De taken van een bewindvoerder
De bewindvoerder krijgt zijn opdracht van de Vrederechter. Zijn taken worden omschreven in de beschikking die het bewind organiseert.
In het algemeen is het de taak van de bewindvoerder om als een goed huisvader en in het belang van de beschermde persoon in te staan voor zijn dagdagelijkse behoeften, met behoud van diens financiële onafhankelijkheid en het bevorderen van zijn sociale integratie en autonomie.
Wanneer de beschermde persoon een verklaring van voorkeur heeft afgelegd, moet de bewindvoerder bij het uitoefenen van zijn opdracht hier zoveel mogelijk rekening mee houden. De Vrederechter kan de bewindvoerder van deze verplichting ontslaan wanneer de omstandigheden sinds het afleggen van de verklaring van voorkeur gewijzigd zijn in die mate dat er ernstige twijfels rijzen bij de bedoeling van de beschermde persoon om rekening te houden met deze beginselen.
Bijstand
Behalve wanneer de Vrederechter in zijn beschikking anders oordeelt, is de opdracht van de bewindvoerder beperkt tot het verlenen van bijstand. Dit is hoe dan ook het geval bij een verkwistingsbewind.
De bijstand kan betrekking hebben op handelingen over de persoon of de goederen van de beschermde persoon.
Bijstand wil zeggen dat de bewindvoerder iets moet doen om een handeling van de beschermde persoon geldig te maken. De beschermde persoon neemt nog steeds het initiatief om een bepaalde handeling te stellen.
De bewindvoerder oordeelt vervolgens enkel of hij zijn bijstand voor deze handeling zal verlenen.
De Vrederechter bepaalt in de beschikking hoe de bijstand juist moet verleend worden. Wanneer de Vrederechter hier geen concrete aanwijzingen voor geeft, valt men terug op de wettelijke regeling nl. het verlenen van voorafgaande en schriftelijke toestemming en medeondertekening voor de machtigingsbehoevende handelingen.
De bewindvoerder kan bijstand weigeren wanneer hij meent dat de voorgenomen handeling de beschermde persoon zou schaden (bij handelingen m.b.t. het vermogen) of kennelijk zou schaden (bij handelingen m.b.t. de persoon).
Er zijn een aantal handelingen waarvoor bijstand wettelijk is uitgesloten, nl.:
Vertegenwoordiging
Wanneer de Vrederechter van mening is dat het louter verlenen van bijstand onvoldoende is, kan hij een vertegenwoordigingsregime instellen. Rekening houdende met de principes van noodzakelijkheid en proportionaliteit is bijstand dus de regel en vertegenwoordiging de uitzondering.
Vertegenwoordiging wil zeggen dat de bewindvoerder de handelingen waarvoor de beschermde persoon onbekwaam werd verklaard in naam en voor rekening van de beschermde persoon zal stellen.
Dezelfde handelingen uit de lijst hierboven zijn niet vatbaar voor vertegenwoordiging.
Vertegenwoordiging kan eveneens betrekking hebben op de persoon of op de goederen:
Het beheren van de goederen van de beschermde persoon houdt in dat de bewindvoerder de inkomsten van de beschermde persoon besteedt aan zijn onderhoud, verzorging en welzijn en dat de bewindvoerder zorgt voor toepassing van de sociale wetgeving. De bewindvoerder moet er dus op toezien dat de beschermde persoon alle uitkeringen of tegemoetkomingen krijgt waar hij recht op heeft.
De goederen van de beschermde persoon worden volledig afgescheiden van de eigen rekeningen van de bewindvoerder. De beschermde persoon heeft dus nog steeds eigen rekeningen bij de bank.
In samenspraak met de beschermde persoon zelf en de vertrouwenspersoon kan het bedrag worden bepaald dat de bewindvoerder ter beschikking stelt aan de beschermde persoon voor eigen, kleinere uitgaven. Alle overige uitgaven zal de bewindvoerder doen.
Overlegplicht
De bewindvoerder moet de beschermde persoon zoveel mogelijk en in verhouding tot zijn begripsvermogen bij zijn opdracht betrekken. Hij moet op regelmatige tijdstippen overleg plegen met de beschermde persoon, zijn omgeving en zijn vertrouwenspersoon. Minstens wordt er een jaarlijks overleg verwacht, maar hier is geen sanctie op voorzien. De manier waarop het overleg wordt georganiseerd is vrij. De wet voorziet hieromtrent geen vormvereisten.
Verslagplicht
De bewindvoerder is verplicht om verslag uit te brengen van zijn opdracht. Het beheer van de bewindvoerder moet immers transparant zijn.
Aan de hand van de verslagen wordt er met de Vrederechter gecommuniceerd en kan deze controle uitoefenen.
Er moet een eerste verslag worden opgesteld bij aanvang van het bewind, nl. binnen de zes weken na kennisgeving van de beschikking, waarbij er een overzicht van de leefsituatie en/of van het vermogen van de beschermde persoon wordt gegeven. Hoewel de wet dit niet vereist, wordt in de praktijk verwacht dat er een overzicht van de rekeninguittreksels van de beschermde persoon wordt bijgevoegd.
Daarnaast moet er periodiek, in principe jaarlijks, een verslag worden neergelegd met een update. Het jaarlijks verslag bevat verplicht een lijst van de bank met alle verrichtingen die op de rekeningen van de beschermde persoon werden uitgevoerd.
Ten slotte moet er bij het beëindigen van het mandaat of van de bewindvoering een eindverslag worden neergelegd. Dit binnen een maand na de beschikking van beëindiging.
De verslagen moeten telkens aan de beschermde persoon zelf – indien mogelijk rekening houdende met zijn begripsvermogen – en de eventuele vertrouwenspersoon worden overgemaakt, zodat deze betrokken worden bij het uitoefenen van het bewind.
De Vrederechter zal de verslagen controleren en desgevallend goedkeuren. Wanneer de Vrederechter op basis van de verslagen onregelmatigheden vaststelt, kan dit aanleiding geven tot het beperken of weigeren van een vergoeding voor de bewindvoerder.
De verslagen moeten worden opgesteld volgens een wettelijk model. Dit om familiale bewindvoerders te ondersteunen en om eenvoud en uniformiteit te bekomen.