In een eerder artikel werd reeds uitgebreid het arrest van 19 juli 2019 van de Kamer van Inbeschuldigingstelling te Antwerpen toegelicht (zie vorig artikel) In dit baanbrekend arrest werd voor het eerst, op aangeven van de strafrechtadvocaten van STUDIO LEGALE, het beroep van het openbaar ministerie tegen een toekenning van een elektronisch toezicht bij de verwijzing naar de correctionele rechtbank onontvankelijk verklaard. Dit omdat de Wet Voorlopige Hechtenis dit beroep simpelweg niet voorziet.
Er kwam evenwel al snel kritiek op dit arrest van 19 juli 2019, gewezen door een vakantiekamer. Toen de reguliere KI terug zetelde, werd de rechtspraak dan ook quasi onmiddellijk gekeerd en werd het hoger beroep opnieuw ontvankelijk verklaard via analogie-redenering.
Maar gesterkt door het arrest van 19 juli 2019, bleven verschillende advocaten deze onontvankelijkheid keer op keer opwerpen. Op de zitting van 11 oktober 2019 van de KI werd in drie verschillende zaken opnieuw de onontvankelijkheid uitgesproken.
De KI kan het beroep van het openbaar ministerie enkel aanvaarden bij eenparigheid van stemmen. Dit wil zeggen dat minstens 1 raadsheer van de KI eveneens overtuigd was van de onontvankelijkheid. Door de wisselende rechtspraak van de KI, dreigde een situatie gecreëerd te worden, waarbij de ontvankelijkheid van het beroep zou kunnen afhangen van de samenstelling van de zetel. Dit zou een ernstige aantasting van de rechtszekerheid kunnen betekenen. Het openbaar ministerie had deze boodschap blijkbaar ook begrepen en tekende tegen 2 arresten cassatieberoep aan. Hierdoor zou de discussie voor eens en altijd beslecht worden.
In zijn arrest van 29 oktober 2019 heeft het Hof van Cassatie (P.19.1036.N) definitief de knoop doorgehakt. Het Hof van Cassatie bevestigde de zienswijze zoals ze reeds door onze strafrechtadvocaten voor het eerst voor de KI werd opgeworpen op 27 november 2018, toen nog zonder succes.
Het Hof van Cassatie oordeelde dat uit de regel dat het openbaar ministerie verantwoordelijk is voor de uitoefening van de strafvordering, niet volgt dat het openbaar ministerie rechtsmiddelen kan instellen die niet bij wet zijn bepaald. Bovendien heeft het Grondwettelijk Hof in zijn arrest van 21 december 2017 niet voor een leemte gezorgd, die door de rechter moest ingevuld worden. Dit arrest sprak zich enkel uit over de ongelijkheid die bestond doordat een beklaagde niet de modaliteit van het elektronisch toezicht kon verkrijgen bij de verwijzing naar de correctionele rechtbank. Elke analogieredenering op basis van dit arrest is uitgesloten.
De aanhouder wint en na bijna 1 jaar volharden, is ons standpunt eindelijk bevestigd door de hoogste rechtsinstantie.
U kan steeds contact opnemen met ons kantoor voor meer informatie.