Maand: februari 2021
PDF

Elektrische fietsen en steps binnenkort dan toch verplicht verzekerd?

De laatste jaren hebben verschillende alternatieve vormen van mobiliteit hun ingang gevonden in het wegverkeer. De elektrische fietsen, steps en speed pedelecs zijn niet meer weg te denken uit het straatbeeld. Het juridisch landschap diende zich aan deze nieuwe vormen van mobiliteit aan te passen.

De vraag rijst o.a. naar de verzekering van deze ‘nieuwe’ manieren om ons te verplaatsen.

Het antwoord op deze vraag is te vinden in de wet betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, de zogenaamde WAM-wet.

De WAM-wet bepaalt dat in België enkel motorrijtuigen zijn toegelaten waarvan de burgerrechtelijke aansprakelijkheid verzekerd is. Een motorrijtuig wordt daarbij gedefinieerd als ‘een rij-of voertuig, bestemd om zich over de grond te bewegen en die door een mechanische kracht kunnen worden gedreven, zonder aan spoorstaven te zijn gebonden’.

Een strikte lezing van deze definitie, had ertoe geleid dat elektrische fietsen, rolstoelen, steps etc. ook onder de verzekeringsplicht zouden vallen.

Dit werd verhinderd door een wetgevend ingrijpen in 2019. Een nieuw artikel 2bis werd toen toegevoegd aan de WAM-wet, waardoor motorrijtuigen die door mechanische kracht niet sneller dan 25 km/u kunnen rijden, niet verplicht verzekerd dienen te zijn.

Een wet zou echter een wet niet zijn, waren er geen uitzonderingen. Een bromfiets klasse A, die ook maximaal 25 km/u kan rijden, dient immers wél verplicht verzekerd te zijn. Men achtte een bromfiets namelijk gevaarlijker door de combinatie van zijn snelheid en massa.

Een zeer recente wetswijziging bracht nog een bijkomende uitzondering met zich mee.[1] Het criterium van de snelheid maakte dat toestellen zoals kraanwagens, heftrucks etc. niet verplicht verzekerd zouden moeten zijn. Dit ging echter in tegen de doelstelling van de wetgever. Art. 2bis werd vorige week dan ook nogmaals aangepast in die zin dat ‘motorrijtuigen die voor andere doeleinden bestemd zijn dan het zich enkel verplaatsen’ ook verplicht verzekerd dienen te zijn.

De regel was dus lange tijd: kan een voertuig zichzelf voortbewegen en kan het sneller dan 25 km/u rijden, dan moet de eigenaar van het voertuig verplicht een BA verzekering afsluiten. Uitzondering hierop was lange tijd: de bromfiets klasse A en sinds kort ook de ‘werktuigen’.

In eveneens een zeer recent arrest van 28 januari 2021 heeft het Grondwettelijk Hof het onderscheidend criterium van 25 km/u voor de verzekeringsplicht onderuit gehaald. Het Hof stelt dat het niet redelijk verantwoord is dat alle andere voertuigen dan bromfietsen klasse A worden vrijgesteld van de verzekeringsplicht, ongeacht hun massa, louter op basis van hun snelheid. Het Hof vindt het dus verkeerd dat bijvoorbeeld een elektrische fiets, die in massa vaak niet veel verschilt van een bromfiets klasse A, louter omwille van zijn snelheid niet verzekerd hoeft te zijn.

Het is mogelijk dat door dit arrest allerlei voortbewegingstoestellen die autonoom rijden, ook al kunnen ze niet sneller dan 25 km/u, toch verplicht verzekerd zullen moeten worden.

Dit zou ook impliceren dat de bestuurders van deze motorrijtuigen niet langer als ‘zwakke weggebruiker’ worden aanzien en bijgevolg niet langer kunnen genieten van de automatische wettelijke vergoedingsregeling die de WAM-wet daarvoor voorziet. Dit was echter één van de hoofdredenen in 2019 om te opteren voor een uitsluiting van de verzekeringsplicht…

Het valt dus af te wachten hoe de wetgever hierop zal reageren.

De nieuwe vormen van mobiliteit vallen uiteraard toe te juichen, maar wij zijn van mening dat dit evenzeer geldt voor een adequate verzekering ervan. Elektrische fietsen of steps halen immers behoorlijke snelheden, waardoor ongevallen niet uit den boze zijn.

Wanneer men vervolgens slachtoffer wordt van een ongeval met bijvoorbeeld een elektrische fietser, kan het zijn dat men met lege handen achterblijft indien er geen verzekeraar tussenkomt of de aansprakelijke insolvabel of onbekend is.

Ook het Gemeenschappelijk Waarborgfonds zal in dergelijk geval geen soelaas kunnen bieden, daar deze enkel tussenkomen bij ongevallen met een verzekerd motorrijtuig in de zin van de WAM-wet.

Wij raden u dan ook aan om u voor alles in zowel BA als rechtsbijstand te verzekeren!

Wij volgen dit vraagstuk voor u verder op en zijn uiteraard steeds beschikbaar voor bijkomende informatie of vragen.

Auteurs: Joost Peeters en Jolien Appels

Vertaling : Pauline Vanhorenbeke, Simon Geens en Ruben Brosens

[1] Deze wetswijziging is nog niet van kracht.

———————————————-

Les vélos et scooters électriques devront-ils bientôt être obligatoirement assurés?

Ces dernières années, diverses formes alternatives de mobilité ont fait leur apparition dans la circulation routière. Les vélos électriques, les trottinettes et les speed pedelecs font désormais partie intégrante du paysage urbain. Le paysage juridique a dû s’adapter à ces nouvelles formes de mobilité.

La question se pose de l’assurance de ces ‘nouvelles’ manières de se déplacer.

La réponse à cette question se trouve dans la loi relative à l’assurance obligatoire de la responsabilité en matière de véhicule automoteurs, dite loi RC auto.

La loi RC auto dispose que seuls les véhicules automoteurs assurés en responsabilité civile sont autorisés en Belgique. Un véhicule automoteur est défini comme ‘un véhicule destiné à circuler sur le sol et qui peut être actionné par une force mécanique sans être lié à une voie ferrée’.

Une lecture stricte de cette définition, aurait signifié que les vélos électriques, les fauteuils roulants, les trottinettes etc. seraient également soumis à l’obligation d’assurance.

Une intervention législative en 2019 a empêché cela. Un nouvel article 2bis a ensuite été ajouté à la loi RC auto, ce qui signifie que les véhicules automoteurs qui par la force mécanique ne dépassent pas 25km/h, ne doivent pas être obligatoirement assurés.

Cependant, une loi ne serait pas une loi s’il n’y avait pas d’exceptions. Un cyclomoteur de classe A, qui peut également rouler à une vitesse maximale de 25 km/h, doit être obligatoirement assuré. Un cyclomoteur est considéré comme plus dangereux en raison de la combinaison de sa vitesse et de sa masse.

Une modification très récente de la loi a entraîné une exception supplémentaire[1].  Le critère de la vitesse signifiait que les appareils tels que les camions-grues, les chariots élévateurs etc. ne devaient pas obligatoirement être assurés. Cependant, cela allait à l’encontre de l’objectif du législateur. La semaine dernière, l’article 2bis a donc été à nouveau modifié en
ce sens que ‘les véhicules automoteurs qui sont destinés à d’autres finalités que le simple déplacement’ doivent également être obligatoirement assurés.

La règle a donc longtemps été la suivante: si un véhicule peut se propulser et aller plus vite que 25 km/h, son propriétaire est alors obligé de souscrire une assurance RC. L’exception à cette règle a longtemps été: le cyclomoteur de classe A et depuis peu les ‘machines’.

Dans un autre très récent arrêt daté du 28 janvier 2021, la Cour Constitutionnelle a rejeté le critère distinctif de 25 km/h pour l’obligation d’assurance. La Cour déclare qu’il n’est pas raisonnable que tous les véhicules autres que les cyclomoteurs de la classe A soient exemptés de l’obligation d’assurance, quelle que soit leur masse, sur la seule base de leur vitesse. La Cour estime donc erroné que, par exemple, un vélo électrique, qui souvent ne diffère pas beaucoup en masse d’un cyclomoteur de classe A, ne doive pas être assuré, uniquement en raison de sa vitesse.

Il est possible qu’à la suite de cet arrêt, toutes sortes de véhicules propulsés qui roulent de manière autonome, même s’ils ne peuvent pas dépasser une vitesse de 25 km/h, devront être obligatoirement être assurés.

Cela impliquerait également que les conducteurs de ces véhicules à moteur ne seront plus considérés comme des ‘usagers faible de la route’ et ne pourront donc plus bénéficier du régime d’indemnisation légale automatique prévu par la loi RC auto. Cependant, il s’agit de l’une des principales raisons qui a incité le législateur en 2019 à opter pour une exclusion de l’obligation d’assurance…

Il reste donc à voir comment le législateur va réagir à cela.

Les nouvelles formes de mobilité sont bien sûr à saluer, mais nous pensons qu’il en va de même pour une assurance adéquate. Après tout, les vélos électriques ou les trottinettes se déplacent à des vitesses considérables, de sorte que les accidents ne sont pas exclus.

Si vous êtes victime d’un accident avec par exemple un vélo électrique, vous pouvez vous retrouver les mains vides si aucun assureur n’intervient ou si la partie responsable est insolvable ou inconnue.

Le Fonds commun de garantie ne pourra pas non plus apporter son aide dans un tel cas, car ce fonds n’intervient que dans les accidents avec un véhicule automoteur assuré, au sens de la loi RC auto.

Nous vous conseillons donc de vous assurer pour tout ce qui concerne la responsabilité civile et la protection juridique !

Nous assurerons le suivi de cette question pour vous et nous sommes bien sûr toujours disponibles pour toute information ou question supplémentaire.

[1] Cette modification de la loi n’est pas encore entrée en vigueur

——————————————–

Sind Elektrofahrräder und E-Scooter bald doch pflichtversichert?

In den letzten Jahren haben verschiedene alternative Mobilitätsformen ihren Weg in den Straßenverkehr gefunden. Elektrofahrräder, Elektroscooter und Speed-Pedelecs sind aus dem Straßenbild nicht mehr wegzudenken. Die Rechtslandschaft musste sich an diese neuen Formen der Mobilität anpassen.

Es stellt sich die Frage nach der Versicherung dieser “neuen” Fortbewegungsarten.

Die Antwort auf diese Frage findet sich im Gesetz über die obligatorische Haftpflichtversicherung für Motorfahrzeuge, dem sogenannten WAM-Gesetz.

Das WAM-Gesetz schreibt vor, dass in Belgien nur Kraftfahrzeuge zugelassen sind, für die eine Haftpflichtversicherung besteht. Ein Kraftfahrzeug ist definiert als “ein auf dem Boden fahrendes Fahrzeug, das durch eine mechanische Kraft angetrieben werden kann, ohne an Schienen befestigt zu sein”.

Eine strenge Lesart dieser Definition hätte bedeutet, dass auch Elektrofahrräder, Rollstühle, Scooter etc. unter die Versicherungspflicht fallen würden.

Dies wurde durch einen gesetzgeberischen Eingriff im Jahr 2019 verhindert. Daraufhin wurde ein neuer Artikel 2bis in das WAM-Gesetz eingefügt, durch den Kraftfahrzeuge, die aufgrund mechanischer Gewalt nicht schneller als 25 km/h fahren können, nicht pflichtversichert werden müssen.

Ein Gesetz wäre jedoch kein Gesetz, wenn es keine Ausnahmen gäbe. Ein Moped der Klasse A, das ebenfalls mit einer Höchstgeschwindigkeit von 25 km/h fahren darf, sollte pflichtversichert sein. Ein Moped gilt aufgrund der Kombination aus Geschwindigkeit und Masse als gefährlicher.

Eine sehr aktuelle Gesetzesänderung brachte eine zusätzliche Ausnahme.  Das Kriterium der Geschwindigkeit führte dazu, dass Fahrzeuge wie Kräne, Gabelstapler usw. nicht pflichtversichert waren. Dies widersprach jedoch der Zielsetzung des Gesetzgebers. Letzte Woche wurde daher Art. 2bis nochmals in dem Sinne geändert, dass auch “Kraftfahrzeuge, die zu anderen Zwecken als der bloßen Fortbewegung bestimmt sind”, pflichtversichert sein müssen.

Lange Zeit galt die Regel: Wenn ein Fahrzeug sich selbst fortbewegen kann und schneller als 25 km/h fährt, dann ist der Halter des Fahrzeugs verpflichtet, eine Haftpflichtversicherung abzuschließen. Ausnahme von dieser Regel war lange Zeit: die Mopedklasse A und seit kurzem auch die “Werkzeuge”.

In einem sehr aktuellen Urteil vom 28. Januar 2021 hat das Bundesverfassungsgericht auch das Unterscheidungskriterium von 25 km/h für die Versicherungspflicht gekippt. Der Gerichtshof stellt fest, dass es nicht zumutbar ist, dass alle anderen Fahrzeuge als Mopeds der Klasse A unabhängig von ihrer Masse allein aufgrund ihrer Geschwindigkeit von der Versicherungspflicht ausgenommen werden. Das Bundesverfassungsgericht hält es daher für falsch, dass z.B. ein Elektrofahrrad, das sich in seiner Masse oft nicht wesentlich von einem Moped der Klasse A unterscheidet, allein wegen seiner Geschwindigkeit nicht versichert werden muss.

Es ist möglich, dass als Folge dieses Urteils alle Arten von selbstfahrenden Geräten, auch wenn sie eine Geschwindigkeit von 25 km/h nicht überschreiten können, versichert werden müssen.

Dies würde auch bedeuten, dass die Fahrer dieser Kraftfahrzeuge nicht mehr als “gefährdete Verkehrsteilnehmer” angesehen werden und daher nicht mehr von der automatischen gesetzlichen Entschädigungsregelung profitieren können, die das WAM-Gesetz für sie vorsieht. Dies war jedoch einer der Hauptgründe im Jahr 2019, sich für einen Ausschluss von der Versicherungspflicht zu entscheiden…

Es bleibt also abzuwarten, wie der Gesetzgeber darauf reagieren wird.

Die neuen Formen der Mobilität sind natürlich zu begrüßen, aber wir sind der Meinung, dass dies auch für deren adäquate Versicherung gilt. Immerhin fahren Elektrofahrräder oder -roller mit beachtlichen Geschwindigkeiten, so dass Unfälle nicht ausgeschlossen werden können.

Wenn Sie dann Opfer eines Unfalls werden, an dem z. B. ein Pedelec beteiligt ist, stehen Sie möglicherweise mit leeren Händen da, wenn kein Versicherer einspringt oder der Verursacher insolvent oder unbekannt ist.

Auch der Gemeinschaftsgarantiefonds wird in einem solchen Fall nicht helfen, da er nur
bei Unfällen mit einem versicherten Kraftfahrzeug im Sinne des WAM-Gesetzes eingreift.

Wir raten Ihnen daher, sich für alles zu versichern, sowohl in Bezug auf die Haftpflicht als auch auf die Prozesskostenhilfe!

Wir werden diese Angelegenheit für Sie weiterverfolgen und stehen natürlich jederzeit für weitere Informationen oder Fragen zur Verfügung.

——————————————-

Will electric bicycles and scooters soon be subject of compulsory insurance after all?

In recent years, various alternative forms of mobility have been introduced to road traffic. Electric bicycles, scooters and speed pedelecs have become part of the everyday public scene. The legal framework has had to be adapted to these new forms of mobility.

The question arises about the insurance of these ‘new’ ways of moving around.

The answer to this question can be found in the law on compulsory liability insurance for motor vehicles.

This law stipulates that only motor vehicles whose civil liability is insured, are allowed in Belgium. A motor vehicle is defined as ‘a ride or vehicle, intended to move on the ground and which can be driven by a mechanical force, without being attached to rails’.

A strict reading of this definition would have meant that electric bicycles, wheelchairs, scooters etc. would also fall under the insurance obligation.

This was prevented by a legislative interference in 2019. A new article 2bis was added to the law, as a result of which motor vehicles that cannot travel faster than 25 km/h due to mechanical force do not have to be compulsorily insured.

However, a law would hardly be a law if there weren’t any exceptions to it. A class A moped, which can also travel at a maximum speed of 25 km/h, must be insured. A moped is considered more dangerous due to the combination of its speed and its mass.

A very recent change in the law brought about an additional exception. The criterion of speed meant that vehicles such as cranes, forklift trucks etc. were not compulsorily insured. However, this went against the legislator’s objective. Last week, article 2bis was therefore once again amended in the sense that ‘motor vehicles that are intended for purposes other than mere travel’ also have to be compulsorily insured.

So for a long time the general rule was: if a vehicle can propel itself and if it can travel faster than 25 km/h, then the owner of the vehicle is obliged to take out third-party insurance. The exception to this rule was for a long time: the moped class A and recently also the ‘machinery vehicles’.

In a very recent judgment of the 28th of January 2021, the Constitutional Court overturned the distinguishing criterion of 25 km/h for the insurance obligation. The Court states that it is not reasonable for all vehicles other than class A mopeds to be exempt from the insurance obligation, regardless of their mass, purely on the basis of their speed. The court therefore considers it wrong that for example an electric bicycle, which often does not differ much in mass from a class A moped, does not have to be insured solely because of its speed.

It is possible that as a result of this judgment all kinds of self-propelled vehicles, even if they cannot exceed a speed of 25 km/h, will have to be compulsorily insured after all.

This would also imply that the drivers of these motor vehicles would no longer be regarded as ‘vulnerable road users’ and would therefore no longer be able to benefit from the automatic legal compensation scheme provided for by the law. However, this was one of the main reasons in 2019 to opt for an exclusion from the insurance obligation…

So it remains to be seen how the legislator will respond to this legal matter.

The new forms of mobility are of course to be welcomed, but we believe that an adequate insurance is equally important. After all, electric bicycles or scooters can reach considerable speeds, so accidents are not out of the question.

If one then becomes the victim of an accident with, for example, an electric bicycle, one may be left empty-handed if no insurer intervenes or if the liable party is insolvent or rests unknown.

The Joint Guarantee Fund will also not be able to help in such a case, as it only intervenes in accidents involving an insured motor vehicle within the meaning of the law.

We therefore recommend that you insure yourself for everything, both in terms of civil liability and legal aid!

We will follow up on this legal matter for you and are, of course, always available for additional information or questions.

————————————–

PDF

UPDATE CASHBETALINGEN

 

In België worden cashbetalingen meer en meer beperkt door de wet. Terwijl de trend zich voortzet naar een “cashless society”, blijft een cashsysteem voorlopig toch nog onmisbaar. 

Al sinds de preventieve witwaswet van 11 januari 1993[1] werden in België beperkingen van cashbetalingen opgelegd. Deze wet werd bij opeenvolgende wetswijzigingen ingrijpend gewijzigd.

De huidige wet van 18 december 2017[2] bepaalt de tarieven voor de betalingen in contanten. Deze wet is van toepassing op personen die handelen in goederen wanneer zij betalingen in contanten verrichten of ontvangen, alsook op de betaling van dienstprestaties die geleverd worden door een dienstverstrekker.[3] Een professional in de zin van deze wet is “elke persoon die geen consument is, met name de ondernemingen en de rechtspersonen, met inbegrip van vzw’s”.

Deze wet legt een algemene cash-drempel van € 3.000,00 vast.[4] Deze beperking geldt voor álle betalingen en schenkingen in het kader van een verrichting of een geheel van verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan.[5] Met de woorden “verrichtingen waartussen een verband bestaat” bedoelt de wetgever dat het toegelaten maximum geldt voor het geheel van de schuld wanneer een schuld in meerdere keren betaald wordt en wanneer er tussen meerdere schulden een verband bestaat.

 

Voorbeelden:

– Wanneer het contract tussen een consument en een bouwonderneming bepaalt dat het totaalbedrag wordt betaald in 4 schijven, mag de consument maximaal € 3.000,00 contant betalen.

– Wanneer een kleinhandelaar elke dag goederen bij zijn groothandelaar aankoopt, mag de klant € 3.000,00 contant betalen 

 Deze algemene drempel is niet van toepassing op de verkoop van onroerende goederen (vastgoedsector), op consumenten onderling en op bepaalde financiële instellingen zoals banken.[6]

Wat betreft de vastgoedsector, is het betalen in cash steeds verboden.[7] Betalingen mogen slechts gebeuren per storting of per cheque.[8] Het gaat hier uitsluitend over de verkoop van een onroerend goed.[9] Dit verbod geldt dus niet wanneer u uw woning gaat bouwen of verbouwen.

Wat betreft de verkoop of dienstverlening tussen consumenten onderling en met bepaalde financiële instellingen geldt er geen beperking op de cashbetalingen, behalve bij de verkoop van een onroerend goed (geen betaling in contanten) en bij de openbare verkoop van roerende goederen (€ 3.000,00).

Er geldt een bijzondere regeling in het kader van edele metalen (goud, platina, zilver en palladium), oudere metalen en koperen kabels:[10]

– In geval van een openbare verkoop geldt nog steeds de drempel van € 3.000,00.

– In geval van een onderhandse verkoop mag de verkoper geen cash geld mag ontvangen van de koper die geen consument is (b2b verhouding).

– In geval van een onderhandse verkoop mag de consument slechts € 500,00 cash geld ontvangen van de koper (c2b verhouding).

– In geval van een onderhandse verkoop mag de verkoper € 3.000,00 ontvangen van de koper die een consument is (b2c verhouding).

– In geval van een onderhandse verkoop tussen consumenten geldt er geen beperking in cashbetalingen.

Overtredingen op deze regels moeten aangeven bij de cel voor financiële informatieverwerking of CFI.[11] In geval van overtreding kan een boete worden opgelegd aan de partijen met een absoluut maximum van € 1.800.000. De boete mag nooit meer bedragen dan 10% van de betaling of de schenking.[12] De Algemene Directie Controle & Bemiddeling van de FOD Economie ziet toe op de naleving van bovenstaande regels.[13] Zij voeren hiertoe regelmatig controles uit. Ter vervulling van hun opdracht mogen de controleurs alle boekhoudkundige en commerciële documenten van handelaren of dienstverleners inkijken.

De betaling van het loon in cash geld wordt ook beperkt.[14] Artikel 5 van de Loonsbeschermingswet[15] zoals gewijzigd bij wet van 23 augustus 2015[16], regelt de betalingswijze van het loon. Vanaf 1 oktober 2016 moet het loon in giraal geld (postassignatie, circulaire cheque of overschrijving op een bank- of postrekening[17]) worden betaald. De werknemer heeft het recht te kiezen welke betalingswijze wordt gehanteerd.

Hierop geldt een uitzondering. Het loon kan evenwel van hand tot hand of cash worden uitbetaald, voor zover deze modaliteit is bepaald bij een in een paritair orgaan gesloten collectieve arbeidsovereenkomst, of door een impliciet akkoord of een gebruik in de sector.[18]

Het KB-besluit van 26 december 2015[19] bepaalt hoe een sectoraal impliciet akkoord of een sectoraal gebruik over de uitbetaling van hand tot hand wordt vastgesteld en bekendgemaakt.

Wanneer een betaling van hand tot hand is toegelaten, moet de werkgever een kwitantie van deze uitbetaling ter ondertekening voorleggen aan de werknemer.

Op grond van artikel 47bis Loonbeschermingswet wordt het loon beschouwd als niet uitbetaald wanneer de werkgever de verplichting van de girale betaling overtreedt.

(https://www.jubel.be/sinds-oktober-verbod-uitbetaling-loon-cash/ ; https://www.jubel.be/handje-contantje-loon-betalen-serieus-risico/)

De mogelijkheid voor de ondernemingen en vrije beroepers van de afronding van het kasticket is ook een beperking op cashbetalingen, meer specifiek het gebruik van 1 en 2 eurocent te verminderen.[20] Ondernemingen en vrije beroepers mogen vanaf 1 oktober 2014[21] het totaalbedrag dat de consument hen moet betalen, afronden tot op 5 eurocent. De afronding geldt enkel voor betalingen in cash, niet voor elektronische betalingen. Wanneer handelaars die afrondingsregels toepassen, moeten zij dit duidelijk aangeven door middel van een pictogram.[22]

 

In de praktijk:

(a) Het totaalbedrag eindigt op 1, 2, 6 of 7 cent? Het bedrag zal worden afgerond naar het dichtstbijzijnde lagere veelvoud van 5 cent: € 56,32 moet worden afgerond naar € 56,30.

(b) Het totaalbedrag eindigt op 3, 4, 8 of 9 cent? Het bedrag zal worden afgerond naar het dichtstbijzijnde hogere veelvoud van 5 cent: € 56,33 moet worden afgerond naar € 56,35.

(https://www.test-aankoop.be/familie-prive/supermarkten/dossier/uw-rechten-in-de-supermarkt-1/met-cash-betalen ; https://www.hln.be/geld/consument/cashbetalingen-afronden-tot-op-5-cent-wordt-verplicht~a3a0240b/)

In principe zijn cash, bankbiljetten en munten een wettig betaalmiddel. Stilaan maakt de trend zich om cash geld te weigeren (in de horeca, apothekers enzovoort). Eén van de redenen is de veiligheid (bv. overvallen vermijden). Hierover bestaat discussie. Er wordt een afweging gemaakt tussen het recht van een handelaar om cashbetalingen te weigeren en het keuzerecht van de consument tussen contant of digitaal betalen. (https://www.bruzz.be/samenleving/no-cash-doet-intrede-brusselse-horeca-2019-05-10 ; https://www.hln.be/in-de-buurt/gent/omdat-cash-nergens-meer-aanvaard-wordt-komen-daklozen-in-de-problemen~a316373f/ ; https://www.hln.be/nieuws/binnenland/cd-v-wil-handelaars-verplichten-om-overal-elektronisch-betaalmiddel-te-aanvaarden~a56687d7/)

 Het valt niet te ontkennen dat cashbetalingen geleidelijk aan minder en minder evident worden. In principe is de toegelaten maximumgrens voor betalingen in contanten vastgelegd op € 3.000,00 en moet het loon in giraal geld worden betaald. Hierop gelden bovenvermelde uitzonderingen.

Er zijn geen wetsbepalingen die de handelaar het recht geven cashbetalingen te weigeren of de handelaar verplichten om een elektronisch betaalmiddel te aanvaarden. Er moet een goed evenwicht gevonden en gezocht worden tussen de belangen van de handelaar (deze kan bijvoorbeeld niet geneigd zijn om cash aan te nemen wegens veiligheidsoverwegingen) en anderzijds moet er ingegaan worden op de wens van de consument om al dan niet met cash te betalen.

Besluit:

Het valt te verwachten dat ook  België verder evolueert naar “een cashless society”.

Auteurs: Joost Peeters, Lieselotte Vrints en Roxanne Sleeckx

 

[1] Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, BS 9 februari 1993.

[2] De wet van 18 december 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, BS 6 oktober 2017. (hierna: ‘antiwitwaswet’)

[3] Art. 5 antiwitwaswet 2017.

[4] Art. 67, § 2 antiwitwaswet 2017.

[5] Art. 67, § 2, eerste lid antiwitwaswet 2017.

[6] Art. 67, § 2 antiwitwaswet 2017. Wat betreft de laatste uitzondering gaat het over de entiteiten bedoeld in artikel 5, §1, 1°, 3°, 4°, 6°, 7°, 10° en 16° antiwitwaswet 2017.

[7] Art. 66, § 1 antiwitwaswet 2017.

[8] Art. 66, § 2 antiwitwaswet 2017.

[9] Art. 66 antiwitwaswet 2017.

[10] Art. 67, § 2 antiwitwaswet 2017. Zie definitie van consument in art. 67, § 1, 1° antiwitwaswet 2017; J. DE SMEDT, “Grondwettelijk Hof nr. 141/2019, 17 oktober 2019 (vzw Federatie van de Belgische recuperatie van Ferro- en Non-Ferro Metalen e.a.)” NJW 2020, nr. 427, 631.

[11] Art. 47 antiwitwaswet.

[12] Art. 137 antiwitwaswet.

[13] Art. 109 antiwitwaswet.

[14] X, “Loon”, NJW 2016, nr. 336, 104-105; N. MERTENS, “In welke sectoren mag men het loon nog cash betalen?”, SOCWEG 2017, alf. 13, 14-15.

[15] Wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, BS 30 april 1965.

[16] Wet van 23 augustus 2015 tot wijziging van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers wat de uitbetaling van het loon betreft, BS 1 oktober 2015.

[17] Art. 1 KB van 5 maart 1986 houdende nadere regelen betreffende de uitbetaling van het loon in giraal geld en de overdracht van of het beslag op het tegoed van de bank- of de postchequerekening waarop het loon van de werknemer wordt overgeschreven, BS 21 maart 1986.

[18] Art. 5 Loonbeschermingswet.

[19] Koninklijk Besluit van 26 december 2015 tot vaststelling van de nadere regels voor het vaststellen en bekendmaken van een sectoraal impliciet akkoord of een sectoraal gebruik inzake de uitbetaling van het loon van hand tot hand, BS 19 januari 2016.

[20] X., “Kasticket afronden”, Juristenkrant 2014, afl. 295, 2; X., “Afronding kasticket tot op 5 eurocent”, NJW 2014, afl. 309, 734.

[21] Koninklijk Besluit van 22 september 2014 houdende de de inwerkingtreding en de uitvoering van sommige bepalingen van boek VI, XIV en XV van het Wetboek van economisch recht, met betrekking tot de afronding van betalingen in euro, BS 25 september 2014.

[22] X., “Afronding kasticket tot op 5 eurocent”, NJW 2014, nr. 309, 734.

—————————————-

LES PAIEMENTS EN ESPÈCES

En Belgique, les paiements en espèces sont de plus en plus limités par la loi. Si la tendance à une “société sans cash” se poursuit, un système avec cash reste indispensable. 

Des restrictions sur les paiements en espèces ont été imposées en Belgique depuis la loi préventive sur le blanchiment d’argent du 11 janvier 1993[1]. Cette loi a été substantiellement modifiée par des amendements législatifs successifs.

La loi actuelle du 18 décembre 2017[2] fixe les taux pour les paiements en espèces. Cette loi s’applique aux personnes qui font du commerce de marchandises lorsqu’elles effectuent ou reçoivent des paiements en espèces, ainsi qu’au paiement de services fournis par un prestataire de services.[3] Un professionnel au sens de la présente loi est “toute personne qui n’est pas un consommateur, notamment les entreprises et les personnes morales, y compris les organisations sans but lucratif”.

Cette loi fixe un seuil général de 3 000,00 euros en espèces.[4] Cette limite s’applique à tous les paiements et dons effectués dans le cadre d’une transaction ou d’un ensemble de transactions entre lesquelles il semble y avoir un lien.[5] Par les mots “transactions entre lesquelles il existe un lien”, le législateur veut dire que la limite maximale autorisée s’applique à l’ensemble de la dette lorsqu’une dette est payée en plusieurs versements et lorsqu’il existe un lien entre plusieurs dettes.

Exemples :

– Lorsque le contrat entre un consommateur et une entreprise de construction stipule que le montant total est payé en 4 versements, le consommateur peut payer un maximum de 3 000,00 € en espèces.

– Si un détaillant achète des marchandises à son grossiste tous les jours, le client peut payer 3 000,00 € en espèces. 

Ce seuil général ne s’applique pas à la vente de biens immobiliers (secteur immobilier), aux consommateurs entre eux et à certains établissements financiers tels que les banques.[6] 

En ce qui concerne le secteur immobilier, le paiement en espèces est toujours interdit.[7] Les paiements ne peuvent être effectués que par dépôt ou par chèque.[8] Cela ne concerne que la vente de biens immobiliers.[9] Cette interdiction ne s’applique donc pas lorsque vous allez construire ou rénover votre maison.

En ce qui concerne la vente ou la prestation de services entre consommateurs et avec certaines institutions financières, il n’y a pas de restriction sur les paiements en espèces, sauf pour la vente de biens immobiliers (pas de paiement en espèces) et la vente publique de biens mobiliers (3 000,00 €).

Il existe une règle spéciale pour les métaux précieux (or, platine, argent et palladium), les métaux plus anciens et les câbles en cuivre:[10]

– Dans le cas d’une vente publique, le seuil de 3 000,00 € s’applique toujours.

– Dans le cas d’une vente privée, le vendeur ne peut pas recevoir d’argent liquide de l’acheteur qui n’est pas un consommateur (b2b).

– Dans le cas d’une vente privée, le consommateur ne peut recevoir de l’acheteur que 500,00 € en espèces (c2b).

– Dans le cas d’une vente privée, le vendeur peut recevoir 3 000,00 € en espèces de l’acheteur qui est un consommateur (b2c).

– Dans le cas d’une vente privée entre consommateurs, il n’y a pas de limitation des paiements en espèces.

Toute violation de ces règles doivent être signalées à la cellule de traitement des informations financières ou à la CTIF.[11]  En cas d’infraction, une amende peut être imposée aux parties avec un maximum absolu de 1.800.000 €. L’amende ne peut jamais dépasser 10 % du paiement ou du don.[12]  La Direction générale Contrôle & Médiation du Service public fédéral Economie veille au respect des règles ci-dessus.[13]  À cette fin, Elle procède à des contrôles réguliers. Afin de remplir leur mission, les commissaires aux comptes peuvent consulter tous les documents comptables et commerciaux des commerçants ou des prestataires de services.

Le paiement des salaires en espèces est également limité.[14] L’article 5 de la loi sur la protection[15] des salaires, telle que modifiée par la loi du 23 août 2015[16], réglemente le mode de paiement des salaires. À partir du 1er octobre 2016, les salaires doivent être payés en monnaie scripturale (virement postal, chèque circulaire ou transfert sur un compte bancaire ou postal[17]). L’employé a le droit de choisir le mode de paiement utilisé.

Il y a une exception à cette règle. Les salaires et traitements peuvent toutefois être payés manuellement ou en espèces, à condition que cette modalité soit déterminée par une convention collective conclue par un organisme paritaire, ou par un accord implicite ou une pratique du secteur.[18]

L’arrêté royal du 26 décembre 2015[19] détermine comment un accord implicite sectoriel ou une pratique sectorielle sur le paiement de main à main est déterminé et publié.

Lorsqu’un paiement de main à main est autorisé, l’employeur doit présenter un reçu de ce paiement à l’employé pour signature.

En vertu de l’article 47bis de la loi sur la protection des salaires, le salaire est réputé ne pas avoir été versé si l’employeur viole l’obligation de payer à la main. (https://www.jubel.be/sinds-oktober-verbod-uitbetaling-loon-cash/ ; https://www.jubel.be/handje-contantje-loon-betalen-serieus-risico/)

La possibilité pour les entreprises et les professionnels d’arrondir le ticket de caisse est également une restriction aux paiements en espèces, plus précisément pour réduire l’utilisation de 1 et 2 centimes d’euro.[20]  À partir du 1er octobre 2014[21], les entreprises et les professionnels peuvent arrondir le montant total que les consommateurs doivent leur verser jusqu’à 5 centimes d’euro. L’arrondissement ne s’applique qu’aux paiements en espèces, et non aux paiements électroniques. Lorsque les opérateurs appliquent les règles de l’arrondi, ils doivent l’indiquer clairement au moyen d’un pictogramme.[22] 

En pratique :

(a) Le montant total se termine à 1, 2, 6 ou 7 centimes ? Le montant sera arrondi au multiple inférieur de 5 cents le plus proche : 56,32 euros doivent êt
re arrondis à 56,30 euros.

(b) Le montant total se termine à 3, 4, 8 ou 9 centimes ? Le montant sera arrondi au multiple de 5 cents supérieur le plus proche : 56,33 euros doivent être arrondis à 56,35 euros.

(https://www.test-aankoop.be/familie-prive/supermarkten/dossier/uw-rechten-in-de-supermarkt-1/met-cash-betalen ; https://www.hln.be/geld/consument/cashbetalingen-afronden-tot-op-5-cent-wordt-verplicht~a3a0240b/)  

 

En principe, les espèces, les billets de banque et les pièces sont des moyens de paiement légaux. Progressivement, la tendance est de refuser l’argent liquide (dans l’hôtellerie, les pharmacies, etc.). L’une des raisons est la sécurité (par exemple, éviter les vols). Il y a des discussions à ce sujet. Un équilibre est trouvé entre le droit du commerçant de refuser les paiements en espèces et le droit du consommateur de choisir entre un paiement en espèces ou un paiement numérique. (https://www.bruzz.be/samenleving/no-cash-doet-intrede-brusselse-horeca-2019-05-10 ; https://www.hln.be/in-de-buurt/gent/omdat-cash-nergens-meer-aanvaard-wordt-komen-daklozen-in-de-problemen~a316373f/ ; https://www.hln.be/nieuws/binnenland/cd-v-wil-handelaars-verplichten-om-overal-elektronisch-betaalmiddel-te-aanvaarden~a56687d7/)

 

Il est indéniable que les paiements en espèces deviennent progressivement de moins en moins évidents. En principe, la limite maximale autorisée pour les paiements en espèces est fixée à 3 000,00 € et les salaires doivent être payés en monnaie scripturale. Les exceptions ci-dessus s’appliquent.

Il n’existe pas de dispositions légales autorisant le commerçant à refuser les paiements en espèces ou l’obligeant à accepter un moyen de paiement électronique. Il faut trouver et rechercher un équilibre adéquat entre les intérêts du commerçant (par exemple, il peut être réticent à accepter des espèces pour des raisons de sécurité) et le désir du consommateur de payer ou de ne pas payer en espèces.

Conclusion :

Il faut s’attendre à ce que la Belgique évolue encore vers une “société sans cash”.

Auteurs : Joost Peeters, Lieselotte Vrints et Roxanne Sleeckx

[1] Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, BS 9 februari 1993.

[2] De wet van 18 december 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, BS 6 oktober 2017. (hierna: ‘antiwitwaswet’)

[3] Art. 5 antiwitwaswet 2017.

[4] Art. 67, § 2 antiwitwaswet 2017.

[5] Art. 67, § 2, eerste lid antiwitwaswet 2017.

[6] Art. 67, § 2 antiwitwaswet 2017. Wat betreft de laatste uitzondering gaat het over de entiteiten bedoeld in artikel 5, §1, 1°, 3°, 4°, 6°, 7°, 10° en 16° antiwitwaswet 2017.

[7] Art. 66, § 1 antiwitwaswet 2017.

[8] Art. 66, § 2 antiwitwaswet 2017.

[9] Art. 66 antiwitwaswet 2017.

[10] Art. 67, § 2 antiwitwaswet 2017. Zie definitie van consument in art. 67, § 1, 1° antiwitwaswet 2017; J. DE SMEDT, “Grondwettelijk Hof nr. 141/2019, 17 oktober 2019 (vzw Federatie van de Belgische recuperatie van Ferro- en Non-Ferro Metalen e.a.)” NJW 2020, nr. 427, 631.

[11] Art. 47 antiwitwaswet.

[12] Art. 137 antiwitwaswet.

[13] Art. 109 antiwitwaswet.

[14] X, “Loon”, NJW 2016, nr. 336, 104-105; N. MERTENS, “In welke sectoren mag men het loon nog cash betalen?”, SOCWEG 2017, alf. 13, 14-15.

[15] Wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, BS 30 april 1965.

[16] Wet van 23 augustus 2015 tot wijziging van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers wat de uitbetaling van het loon betreft, BS 1 oktober 2015.

[17] Art. 1 KB van 5 maart 1986 houdende nadere regelen betreffende de uitbetaling van het loon in giraal geld en de overdracht van of het beslag op het tegoed van de bank- of de postchequerekening waarop het loon van de werknemer wordt overgeschreven, BS 21 maart 1986.

[18] Art. 5 Loonbeschermingswet.

[19] Koninklijk Besluit van 26 december 2015 tot vaststelling van de nadere regels voor het vaststellen en bekendmaken van een sectoraal impliciet akkoord of een sectoraal gebruik inzake de uitbetaling van het loon van hand tot hand, BS 19 januari 2016.

[20] X., “Kasticket afronden”, Juristenkrant 2014, afl. 295, 2; X., “Afronding kasticket tot op 5 eurocent”, NJW 2014, afl. 309, 734.

[21] Koninklijk Besluit van 22 september 2014 houdende de de inwerkingtreding en de uitvoering van sommige bepalingen van boek VI, XIV en XV van het Wetboek van economisch recht, met betrekking tot de afronding van betalingen in euro, BS 25 september 2014.

[22] X., “Afronding kasticket tot op 5 eurocent”, NJW 2014, nr. 309, 734.

————————————-

UPDATE: BARZAHLUNGEN

In Belgien werden Barzahlungen zunehmend per Gesetz eingeschränkt. Während der Trend zur “bargeldlosen Gesellschaft” anhält, bleibt ein Bargeldsystem unverzichtbar. 

Seit dem Gesetz zur Verhinderung von Geldwäsche vom 11. Januar 1993 gibt es in Belgien Beschränkungen für Barzahlungen. Dieses Gesetz wurde durch aufeinanderfolgende Gesetzes
änderungen grundlegend geändert.

Das aktuelle Gesetz vom 18. Dezember 2017 legt die Höhe der zulässigen Barzahlungen fest. Dieses Gesetz gilt für Personen, die mit Waren handeln, wenn sie Barzahlungen leisten oder empfangen, sowie für die Bezahlung von Dienstleistungen, die von einem Dienstleister erbracht werden.  Unternehmer im Sinne dieses Gesetzes ist “jede Person, die nicht Konsument ist, insbesondere Unternehmen und juristische Personen, einschließlich Non-Profit-Organisationen”.

Dieses Gesetz legt eine allgemeine Bargeldgrenze von 3.000 EUR fest.  Dieses Limit gilt für alle Zahlungen und Spenden im Rahmen einer Transaktion oder einer Reihe von Transaktionen, die miteinander verbunden scheinen.  Mit den Worten “Transaktionen, zwischen denen eine Verbindung besteht” meint der Gesetzgeber, dass die zulässige Höchstgrenze für die gesamte Schuld gilt, wenn eine Schuld in mehreren Raten gezahlt wird und wenn eine Verbindung zwischen mehreren Schulden besteht.

Beispiele:

– Wenn der Vertrag zwischen einem Konsument und einem Bauunternehmen vorsieht, dass der Gesamtbetrag in 4 Raten gezahlt wird, kann der Verbraucher maximal 3.000,00 EUR in bar bezahlen.

– Wenn ein Einzelhändler jeden Tag Waren bei seinem Großhändler kauft, darf der Kunde 3.000 EUR in bar bezahlen. 

Dieser allgemeine Grenzwert gilt nicht für den Verkauf von Grundstücken (Immobiliensektor), an Konsumenten untereinander und an bestimmte Finanzinstitute wie Banken. 

Im Immobilienbereich ist die Zahlung in bar grundsätzlich verboten.  Zahlungen können nur durch Einzahlung oder Scheck erfolgen.  Dies gilt nur für den Verkauf einer Immobilie.  Dieses Verbot gilt nicht, wenn Sie Ihr Haus bauen oder renovieren.

Bei Verkäufen oder Dienstleistungen zwischen Konsumenten und mit bestimmten Finanzinstituten gibt es keine Beschränkung für Barzahlungen, außer beim Verkauf einer Immobilie (keine Barzahlung) und beim öffentlichen Verkauf von beweglichen Gütern (3.000,00 EUR).

Eine Sonderregelung gilt im Rahmen von Edelmetallen (Gold, Platin, Silber und Palladium), Altmetallen und Kupferkabeln:

– Im Falle eines öffentlichen Verkaufs gilt weiterhin der Grenzwert von 3.000,00 EUR.

– Bei einem Privatverkauf darf der Verkäufer vom Käufer, der kein Konsument ist, kein Bargeld erhalten (B2B-Verhältnis).

– Im Falle eines Privatverkaufs darf der Konsument vom Käufer nur 500,00 EUR in bar erhalten (c2b-Verhältnis).

– Im Falle eines Privatverkaufs kann der Verkäufer vom Käufer, der ein Konsument ist, 3.000 EUR erhalten (b2c-Beziehung).

– Im Falle eines Privatverkaufs zwischen Konsumenten gibt es keine Beschränkung für Barzahlungen.

Verstöße gegen diese Regeln müssen an dem CTIF-CFI gemeldet werden.  Im Falle eines Verstoßes kann gegen die Parteien ein Bußgeld mit einem absoluten Höchstbetrag von 1.800.000 EUR verhängt werden. Die Geldbuße darf niemals 10 % der Zahlung oder Spende übersteigen.  Die Generaldirektion für Kontrolle & Vermittlung des FÖD Wirtschaft sorgt für die Einhaltung der oben genannten Regeln.  Zu diesem Zweck führen sie regelmäßige Inspektionen durch. Um ihre Aufgabe zu erfüllen, können die Inspektoren alle Buchhaltungs- und Geschäftsunterlagen der Händler oder Dienstleister einsehen.

Auch die Auszahlung von Löhnen in bar ist eingeschränkt.  Artikel 5 des Lohnschutzgesetzes in der Fassung des Gesetzes vom 23. August 2015, regelt die Art und Weise der Lohnauszahlung. Ab dem 1. Oktober 2016 müssen Löhne in Buchgeld (Postversand, Rundschreiben oder Überweisung auf ein Bank- oder Postkonto ) bezahlt werden. Der Mitarbeiter hat das Recht, die Art der Bezahlung zu wählen.

Es gibt eine Ausnahme von dieser Regel. Das Gehalt kann jedoch in bar oder per Hand ausgezahlt werden, sofern diese Methode in einem von einem gemeinsamen Gremium abgeschlossenen Tarifvertrag oder durch eine stillschweigende Vereinbarung oder einen Brauch in der Branche vorgesehen ist.

Der Königliche Erlass vom 26. Dezember 2015 legt fest, wie eine sektorale stillschweigende Vereinbarung oder ein sektoraler Brauch bezüglich der Bezahlung von Hand zu Hand festgelegt und bekannt gegeben wird.

Wenn eine Zahlung von Hand zu Hand erlaubt ist, muss der Arbeitgeber dem Arbeitnehmer eine Quittung über diese Zahlung zur Unterschrift vorlegen.

Gemäß Art. 47bis des Lohnschutzgesetzes gilt der Lohn als nicht gezahlt, wenn der Arbeitgeber gegen die Verpflichtung zur bargeldlose Zahlung verstößt.

Die Möglichkeit für Unternehmen und Gewerbetreibende, den Kassenbon aufzurunden, ist auch eine Einschränkung für Barzahlungen, genauer gesagt für die Verwendung von 1 und 2 Eurocent.  Ab dem 1. Oktober 2014 dürfen Unternehmer und Angehörige freier Berufe den Gesamtbetrag, den Verbraucher an sie zu zahlen haben, auf die nächsten 5 Eurocent aufrunden. Die Rundung gilt nur für Barzahlungen, nicht für elektronische Zahlungen. Wenn Händler diese Rundungsregeln anwenden, müssen sie dies deutlich durch ein Piktogramm anzeigen. 

In der Praxis:

(a) Der Gesamtbetrag endet mit 1, 2, 6 oder 7 Cent? Der Betrag wird auf das nächstkleinere Vielfache von 5 Cent gerundet: 56,32 EUR sollten auf 56,30 EUR gerundet werden.

(b) Der Gesamtbetrag endet mit 3, 4, 8 oder 9 Cent? Der Betrag wird auf das nächsthöhere Vielfache von 5 Cent gerundet: 56,33 EUR sollten auf 56,35 EUR gerundet werden.

Grundsätzlich sind Bargeld, Banknoten und Münzen gesetzliches Zahlungsmittel. Es gibt einen zunehmenden Trend, kein Bargeld mehr anzunehmen (in der Gastronomie, in Apotheken, etc.). Einer der Gründe ist die Sicherheit (z. B. um Diebstähle zu vermeiden). Dies ist der Gegenstand einiger Diskussionen. Es gibt eine Abwägung zwischen dem Recht eines Händlers, Barzahlungen zu verweigern, und dem Recht des Verbrauchers, zwischen Barzahlung und digitaler Zahlung zu wählen.

Es ist nicht zu leugnen, dass Barzahlungen immer seltener werden. Grundsätzlich ist die Höchstgrenze für Barzahlungen auf 3.000,00 EUR festgelegt und das Gehalt muss Buchgeld ausgezahlt werden. Es gelten die oben genannten Ausnahmen.

Es gibt keine gesetzlichen Bestimmungen, die den Händler berechtigen, Barzahlungen zu verweigern oder den Händler verpflichten, ein elektronisches Zahlungsinstrument zu akzeptieren. Es muss ein angemessenes Gleichgewicht zwischen den Interessen des Händlers (der z. B. aus Sicherheitsgründen nur ungern Bargeld annimmt) und dem Wunsch des Verbrauchers, mit Bargeld zu bezahlen oder nicht, gefunden und angestrebt werden.

Fazit:

Es ist zu erwarten, dass sich auch Belgien weiter in Richtung einer “bargeldlosen Gesellschaft” entwickeln wird.

—————————————-

UPDATE CASH PAYMENTS

In Belgium, cash payments are increasingly restricted by law. While the trend continues towards a “cashless society”, a cash system remains indispensable. 

Restrictions on cash payments have been imposed in Belgium since the Preventive Money Laundering Act of 11 January 19
93[1]. This law has been substantially amended by successive legislative amendments.

The current law of 18 December 2017[2] sets the rates for cash payments. This law applies to persons trading in goods when making or receiving payments in cash as well as to the payment of services provided by a service provider.[3] A professional within the meaning of this law is “any person who is not a consumer, in particular undertakings and legal persons, including non-profit organisations”.

This law sets a general cash threshold of €3,000.00.[4] This limit applies to all payments and donations made within the framework of a transaction or a set of transactions that appear to be linked.[5] With the words “transactions between which there is a link”, the legislator means that the maximum permitted limit applies to the whole of the debt when a debt is paid in several instalments and when there is a link between several debts.

For example:

– Where the contract between a consumer and a construction company stipulates that the total amount is to be paid in 4 instalments, the consumer may pay a maximum of €3,000.00 in cash.

– If a retailer purchases goods every day from his wholesaler, the customer may pay €3,000.00 in cash. 

 

This general threshold does not apply to the sale of immovable property (real estate sector), to consumers among themselves and to certain financial institutions such as banks.[6] 

As far as the real estate sector is concerned, payment in cash is always prohibited.[7] Payments may only be made by deposit or cheque.[8] This concerns only the sale of a property.[9] This prohibition therefore does not apply when you are going to build or renovate your property.

With regard to the sale or provision of services between consumers and with certain financial institutions, there is no restriction on cash payments, except for the sale of a property (no payment in cash) and the public sale of movable property (€ 3,000.00).

Special arrangements apply to precious metals (gold, platinum, silver and palladium), older metals and copper cables:[10]

– In the case of a public sale, the threshold of € 3,000.00 still applies.

– In the case of a private sale, the seller may not receive cash money from the buyer who is not a consumer (b2b ratio).

– In the case of a private sale, the consumer may only receive € 500.00 in cash from the buyer (c2b ratio).

– In the case of a private sale, the seller may receive € 3,000.00 cash from the buyer who is a consumer (b2c ratio).

– In case of a private sale between consumers, there is no limitation in cash payments.

 

Violations of these rules must be reported to the financial information processing cell or CTIF.[11]  In case of violation, a fine can be imposed on the parties with an absolute maximum of € 1,800,000. The fine may never exceed 10% of the payment or the donation.[12] The General Direction of Control & Mediation of the FPS Economy ensures compliance with the above rules.[13] To this end, they carry out regular checks. In order to fulfil their mission, the auditors may inspect all accounting and commercial documents of traders or service providers.

The payment of wages in cash is also restricted.[14] Article 5 of the Wage Protection Act[15], as amended by the Act of 23 August 2015[16], regulates the method of payment of the wage. As from 1 October 2016, wages must be paid in book-money (postal transfer, circular cheque or transfer to a bank or postal account[17]). The employee has the right to choose which payment method is used.

There is an exception to this. However, the wage can be paid out manually or in cash, insofar as this modality is determined by a collective labour agreement concluded in a joint body, or by an implicit agreement or a practice in the sector.[18]

The Royal Decree of 26 December 2015[19] determines how an implicit sectoral agreement or a sectoral custom on payment from hand to hand is determined and published.

When a hand to hand payment is allowed, the employer must submit a receipt of this payment to the employee for signature.

Pursuant to Section 47bis of the Wages and Salaries Protection Act, the wage is deemed not to have been paid if the employer violates the obligation to pay by giro.

(https://www.jubel.be/sinds-oktober-verbod-uitbetaling-loon-cash/ ; https://www.jubel.be/handje-contantje-loon-betalen-serieus-risico/)

The possibility for companies and professionals of rounding off the cash ticket is also a restriction on cash payments, more specifically to reduce the use of 1 and 2 euro cents.[20]  From 1 October 2014[21], businesses and professionals will be able to round off the total amount that consumers have to pay them up to 5 euro cents. Rounding will only apply to cash payments, not to electronic payments. Where traders apply rounding rules, they must clearly indicate this by means of a pictogram.[22] 

In practice:

(a) The total amount ends at 1, 2, 6 or 7 cents? The amount will be rounded to the nearest lower multiple of 5 cents: € 56.32 should be rounded to € 56.30.

(b) The total amount ends at 3, 4, 8 or 9 cents? The amount will be rounded up to the nearest higher multiple of 5 cents: € 56.33 should be rounded up to € 56.35. (https://www.test-aankoop.be/familie-prive/supermarkten/dossier/uw-rechten-in-de-supermarkt-1/met-cash-betalen ; https://www.hln.be/geld/consument/cashbetalingen-afronden-tot-op-5-cent-wordt-verplicht~a3a0240b/)

In principle, cash, bank notes and coins are legal tender. Gradually, the trend is to refuse cash money (in the hospitality industry, pharmacists, etc.). One of the reasons is security (e.g. avoid
ing robberies). There is discussion about this. There is a trade-off between a trader’s right to refuse cash payments and the consumer’s right to choose between paying in cash or digitally. (https://www.bruzz.be/samenleving/no-cash-doet-intrede-brusselse-horeca-2019-05-10 ; https://www.hln.be/in-de-buurt/gent/omdat-cash-nergens-meer-aanvaard-wordt-komen-daklozen-in-de-problemen~a316373f/ ; https://www.hln.be/nieuws/binnenland/cd-v-wil-handelaars-verplichten-om-overal-elektronisch-betaalmiddel-te-aanvaarden~a56687d7/)

It is undeniable that cash payments are gradually becoming less and less evident. In principle, the maximum permitted limit for cash payments is set at € 3,000.00 and wages must be paid in book-money. The above exceptions apply.

There are no legal provisions entitling the trader to refuse cash payments or obliging the trader to accept an electronic means of payment. A proper balance must be found and sought between the merchant’s interests (e.g. he may be reluctant to accept cash for security reasons) and the consumer’s desire to pay or not pay in cash.

Conclusion:

It is to be expected that Belgium, too, will evolve further towards “a cashless society”.

Authors: Joost Peeters, Lieselotte Vrints and Roxanne Sleeckx

[1] Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, BS 9 februari 1993.

[2] De wet van 18 december 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, BS 6 oktober 2017. (hereafter: ‘anti-money laundering law’)

[3] Art. 5 anti-money laundering law 2017.

[4] Art. 67, § 2 anti-money laundering law 2017.

[5] Art. 67, § 2, eerste lid anti-money laundering law 2017.

[6] Art. 67, § 2 anti-money laundering law 2017. With regard to the last exception, it concerns the entities referred to in Article 5, §1, 1°, 3°, 4°, 6°, 7°, 10° en 16° anti-money laundering law 2017.

[7] Art. 66, § 1 anti-money laundering law 2017.

[8] Art. 66, § 2 anti-money laundering law 2017.

[9] Art. 66 anti-money laundering law 2017.

[10] Art. 67, § 2 anti-money laundering law 2017. See definition of consumer in art. 67, § 1, 1° anti-money laundering law 2017; J. DE SMEDT, “Grondwettelijk Hof nr. 141/2019, 17 oktober 2019 (vzw Federatie van de Belgische recuperatie van Ferro- en Non-Ferro Metalen e.a.)” NJW 2020, nr. 427, 631.

[11] Art. 47 anti-money laundering law 2017.

[12] Art. 137 anti-money laundering law 2017.

[13] Art. 109 anti-money laundering law 2017.

[14] X, “Loon”, NJW 2016, nr. 336, 104-105; N. MERTENS, “In welke sectoren mag men het loon nog cash betalen?”, SOCWEG 2017, alf. 13, 14-15.

[15] Wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, BS 30 april 1965. (hereafter: ‘Wage Protection Act).

[16] Wet van 23 augustus 2015 tot wijziging van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers wat de uitbetaling van het loon betreft, BS 1 oktober 2015.

[17] Art. 1 KB van 5 maart 1986 houdende nadere regelen betreffende de uitbetaling van het loon in giraal geld en de overdracht van of het beslag op het tegoed van de bank- of de postchequerekening waarop het loon van de werknemer wordt overgeschreven, BS 21 maart 1986.

[18] Art. 5 Wage Protection Act.

[19] Koninklijk Besluit van 26 december 2015 tot vaststelling van de nadere regels voor het vaststellen en bekendmaken van een sectoraal impliciet akkoord of een sectoraal gebruik inzake de uitbetaling van het loon van hand tot hand, BS 19 januari 2016.

[20] X., “Kasticket afronden”, Juristenkrant 2014, afl. 295, 2; X., “Afronding kasticket tot op 5 eurocent”, NJW 2014, afl. 309, 734.

[21] Koninklijk Besluit van 22 september 2014 houdende de de inwerkingtreding en de uitvoering van sommige bepalingen van boek VI, XIV en XV van het Wetboek van economisch recht, met betrekking tot de afronding van betalingen in euro, BS 25 september 2014.

[22] X., “Afronding kasticket tot op 5 eurocent”, NJW 2014, nr. 309, 734.

 

PDF

GEEN BESCHERMING MEER TEGEN UITVOERENDE MAATREGELEN EN MORATORIUM OP FAILLISSEMENTEN NIET LANGER VERLENGD

 Moratorium niet verlengd

Door de coronacrisis zagen veel bedrijven hun inkomsten aanzienlijk dalen maar bleven de vaste kosten nog doorlopen. Toch lag het aantal uitgesproken faillissementen in het afgelopen jaar lager dan ooit, in vergelijking met de voorgaande jaren. Dit was het gevolg van het moratorium als federale steunmaatregel en een onuitgesproken gentleman’s agreement dat ervoor zorgde dat o.a. de fiscus, het parket, de RSZ, … geen dagvaardingen in het faillissement uitbrachten.[1]

Het moratorium op faillissementen liep af op 31 januari 2021 en de maatregel zal voorlopig niet worden verlengd.[2] Bedrijven zijn dus niet langer automatisch beschermd tegen het faillissement. Nu deze bescherming wegvalt, wordt het ergste gevreesd.

Minister van Justitie Vincent Van Quickenborne (Open VLD) stelt in een interview met ‘De Tijd’ dat er alternatieve maatregelen zullen volgen. Deze maatregelen zullen wellicht pas worden doorgevoerd in maart 2021. Hieronder volgt alvast een overzicht van de mogelijkheden die de minister van Justitie vermoedelijk in zijn herlanceringsplan zal opnemen.[3]

Gerechtelijke bescherming

Op 31 januari 2021 viel het doek over het moratorium op faillissementen. Dit terwijl de nieuwe regelgeving omtrent de procedure voor gerechtelijke bescherming nog moet worden goedgekeurd.

Minister van Justitie Vincent Van Quickenborne verkiest een andere methode dan een moratorium in zijn nieuwe strategie, namelijk: de gerechtelijke bescherming. Gerechtelijke bescherming dient om ondernemingen in financiële moeilijkheden een adempauze te geven. De rechter kan een periode van maximaal twaalf maanden opleggen waarin de onderneming niet gedwongen kan worden om haar schulden af te betalen, en waarin geen uitvoerend beslag kan worden gelegd.[4] Om misbruik te voorkomen, zijn de voorwaarden voor de procedure voor gerechtelijke bescherming de afgelopen jaren enorm streng geworden.

Normaliter dient een onderneming die gerechtelijke bescherming aanvraagt, een lijst aan gegevens over te maken aan de rechtbank om te bewijzen dat de onderneming nog te redden is. Indien één document op deze lijst ontbreekt, is de vraag om bescherming meteen onontvankelijk.

Minister van Justitie Vincent Van Quickenborne heeft al aangegeven dat de rechter de mogelijkheid gegeven zal worden om toleranter te zijn. Zo zal bijvoorbeeld regularisatie mogelijk zijn. De rechter geeft aan welk document er ontbreekt in het dossier. De onderneming zal de kans krijgen om het document binnen korte termijn aan het dossier toe te voegen. Hiermee wordt vermeden dat een nieuwe procedure moet worden opgestart.

Omdat we ons in een crisisperiode bevinden, zullen de voorwaarden voor gerechtelijke bescherming vermoedelijk worden versoepeld zodat bedrijven meer kans op overleven hebben. Hoe deze voorwaarden inhoudelijk zullen worden aangepast, is nog niet bekend.

(!) Een versoepelde procedure van gerechtelijke bescherming kan een risico inhouden voor bestuurder. Indien namelijk bij aanvraag van de gerechtelijke reorganisatie vaststaat dat de onderneming technisch failliet is, kan een bestuurder nadien verantwoordelijk worden gehouden voor alle schulden bij een faillissement.

Voorbereidend akkoord

Daarnaast komt er allicht een nieuwe procedure van voorbereidend akkoord buiten de rechtbank. Een bedrijf in moeilijkheden kan samen met de meerderheid van haar schuldeisers een afbetalingsakkoord sluiten. Het bedrijf kan dit reeds doen voordat de gerechtelijke reorganisatieprocedure aanhangig wordt gemaakt. Hiermee vermijdt de schuldenaar het scepticisme van haar schuldeisers bij de publicatie van haar situatie in het Belgisch Staatsblad.

Gentleman’s agreement

Ten slotte deelt Minister van Justitie Vincent Van Quickenborne mee dat de overheid als schuldenaar “de zaken niet op de spits zal drijven”. Hij doelt hiermee op schulden die ondernemingen hebben ten aanzien van de overheid, waarvoor de overheid thans niet al te overhaast zal dagvaarden.

Geen bescherming meer tegen uitvoerende maatregelen

Artikel van 71 van de wet van 20 december 2021 bepaalde dat ondernemingen die door de coronacrisis verplicht hun deuren dienen te sluiten kunnen genieten van een opschorting ten aanzien van uitvoerende maatregelen.

Beslag en andere uitvoerende maatregelen zijn namelijk niet verenigbaar met de verstrengde veiligheidsmaatregelen en waren om die reden tijdelijk onmogelijk.

Deze bescherming liep evenwel af op 31 januari 2021 en zal voorlopig niet worden verlengd.[5]

Ook de bescherming voor uitvoerende maatregelen t.a.v. particulieren liep af op 31 januari 2021.

Tot 31 maart 2021 is er nog wel een verhoogde inbeslagnemingsdrempel. [6]

Bedenking: Beslag en andere uitvoerende maatregelen zijn weer opnieuw mogelijk, net zoals dagvaarding in faillissement.

Momenteel is een onderneming en schuldenaar in moeilijkheden dus “vogelvrij”.

Of de administratie de suggestie van Minister van Justitie Vincent Van Quickenborne zal opvolgen en de zaken “niet op de spits zal drijven” is maar de vraag.

Indien U of Uw onderneming financiële moeilijkheden ondervindt of verdere vragen heeft omtrent huidig artikel, kan u ons altijd contacteren op: [email protected] of telefonisch via 03 216 70 70.

Medialinks:

:

[1] www.studio-legale.be/moratorium-faillissementen-en-geen-beslag-op-loon-wagen-en-gezinswoning/?lang=nl

[2] Wet 20 december 2020 houdende diverse tijdelijke en structurele bepalingen inzake justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19, BS 24 december 2020.

[3] D’hoore, J. en Dujardin, D. 2021, 29 januari. Regering maakt komaf met faillissementenstop. Geraadpleegd van www.tijd.be/politiek-economie/belgie/federaal/regering-maakt-komaf-met -faillissementenstop/10280668.html.

[4] Artt. XX.41 e.v. WER.

[5] Artikel 6 en 7 Wet 20 december 2020 houdende diverse tijdelijke en structurele bepalingen inzake justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19, BS 24 december 2020.

[6] Artikel 71 Wet 20 december 2020 houdende diverse tijdelijke en structurele bepalingen inzake justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19, BS 24 december 2020.

PDF

Vacature: insolventie en burgerlijk recht

WIJ ZIJN-

Geen nichekantoor, maar bieden een doorgedreven specialisatie aan in een heel aantal rechtsdomeinen. We begeleiden graag ondernemingen van A-Z. Er wordt steeds een brede opleiding aangeboden in het burgerlijk en handelsrecht, doch de nadruk worden gelegd op volgende rechtstakken :

-Faillissements- en insolventierecht;
-Bouwrecht,
-Verzekeringsrecht.

-WIJ ZOEKEN-

Een zeer gemotiveerde en enthousiaste werkkracht, die klaar is voor de uitdagingen waar de moderne advocatuur momenteel voorstaat. Wij verwachten van u een zelfstandige en initiatiefrijke werkhouding, met een goede juridische kennis, pragmatisch denkvermogen en oog voor detail. We hechten veel belang aan talenkennis (Engels en Frans).

-WIJ BIEDEN-

Een zeer dynamische werkplek waar collegialiteit en teamspirit hoog in het vaandel worden gedragen. U mag een correcte vergoeding en een degelijke opleiding verwachten, waarbij ruimte wordt gelaten om uw eigen dossiers te behandelen.

Download hier de vacature.

————————————————————–

Vacature: burgerlijk en administratief recht

-WIJ ZIJN-

Geen nichekantoor, maar bieden een doorgedreven specialisatie aan in een heel aantal rechtsdomeinen. We begeleiden graag ondernemingen van A-Z. Er wordt steeds een brede opleiding aangeboden in het burgerlijk en handelsrecht, doch de nadruk worden gelegd op volgende rechtstakken :

• Bouwrecht;
• Verzekeringsrecht,
• Administratief recht.

-WIJ ZOEKEN-

Een zeer gemotiveerde en enthousiaste werkkracht, die klaar is voor de uitdagingen waar de moderne advocatuur momenteel voorstaat. Wij verwachten van u een zelfstandige en initiatiefrijke werkhouding, met een goede juridische kennis, pragmatisch denkvermogen en oog voor detail. We hechten veel belang aan talenkennis (Engels en Frans).

-WIJ BIEDEN-

Een zeer dynamische werkplek waar collegialiteit en teamspirit hoog in het vaandel worden gedragen. U mag een correcte vergoeding en een degelijke opleiding verwachten, waarbij ruimte wordt gelaten om uw eigen dossiers te behandelen.

Download hier de vacature.

————————————————————–

Vacature: advocaat MA

-WIJ ZIJN-

Geen nichekantoor, maar bieden een doorgedreven specialisatie aan in een heel aantal rechtsdomeinen. We begeleiden graag ondernemingen van A-Z. Er wordt steeds een brede opleiding aangeboden in het burgerlijk en handelsrecht, doch de nadruk worden gelegd op volgende rechtstakken :

• M&A;
• GDPR,
• Contracten.

-WIJ ZOEKEN-

Een zeer gemotiveerde en enthousiaste werkkracht, die klaar is voor de uitdagingen waar de moderne advocatuur momenteel voorstaat. Wij verwachten van u een zelfstandige en initiatiefrijke werkhouding, met een goede juridische kennis, pragmatisch denkvermogen en oog voor detail. We hechten veel belang aan talenkennis (Engels en Frans).

-WIJ BIEDEN-

Een zeer dynamische werkplek waar collegialiteit en teamspirit hoog in het vaandel worden gedragen. U mag een correcte vergoeding en een degelijke opleiding verwachten, waarbij ruimte wordt gelaten om uw eigen dossiers te behandelen.

Download hier de vacature.

————————————————

NOUS SOMMES

Pas un cabinet de niche, mais offrons une spécialisation approfondie dans différentes matières juridiques.Vous serez en grande partie chargé de gérer des dossiers de droit commercial et de droit civil au sens large, sous la direction de Me Joost Peeters. Nous offrons une vaste formation avec un accent sur les disciplines juridiques suivantes:

• droit des assurances;

• droit de la responsabilité;

• incasso;

• droit civil.

 

NOUS CHERCHONS

Un avocat-stagiaire hautement motivé et enthousiaste, avec le français comme langue maternelle, et prêt à relever les défis auxquels l’avocature moderne est confrontée.Nous attendons de vous une attitude de travail indépendante et orientée vers l’initiative, avec de bonnes connaissances juridiques, une capacité de réflexion pragmatique et une attention aux détails.

NOUS OFFRONS

Une opportunité de travail dynamique où la collégialité et l’esprit d’équipe sont très appréciés.Vous bénéficiez d’une rémunération correcte et d’une formation de qualité, laissant de la place pour gérer vos propres dossiers.

Téléchargez le poste ici.

Hoofdwebsite Contact
afspraak maken upload






      GDPR proof area
      Upload uw documenten





      sleep uw documenten naar hier of kies bestand


      sleep uw briefwisseling naar hier of kies bestand











        Benelux (€... )EU (€... )Internationaal (prijs op aanvraag)

        Door de aanvraag in te dienen, verklaart u zich uitdrukkelijk akkoord met onze algemene voorwaarden en bevestigt u dat u onze privacyverklaring aandachtig heeft gelezen. Het verzenden van deze aanvraag geldt als een opdrachtbevestiging.
        error: Helaas, deze content is beschermd!