Categorie: STUDIO TRADEMARK

Wij zijn op zoek naar gemotiveerde en enthousiaste studenten rechten of rechtspraktijk die ons team van advocaten tijdelijk kunnen ondersteunen en versterken bij het onthaal en telefonie van ons kantoor.

Dit biedt je de gelegenheid om kennis te maken met het reilen en zeilen van een advocatenkantoor.

Wij bieden je een zeer dynamische werkplek waar collegialiteit en teamspirit hoog in het vaandel worden gedragen.

Contacteer ons voor meer informatie op
03 216 70 70 of
[email protected]

#werk #vacature #job #hiring #werkwerkwerk #student #studentrechten #rechtspraktijken #advocatenkantoor #dictaat #klantvriendelijk #fulltime #interim #ikzoekwerk #werken #antwerpen #wilrijk #antwerpenzuid #nieuwzuid #provincieantwerpen

In deze bijdrage bespreken we de beschermingsomvang van het merkenrecht en de handelsnaam in het kader van een arrest[1] van het Hof van Beroep te Antwerpen. Een onderneming die een merk deponeert met een beschrijvend karakter om op die manier een generieke term toe te eigenen, loopt een groot risico het deksel finaal op de neus te krijgen.

Het merkenrecht

Het merkenrecht kunnen we definiëren als een tijdelijk monopolierecht van de houder van een merk om dit merk niet alleen exclusief te gebruiken, maar ook om anderen te verbieden[2] dit merk te gebruiken. Een merk is een teken dat verschillende vormen kan aannemen zoals woorden, slogans, afbeeldingen[3],… dat bedrijven gebruiken om zich te positioneren in de markt. Door middel van een teken kan de consument de producten en diensten van verschillende bedrijven onderscheiden.

Het loutere gebruik van een merk levert een onderneming geen enkele bescherming op. Het is pas wanneer een merk succesvol wordt geregistreerd bij de bevoegde autoriteit, dat de houder van een merk de mogelijkheid heeft alle hierbij horende rechten te claimen.[4]

Wat betreft de rechten verbonden aan een merk dienen we terug te grijpen naar artikel 2.20 van Benelux-Verdrag inzake de intellectuele eigendom (hierna: BVIE).

Artikel 2.20 BVIERechten verbonden aan het merk

“1. De in artikel 2.2 bedoelde inschrijving van een merk geeft de houder daar een uitsluitend recht op.

2. Onverminderd de rechten van houders die vóór de datum van indiening of de datum van voorrang van het ingeschreven merk zijn verkregen en onverminderd de eventuele toepassing van het gemene recht betreffende de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad is de houder van een ingeschreven merk gerechtigd, iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, te verhinderen gebruik te maken van een teken wanneer dit teken:

 a. gelijk is aan het merk en in het economisch verkeer gebruikt wordt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven.”

Om een inbreuk op artikel 2.20.a) BVIE te kunnen vaststellen, moet het bewijs van een dubbele identiteit worden geleverd. (1) Het betwiste teken moet identiek zijn aan het merk waarop de houder zich beroept, en (2) de identiteit tussen de producten of diensten waarvoor het merk is ingeschreven moeten dezelfde zijn.

Het Hof van Justitie benadrukt dat de hoven en rechtbanken in dit geval abstractie mogen maken van verschillen die zo onbeduidend zijn dat zij aan de aandacht van de gemiddelde consument kunnen ontsnappen.[5] Aangezien het teken “poetsbureau” duidelijk verschilt van het woordmerk “HET POETSBUREAU” besloot het Hof van beroep dat er geen inbreuk voorligt op artikel 2.20.a) BVIE.

Indien er verwarringsgevaar bestaat bij het publiek over het betwiste teken en het merk voor gelijke producten of diensten, staat de mogelijkheid voor de merkhouder open om op grond van artikel 2.20.b) BVIE zijn of haar merkenrecht af te dwingen voor de rechtbank.

Artikel 2.20 BVIERechten verbonden aan het merk

“(…)

b. gelijk is aan of overeenstemt met het merk en in het economisch verkeer gebruikt wordt met betrekking tot gelijke of overeenstemmende waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven, indien daardoor bij het publiek gevaar voor verwarring bestaat, ook wanneer die verwarring het gevolg is van associatie met het oudere merk.”

In het arrest was er van enig verwarringsgevaar geen sprake aangezien het gewone gebruik van de term “poetsbureau” en het beeldmerk “HET POETSBUREAU” – vergezeld van een afbeelding – totaal verschillend zijn en dus een consument niet zullen verwarren. Bovendien bestaat er ook geen verwarringsgevaar voor de term “poetsbureau” en het woordmerk “HET POETSBUREAU” aangezien de term “poetsbureau” een algemeen gebruikte term is in de gangbare taal voor dienstverleners van huishoudelijke diensten. Beide partijen zijn immers actief in de huishoudhulp waardoor de term “poetsbureau” een louter beschrijvend karakter bezit.[6]

De handelsnaam

Een  merk  is  niet  te  verwarren  met  een  handelsnaam.  De  handelsnaam is een naam die een onderneming hanteert in  het  economisch  verkeer.  Het  is  de  naam  waaronder  de  onderneming handel drijft. De registratie van een handelsnaam bij  de  Kruispuntbank  van  Ondernemingen  is  niet  voldoende  voor de bescherming van de handelsnaam. Het recht op gebruik van een handelsnaam ontstaat zodra deze  naam  daadwerkelijk in het handelsverkeer wordt gebruikt en vindt haar grondslag in artikel 8 van het Unieverdrag van Parijs.[7]

De  handelsnaam biedt enkel maar bescherming tegen het gebruik van een identieke of gelijkende jongere handelsnamen, voor zover er een verwarringsgevaar bestaat bij het algemeen publiek in het geografisch gebied waar de oudere handelsnaam gebruikt wordt.

Het Hof oordeelde dat de handelsnaam “HET POETSBUREAU” als banaal overkomt en de gemiddelde consument niet misleidt. Bovendien is de handelsnaam van de concurrent in kwestie “Easylife” en dus helemaal niet identiek aan de handelsnaam ‘HET POETSBUREAU”. De concurrent gebruikt enkel het (generieke) teken “poetsbureau” op haar website en in reclameboodschappen. De houder van de handelsnaam ‘HET POETSBUREAU” is niet gerechtigd om de term “poetsbureau” mits toevoeging van het lidwoord “het” privatief toe te eigenen waardoor er geen sprake is van een inbreuk op de handelsnaam.[8]

Besluit

Het arrest van het Hof van beroep te Antwerpen is een logische uitspraak die volledig in lijn ligt met de basisbeginselen inzake het merkenrecht conform de rechtspraak van het Hof van Justitie. Een belangrijke les[9] om mee te nemen uit dit arrest is het gevaar dat schuilgaat achter een merkregistratie met een beschrijvend karakter. Een algemene term privatief toe-eigenen houdt de nodige risico’s in met als gevaar dat uw geregistreerde merkbescherming een lege doos wordt. Laat u dus steeds bijstaan door specialisten.

Wenst u een merk te registreren, dan kan u steeds beroep doen op onze diensten. Onze gespecialiseerde advocaten staan u bij gedurende het gehele proces van merkbescherming. Op onze website ‘Studio|Trademark’ kan u via de applicatie ‘aanvraag indienen’  gemakkelijk het contactformulier invullen, waarna wij onmiddellijk aan de slag gaan.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

 

Juridische bronnen:

Arrest van het Hof van beroep te Antwerpen, nr. 2019/AR/1757, 25 november 2020

https://www.boip.int/system/files/document/2019-02/Benelux%20Verdrag%20inzake%20de%20Intellectuele%20Eigendom_01032019.pdf

HvJ 20 maart 2003, C-291/00, LTJ Diffusion, §53-54; HvJ 8 juli 2010, C-558/08, Portakabin, §48.

https://economie.fgov.be/nl/themas/intellectuele-eigendom/intellectuele-eigendomsrechten/specifieke-beschermingsregimes/handelsnaam-en

[1] Arrest van het Hof van beroep te Antwerpen, nr. 2019/AR/1757, 25 november 2020

[2] Zie artikel 2.20 van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (hierna: BVIE)

[3] Zie artikel 2.1 BVIE

[4] Zie artikel 2.2 BVIE

[5] HvJ 20 maart 2003, C-291/00, LTJ Diffusion, §53-54; HvJ 8 juli 2010, C-558/08, Portakabin, §48.

[6] Arrest van het Hof van beroep te Antwerpen, nr. 2019/AR/1757, 25 november 2020

[7] https://economie.fgov.be/nl/themas/intellectuele-eigendom/intellectuele-eigendomsrechten/specifieke-beschermingsregimes/handelsnaam-en

[8] Arrest van het Hof van beroep te Antwerpen, nr. 2019/AR/1757, 25 november 2020

[9] Antwerpen nr. 2019/AR/1757, 25 november 2020, IRDI 2020, afl. 4, 326; NJW 2021, afl. 450, 773, noot GEIREGAT, S.

In deze bijdrage bespreken we de drempelvoorwaarden van het auteursrecht. Aan welke voorwaarden moet een creatie voldoen om te kunnen genieten van het auteursrecht? We nemen als leidraad drie recente arresten van het Hof van Beroep te Antwerpen.

Inleiding

Het auteursrecht kenmerkt zich doordat het originele creaties van de geest beschermt tegen namaak door anderen. Wenst u het beschermde werk te gebruiken, dan zal u eerst toestemming moeten vragen aan de eigenaar van het auteursrecht.[1] In beginsel kan elke vorm van creatie beschermd worden door het auteursrecht op voorwaarde dat een bepaalde drempel wordt bereikt. Deze drempel vertaalt zich in een aantal geldigheidsvereisten zoals onder meer het gegeven dat een werk origineel en concreet moet zijn.

Het auteursrecht ontstaat automatisch door het enkele feit van het maken of creëren van het werk dat voldoet aan de beschermingsvereisten. Er zijn geen bijkomende formaliteiten vereist zoals dat dat bij het merkenrecht wel het geval is. Een auteursrecht op een bepaalde creatie kan niet worden geregistreerd. Door het auteursrecht krijgt de maker een monopolie op zijn of haar werk tot 70 jaar na de dood van de auteur.[2]

Het auteursrecht vormt samen met de andere intellectuele eigendomsrechten (octrooien, merken, modellen,…) een uitzondering op het algemene beginsel van de vrijheid van handel en nijverheid. De spelregels van de markt bestaan erin dat iedereen vrij met elkaar mag concurreren, het zogenaamde beginsel van de vrije mededinging. Je mag de producten van een concurrent kopiëren zolang je dit op een eerlijke wijze doet. De enige uitzondering is dat je niet iets mag kopiëren dat beschermd wordt door intellectuele rechten.

Omdat intellectuele rechten een afwijking vormen op het vlak van vrije mededinging zijn er bepaalde limieten ingebouwd. Niet elke creatie zal bescherming genieten. Afhankelijk van het soort intellectueel eigendomsrecht wordt een bepaalde drempel ingebouwd die de vorm aanneemt van een aantal geldigheidsvereisten. De geldigheidsvereisten in het auteursrecht kunnen als volgt worden samengevat:[3]

  • vereiste van oorspronkelijkheid

Het werk moet origineel zijn. Dat wil zeggen dat de auteur vrije en creatieve keuzes heeft gemaakt bij het maken van zijn of haar werk. Een intellectuele creatie die eigen is aan de maker waarbij zijn persoonlijkheid terug te vinden is in het werk.[4]

  • vereiste van uitdrukking

Enkel de concrete vorm waarin een idee is uitgedrukt, zal bescherming genieten. Ideeën, gedachten en opvattingen op zichzelf kunnen niet worden beschermd.[5] De uitdrukkingsvorm moet voldoende nauwkeurig en objectief kunnen worden geïdentificeerd.

Het hof van Beroep te Antwerpen 6 januari 2021[6]

Het voorwerp van het geschil betrof het namaken van een carport. Een carport is een overkapping waaronder men een auto min of meer beschermt tegen weersinvloeden. Zij wordt gekenmerkt door een rechthoekige (vierkante) constructie opgebouwd uit zes evenwijdige steunpunten die in de hoogte met elkaar verbonden zijn. Door de bouw van een gelijkaardige carport door iemand anders zouden de auteursrechten zijn geschonden. De eerste rechter, evenals het Hof van Beroep te Antwerpen wijzen de vordering echter af.

Aangezien de opbouw van de carport is ingegeven uit technische overwegingen die geen ruimte laten voor creatieve vrijheid, kan niet worden aangetoond dat het werk origineel is. Zij vertegenwoordigt met andere woorden niet de persoonlijkheid van de maker, zoals het vereiste van oorspronkelijkheid voorschrijft. Deze zienswijze ligt volledig in lijn met de rechtspraak van het Hof van Justitie.[7] Intellectuele rechten beschermen niet wat banaal is. De carport is niet auteursrechtelijk beschermbaar.

Zo stelt het Hof van Beroep: “Terecht stelt geïntimeerde dat de beschrijving die appellanten geven van het werk op zich te vaag en te algemeen is om in aanmerking te komen voor auteursrechtelijke bescherming. Het werk mist voorts de vereiste originaliteit om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen. Een rechthoekige dan wel vierkante constructie opgebouwd uit zes evenwijdige steunpunten die telkens in de hoogte met elkaar verbonden zijn, betreft de “standaard” opbouw van een carport. Dit vloeit voort uit technische overwegingen, gelet op de afmetingen van de eronder te plaatsen voertuigen en de vereiste stabiliteit en stevigheid van de constructie. Een “vierkante constructie met zes evenwijdige steunpunten die telkens in de hoogte verbonden zijn met elkaar” kan bezwaarlijk als de uitdrukking van de persoonlijkheid van appellanten worden beschouwd.”[8]

Hof van Beroep te Antwerpen 24 maart 2021[9]

In bovengenoemde zaak zou een vennootschap vermeende reproducties van onderstaande modellen van een andere vennootschap (HHA) te koop hebben aangeboden, met volgens deze laatste een auteursrechtelijke inbreuk als gevolg.

Vooral interessant hierbij is hoe het Hof de auteursrechtelijke drempelvoorwaarden in haar arrest toelicht.

“Een werk ontleent zijn auteursrechtelijke beschermbare karakter aan zijn oorspronkelijkheid. Het begrip ‘oorspronkelijkheid’ werd ingevuld door het Hof van Justitie in de mijlpaalarresten Infopaq[10] en Painer[11] en verder bevestigd en/of uitgediept o.a. in de arresten Cofemel[12] en Brompton[13]. De Unierechtelijke vereiste van ‘oorspronkelijkheid’ werd in Infopaq (r.o. 37) ingevuld door aan te geven dat aan deze voorwaarde is voldaan indien het werk een ‘eigen intellectuele schepping’ van de auteur betreft. Een ‘eigen intellectuele schepping’ kan worden aangenomen indien deze ‘een uitdrukking betreft van diens persoonlijkheid’ (Painer r.o. 88). Een dergelijke ‘uitdrukking’ kan worden aangenomen ‘wanneer de auteur bij het maken van zijn werk zijn creatieve werkzaamheden tot uiting heeft kunnen brengen door het maken van vrije en creatieve keuzes’ (Painer r.o. 89 en Cofemel, r.o. 29-30).

In zijn/haar beoordeling mag de rechter zich verder niet laten leiden door de esthetische eigenschappen van een vermeend auteursrechtelijk beschermd werk. Of door de vrije en creatieve keuzes al dan niet een bepaald esthetisch (kunstzinnig) effect wordt bereikt, is niet aan de orde. Verder dient abstractie te worden gemaakt van het gegeven dat deze vrije en creatieve keuzes voor de hand zouden liggen. Enige ‘inventiviteitsvereisten op creatief vlak’ zijn vreemd aan de auteursrechtelijke beschermingsvoorwaarden.”

Voor de beoordeling van de auteursrechtelijke drempelvoorwaarden is het aan de auteur om invulling te geven aan de elementen die volgens hem/haar het oorspronkelijke karakter van het werk bepalen (de zogenaamde ‘stelplicht’). Het Hof oordeelde dat zowel aan de NIMBUS-Bijzettafel als de CARGO-Fauteuil auteursrechtelijke bescherming dient te worden verleend, maar dat HHA geen concrete elementen aanreikte waarom de S-Fauteuil en de S-Bijzettafel een ongeoorloofde adaptie zou inhouden op de CARGO-Fauteuil en de NIMBUS-Bijzettafel. Er was immers geen overname van de als oorspronkelijk beschouwde overheersende elementen op het totaalbeeld van de auteursrechtelijke werken.

Hof van Beroep te Antwerpen 18 november 2020[14]

In dit arrest wordt nogmaals de originaliteitsvereiste beklemtoond die een werk dient te bezitten alvorens deze kan genieten van auteursrechtelijke bescherming. Originaliteit veronderstelt dat de auteur door het maken van creatieve keuzes zijn creatieve bekwaamheden tot uiting heeft kunnen brengen. Het Hof beoordeelde daarom de originaliteit in functie van de graad van creativiteit: hoe dunner de originaliteit, des te sterker de gelijkenissen met het vermeend inbreukmakende werk moeten zijn. Zoals GEIREGAT, S.[15] terecht opmerkte lijkt die stelling rechtstreeks afkomstig van het merkenrecht, waar het vaste rechtspraak is dat het publiek bij ‘sterke’ merken met veel onderscheidend vermogen sneller geneigd zal zijn om de gelijkenissen waar te nemen tussen twee tekens, terwijl bij ‘zwakke’ merken met een beperkt onderscheidend vermogen meer moeite zal gedaan moeten worden om verwarringsgevaar aan te tonen.[16]

Een leer die niet noodzakelijk door te trekken valt naar het auteursrecht. Van zodra een werk de originaliteitsdrempel overschrijft, geniet het werk dezelfde bescherming als eender welk ander werk. Er bestaan met andere woorden geen ‘zwakke’ of ‘sterke’ werken.[17]

In dit kader werd de verhandeling van onderstaande hanglamp (Columbo hanglamp) in beton betwist aangezien zij een auteursrechtelijke inbreuk zou vormen op de “concrete” hanglamp van Serax NV.

                                         

Figuur 1: “Columbo” hanglamp                                Figuur 2: “Concrete” hanglamp

Volgens het Hof beschikt de “Concrete” lamp slechts over een beperkte beschermingsomvang aangezien zij een gebruiksvoorwerp is dat is ontworpen in een bepaalde ‘industriële’ stijl die al gangbaar was ten tijde van het ontwerp en bepaalde karakteristieke kenmerken niet werden overgenomen in de “Columbo” lamp zodat de gemiddelde consument zich niet zou vergissen.

In combinatie met de vele duidelijke verschillen met de “Columbo” lamp bevestigt het Hof het vonnis a quo en is de auteursrechtelijke inbreuk niet bewezen.

Besluit            

Het auteursrecht vormt een uitzondering op het principe dat men in beginsel vrij werken mag kopiëren van anderen. Zo zullen enkel originele creaties die de stempel van de persoonlijkheid van auteur dragen, worden beschermd door het auteursrecht.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

Juridische bronnen:

https://www.vlaanderen.be/auteursrecht

artikel XI.166 Wetboek Economisch Recht https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/loi_a1.pl?language=nl&la=N&cn=2013022819&table_name=wet&caller=list&N&fromtab=wet&tri=dd%20AS%20RANK&rech=1&numero=1&sql=(text%20contains%20(%27%27))

HvJ 7 augustus 2018, C-161/17, §14.

Hof van Beroep te Antwerpen 6 januari 2021, NjW 2021, afl. 451, 835, noot GEIREGAT, S.

Hof van Beroep te Antwerpen 24 maart 2021, RW 2021-22, nr.13, 27 november 2021.

HvJEU, 16 juli 2009, nr. C-5/08, ECLI:EU:C.2009:564

HvJEU, 11 december 2011, nr. C-145/10, ECLI:EU:C.2011:789

HvJEU, 12 september 2019, nr. C-683/17, ECLI:EU:C.2019:721

HvJEU, 11 juni 2020, nr. C-833/18, ECLI:EU:C.2020:461

Hof van Beroep te Antwerpen 18 november 2020, NjW 22 december 2021, afl. 453, 934-939, noot GEIREGAT, S.

HvJ 11 november 1997, C-251/95, SABEL/Puma, §24

HvJ 29 september 1998, C-39/97, Canon/MGM, §19 en 24.

[1] https://www.vlaanderen.be/auteursrecht

[2] Zie artikel XI.166 Wetboek Economisch Recht

[3] https://www.vlaanderen.be/auteursrecht

[4] Zie HvJ 7 augustus 2018, C-161/17, §14.

[5] https://www.vlaanderen.be/auteursrecht

[6] Zie arrest Hof van Beroep te Antwerpen 6 januari 2021, NJW 2021, afl. 451, 835, noot GEIREGAT, S.

[7] HvJ 1 maart 2012, C-604/10, §39.

[8] Zie arrest Hof van Beroep te Antwerpen 6 januari 2021, NJW 2021, afl. 451, 835, noot GEIREGAT, S., p. 838.

[9] Zie arrest Hof van Beroep te Antwerpen 24 maart 2021, RW 2021-22, nr.13, 27 november 2021.

[10] HvJEU, 16 juli 2009, nr. C-5/08, ECLI:EU:C.2009:564

[11] HvJEU, 11 december 2011, nr. C-145/10, ECLI:EU:C.2011:789

[12] HvJEU, 12 september 2019, nr. C-683/17, ECLI:EU:C.2019:721

[13] HvJEU, 11 juni 2020, nr. C-833/18, ECLI:EU:C.2020:461

[14] Hof van Beroep te Antwerpen 18 november 2020, NjW 22 december 2021, afl. 453, 934-939, noot GEIREGAT, S.

[15] Hof van Beroep te Antwerpen 18 november 2020, NjW 22 december 2021, afl. 453, 938, noot GEIREGAT, S.

[16] HvJ 11 november 1997, C-251/95, SABEL/Puma, §24; HvJ 29 september 1998, C-39/97, Canon/MGM, §19 en 24.

[17] Hof van Beroep te Antwerpen 18 november 2020, NjW 22 december 2021, afl. 453, 938, noot GEIREGAT, S.

De wettelijke interestvoeten stijgen fors

Ook de Belgische wettelijke interestvoeten bij laattijdige betalingen ontsnappen niet aan het huidige economische en financiële klimaat en ondergaan een forse stijging vanaf 1 januari 2023 zowel wat betreft de gewone wettelijke interestvoet als deze van toepassing op handelstransacties.

De FOD Financiën heeft zopas de wettelijke interestvoet bij laattijdige betaling die van toepassing is vanaf 1 januari 2023 meegedeeld.[1] U vindt de informatiefiche hier.

De gewone wettelijke interest stijgt van 1,50 % naar maar liefst 5,25% vanaf 1 januari 2023.

De interestvoet voor handelstransacties stijgt dan weer van 8% naar 10,50 %. De toepassing van deze interestvoet is beperkt tot de “handelstransacties” die conform de wet betalingsachterstand[2] gedefinieerd worden als: “Een transactie tussen ondernemingen of tussen ondernemingen en overheidsinstanties die leidt tot het leveren van goederen, het verrichten van diensten of het ontwerp en de uitvoering van openbare werken en bouw- en civieltechnische werken tegen vergoeding.”

Als schuldenaar zal u dus meer dan ooit uw betalingstermijnen in acht moeten nemen aangezien de interest die steeds wettelijk als vergoeding voor laattijdige betaling is voorzien, fors gestegen is, losstaand van wat mogelijks contractueel voorzien is.

Dit is mogelijks ook een geschikt moment om als onderneming uw algemene voorwaarden wat betreft de bepalingen omtrent laattijdige betalingen te laten nakijken. Daarnaast zijn er belangrijke wettelijke wijzigingen gebeurd die eveneens bij dergelijk nazicht in acht genomen moeten worden inzake onrechtmatige bedingen. Zie ons eerder artikel hieromtrent op Jubel[3].

Voor verdere vragen hieromtrent kan u steeds contact met ons opnemen via mail: [email protected] of telefonisch: 03/216.70.70.

[1] Zie: https://financien.belgium.be/nl/over_de_fod/structuur_en_diensten/algemene_administraties/thesaurie/rentevoet_betalingsachterstand_handelstransacties

[2] Wet van 2 augustus 2020 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties.

[3] https://www.jubel.be/onrechtmatige-bedingen/

De Aldi vs. AB InBev saga is begonnen toen Aldi in de zomer van 2015 de verpakking van haar Buval-bier herwerkte. Het eindresultaat was een rood blikje met een paard in een schild als logo en de merknaam “Buval” in een witte balk met rode randen. Voor AB InBev, houder van het merk “Jupiler”, was de gelijkenis met haar eigen bierblikje te groot en zij besloot dan ook hiertegen op te treden. De zaak werd voor een eerste maal beslecht door de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Brussel in een vonnis op 13 januari 2016. Aldi maakte naar het oordeel van de voorzitter wel degelijk een inbreuk op de merkrechten van AB InBev door het gebruik van haar verpakking van het Buval-bier.

Wij moeten toegeven dat de gelijkenissen met de Jupiler verpakking niet ver te zoeken zijn. Zo bevatten beide verpakkingen de contouren van een zwart dier, verwerkt in een (wit) schild op een hoofdzakelijk rode achtergrond, met de merknaam in zwarte letters geschreven in een witte balk met rode randen. Het opleggen van een stakingsbevel door de rechter was aldus niet wereldschokkend. Aldi reageerde met het wijzigen van haar rode blikjes naar een goudgele versie ervan.

Voor Aldi was de kous hier echter niet mee af en ze gingen in beroep tegen de beslissing. Een terechte keuze zo is gebleken, vermits de beroepsrechter Aldi gelijk gaf en besloot dat er geen inbreuk voorhanden is. De weg ligt thans dus opnieuw open naar rode blikjes Buval.

De juridische grondslag voor de vordering van AB Inbev, bevindt zich onder meer in artikel 2.20 lid 1, c) van het Benelux-verdrag voor intellectuele eigendom (hierna: BVIE).

Dit artikel biedt  houders van bekende merken binnen het Benelux-gebied een ruime bescherming om het gebruik van hun merk door derden te verbieden, wanneer het teken van die derde “gelijk is aan of overeenstemt met het merk en in het economisch verkeer gebruikt wordt voor waren of diensten, die niet soortgelijk zijn aan die waarvoor het merk is ingeschreven, indien dit merk bekend is binnen het Benelux-gebied en door het gebruik, zonder geldige reden, van het teken ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk

Er moet met andere woorden aan een aantal cumulatieve voorwaarden voldaan zijn, opdat de houder van het bekende merk het gebruik door de derde kan verbieden.

  1. Ten eerste moet het gaan om een bekend merk waarop de inbreuk zou begaan zijn. Het moet daarbij niet gaan om een algemeen bekend merk dat bij minstens een bepaald percentage van het publiek bekend is. Een zekere mate van vertrouwdheid bij het relevante publiek is reeds voldoende.
  1. Ten tweede moet er een bepaalde mate van gelijkheid of overeenstemming zijn tussen enerzijds het merk (in dit geval Jupiler) en anderzijds het vermeende inbreukmakend teken (hier de Buval-verpakking). Het betrokken publiek moet een bepaald verband leggen tussen het merk en het teken, dit wil zeggen een samenhang zien tussen beiden tekens, zonder dat daarvoor noodzakelijk ook sprake is van “verwarringsgevaar”.[1]
  1. Verder moet het gebruik door de derde ook het bekende merk aantasten, doordat het zonder geldige reden ofwel een ongerechtvaardigd voordeel haalt uit het onderscheidend vermogen van het bekende merk; ofwel een ongerechtvaardigd voordeel haalt uit de reputatie van het bekende merk; dan wel afbreuk doet aan dit onderscheidend vermogen of deze reputatie.
  1. Hoewel de wettekst de actiemogelijkheid van artikel 2.20 lid 1 c) BVIE uitdrukkelijk lijkt voor te behouden voor het gebruik van een met het bekende merk identiek of overeenstemmend teken voor niet-soortgelijke waren of diensten, heeft het hof van Justitie in de zaak Davidoff de bescherming ook uitgebreid naar dezelfde of soortgelijke waren of diensten.[2]

Terecht hebben beide rechters snel komaf gemaakt met deze eerste voorwaarde. Het hoeft immers geen betoog dat Jupiler een bekend merk is op de biermarkt, gelet op onder meer het jarenlange consistente gebruik van het merk en het aanzienlijke marktaandeel het  heeft verworven.

De beroepsrechter had evenwel een andere mening dan zijn collega op de Rechtbank van Koophandel, wat betreft de concrete invulling van de tweede voorwaarde. Volgens het Hof stond het niet voldoende vast of werd het minstens niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de verpakking van het Buval-bier vanuit het oogpunt van het relevante publiek, het Jupiler-merk van AB InBev in gedachten kan oproepen. Concreet besloot het Hof dat volgens hen het relevante publiek geen verband zal leggen of een samenhang zal zien tussen het Jupiler-merk en de Buval-verpakking, o.a. omwille van volgende specifieke omstandigheden:

  1. Beide ondernemingen gebruiken andere verkoopkanalen (het Buval-bier van Aldi is uitsluitend te koop in Aldi grootwarenhuizen, terwijl het Jupiler-bier wordt aangeboden in de horeca en in alle andere grootwarenhuizen, uitgezonderd de Aldi winkels);
  1. Voor het relevante publiek zou het ondertussen gebruikelijk geworden zijn dat pilsbierverpakkingen in de kleuren rood, zwart en wit worden gepresenteerd; en
  1. Dat het relevante publiek eveneens gewoon is geworden dat op de verpakkingen van pilsbier gebruik wordt gemaakt van schilden, dieren of delen daarvan, al dan niet in combinatie met de kleuren rood, zwart en wit.

Met deze argumentatie besloot de beroepsrechter aldus dat Aldi geen merkenrechteninbreuk begaat door het gebruik van haar Buval-teken.[3] Aldi mag dus (voorlopig) weer de rode blikjes verkopen, hoewel ze het tot op heden blijkt te houden bij haar goudgele verpakking.

Moest u nog vragen hebben, aarzel niet om onze specialisten ter zake te contacteren:  [email protected]

Media Artikels Pers:

https://www.hln.be/geld/consument/aldi-moet-buval-bier-uit-rekken-halen-omdat-het-te-veel-op-jupiler-lijkt~a49fbf6c/

https://www.tijd.be/ondernemen/voeding-drank/aldi-belgie-wint-rechtszaak-tegen-ab-inbev/9968590.html

https://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20180103_03278283

https://www.hln.be/geld/economie/aldi-wint-rechtszaak-tegen-ab-inbev-over-bier-dat-op-jupiler-lijkt~a16c57b2/

Geschreven door: Joost Peeters, Ruben Brosens en Gert Vanopstal

Franse vertaling door: Pauline Vanhorenbeke

Engelse vertaling door: Ruben Brosens

[1] H.v.J. 23 oktober 2003, C-408/01, Adidas t. Fitnessworld, § 27 en 29.

[2] H.v.J., 9 januari 2003, Davidoff/Gofkid, C-292/00.

[3] Brussel (8e k.) 12 december 2017, nr. 2016/AR/279, 2016/AR/315.

************************************************

Aldi c. AB InBev

La saga Aldi vs AB InBev a commencé lorsque Aldi a retravaillé l’emballage de sa bière Buval à l’été 2015. Le résultat final était une boîte rouge avec un cheval dans un bouclier comme logo et la marque “Buval” dans une barre blanche avec des bords rouges. Pour AB InBev, titulaire de la marque “Jupiler”, la ressemblance avec sa bière était trop grande et elle a décidé d’agir contre cela. L’affaire a été tranchée pour la première fois par le Président du Tribunal de Commerce de Bruxelles dans un arrêt du 13 janvier 2016. De l’avis du président, Aldi a effectivement violé les droits de marque d’AB InBev en utilisant son emballage de la bière Buval.

Nous devons admettre que les similitudes avec l’emballage Jupiler sont proches. En effet, les deux emballages contiennent les contours d’un animal noir, incorporé dans un bouclier (blanc) sur un fond principalement rouge, avec le nom de la marque écrit en lettres noires dans une barre blanche aux bords rouges. L’imposition d’une interdiction  par le juge n’a donc pas ébranlé le monde. Aldi a réagi en remplaçant ses boîtes rouges par une version jaune dorée.

Pour Aldi, cependant, il n’en était pas terminé et ils ont fait appel de la décision. Ce choix s’est avéré justifié, puisque le juge d’appel était d’accord avec Aldi et a décidé qu’il n’y avait pas d’infraction. La route est donc à nouveau ouverte aux canettes rouges de Buval.

La base juridique de la revendication d’AB Inbev se trouve, entre autres, à l’article 2.20 paragraphe 1, c) de la Convention Benelux en matière de propriété intellectuelle (ci-après : CBPI).

Cet article offre, aux titulaires de marques connues sur le territoire du Benelux, une large protection en interdisant l’utilisation de leur marques par des tiers, lorsque le signe de ce tiers «  est identique ou similaire à la marque et est utilisé dans la vie des affaires pour des produits ou services qui ne sont pas similaires à ceux pour lesquels la marque est enregistrée, lorsque cette marque jouit d’une renommée à l’intérieur du territoire Benelux et que l’usage du signe sans juste motif tire indûment profit du caractère distinctif ou de la renommée de la marque ou leur porte préjudice ».

En d’autres termes, un certain nombre de conditions cumulatives doivent être remplies pour que le titulaire de la marque connue puisse interdire l’usage par le tiers.

  1. Premièrement, il doit s’agir d’une marque connue sur laquelle l’infraction aurait été commise. Il ne doit pas s’agir d’une marque réputée, qui est connue par au moins un certain pourcentage du public. Une certaine familiarité avec le public concerné est déjà suffisante.
  2. Deuxièmement, il doit y avoir un certain degré d’égalité ou de similitude entre la marque (en l’espèce Jupiler), d’une part, et le signe litigieux (en l’espèce l’emballage Buval), d’autre part. Le public concerné doit établir un certain rapprochement entre la marque et le signe, c’est-à-dire voir un lien entre les deux signes, sans nécessairement constituer également un “risque de confusion”.[1]
  3. En outre, l’usage par le tiers doit également affecter la marque connue, en ce sens qu’il tire sans juste motif un avantage déloyal du caractère distinctif de la marque connue, ou tire un avantage déloyal de la réputation de la marque connue, ou porte atteinte à ce caractère distinctif ou cette réputation.
  4. Bien que le texte juridique semble réserver expressément la possibilité d’agir en vertu de l’article 2.20, paragraphe 1, sous c), du CBPI pour l’usage d’un signe identique ou similaire avec la marque connue pour des produits ou services qui ne sont pas identiques ou similaires, la Cour a également étendu la protection aux produits ou services identiques ou similaires dans l’affaire Davidoff.[2]

Les deux juges ont eu raison de se débarrasser rapidement de cette première condition. Il va sans dire que Jupiler est une marque bien connue sur le marché de la bière, étant donné, entre autres, l’utilisation constante de la marque pendant de nombreuses années et la part de marché considérable acquise.

Toutefois, le juge d’appel avait une opinion différente de celle de son collègue du tribunal de commerce quant à la réalisation concrète de la deuxième condition. Selon la Cour d’appel, il n’était pas suffisamment établi ou du moins pas suffisamment démontré que l’emballage de la bière Buval peut, du point de vue du public concerné, évoquer la marque Jupiler.

Concrètement, la Cour d’appel a décidé qu’à son avis, le public concerné n’établira pas de rapprochement ou ne verra pas de lien entre la marque Jupiler et l’emballage Buval, notamment en raison des circonstances spécifiques suivantes :

  1. Les deux sociétés utilisent des circuits de vente différents (la bière Buval d’Aldi est vendue exclusivement dans les grands magasins Aldi, tandis que la bière Jupiler est proposée dans le secteur horeca et dans tous les autres grands magasins, sauf les magasins Aldi) ;
  2. Entre-temps, il serait devenu pratique courante pour le public concerné de présenter des emballages de bière dans les couleurs rouge, noir et blanc ; et
  3. Que le public concerné a également pris l’habitude d’utiliser des boucliers, des animaux ou des parties de ceux-ci sur les emballages de bière, qu’ils soient ou non associés aux couleurs rouge, noir et blanc.

Sur la base de cette argumentation, le juge d’appel a donc décidé qu’Aldi n’enfreint aucun droits de marque en utilisant sa marque Buval.[3]  Aldi est donc autorisé à revendre les boîtes rouges (provisoires), bien qu’il semble les conserver jusqu’à ce jour avec son emballage jaune doré.

Si tout cela n’était pas suffisamment clair, ou si vous deviez vous poser d’autres questions, n’hésitez pas à prendre contact avec nos spécialistes.

Articles de presse :

https://www.hln.be/geld/consument/aldi-moet-buval-bier-uit-rekken-halen-omdat-het-te-veel-op-jupiler-lijkt~a49fbf6c/

https://www.tijd.be/ondernemen/voeding-drank/aldi-belgie-wint-rechtszaak-tegen-ab-inbev/9968590.html

https://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20180103_03278283

https://www.hln.be/geld/economie/aldi-wint-rechtszaak-tegen-ab-inbev-over-bier-dat-op-jupiler-lijkt~a16c57b2/

Franse vertaling door : Pauline Vanhorenbeke

[1] Cour de Justice, 23 octobre 2003, C-408/01, Adidas c. Fitnessworld, § 27 et 29

[2] Cour de Justice, 9 janvier 2003, Davidoff/ Gofkid, C-292/00

[3] Bruxelles (8ème canton), 12 décembre 2017, n°2016/AR/279, 2016/AR/315.

********************************************
Aldi vs. AB InBev

 

The Aldi vs. AB InBev saga started in the summer of 2015, when Aldi revamped the design of their Buval beer can. The outcome was a red beer can with a horse in the middle of a shield as logo and the name of the brand “Buval” placed in a white bar with red borders. AB InBev, proprietor of the “Jupiler” trademark, considered the revamped Buval beer can to be to similar to their own Jupiler beer can and decided to file a claim against Aldi. The president of the Commercial Court delivered his judgement on 13 January 2016. He has ruled the Buval beer can to be a breach on the trademark rights from AB InBev.

We have to admit the similarities with the Jupiler beer can are not hard to find. Both cans contain the contours of an black animal, in the middle of a shield on a mainly red coloured background, with the brand name in a white bar with red borders. The decision of the judge to order the injunction of the Buval beer can thus couldn’t be called mind-blowing. Aldi reacted to the injunction by changing her red cans to a golden-yellow version.

Aldi didn’t stop there, they filed an appeal against the judgement. They were rightly so apparently, as the Court of Appeal ruled that the use of the red Buval beer cans doesn’t amount to a breach of the trademark rights of AB InBev. By consequence, Aldi can make use of their red beer cans again if they so desire.

The legal basis of the claim of AB InBev, can be found in article 2.20 paragraph 1, c) of the Benelux Convention on Intellectual Property (hereafter referred to as BCIP). This article provides a wide protection to holders of trademarks with a reputation to prohibit the use of their trademark by third parties, when the sign “is identical or similar to the trademark for goods or services which are not similar  to those for which the trademark is registered, where the trademark enjoys a reputation in the Benelux territory, where

use of the sign without due cause would take unfair advantage of or be detrimental to the distinctive character or the repute of the trademark.”

This means a few cumulative conditions have to be met in order for the holder of a trademark with a reputation to be able to prohibit the use by a third party of the sign.

  1. First of all the alleged infringement  has to concern a trademark with a reputation. This doesn’t mean it has to be an all-around well-known trademark, known by a said percentage of the public. A certain degree of familiarity at the relevant public is sufficient.
  2. Secondly, there has to be a certain degree of similarity or conformity between on the one hand the trademark with a reputation (in this case Jupiler) and on the other hand the allegedly infringing sign (in this case the Buval-packaging). The relevant section of the public has to make a connection between  the trademark and the sign, in other words they establish a link between them, without the need of “a likelihood of confusion”.[1]
  3. Furthermore the use by the third party has to infringe the trademark with a reputation, without due cause, by taking unfair advantage of the distinctive character or by being detrimental to the distinctive character or by being detrimental to the reputation of the trademark.
  4. Although the Convention seems to limit the use of article 2.20 paragraph 1 c) BCIP to the use of a sing which is identical or similar to the trademark for goods or services which are not similar to those for which the trademark is registered, the Court of Justice has already expanded the scope to identical or similar goods or services in the Davidoff-case.[2]

Rightly so, both judges didn’t spend too much time on the first condition. It goes without saying that Jupiler is a trademark with a reputation concerning the beer business, considering among other the long-term use of the trademark and the substantial market share it has acquired.

However concerning the specific interpretation of second condition, the  Court of Appeal had a different opinion as regards to the president of the Commercial Court. The Court of Appeal ruled that it was not sufficiently established or it wasn’t made sufficiently credible that the Buval beer could call to mind the Jupiler trademark from AB InBev among the relevant section of the public. The Court of Appeal ruled that the relevant section of the public won’t make a connection or establish a link between the Jupiler-trademark and the Buval beer can, mostly because of following circumstances:

  1. Both enterprises use other channels of distribution (Aldi’s Buval beer is exclusively for sale in the ALDI supermarkets, Jupiler is for sale in almost the entire catering industry and in almost every supermarket besides from ALDI);
  2. The relevant section of the public should by now be used to the use of the colours red, black and white for the packaging of beer; and
  3. The relevant section of the public should also be used by now to the use of shields, animals or parts of animals, whether or not in combination with those colours, for the packaging of beer.

These considerations led the Court of Appeal to rule that Aldi doesn’t infringe the trademark rights of AB InBev by using their Buval sign.[3] This means Aldi can (for the time being) sell red cans again. However, they seem to keep making use of their golden-yellow packaging up to now.

For more information, please contact our specialists: [email protected]

Press coverage:

https://www.hln.be/geld/consument/aldi-moet-buval-bier-uit-rekken-halen-omdat-het-te-veel-op-jupiler-lijkt~a49fbf6c/

https://www.tijd.be/ondernemen/voeding-drank/aldi-belgie-wint-rechtszaak-tegen-ab-inbev/9968590.html

https://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20180103_03278283

https://www.hln.be/geld/economie/aldi-wint-rechtszaak-tegen-ab-inbev-over-bier-dat-op-jupiler-lijkt~a16c57b2/

Engelse vertaling: Ruben Brosens

[1] ECJ 23 October 2003, C-408/01, Adidas v. Fitnessworld, § 27 and  29.

[2] ECJ 9 January 2003, Davidoff/Gofkid, C-292/00.

[3] Brussel (8e k.) 12 december 2017, nr. 2016/AR/279, 2016/AR/315.

In principe zijn er geen beperkingen op de keuze van de benaming van een vennootschap. Dit betekent dat de benaming kan bestaan uit een fantasienaam, een familienaam, enzovoort.[1] Op deze regelgeving bestaat een uitzondering. De naam van de vennootschap mag niet gelijk zijn met of sterk lijken op de naam van een andere vennootschap. Als de benaming volkomen gelijk is of als de benaming verwarring kan doen ontstaan, dan kan elke belanghebbende deze naam doen wijzigen en een schadevergoeding eisen.[2]

Artikel 65 van het wetboek van vennootschappen bepaalt dienaangaande dat:   “Elke vennootschap moet een naam voeren, die verschillend is van die van een andere vennootschap.

Indien de naam gelijk is aan een andere of er zozeer op gelijkt dat er verwarring kan ontstaan, kan iedere belanghebbende hem doen wijzigen en, indien daartoe grond bestaat, schadevergoeding eisen.

 Niettegenstaande elk daarmee strijdig beding, zijn de oprichters of, bij latere naamswijziging, de leden van het bestuursorgaan hoofdelijk gehouden jegens de belanghebbenden tot betaling van de schadevergoeding bedoeld in het tweede lid.”

In principe geldt de regel wie het eerst komt, het eerst maalt. Als de eerste gebruiker van de naam van oordeel is dat er een schending is van artikel 65 W. Venn., dan kan deze een vordering instellen bij de rechtbank. Er moet geen sprake zijn van een fout, het is voldoende als de andere naam tot verwarring kan leiden. De rechter zal van geval tot geval beoordelen of er een verwarringsrisico aanwezig is.[3]

De oprichters van de vennootschap zijn hoofdelijk gehouden tot het betalen van een schadevergoeding aan de belanghebbenden als de rechter oordeelt dat er een inbreuk is van artikel 65 W. Venn.[4]

De eerste gebruiker kan ook een vordering instellen op basis van artikel 89 van de Wet Marktpraktijken. Dit artikel bepaalt dat een handelspraktijk misleidend is als onder andere de naam van de onderneming verwarring kan scheppen voor de consument. De rechter kan een bevel tot staking uitspreken als hij oordeelt dat er een schending is van artikel 89 WCMP.[5]

Een belangrijk Arrest van het Hof van Beroep te van Gent d.d. 27 mei 2013[6] behandelt deze materie.

De eerste gebruiker van een benaming (Be sure) haalt aan in deze zaak dat artikel 65 van het Wetboek van Vennootschappen geschonden is omdat een gelijkaardige benaming van een andere onderneming (2be sure2) ervoor zorgt dat er verwarring ontstaat bij het publiek. Bijgevolg is er volgens de gebruiker ook een schending van de Wet Marktpraktijken.

In dergelijke zaak is het aan de rechter om de feiten concreet de beoordelen en te beslissen of er een verwarringsrisico aanwezig is.

In dit specifiek geval zaak oordeelt het hof van beroep te Gent dat de gebruiker niet kan bewijzen dat er een schending is van artikel 65 W. Venn. De rechter beoordeelt in concreto en redeneert i.c. dat beide ondernemingen actief zijn in de verzekeringssector maar gelegen zijn in verschillende steden. Er mag bijgevolg, volgens het Hof, worden aangenomen dat het cliënteel grotendeels gebruik zal maken van een verzekeringsmakelaar in zijn onmiddellijke omgeving.


[1] H. De Muynck, Vennootschapsrecht in België, Gent, Academia Press, 2002, 28.

[2] H. Geinger en N. Heijerick, Inleiding tot het vennootschapsrecht, Brugge, Die Keure, 2000, 185.

[3] H. De Muynck, Vennootschapsrecht in België, Gent, Academia Press, 2002, 28 – 29.

[4] H. Geinger en N. Heijerick, Inleiding tot het vennootschapsrecht, Brugge, Die Keure, 2000, 185.

[5] Art. 2 wet 6 april 2010 met betrekking tot de regeling van bepaalde procedures in het kader van de wet van 6 april 2010 betreffende de marktpraktijken en consumentenbescherming, BS 12 april 2010.

[6] Gent 27 mei 2013, NJW 2014, 300, noot R. Steennot.

Hoofdwebsite Contact
afspraak maken upload






      GDPR proof area
      Upload uw documenten





      sleep uw documenten naar hier of kies bestand


      sleep uw briefwisseling naar hier of kies bestand











        Benelux (€... )EU (€... )Internationaal (prijs op aanvraag)

        Door de aanvraag in te dienen, verklaart u zich uitdrukkelijk akkoord met onze algemene voorwaarden en bevestigt u dat u onze privacyverklaring aandachtig heeft gelezen. Het verzenden van deze aanvraag geldt als een opdrachtbevestiging.
        error: Helaas, deze content is beschermd!