Categorie: Beslissingen GBA

Betreft

Een notaris raadpleegde de gegevens van haar ex-medewerker in het rijksregister voor het verzenden van eco-cheques. Beging zij hierbij een inbreuk?

Context

Raadpleging gegevens rijksregister van ex-medewerker door notaris.


Rechtsgrond

Artikel 5.1.a) en c) GDPR: “1. Persoonsgegevens moeten:

a) worden verwerkt op een wijze die ten aanzien van de betrokkene rechtmatig, behoorlijk en transparant is („rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie”);

(…)

c) toereikend zijn, ter zake dienend en beperkt tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt („minimale gegevensverwerking”);”

 

Artikel 6 GDPR:

“1.De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

a) de betrokkene heeft toestemming gegeven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens voor een of meer specifieke doeleinden;

b) de verwerking is noodzakelijk voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of om op verzoek van de betrokkene vóór de sluiting van een overeenkomst maatregelen te nemen; c) de verwerking is noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;

d) de verwerking is noodzakelijk om de vitale belangen van de betrokkene of van een andere natuurlijke persoon te beschermen;

e) de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen;

f) de verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is.

De eerste alinea, punt f), geldt niet voor de verwerking door overheidsinstanties in het kader van de uitoefening van hun taken.

2.De lidstaten kunnen specifiekere bepalingen handhaven of invoeren ter aanpassing van de manier waarop de regels van deze verordening met betrekking tot de verwerking met het oog op de naleving van lid 1, punten c) en e), worden toegepast; hiertoe kunnen zij een nadere omschrijving geven van specifieke voorschriften voor de verwerking en andere maatregelen om een rechtmatige en behoorlijke verwerking te waarborgen, ook voor andere specifieke verwerkingssituaties als bedoeld in hoofdstuk IX.

3.De rechtsgrond voor de in lid 1, punten c) en e), bedoelde verwerking moet worden vastgesteld bij:

 


a) Unierecht; of

b) lidstatelijk recht dat op de verwerkingsverantwoordelijke van toepassing is.

Het doel van de verwerking wordt in die rechtsgrond vastgesteld of is met betrekking tot de in lid 1, punt e), bedoelde verwerking noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of voor de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend. Die rechtsgrond kan specifieke bepalingen bevatten om de toepassing van de regels van deze verordening aan te passen, met inbegrip van de algemene voorwaarden inzake de rechtmatigheid van verwerking door de verwerkingsverantwoordelijke; de types verwerkte gegevens; de betrokkenen; de entiteiten waaraan en de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens mogen worden verstrekt; de doelbinding; de opslagperioden; en de verwerkingsactiviteiten en -procedures, waaronder maatregelen om te zorgen voor een rechtmatige en behoorlijke verwerking, zoals die voor andere specifieke verwerkingssituaties als bedoeld in hoofdstuk IX. Het Unierecht of het lidstatelijke recht moet beantwoorden aan een doelstelling van algemeen belang en moet evenredig zijn met het nagestreefde gerechtvaardigde doel.

 

4.Wanneer de verwerking voor een ander doel dan dat waarvoor de persoonsgegevens zijn verzameld niet berust op toestemming van de betrokkene of op een Unierechtelijke bepaling of een lidstaatrechtelijke bepaling die in een democratische samenleving een noodzakelijke en evenredige maatregel vormt ter waarborging van de in artikel 23, lid 1, bedoelde doelstellingen houdt de verwerkingsverantwoordelijke bij de beoordeling van de vraag of de verwerking voor een ander doel verenigbaar is met het doel waarvoor de persoonsgegevens aanvankelijk zijn verzameld onder meer rekening met:

 


a) ieder verband tussen de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens zijn verzameld, en de doeleinden van de voorgenomen verdere verwerking;

b) het kader waarin de persoonsgegevens zijn verzameld, met name wat de verhouding tussen de betrokkenen en de verwerkingsverantwoordelijke betreft;

c) de aard van de persoonsgegevens, met name of bijzondere categorieën van persoonsgegevens worden verwerkt, overeenkomstig artikel 9, en of persoonsgegevens over strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten worden verwerkt, overeenkomstig artikel 10;

d) de mogelijke gevolgen van de voorgenomen verdere verwerking voor de betrokkenen;

e) het bestaan van passende waarborgen, waaronder eventueel versleuteling of pseudonimisering.

 

Wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen. (hierna Rijksregister-wet)

Artikel 100 WOG:

Ҥ 1

De geschillenkamer heeft de bevoegdheid om:

1° een klacht te seponeren;

2° de buitenvervolgingstelling te bevelen;

3° de opschorting van de uitspraak te bevelen;

4° een schikking voor te stellen;

5°  waarschuwingen en berispingen te formuleren;

6° te bevelen dat wordt voldaan aan de verzoeken van de betrokkene om zijn rechten uit te oefenen;

7° te bevelen dat de betrokkene in kennis wordt gesteld van het veiligheidsprobleem;

8° te bevelen dat de verwerking tijdelijk of definitief wordt bevroren, beperkt of verboden;

9° te bevelen dat de verwerking in overeenstemming wordt gebracht;

10° de rechtzetting, de beperking of de verwijdering van gegevens en de kennisgeving ervan aan de ontvangers van de gegevens te bevelen;

11° de intrekking van de erkenning van certificatie-instellingen te bevelen;

12° dwangsommen op te leggen;

13° administratieve geldboeten op te leggen;

14° de opschorting van grensoverschrijdende gegevensstromen naar een andere Staat of een internationale instelling te bevelen;

15° het dossier over te dragen aan het parket van de procureur des Konings te Brussel, die het in kennis stelt van het gevolg dat aan het dossier wordt gegeven;

16° geval per geval te beslissen om haar beslissingen bekend te maken op de website van de Gegevensbeschermingsautoriteit.

 §2

Wanneer na toepassing van § 1, 15°, het openbaar ministerie er van afziet een strafvervolging in te stellen, een minnelijke schikking of een bemiddeling in strafzaken bedoeld in artikel 216ter van het Wetboek van strafvordering voor te stellen, of wanneer het openbaar ministerie geen beslissing heeft genomen binnen een termijn van zes maanden te rekenen van de dag van ontvangst van het dossier, beslist de Gegevensbeschermingsautoriteit of de administratieve procedure moet worden hernomen.”

 

Feiten

De medewerker was in dienst bij de notaris en volgens zijn arbeidscontract alsook het contract i.v.m. de toekenning van ecocheques was hij woonachtig in Wallonië. In tegenstelling tot het contract waarin de maandelijkse bijschrijving van de ecocheques op de ecochequerekening van de medewerker werd opgenomen, werden de ecocheques steeds per post verzonden.

Om de reistijd te beperken verhuisde de medewerker naar Vlaanderen. Hij behield zijn woonplaats in Wallonië.

In 2020 kwam het ontslag van de medewerker, welke in een gespannen sfeer zou hebben plaatsgevonden waarbij alle vertrouwen tussen de notaris en de medewerker zoek was.

Er bleef nog € 56,07 aan ecocheques verschuldigd door de notaris aan de medewerker. Pas na twee herinneringen heeft de notaris deze ecocheques aan de medewerker verzonden na, volgens de eigen verklaring van de notaris, het Rijksregister te hebben geraadpleegd voor het correcte adres.

De medewerker hekelde deze raadpleging van het Rijksregister.

De notaris verklaarde in dit verband dat hij had willen nagaan wat het correcte adres was om de ecocheques naar te verzenden aangezien hij niet zeker was omwille van het feit dat de medewerker een adres in Vlaanderen en Wallonië had.

De Geschillenkamer benadrukt allereerst de omvang van haar eigen bevoegdheid om aan te tonen dat de klacht hierbinnen valt.

De controletaak van de GBA betreft de naleving van de GDPR in haar geheel. Haar bevoegdheid beperkt zich dus niet tot de “fundamentele beginselen van gegevensbescherming”. Evengoed omvat de bevoegdheid van de GBA ook bepalingen met betrekking tot gegevensbescherming vervat in specifieke wetgeving, zoals in casu de Rijksregisterwet alsook bv. de Camerawet zoals reeds in eerdere beslissingen is gebleken.[1]

Het verweer van de notaris dat de GBA onbevoegd is aangezien deze bevoegdheid zich beperkt tot de “fundamentele beginselen  van gegevensbescherming” wordt dan ook door de Geschillenkamer van tafel geveegd.

Daarnaast tracht de notaris te beweren dat de controle i.v.m. de toegang tot het rijksregister een bevoegdheid is van de minister van Binnenlandse Zaken.

De machtiging vervat in artikel 5.1 van de Rijksregisterwet aan de notarissen om toegang te krijgen tot het Rijksregister  wordt inderdaad door de minister van Binnenlandse Zaken uitgereikt.

Het onderzoek of de toegang rechtmatig was, behoort volgens de Geschillenkamer ongetwijfeld tot de bevoegdheid van de GBA. De toezichthoudende bevoegdheid werd namelijk niet bij wet aan de minister van Binnenlandse Zaken toegekend. Een minister voldoet overigens per definitie niet aan de voorwaarden om de taken van een onafhankelijke gegevensbeschermingsautoriteit onder de GDPR uit te oefenen. (artikel 51 GDPR)

Artikel 17 van de Rijksregisterwet verwijst overigens zelf naar de bevoegdheid van de GBA.

De klacht is dus ontvankelijk.

De Geschillenkamer oordeelt dat de raadpleging van het Rijksregister van de medewerker door de notaris niet beperkt werd tot de specifieke uitoefening van het beroep.

Het feit dat de notaris ook via een andere bron (Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid) toegang tot de adresgegevens zou hebben gehad, doet hier geen afbreuk aan. Dit kan enkel in acht genomen worden bij de beoordeling van de sanctie.

De notaris heeft het Rijksregister zonder passende rechtsgrondslag geraadpleegd en aldus een gegevensverwerking verricht waarbij hij zich niet kon beroepen op een van de rechtmatigheidsgronden in artikel 6 GDPR. Hij schendt hierdoor artikel 6 als ook artikel 5.1.a) GDPR dat bepaalt dat de verwerking rechtmatig moet zijn.

Volgens de GBA was de raadpleging bovendien niet noodzakelijk aangezien de adressen in de overeenkomsten vervat waren en de notaris steeds de kans had om in reactie op de herinneringen van de medewerker, de vraag naar het correcte adres aan hem te stellen. Hierbij herinnert de Geschillenkamer aan het minimaliseringsbeginsel vervat in artikel 5.1.c) GDPR.

Met betrekking tot de sanctie maakt de Geschillenkamer een uitgebreide overweging van alle concrete omstandigheden:

  • De schending betreft de grondbeginselen van de GDPR waarvoor een hogere maximale boete kan opgelegd worden;
  • De notaris heeft als openbaar ambtenaar en strikt gereglementeerd vrij beroep een voorbeeldfunctie waardoor vereist wordt dat hij een voorbeeldige houding aanneemt m.b.t de naleving van de wet, inclusief regelgeving inzake gegevensbescherming;
  • Het betreft een alleenstaande schending m.b.t. één werknemer in de specifieke en eenmalige context van vertrouwensbreuk. Daarnaast zorgde de covid-19-pandemie en de opkomende lockdown voor bijkomende moeilijkheden voor de verzending. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de schending deel is van een structureel gebrek bij de werking van de notaris;
  • De notaris is van mening dat adresgegevens betrekkelijk onbeduidend zijn en niet bijzonder gevoelig. Hij heeft geen mogelijkheid om bij de raadpleging van het Rijksregister de zoekopdracht enkel hiertoe te beperken;
  • De notaris heeft verschillende maatregelen genomen om aan zijn verplichtingen als verwerkingsverantwoordelijke te voldoen (bv. benoeming DPO, register van verwerkingsactiviteiten, beleid inzake bescherming van persoonsgegevens voor burgers…);

Op basis van al deze elementen volstaat volgens de Geschillenkamer een berisping.

Uitspraak

De geschillenkamer stelt een inbreuk van artikel 6 GDPR juncto artikel 5.1.a) GDPR vast en legt een berisping op als sanctie.

Onze mening

Net zoals we in eerdere beslissingen met betrekking tot burgemeesters en schepenen hebben kunnen vaststellen, blijft de GBA terecht belang echten aan de voorbeeldfunctie van de notaris in haar beoordeling van de inbreuken.

De toegang tot het Rijksregister is een bevoegdheid van de notaris die énkel wordt verstrekt in het kader van de uitoefening van zijn specifieke beroep. De notaris ging in casu deze bevoegdheid te buiten.

De sanctie van berisping lijkt ons gepast gelet op het feit dat blijkt dat dit een eenmalig voorval is waarbij de notaris geleid werd door de vertrouwensbreuk en de moeilijke omstandigheden in het kader van de pandemie en in dit kader zich wou verzekeren van de correcte adressering teneinde geen verder geschil met de voormalige medewerker te bewerkstelligen.

Beslissing

Beslissing 48/2021

 

[1] Zie bv. Beslissing ten gronde nr. 80/2020 (https://studio-legale.com/rechtspraak-gba-beslissing-ten-gronde-nr-80-2020-van-17-december-2020/ ).

Betreft

Een verhuurder reageert niet tijdig, noch volledig op een verzoek tot inzage van een voormalige huurder. De Geschillenkamer laat hier haar licht over schijnen.

Context

Uitoefening recht op inzage door voormalige huurder t.a.v. voormalige verhuurder.

Rechtsgrond

Artikel 12, lid 3 en 4 GDPR:

“3.De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene onverwijld en in ieder geval binnen een maand na ontvangst van het verzoek krachtens de artikelen 15 tot en met 22 informatie over het gevolg dat aan het verzoek is gegeven. Afhankelijk van de complexiteit van de verzoeken en van het aantal verzoeken kan die termijn indien nodig met nog eens twee maanden worden verlengd. De verwerkingsverantwoordelijke stelt de betrokkene binnen één maand na ontvangst van het verzoek in kennis van een dergelijke verlenging. Wanneer de betrokkene zijn verzoek elektronisch indient, wordt de informatie indien mogelijk elektronisch verstrekt, tenzij de betrokkene anderszins verzoekt.

4.Wanneer de verwerkingsverantwoordelijke geen gevolg geeft aan het verzoek van de betrokkene, deelt hij deze laatste onverwijld en uiterlijk binnen één maand na ontvangst van het verzoek mee waarom het verzoek zonder gevolg is gebleven, en informeert hij hem over de mogelijkheid om klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit en beroep bij de rechter in te stellen.

 

Artikel 15, lid 1 GDPR:

“1.De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:

a) de verwerkingsdoeleinden;

b) de betrokken categorieën van persoonsgegevens;

c) de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;

d) indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;

e) dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;

f) dat de betrokkene het recht heeft klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;

g) wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;

h) het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.”

Feiten

De voormalige huurder stelde op 2 december 2019 een verzoek tot inzage in bij zijn voormalige verhuurder. Op 31 december 2019 wordt hij door zijn voormalige verhuurder verwittigd dat hij de antwoordtermijn met twee maanden verlengt.

Dat antwoord bleef uit en op 3 maart 2020 diende de voormalige huurder een klacht in.

De voormalige huisbaas ontkent niet dat het antwoord uitgebleven is. Hij zou advocaten hebben geraadpleegd om een afdoende antwoord voor te bereiden. Omwille van onderbemanning, werd dit blijkbaar vergeten en nooit verzonden.

Op 2 september 2020, in de loop van de procedure, werd een antwoord geboden. Volgens de voormalige huurder is dat antwoord onvolledig. De voormalige huisbaas beweert dat de vragen die onbeantwoord zijn gebleven niet onder het recht op inzage vallen en hij hier dus niet op moest antwoorden.

De Geschillenkamer verduidelijkt dat het recht van inzage uit drie componenten bestaat.

Als eerste heeft de betrokkene het recht om uitsluitstel te krijgen over het al dan niet verwerken van zijn persoonsgegevens door de verwerkingsverantwoordelijke.
Vervolgens, wanneer er een verwerking is, heeft hij het recht om inzage te krijgen van die persoonsgegevens en meer bepaald ook de informatie vermeld in artikel 15 lid 1, a) tot en met h).[1]

Tot slot heeft hij het recht om een kopie van die persoonsgegevens te verkrijgen.

Bij de uitoefening van het recht op inzage kan een verwerkingsverantwoordelijke inderdaad de initiële antwoord termijn van één maand verlengingen met twee maanden indien hij dit meedeelt binnen deze initiële termijn. Echter, indien hij niet van plan is om gevolg hieraan te geven, moet hij dit meedelen binnen de initiële termijn van één maand én de betrokkene informeren over de mogelijkheid om beroep in te stellen bij de GBA.

Het is duidelijk, en wordt niet ontkend, dat de voormalige verhuurder niet binnen de termijn heeft gereageerd. Hij reageerde pas op 2 september 2020 (kort nadat hij door de GBA geïnformeerd was van procedure ten gronde) terwijl het verzoek dateerde van 2 december 2019.

De voormalige huurder voert aan als reden de langdurige afwezigheid van de behandelende werknemer en volhardt wel degelijk voornemens te zijn geweest een antwoord te formuleren.

De Geschillenkamer oordeelt dat dergelijke omstandigheid hem niet ontslaat van zijn verplichtingen en er een schending is van artikel 15, lid 1 en artikel 12, leden 3 en 4 GDPR.

De Geschillenkamer stelt wel rekening te zullen houden met het feit dat aangetoond werd dat er inderdaad door advocaten begonnen werd met het opstellen van een antwoord en dat de voormalige verhuurder intussen organisatorische maatregelen heeft genomen om dergelijk voorval te vermijden naar de toekomst toe.

Drie vragen bleven echter onbeantwoord door de voormalige huisbaas en de voormalige huurder stelt dat dit ook een inbreuk uitmaakt op basis van het recht op inzage.

Het betreft vragen met betrekking tot 1) het bestaan van mogelijke lekken van de gegevens van de voormalige huurder wegens gebrekkige beveiliging, 2) de beveiligingsprotocollen van de voormalige verhuurder en 3) de beveiligings- en organisatorische maatregelen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens door de werknemers of medecontractanten van de voormalige verhuurder

De Geschillenkamer oordeelt dat deze inderdaad buiten het bereik van het recht op inzage vallen en de voormalige verhuurder niet verplicht was hierop te antwoorden.

In het kader van een datalek dient slechts een melding gemaakt te worden aan een betrokkene wanneer deze “waarschijnlijk een hoog risico inhoudt voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen”. Niets toont aan dat dit hier het geval zou zijn.

In het verband met de beveiligingsprotocollen en beveiligings- en organisatorische maatregelen stelt de Geschillenkamer vast dat deze niet in de lijst met informatie van artikel 15 zijn opgenomen.

Uitspraak

Een inbreuk op artikel 15, lid1 en artikel 12, leden 3 en 4 GDPR wordt vastgesteld en er wordt slechts een berisping opgelegd.


Onze mening

Terecht wordt een inbreuk vastgesteld door de Geschillenkamer op het recht op inzage gelet op de laattijdigheid van het antwoord door de voormalige huisbaas.

Een berisping kan volstaan gelet op de verzachtende omstandigheid dat wel degelijk de intentie is gebleken om te antwoorden én dat de voormalige huisbaas maatregelen heeft genomen om dit naar de toekomst toe te vermijden.

Beslissing

Beslissing 27/2023

[1] Zie in dit verband ons eerder artikel over het recht op inzage: https://studio-legale.com/recht-op-inzage/

Hoofdwebsite Contact
afspraak maken upload






      GDPR proof area
      Upload uw documenten





      sleep uw documenten naar hier of kies bestand


      sleep uw briefwisseling naar hier of kies bestand











        Benelux (€... )EU (€... )Internationaal (prijs op aanvraag)

        Door de aanvraag in te dienen, verklaart u zich uitdrukkelijk akkoord met onze algemene voorwaarden en bevestigt u dat u onze privacyverklaring aandachtig heeft gelezen. Het verzenden van deze aanvraag geldt als een opdrachtbevestiging.
        error: Helaas, deze content is beschermd!