreigen-collectief-dommer-te-worden/.

[1] D., VISSER, “Robotkunst en auteursrecht”, Nederlands Juristenblad 2023, Afl. 7, 504; X, “De gevaren van Chat GPT: “We dreigen collectief dommer te worden”, https://www.knack.be/nieuws/technologie/de-gevaren-van-chatgpt-we-dreigen-collectief-dommer-te-worden/.

[2] B., FITEN en E., JACOBS, “ChatGPT en auteursrecht : ‘Het hangt ervan af’, DeJuristenkrant februarie 2023, afl. 16.

[3] Art. XI. 165 WER.

[4] HVJ EU 16 juli 2009, C-5/08, ECLI:EU :C2009 :465 (InforpaqI)

[5] X, Intellectual Property in ChatGPT,  https://intellectual-property-helpdesk.ec.europa.eu/news-events/news/intellectual-property-chatgpt-2023-02-20_en.

[6] B., FITEN en E., JACOBS, “ChatGPT en auteursrecht : ‘Het hangt ervan af’, DeJuristenkrant februarie 2023, afl. 16.

[7] X, Intellectual Property in ChatGPT,  https://intellectual-property-helpdesk.ec.europa.eu/news-events/news/intellectual-property-chatgpt-2023-02-20_en.

[8] https://openai.com/policies/terms-of-use.

[9] https://intellectual-property-helpdesk.ec.europa.eu/news-events/news/intellectual-property-chatgpt-2023-02-20_en

Door een uitbreiding van de wet, die reeds op 25 juli 2022 in werking trad, kunnen personen met fiscale schulden of onbetaalde alimentatiegelden voortaan aan de kant gezet worden door de ambtenaren van de Algemene Administratie van Douane en Accijnzen met behulp van  ANPR-scanners (Automatic Number Plate Recognition).[1] Maar gaat dit niet te ver?

Indien tijdens een politiecontrole langs de weg met behulp van ANPR-camera’s, een niet-betaling van fiscale schulden of onderhoudsschulden wordt vastgesteld ten laste van de eigenaar van het voertuig of lastens de persoon die als titularis van het kenteken van het voertuig wordt vermeld, is de bestuurder verplicht de geldsommen ter plekke te betalen op het ogenblik van de vaststelling. Indien niet meteen betaald kan worden, is de politie bevoegd om het voertuig in beslag te nemen. De eigenaar van het voertuig heeft vervolgens tien dagen de tijd om te betalen alvorens wordt overgegaan tot de verkoop van het voertuig.

Waar ANPR-camera’s eerst werden gebruikt om terroristen en andere criminelen op te sporen via nummerplaatherkenning, worden ze nu al lang niet meer alleen ingezet in strijd tegen criminaliteit.[2] Waar dit langs de ene kant een optimalisering van de invordering voor schulden uitmaakt, wordt langs de andere kant de invulling van het ANPR-systeem stapsgewijs meer uitgebreid ten kosten van onze privacy. Het is dan ook de vraag of deze uitbreiding conform de regels van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna AVG) zijn.

Volgens de AVG is het verwerken van persoonsgegevens enkel rechtmatig indien:

  1. de betrokkene heeft toestemming gegeven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens voor een of meer specifieke doeleinden;
  2. de verwerking is noodzakelijk voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of om op verzoek van de betrokkene vóór de sluiting van een overeenkomst maatregelen te nemen;
  3. de verwerking is noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;
  4. de verwerking is noodzakelijk om de vitale belangen van de betrokkene of van een andere natuurlijke persoon te beschermen;
  5. de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen;
  6. de verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is.

Om van een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens te kunnen spreken zal men dus ofwel de toestemming van de betrokkene moeten verkrijgen (wat in dit geval nooit zou werken) ofwel zal men moeten kunnen aantonen dat de verwerking noodzakelijk is voor een van de hierboven opgesomde redenen. Hier wringt het schoentje volgens ons.

Waar het te begrijpen valt dat er een wettelijke verplichting, een behartiging van vitale belangen, een vervulling van een taak van algemeen belang of de behartiging van een te rechtvaardigen belang zou kunnen worden gevonden voor het gebruik van ANPR camera’s ter invordering van fiscale schulden, zal er moeilijk voldaan zijn aan het noodzakelijkheidsvereiste gezien het feit dat deze invordering op een veel minder privacy invasieve manier zou kunnen gebeuren. Het gebruik van deze camera’s is dus geenszins noodzakelijk en daarom ook niet rechtmatig.

In de recent verschenen Circulaire 2022/C101 betreffende de uitbreiding van de invordering via ANPR-scanners bij controle van voertuigen op de openbare weg tot de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, wordt op een toegankelijke wijze toegelicht wat de uitbreiding van de wet net inhoudt. Een verduidelijking van op welke basis het inzetten van ANPR-camera’s ter invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvordering, geen schendig zou uitmaken van de AVG wetgeving, is er echter niet.

Ook de afwezigheid van een minimale drempel of een proportionaliteitseis in de wetgeving voor deze nieuwe maatregel werpt vragen op. Op de manier dat de wet nu geschreven is, zal het mogelijk zijn dat u voor een openstaande fiscale schuld van pakweg 10 euro, aan de kant kan gezet wordt waarop zelfs uw voertuig in beslag kan worden genomen.[3]

Omdat het hier weldegelijk over een wet gaat zijn de regels van de camera-wet niet van toepassing. De algemene regels van de AVG gelden nog wel.[4]

Besluit

Op grond van de AVG is er naast de vereiste van een wettelijke bepaling, ook een noodzakelijkheidsvereiste. Deze noodzakelijkheidsvereiste is volgens ons niet vervuld gezien er in de programmawet geen rekening gehouden wordt met enige minimale drempel of proportionaliteit bij het invoeren van deze ANPR controles.

Het valt dus nog af te wachten of deze uitbreiding van het gebruik van ANPR-camera’s stand zal houden in een klimaat van groeiende aandacht voor bescherming van persoonsgegevens.

Indien u na het lezen van dit artikel met vragen zit of u wenst meer informatie, kan u steeds contact opnemen met Studio Legale op [email protected] of via 03 216 70 70.

Geraadpleegde bronnen:

  1. Verordening 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG;
  2. Wet van 21 maart tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera’s, BS 31 Mei 2007;
  3. Programma Wet van 25 december 2016 gewijzigd door de artikelen 90 tot 92 van de wet van 05 juli 2022 houdende diverse bepalingen, BS 15 juli 2022;
  4. Circulaire 2022/C/101 betreffende de uitbreiding van de invordering via ANPR-scanners bij controle van voertuigen op de openbare weg tot fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen.

 Media

  1. REDACTIE en BELGA, “Belastingzondaars kunnen voortaan van de weg geplukt worden”, De Morgen 2022, https://www.demorgen.be/snelnieuws/belastingzondaars-kunnen-voortaan-van-de-weg-geplukt-worden~b56328c5/?utm_source=link&utm_medium=app&utm_campaign=shared%20content&utm_content=free;
  2. VANMELDERT, D., “Steeds meer camera’s in het straatbeeld: “Ze voorkomen criminaliteit niet, de samenleving wordt er niet beter van”, VRTnws 2021, https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2021/03/23/privacy-en-ik-camerasurveillance/.

[1] Progr. Wet van 25 december 2016 gewijzigd door de artikelen 90 tot 92 van de wet van 05 juli 2022 houdende diverse bepalingen, BS 15 juli 2022; art. 51 Progr. W. van 25 december 2016, gewijzigd door art. 91 van de wet houdende diverse fiscale bepalingen; Circulaire 2022/C/101 betreffende de uitbreiding van de invordering via ANPR-scanners bij controle van voertuigen op de openbare weg tot fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen.

[2] D., VANMELDERT, “Steeds meer camera’s in het straatbeeld: “Ze voorkomen criminaliteit niet, de samenleving wordt er niet beter van”, VRTnws 2021, https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2021/03/23/privacy-en-ik-camerasurveillance/.

[3] REDACTIE en BELGA, “Belastingzondaars kunnen voortaan van de weg geplukt worden”,  De Morgen 2022, https://www.demorgen.be/snelnieuws/belastingzondaars-kunnen-voortaan-van-de-weg-geplukt-worden~b56328c5/?utm_source=link&utm_medium=app&utm_campaign=shared%20content&utm_content=free.

[4] Art. 3, deuxième paragraphe Loi caméras.

Recent mochten wij een ‘in house’ opleiding geven aan het juridisch team van Participatie Maatschappij Vlaanderen (PMV). Het programma van 2 namiddagen bestond uit een opfrissing van alle juridische aspecten gaande van contractsluiting tot faillissementsrecht.
Er werden ook interactieve casussen behandeld in functie van de noden van onze cliënte.

Omdat het juridisch landschap razend snel verandert, is het van belang om altijd te blijven leren.

Wenst u ook een opleiding te organiseren voor uw bedrijf? Stuur een mail naar [email protected] en wij nemen spoedig contact met U op.

Linkedin | Facebook | Twitter | Instagram

#opleiding #juridisch #juridischeopleiding #contract #faillissement #overeenkomst #algemenevoorwaarden

#juridischteam #team #advocaat #advocatenkantoor #pmv #participatiemaatschappijvlaanderen

#studioacademy #leren #bedrijf #lesgeven #wijsheid #kennis #opleidingscentrum #belgie #mechelen

#gent #brugge #leuven #dendermonde #oostende #hasselt #kantoor

Vandaag blaast de General Data Protection Regulation (hierna: GDPR)[1] vijf kaarsjes uit. Naar aanleiding van dit jubileum zetten we graag onze drie erkende DPO’s in de kijker die dag in, dag uit bezig zijn met het recht op privacy en gegevensbescherming. Daarnaast willen wij u graag ook warm maken voor onze GDPR websites[2] waarin u alle relevante informatie vindt over de GDPR met een wekelijkse update over de rechtspraak van de Gegevensbeschermingsautoriteit.

Drie erkende DPO’s

Een Data Protection Officer (hierna: DPO) is een functionaris voor gegevensbescherming die in principe toezicht houdt over hoe een onderneming persoonsgegevens verwerkt. De DPO zal de onderneming informeren en adviseren zodat zij te allen tijde compliant zijn met principes van GDPR. Daarnaast fungeert de DPO als eerste aanspreekpunt voor de Gegevensbeschermingsautoriteit.

STUDIO | LEGALE is reeds enkele jaren de vaste advocaat van verschillende ondernemingen in verband met privacy aangelegenheden en de GDPR. STUDIO | LEGALE beschikt over 3 gecertificeerde Data Protection Officers (DPO) die verschillende ondernemingen bijstaan inzake de tenuitvoerlegging van de GDPR.

  • Joost Peeters

Meester Joost Peeters, medeoprichter en partner bij STUDIO | LEGALE vergaarde  een brede waaier aan expertise in alles wat te maken heeft me het recht op privacy, in het bijzonder de GDPR en treedt hij op als functionaris voor gegevensbescherming voor verschillende ondernemingen. In 2018 behaalde Mr. Joost Peeters het diploma van DPO aan het Data Protection Institute (hierna: DPI).

  • Ruben Brosens

Meester Ruben Brosens behaalde in 2021 het certificaat van DPO bij het DPI. De materies inzake privacy en databescherming zijn intussen voor Mr. Brosens onderdeel geworden van een doorgedreven knowhow. Een expertise die in de hedendaagse digitale maatschappij uiterst relevant is geworden.

  • Yannick Lauwers

Meester Lauwers behaalde tevens in 2021 het certificaat van DPO aan het DPI. Tijdens zijn studies ontwikkelde hij een uitgebreide interesse in verschillende rechtstakken zoals het recht op privacy en in het bijzonder de GDPR. Intussen begeleide hij verschillende ondernemingen met als doel volledig compliant te werken conform de principes van de GDPR.

Websites

Naast drie erkende DPO’s beschikt STUDIO | LEGALE ook over twee websites die volledig gewijd zijn aan het reilen en zeilen van de GDPR:

Op onze website leggen wij kort uit wat de GDPR net inhoudt, voor wie zij van toepassing is, wat de belangrijkste begrippen zijn, wat uw rechten zijn als betrokkene, wat u moet doen als u te maken krijgt met een datalek, maar ook een stappenplan naar een GDPR conforme organisatie. Ook worden er regelmatig privacy gerelateerde artikels gepubliceerd door STUDIO | LEGALE.

Tot slot publiceren wij ook frequent een samenvatting van een beslissing van de Gegevensbeschermingsautoriteit (GBA). De GBA is voor België de toezichthoudende autoriteit op het vlak van gegevensbescherming. Op die manier blijft onze kennis steeds up to date en zijn wij steeds op de hoogte van de laatste nieuwe ontwikkelingen in het privacy landschap.

Indien u na het lezen nog vragen hebt, aarzel niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

 

[1] Ook wel bekend als de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna AVG): Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming)

[2] https://studio-legale.com/website-vakgebied/studio-gdpr/ & https://www.generaldataprotection.be/

STUDIO | LEGALE is op zoek naar een zeer gemotiveerde en enthousiaste advocaat-stagiair(e), die klaar is voor de uitdagingen waar de moderne advocatuur momenteel voorstaat. Wij verwachten van u een zelfstandige en initiatiefrijke werkhouding, met een goede juridische kennis, pragmatisch denkvermogen en oog voor detail. Er wordt steeds een brede opleiding aangeboden in het burgerlijk en handelsrecht, doch de nadruk worden gelegd op volgende rechtstakken:

Aansprakelijkheidsrecht

Verkeersrecht

Bouwrecht

Contractenrecht

Met interesse in faillissementsrecht, arbeidsrecht en omgevingsrecht.

Wij bieden een zeer dynamische werkplek waar collegialiteit en teamspirit hoog in het vaandel worden gedragen. U mag een correcte vergoeding en een degelijke opleiding verwachten, waarbij ruimte wordt gelaten om uw eigen dossiers te behandelen.

Hij/zij spreekt en schrijft vlot Nederlands, Frans en Engels.

Stuur uw cv en motivatie naar [email protected]

𝐀𝐃𝐌𝐈𝐍𝐈𝐒𝐓𝐑𝐀𝐓𝐈𝐄𝐅 𝐁𝐄𝐃𝐈𝐄𝐍𝐃𝐄
fulltime (38u/week)

 

𝐖𝐢𝐣 𝐳𝐢𝐣𝐧 𝐨𝐩 𝐳𝐨𝐞𝐤 𝐧𝐚𝐚𝐫 𝐞𝐞𝐧 𝐭𝐨𝐟𝐟𝐞 𝐜𝐨𝐥𝐥𝐞𝐠𝐚!

 

Ben je gedreven en leergierig? Heb je reeds ervaring in administratieve functie? Je motivatie en nauwkeurigheid zijn voor ons het belangrijkste!

 

𝐓𝐚𝐤𝐞𝐧𝐩𝐚𝐤𝐤𝐞𝐭: Dictaat / typeopdrachten – Onthaal cliënten – Verwerking inkomende en uitgaande post – Klassement/archivering van dossiers – Agendabeheer – …

 

𝐌𝐮𝐬𝐭: blindtypen!

 

𝐓𝐚𝐥𝐞𝐧𝐤𝐞𝐧𝐧𝐢𝐬: Nederlands is een must, Frans & Engels zijn een plus.

 

Interesse? Stuur jouw cv en motivatie naar [email protected].

 

03 216 70 70
[email protected]
@studiolegaleadvocaten

 

#werk #vacature #job #hiring #werkwerkwerk #administratief #administratiefbediende #advocatenkantoor #dictaat #klantvriendelijk #fulltime #interim #ikzoekwerk #werken #antwerpen #wilrijk #antwerpenzuid #nieuwzuid #provincieantwerpen

Betreft       

Een klacht werd ingesteld tegen Google wegens de weigering om tot verwijdering/wissing van bepaalde links over te gaan. De klacht werd in de loop van de procedure echter ingetrokken door de klager…

Context      

Recht op gegevenswissing , recht op vergetelheid

Implicaties van een afstand van klacht voor de bevoegdheid van de GBA

Rechtsgrond

Artikel 12.4 GDPR: “Wanneer de verwerkingsverantwoordelijke geen gevolg geeft aan het verzoek van de betrokkene, deelt hij deze laatste onverwijld en uiterlijk binnen één maand na ontvangst van het verzoek mee waarom het verzoek zonder gevolg is gebleven, en informeert hij hem over de mogelijkheid om klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit en beroep bij de rechter in te stellen.”

Artikel 17 GDPR: “1. De betrokkene heeft het recht van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onredelijke vertraging wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen en de verwerkingsverantwoordelijke is verplicht persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging te wissen wanneer een van de volgende gevallen van toepassing is:

 

a) de persoonsgegevens zijn niet langer nodig voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins verwerkt;

 

b) de betrokkene trekt de toestemming waarop de verwerking overeenkomstig artikel 6, lid 1, punt a), of artikel 9, lid 2, punt a), berust, in, en er is geen andere rechtsgrond voor de verwerking;

 

c) de betrokkene maakt overeenkomstig artikel 21, lid 1, bezwaar tegen de verwerking, en er zijn geen prevalerende dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking, of de betrokkene maakt bezwaar tegen de verwerking overeenkomstig artikel 21, lid 2;

 

d) de persoonsgegevens zijn onrechtmatig verwerkt;

 

e) de persoonsgegevens moeten worden gewist om te voldoen aan een in het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;

 

f) de persoonsgegevens zijn verzameld in verband met een aanbod van diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 8, lid 1.

2. Wanneer de verwerkingsverantwoordelijke de persoonsgegevens openbaar heeft gemaakt en overeenkomstig lid 1 verplicht is de persoonsgegevens te wissen, neemt hij, rekening houdend met de beschikbare technologie en de uitvoeringskosten, redelijke maatregelen, waaronder technische maatregelen, om verwerkingsverantwoordelijken die de persoonsgegevens verwerken, ervan op de hoogte te stellen dat de betrokkene de verwerkingsverantwoordelijken heeft verzocht om iedere koppeling naar, of kopie of reproductie van die persoonsgegevens te wissen.

 

3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing voor zover verwerking nodig is:

 

 a) voor het uitoefenen van het recht op vrijheid van meningsuiting en informatie;

b) voor het nakomen van een in een het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verwerkingsverplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust, of voor het vervullen van een taak van algemeen belang of het uitoefenen van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend;

c) om redenen van algemeen belang op het gebied van volksgezondheid overeenkomstig artikel 9, lid 2, punten h) en i), en artikel 9, lid 3;

d) met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden overeenkomstig artikel 89, lid 1, voor zover het in lid 1 bedoelde recht de verwezenlijking van de doeleinden van die verwerking onmogelijk dreigt te maken of ernstig in het gedrang dreigt te brengen;

e) voor de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering.”

 

Feiten

Een persoon richt zich tot de Gegevensbeschermingsautoriteit omdat Google zou weigeren om de URL’s die verschijnen op “Google.be” en “Google.com” in de resultaten na een zoekopdracht op naam van de persoon te verwijderen. Nog voor er een zitting kan plaatsvinden, laat de persoon weten dat hij afstand wenst te doen van zijn klacht aangezien de URL’s waren verwijderd. Beide partijen geven aan de zaak niet verder te willen zetten.

Desondanks beslist de Geschillenkamer het onderzoek van de klacht voort te zetten. De Geschillenkamer stelt namelijk, net zoals in haar beslissing nr. 17/2020, dat eenmaal zij is gevat, zij bevoegd is om in volledige onafhankelijkheid  de  naleving  van  de  GDPR  te  onderzoeken  en  te  waken  over  de  effectieve toepassing  ervan,  en  dit  ongeacht  de  intrekking  van  de  klacht  door  de  klager  of  het  zonder voorwerp worden ervan. Het beslechten van geschillen is maar een van de taken van de Geschillenkamer. Zij moet meer in het algemeen toezicht houden op de naleving van de regels inzake gegevensbescherming.

Omwille van gebrek aan feitelijke elementen in deze zaak, beide partijen hadden na melding van afstand van de klacht namelijk geen verdere conclusies of documenten neergelegd, is het de Geschillenkamer niet mogelijk om verdere vaststellingen te doen omtrent een eventuele inbreuk op de GDPR en seponeerde zij alsnog de klacht.

 

Uitspraak   

De voorliggende klacht wordt geseponeerd bij gebrek aan feitelijke elementen.

Onze mening        

Onverminderd het feit dat partijen afstand hebben gedaan van de klacht, verklaart de Geschillenkamer van de Gegevensbeschermingsautoriteit zich nadat zij gevat is bevoegd om in onafhankelijkheid het onderzoek naar inbreuken verder zetten. Dit is logisch aangezien indien zij niet meer bevoegd zou zijn na dergelijke afstand van klacht, verwerkingsverantwoordelijken zouden kunnen volstaan met slechts gevolg te geven aan de verzoeken tot uitoefening van de rechten van de betrokkenen tijdens de procedure zelf. Iets wat de bescherming van persoonsgegevens niet ten goede zou komen en alleszins niet de bedoeling van de GDPR-beginselen is.

 

Definitief?  

Ja

Beslissing

Beslissing 63/2020

 

 

Betreft:

Teneinde een toegangsverbod ten uitvoer te brengen werd door een griffier van de Sportrechtbank een screenshot van de profielfoto van de Klager, na bewerking, overgemaakt de sportcommissarissen van een event, alsook in CC aan de organiserende instelling.

Context:

Hergebruik van een profielfoto beschikbaar op facebook en GDPR door de Sportrechtbank m.h.o.o. de uitvoering en handhaving van een opgelegd toegangsverbod

Rechtsgrond:

Artikel 4. 7) GDPR: Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
[…]
7) „verwerkingsverantwoordelijke”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, een overheidsinstantie,
een dienst of een ander orgaan die/dat, alleen of samen met anderen, het doel van en de middelen
voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt; wanneer de doelstellingen van en de middelen
voor deze verwerking in het Unierecht of het lidstatelijke recht worden vastgesteld, kan daarin worden
bepaald wie de verwerkingsverantwoordelijke is of volgens welke criteria deze wordt aangewezen.

Artikel 6. 1) AVG:

  1. De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

[…]

  1. f) De verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is.

 

De eerste alinea, punt f), geldt niet voor de verwerking door overheidsinstanties in het kader van de uitoefening van hun taken.

Feiten:

Een screenshot van een op facebook beschikbare foto werd verspreid via e-mail gericht aan derden, waaronder vrijwilligers en medewerkers van verweerster zonder dat de persoon in kwestie hiervoor zijn toestemming zou gegeven hebben.

De welbepaalde foto werd van facebook gehaald nadat de Sportrechtbank een aanwezigheidsverbod had opgelegd aan Klager.

In gevolge een vonnis van de Sportrechtbank werd klager veroordeeld tot “een algemeen verbod om aanwezig te zijn op trainingen, kampioenschappen of enige andere wedstrijd van om het even welke aard, georganiseerd onder de sportieve autoriteit van Y, dit voor een periode van 1 jaar. Dit verbod strekt zich uit tot elke plaats waar de competitie zich afspeelt, […]”.

Eerste verweerder is werknemer (griffier) van tweede verweerder, de Sportrechtbank.

Om het aanwezigheidsverbod te kunnen handhaven  werd in opdracht van de Sportrechtbank door de griffier een e-mail met de profielfoto van klager in bijlage uitgestuurd aan de sportcommissarissen van een welbepaald nakend event, alsook in cc aan de organiserende instelling.

Vooraleer deze profielfoto werd verspreid, werd deze ook bewerkt. De tweede persoon die op de foto te zien was, werd onzichtbaar gemaakt zodat enkel klager nog zichtbaar was.

De Geschillenkamer stelt vast dat de eerste verweerder het doel en de middelen voor de uitvoering van het vonnis van de Sportrechtbank heeft bepaald doordat de e-mail met foto in bijlage in haar naam en opdracht werd verzonden door de tweede verweerder die louter optrad in zijn functie van werknemer van de eerste verweerder.

De eerste verweerder, de werkgever wordt dus aangemerkt als verwerkingsverantwoordelijke in de zin van art. 4.7) GDPR.

Vervolgens is de geschillenkamer van oordeel dat er weldegelijk sprake is van een verwerking in de zin van artikel 4. 2) GDPR, gezien de foto op geautomatiseerde wijze aan de hand van bepaalde technologieën werd geraadpleegd om vervolgens te worden gebruikt en doorgezonden aan derden.

De Geschillenkamer oordeelt vervolgens dat verweerders zich terecht op art. 6.1 f) GDPR beroepen als grondslag voor de verwerking. Ten eerste stelt ze dat het feit dat een foto vrij toegankelijk werd gemaakt door de betrokkene zelf, geenszins het vrije hergebruik toelaat van de foto door derden die deze raadplegen. De Geschillenkamer benadrukt hiermee het principe dat het feit dat iemands profielfoto vrij toegankelijk is voor het publiek, niet betekent dat anderen deze vrij mogen gebruiken. Het gebruik is slechts mogelijk in geval van de aanwezigheid van een rechtsgrond zoals in casu art. 6.1 f) GDPR.

Op grond van rechtspraak van het Hof van Justitie dient aan drie cumulatieve voorwaarden voldaan te zijn opdat een verwerkingsverantwoordelijke zich rechtsgeldig kan beroepen op deze rechtmatigheidsgrond:

  1. De belangen die de verwerkingsverantwoordelijke met de verwerking nastreeft, als gerechtvaardigd kunnen worden erkend (= de “doeltoets”);
  2. De beoogde verwerking noodzakelijk is voor de verwezenlijking van deze belangen (= de noodzakelijkheidstoets”); en
  3. De afweging van deze belangen ten opzichte van de belangen, fundamentele vrijheden en grondrechten van betrokkenen doorweegt in het voordeel van de verwerkingsverantwoordelijke (= de “afwegingstoets”).

Volgens de Geschillenkamer is aan de doeltoets voldaan omdat het belang dat de verweerder als verwerkingsverantwoordelijke nastreefde overeenkomstig overweging 47 GDPR als een gerechtvaardigd belang kan worden beschouwd. Het doeleinde dat erin bestaat uitvoering te geven aan het vonnis van de Sportrechtbank kan worden aangemerkt met oog op een gerechtvaardigd belang.

Ook de aan de noodzakelijkheidstoets is voldaan. Allereerst omwille van het feit dat door de foto te bewerken op zo een manier dat de andere persoon die op de profielfoto stond niet meer zichtbaar was, het beginsel van minimale gegevensverwerking werd gerespecteerd. Daarnaast stelt de Geschillenkamer vast dat de foto van de klager noodzakelijk was voor zijn identificatie om het aanwezigheidsverbod te kunnen handhaven. De wijze waarop de foto ter beschikking werd gesteld, hetzij via bijlage bij de betreffende e-mail, hetzij door rechtstreekse raadpleging via de Facebook pagina van klager, acht de Geschillenkamer irrelevant. Daardoor is ook op dit punt het beginsel van minimale gegevensverwerking gerespecteerd.

Ten slotte is volgens de Geschillenkamer ook voldaan aan de afwegingstoets tussen de belangen van de verwerkingsverantwoordelijke enerzijds en de fundamentele vrijheden en grondrechten van betrokkene anderzijds. De vraag die hiervoor dient gesteld te worden is: “mocht betrokkene op het tijdstip en in het kader van de verzameling van persoonsgegevens redelijkerwijze verwachten dat verwerking met dat doel kan plaatsvinden?”. Doordat de klager zelf de foto heeft gepubliceerd op zodanige wijze dat deze vrij toegankelijk is voor eenieder, is de Geschillenkamer van oordeel dat het binnen de redelijke verwachtingen van de klager valt dat derden zich toegang verschaffen tot de publiek gedeelde informatie en deze gebruiker. Doordat de Sportrechtbank naast het aanwezigheidsverbod ook stipuleert dat de griffier van het secretariaat van verweerder 1 wordt verzocht om dit verbod ter kennis te brengen van alle organisatoren van wedstrijden op Belgisch grondgebied, stelt de Geschillenkamer dat verweerders zich terecht beroepen op art. 6.1 f) GDPR.

Uitspraak:

Op basis van deze redenen en de informatie die de Geschillenkamer ter beschikking had, werd besloten de voorliggende klacht te seponeren.

Onze mening:

Doordat verweerders het beginsel van minimale gegevensverwerking hebben gerespecteerd door de foto op zo een manier te bewerken dat de andere persoon niet meer zichtbaar was én dat het vonnis van de Sportrechtbank verzocht  aan de griffier van het secretariaat van verweerder om het aanwezigheidsverbod ter kennis te stellen van alle organisatoren van wedstrijden op Belgisch grondgebied, werden ook volgens ons voldoende maatregelen genomen om te stellen dat er geen schending heeft plaatsgevonden van de GDPR regelgeving.

Deze klacht werd terecht geseponeerd.

 Definitief?

Ja.

Beslissing

 

 

Beslissing 35/2020

De wettelijke interestvoeten stijgen fors

Ook de Belgische wettelijke interestvoeten bij laattijdige betalingen ontsnappen niet aan het huidige economische en financiële klimaat en ondergaan een forse stijging vanaf 1 januari 2023 zowel wat betreft de gewone wettelijke interestvoet als deze van toepassing op handelstransacties.

De FOD Financiën heeft zopas de wettelijke interestvoet bij laattijdige betaling die van toepassing is vanaf 1 januari 2023 meegedeeld.[1] U vindt de informatiefiche hier.

De gewone wettelijke interest stijgt van 1,50 % naar maar liefst 5,25% vanaf 1 januari 2023.

De interestvoet voor handelstransacties stijgt dan weer van 8% naar 10,50 %. De toepassing van deze interestvoet is beperkt tot de “handelstransacties” die conform de wet betalingsachterstand[2] gedefinieerd worden als: “Een transactie tussen ondernemingen of tussen ondernemingen en overheidsinstanties die leidt tot het leveren van goederen, het verrichten van diensten of het ontwerp en de uitvoering van openbare werken en bouw- en civieltechnische werken tegen vergoeding.”

Als schuldenaar zal u dus meer dan ooit uw betalingstermijnen in acht moeten nemen aangezien de interest die steeds wettelijk als vergoeding voor laattijdige betaling is voorzien, fors gestegen is, losstaand van wat mogelijks contractueel voorzien is.

Dit is mogelijks ook een geschikt moment om als onderneming uw algemene voorwaarden wat betreft de bepalingen omtrent laattijdige betalingen te laten nakijken. Daarnaast zijn er belangrijke wettelijke wijzigingen gebeurd die eveneens bij dergelijk nazicht in acht genomen moeten worden inzake onrechtmatige bedingen. Zie ons eerder artikel hieromtrent op Jubel[3].

Voor verdere vragen hieromtrent kan u steeds contact met ons opnemen via mail: [email protected] of telefonisch: 03/216.70.70.

[1] Zie: https://financien.belgium.be/nl/over_de_fod/structuur_en_diensten/algemene_administraties/thesaurie/rentevoet_betalingsachterstand_handelstransacties

[2] Wet van 2 augustus 2020 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties.

[3] https://www.jubel.be/onrechtmatige-bedingen/

WIJ ZOEKEN

Wij zijn op zoek naar een cijfermatig talent.

Ben je gedreven en leergierig?

Heb je reeds enige ervaring, of juist niet? Geen probleem! Je motivatie en nauwkeurigheid is voor ons het belangrijkste!

Talenkennis: Nederlands is een must, Frans & Engels zijn een plus.

UW TAKEN

  • Verwerking van aan- en verkoopfacturen;
  • Opvolging van financiële verrichtingen;
  • Financiële opvolging van juridische dossiers;
  • Facturatie en opvolging van debiteuren.

WIJ BIEDEN

  • Uitgebreid takenpakket met “on-job-learning”;
  • Vast contract met een competitief salaris;
  • Leuke bedrijfsstructuur met toffe collega’s;
  • Eigen plaatsje in ons splinternieuwe kantoor Antwerpen Zuid.

Solliciteer en wie weet wordt jij onze nieuwe toffe collega!

Stuur jouw cv en motivatie naar [email protected].

Er is de laatste weken wat heisa ontstaan in de media rond art. 67ter Wegcode. Deze wetsbepaling verplicht een rechtspersoon om bij een verkeersovertreding begaan met een voertuig ingeschreven op haar naam, binnen de 15 dagen de identiteit van de bestuurder ten tijde van de overtreding mee te delen aan de vervolgende autoriteiten.

Via deze link kan u ons volledig artikel over art. 67ter Wegcode terugvinden.

Veel ondernemingen betalen bij het ontvangen van het proces-verbaal betreffende een verkeersovertreding begaan met hun voertuig de boete die wordt opgelegd, maar vergeten de identiteit van de bestuurder die de overtreding beging, mee te delen. Om die reden ontvingen veel ondernemingen recent een minnelijke schikking van 509,06 Euro.

Er gaan verschillende stemmen op om deze ‘bijkomende’ minnelijke schikking te betwisten. Deze stemmen menen dat de boete voor het niet meedelen van de identiteit van de bestuurder enkel zou mogen worden uitgeschreven wanneer de boete voor de achterliggende verkeersovertreding niet werd betaald, bij recidive of bij zéér zware achterliggende verkeersovertredingen. Ook wordt er gesteld dat de oorspronkelijke boete niet duidelijk aangeeft dat óók de identiteit moet worden meegedeeld los van betaling van de boete. Ten slotte bekritiseert men dat er niet eerst een herinnering werd verstuurd om de identiteit van de bestuurder alsnog mee te delen, alvorens over te gaan tot beboeting.

De stelling dat op basis van deze argumenten elke minnelijke schikking met succes kan worden betwist, moet volgens ons met de nodige voorzichtigheid benaderd worden.

Het is immers zo dat er in het kader van art. 67ter Wegcode altijd 2 verkeersovertredingen in het spel zijn. Enerzijds de achterliggende verkeersovertreding, die aanleiding geeft tot de identificatieplicht en anderzijds het niet naleven van de identificatieplicht op zich.

Elk van deze 2 overtredingen op zich kan aanleiding geven tot sanctionering. Het is dus niet omdat men de boete voor de achterliggende verkeersovertreding heeft betaald, dat er geen sanctionering meer kan volgen voor het niet naleven van de identificatieplicht.

Art. 67ter Wegcode bepaalt enkel dat de identiteit van de bestuurder niet moet worden meegedeeld bij diefstal, fraude of overmacht. Door te stellen dat een boete voor het niet meedelen van de identiteit enkel zou mogen wanneer de boete voor de achterliggende overtreding niet werd betaald, bij recidive of bij zeer zware achterliggende verkeersovertredingen, leest men eigenlijk dingen in art. 67ter Wegcode die het artikel niet voorziet. Ook het voorafgaand versturen van een herinnering om naast betaling van de boete ook nog de identiteit van de bestuurder mee te delen, wordt wettelijk niet voorzien. Het kan zijn dat sommige vervolgende autoriteiten art. 67ter Wegcode in de praktijk zo toepassen, maar hier gaat men gezien de letter van de wet en de zware straffen die kunnen worden opgelopen best niet op voort.

Ook het argument dat de oorspronkelijke boete onvoldoende duidelijk aangeeft dat ook bij niet-betwisting de identiteit van de bestuurder moet worden meegedeeld, werd door het Hof van Cassatie reeds opzij geschoven. Het Hof heeft immers gezegd dat de identificatieplicht voortvloeit uit de wet op zich en niet uit een specifieke vermelding op het terug te sturen antwoordformulier.

Feit is dus dat het niet meedelen van de identiteit van de bestuurder een afzonderlijke verkeersovertreding is en blijft, waarvoor beboeting en/of vervolging voor de Politierechtbank mogelijk blijft, ook ondanks betaling van de boete voor de achterliggende overtreding. Dit betreft immers een andere overtreding.

Elk dossier is anders en moet in concreto worden bekeken. Het is mogelijk dat de vervolgende autoriteiten oor hebben naar bovenstaande argumenten en dat in sommige gevallen betwisting van de minnelijke schikking van 509,06 Euro mogelijk zal zijn, maar – onder het motto beter voorkomen dan genezen – kan men als onderneming beter ook altijd tijdig de identiteit van de bestuurder meedelen!

 

 

Art. 67ter van de Wegcode bepaalt dat:

Wanneer een overtreding van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten is begaan met een motorvoertuig, ingeschreven op naam van een rechtspersoon, en de bestuurder bij de vaststelling van de overtreding niet geïdentificeerd werd, zijn de rechtspersoon of de natuurlijke persoon die de rechtspersoon in rechte vertegenwoordigt, ertoe gehouden de identiteit van de onmiskenbare bestuurder op het ogenblik van de feiten mee te delen of, indien zij die niet kennen, de identiteit van de persoon die verantwoordelijk is voor het voertuig, behalve wanneer zij diefstal, fraude of overmacht kunnen bewijzen.

De mededeling moet gebeuren binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen vanaf de datum waarop de vraag om inlichtingen werd verstuurd. De Koning kan de formaliteiten bepalen die gevolgd dienen te worden bij de overmaking van de identiteit.

Indien de persoon die verantwoordelijk is voor het voertuig niet de bestuurder was op het ogenblik van de feiten moet hij eveneens, op de wijze hierboven vermeld, de identiteit van de onmiskenbare bestuurder meedelen.

De rechtspersoon of de natuurlijke persoon die de rechtspersoon in rechte vertegenwoordigt als houder van de kentekenplaat of als houder van het voertuig, zijn ertoe gehouden de nodige maatregelen te nemen om aan deze verplichting te voldoen.”

Een rechtspersoon kan zelf geen verkeersovertredingen begaan. De vervolgende autoriteiten weten echter niet altijd wie er achter het stuur zit ten tijde van een overtreding, denk bijvoorbeeld aan een snelheidsovertreding vastgesteld door een flitscamera. Om te verhinderen dat verkeersovertredingen begaan met voertuigen ingeschreven op naam van een rechtspersoon ongestraft zouden blijven en om zo de verkeersveiligheid te bevorderen, werd art. 67ter in de Wegcode ingevoerd.

Doorgaans zal een afschrift van het proces-verbaal waarin wordt vastgesteld dat er met een bepaald voertuig een verkeersovertreding werd begaan, samen met de zogenaamde ‘vraag om inlichtingen’ worden overgemaakt aan de maatschappelijke zetel van de rechtspersoon op wiens naam dat voertuig staat ingeschreven.

Art. 67ter van de Wegcode verplicht de rechtspersoon vervolgens om binnen de 15 dagen na het versturen van de vraag om inlichtingen via het bijgevoegde antwoordformulier mee te delen wie de bestuurder ten tijde van de overtreding was. Indien de bestuurder niet gekend is, moet de persoon die verantwoordelijk is voor het voertuig worden meegedeeld. Die persoon moet op zijn beurt de identiteit van de effectieve bestuurder meedelen.

Los van de achterliggende overtreding die aanleiding geeft tot de identificatieverplichting, is het overtreden van artikel 67ter van de Wegcode een afzonderlijke verkeersovertreding op zich. De rechtspersoon kan hiervoor beboet en/of gedagvaard worden voor de Politierechtbank, wat in de praktijk ook vaak zal gebeuren net omdat men straffeloosheid wil verhinderen.

De wet bepaalt niets over het tijdstip, de vorm of de inhoud van de ‘vraag om inlichtingen’. Het Hof van Cassatie oordeelde in het verleden echter dat de identificatieplicht voortvloeit uit de wet en niet uit een specifieke vermelding op het antwoordformulier. Het is dus ook mogelijk dat de vraag om inlichtingen pas enige tijd na de achterliggende overtreding wordt verstuurd, dat de vraag om inlichtingen geen afschrift van het oorspronkelijke proces-verbaal met betrekking tot de achterliggende overtreding bevat, dat de vraag om inlichtingen mondeling wordt gesteld in het kader van een verhoor etc. Het volstaat dat voldoende duidelijk is met welk voertuig, op welk tijdstip en op welke plaats de achterliggende overtreding is begaan. De inbreuk op art. 67ter Wegcode zal vaststaan wanneer er binnen de 15 dagen na de vraag om inlichtingen (op welke manier dan ook) geen mededeling van de identiteit gebeurde. Dit ongeacht of de boete voor de achterliggende overtreding al werd betaald, nu het zoals gezegd 2 afzonderlijke verkeersovertredingen betreft die dus ook afzonderlijk bestraft kunnen worden.

De identificatieplicht geldt enkel niet in het geval van diefstal, fraude of overmacht.

Na mededeling van de identiteit van de bestuurder-overtreder, kan de vervolgende partij overgaan tot bestraffing van die bestuurder.

Het niet terugsturen van het antwoordformulier binnen de 15 dagen wordt zeer streng bestraft. Art. 29ter van de Wegcode voorziet in volgende strafbepaling:

Met gevangenisstraf van vijftien dagen tot zes maanden en met geldboete van 200 euro tot 4 000 euro of met een van die straffen alleen wordt gestraft, hij die de verplichtingen bedoeld in artikel 67ter niet nakomt. Deze straffen worden verdubbeld bij herhaling binnen drie jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan.”

Een geldboete die door de Politierechtbank wordt opgelegd, moet vermenigvuldigd worden met 8, zijnde de opdeciemen. De minimum geldboete voor het overtreden van art. 67ter van de Wegcode is dus 1.600,00 Euro!

De rechtspersoon zal zich voor de Politierechtbank vaak trachten te verweren door te stellen dat men de vraag om inlichtingen niet heeft ontvangen. Art. 67ter Wegcode bepaalt echter uitdrukkelijk dat de rechtspersoon de nodige maatregelen moet treffen om aan de identificatieverplichting te kunnen voldoen. Dit houdt in dat er van een rechtspersoon o.a. wordt verwacht dat hij kan nagaan wie er ten tijde van de overtreding met het voertuig reed, dat er een correcte postbedeling is binnen het bedrijf zodat het antwoordformulier juist terechtkomt etc. De rechtspersoon zal dus niet kunnen volstaan met de eenvoudige stelling dat bij gebrek aan een verzendingsbewijs vanwege het Openbaar Ministerie, er ook geen bewijs van ontvangst is. In het kader van art. 67ter Wegcode heerst er bovendien een vermoeden van ontvangst. De rechtspersoon heeft wel de mogelijkheid om dit vermoeden van ontvangst of de nalatigheid voor het niet-ontvangen te weerleggen, maar dit (negatief) bewijs valt vaak moeilijk te leveren.

De Politierechtbanken stellen zich aldus in de praktijk doorgaans streng op wat betreft het overtreden van art. 67ter Wegcode en zullen niet zomaar elk verweer aanvaarden. Dit in combinatie met de hoge straffen die kunnen worden opgelegd, maakt dat rechtspersonen bijzonder waakzaam moeten zijn en best een intern systeem uitwerken om ervoor te zorgen dat het antwoordformulier steeds wordt ontvangen én verwerkt binnen de 15 dagen.

Ontvangt u toch een boete en/of dagvaarding wegens overtreding van artikel 67ter Wegverkeerswet, aarzel dan niet om ons te contacteren. Wij zullen het (straf)dossier grondig bestuderen en nagaan welk verweer het meest gunstige resultaat kan opleveren.

Weet dat uw autoverzekering doorgaans een waarborg rechtsbijstand bevat, waardoor u onze kosten en erelonen niet zelf moet betalen. U geniet dan aldus van gratis, gespecialiseerde bijstand!

U kan de verkeersspecialisten van Studio Legale bereiken op het nummer 03 216 70 70 of via [email protected].

Auteurs:

  • Joost Peeters
  • Jolien Appels
Hoofdwebsite Contact
afspraak maken upload






      GDPR proof area
      Upload uw documenten





      sleep uw documenten naar hier of kies bestand


      sleep uw briefwisseling naar hier of kies bestand











        Benelux (€... )EU (€... )Internationaal (prijs op aanvraag)

        Door de aanvraag in te dienen, verklaart u zich uitdrukkelijk akkoord met onze algemene voorwaarden en bevestigt u dat u onze privacyverklaring aandachtig heeft gelezen. Het verzenden van deze aanvraag geldt als een opdrachtbevestiging.
        error: Helaas, deze content is beschermd!