Voorrecht van rechtsmacht
Artikel 479 e.v. van het wetboek van strafvordering regelt de vervolging en het onderzoek tegen rechters wegens misdaden en wanbedrijven dewelke door hen gepleegd zijn buiten hun ambt. Artikel 483 e.v. regelt de misdaden en wanbedrijven dewelke gepleegd zijn in de uitoefening van hun ambt. Deze regels maken samen het “voorrecht van rechtsmacht” uit. Dit voorrecht houdt in dat magistraten na het plegen van een wanbedrijf of misdaad rechtstreeks voor het hof van beroep verschijnen in plaats van voor een rechtbank van eerste aanleg.
Ratio legis van het voorrecht van rechtsmacht
Ondanks de benaming beoogt het voorrecht van rechtsmacht niet zozeer een voorrecht, maar veeleer de verzekering van de onafhankelijkheid van magistraten alsook de goede rechtsbedeling.[1] Zij heeft een tweeledige doelstelling. Enerzijds wil zij de magistraten bescherming bieden tegen onverantwoorde beschuldigingen waaraan zij door hun functie kunnen worden blootgesteld. Anderzijds beoogt zij zowel het risico op straffeloosheid als (de schijn van) partijdigheid te vermijden. Deze (schijn van) partijdigheid zou immers kunnen rijzen wanneer magistraten berecht worden door hun naaste collega’s, deze collega’s bevinden zich aldus in een delicate positie dewelke ervoor kan zorgen dat zij strenger of net lakser optreden.[2] Om deze doelstellingen te bewerkstelligen werden de regels betreffende de voorrecht van rechtsmacht uitgewerkt.
Wat is voorrecht van rechtsmacht?
Het komt erop neer dat de magistraten worden onttrokken aan een berechting in eerste aanleg en onmiddellijk voor een hof van beroep verschijnen. Deze regels zijn van openbare orde zover zij afwijken van de normale regels inzake vervolging en berechting van misdrijven.[3]
Toepassingsgebied ratione personae
Artikel 479 wetboek van strafvordering (Sv) somt het toepassingsgebied ratione personae op voor de vervolging en het onderzoek wegens misdaden of wanbedrijven gepleegd buiten de uitoefening van hun ambt. Het nieuwe artikel 479 Sv voegt hier een uitzondering aan toe. Zij sluit namelijk de plaatsvervangende rechters, samen met rechters in ondernemingszaken alsook rechters/raadsheren in sociale zaken, uit van het toepassingsgebied.[4]
Ratio legis uitsluiting toepassingsgebied
Met het toevoegen van deze uitzondering aan het toepassingsgebied wenst de wetgever tegemoet te komen aan een aanbeveling van de Hoge Raad voor de Justitie. Deze had immers in een onderzoeksrapport daterend uit 2015 reeds voorgesteld om het toepassingsgebied ratione personae te beperken. Zij beoogde dat door de beperking enkel de personen die effectief en permanent belast zijn met de rechtsbedeling dit voorrecht zouden genieten.
De wetgever verantwoordt haar keuze door volgende motieven.
Allereerst zijn plaatsvervangende rechters en raadsheren slechts in bijkomende orde, en niet effectief en permanent, bij de rechtsbedeling betrokken. Deze beperkte aanwezigheid rechtvaardigt niet dat deze afwijkende procedure op hen van toepassing is.
Vervolgens neemt het ook onduidelijkheid weg bij de persoon die meent het slachtoffer te zijn van de handelingen. Deze kan door de hoedanigheid van de advocaat of notaris als plaatsvervangend magistraat de strafvordering immers niet op gang brengen door zich burgerlijke partij te stellen. Een eventuele medebeklaagde kan in dergelijk geval, wegens samenhang, geen hoger beroep aantekenen. Deze medebeklaagde is echter niet per se op de hoogte van de hoedanigheid van deze plaatsvervangende rechter of raadsheer.
Tot slot zorgt de uitsluiting van het toepassingsgebied er ook voor dat het aantal toepassingsgevallen van deze procedure zal verminderen.[5]
Inwerkingtreding en overgangsbepaling
Artikel 43 van de wet van 15 mei 2024 treedt op 28 november 2024 in werking.
Dezelfde wet voorziet in artikel 147 ook in een overgangsbepaling.
“Voor wat betreft de wijzigingen voorzien in artikel 43, voor de dossiers waarin voor de datum van inwerkingtreding van deze wet op een regelmatige wijze overeenkomstig de op dat ogenblik van toepassing zijnde bepalingen van boek II, titel IV, hoofdstuk III, van het Wetboek van strafvordering een gerechtelijk onderzoek gevorderd werd, gaat de kamer van inbeschuldigingstelling op het einde van het onderzoek over tot de regeling van de rechtspleging.
Indien de zaak voor de datum van inwerkingtreding van deze wet op een regelmatige wijze bij het hof van beroep aanhangig werd gemaakt, blijft dit hof bevoegd, zelfs wanneer geen van de inverdenkinggestelden een bij een misdrijf betrokken magistraat is in de zin van artikel 479 van het Wetboek van strafvordering zoals vervangen bij artikel 43.”[6]
[1] J. CONSTANT, “Crimes commis par les juges”, Les Novelles, Procédure pénale, t. II, vol. 2, 35, nr. 3.
[2] Cass. 19 juli 1897, Pas. 1897, I, 265.
[3] R. VERSTRAETEN, “Voorrecht van rechtsmacht” in Strafrecht voor rechtspractici, IV, Leuven, Acco, 1991, 98; J. DE CODT, “De vervolging van magistraten”, Statuut en deontologie van de magistraat, Brugge, die Keure, 2000, 152.
[4] Artikel 43 wet van 15 mei 2024 houdende bepalingen inzake digitalisering van justitie en diverse bepalingen II, BS 28 mei 2024, 65421.
[5] Orde van Vlaamse Balies, Wet van 15 mei 2024 houdende bepalingen inzake digitalisering van justitie en diverse bepalingen II (B.S. 28 mei 2024) – voorrecht van rechtsmacht (artikel 479 Sv.), 6 juni 2024, nota OVB, https://www.ordevanvlaamsebalies.be/nl/fetch-asset?path=ovb/20240606_Digitaliseringswet-II-en-voorrecht-van-rechtsmacht.pdf.
[6] Artikel 147 wet van 15 mei 2024 houdende bepalingen inzake digitalisering van justitie en diverse bepalingen II, BS 28 mei 2024, 65421.