Categorie: STUDIO INTERNATIONALE

Via gerechtelijke weg betaling afdwingen van grensoverschrijdende facturen met relatief kleine bedragen kan in eerste instantie niet de moeite lijken. Wanbetaling, zelfs van kleine bedragen, kan op lange termijn echter nefast zijn voor uw bedrijfsvoering. Verzaken aan de afdwinging van betaling brengt niet alleen ondernemingen zelf in de problemen, maar zorgt er onrechtstreeks ook voor dat schuldenaars tot wanbetaling worden aangezet.[1] Het is dus van groot belang dat u op de hoogte bent van de middelen die thans ter beschikking worden gesteld om onbetaalde grensoverschrijdende facturen te innen.

 

De kans is groot dat u in de professionele sfeer reeds in contact bent gekomen met onbetaalde facturen. Indien Uw schuldenaar niet betaalt en de factuur heeft betrekking op een grensoverschrijdende geldvordering tussen EU-lidstaten, kan beroep gedaan worden op de Europese betalingsbevelprocedure.[2] Deze procedure is eenvoudiger, sneller en goedkoper dan een klassieke procedure voor de nationale rechtbanken voor invordering van geldvorderingen tussen EU-lidstaten. Het betreft een aanvullende procedure naast de verschillende nationale betalingsbevelprocedures en vormt geenszins een harmonisering hiervan.[3]

Voorwaarden

Schuldeisers kunnen gebruik maken van de Europese betalingsbevelprocedure voor niet-betwiste en grensoverschrijdende geldvorderingen tussen alle EU-lidstaten, met uitzondering van Denemarken.[4]

Het niet-betwiste karakter wordt pas verworven gedurende de procedure. Indien de schuldeiser zich niet verweert, wordt de Europese betalingsbevelprocedure verdergezet. Indien de schuldenaar zich wel verweert, wordt de Europese betalingsbevelprocedure stopgezet.[5]

Grensoverschrijdend houdt in dat ten minste een van de partijen haar woonplaats of gewone verblijfplaats in een andere lidstaat heeft dan de lidstaat van het aangezochte gerecht.[6]

Procedure

De Europese betalingsbevelprocedure wordt ingeleid door een standaardformulier in te dienen bij de bevoegde rechtbank, met uitzondering van Hongarije waar de notaris bevoegd is.[7]

De bevoegde rechtbank is in principe deze van de woonplaats van de (buitenlandse) schuldenaar. Indien u evenwel een geldig forumbeding heeft opgenomen in uw overeenkomst of algemene voorwaarden, kan de daarin aangewezen rechtbank bevoegd zijn.[8]

Vervolgens controleert de rechtbank de ontvankelijkheid van het formulier en wordt nagegaan of de vordering gegrond lijkt.[9] Zoals uit de bewoording van de Betalingsbevelverordening reeds blijkt, is de controle ten gronde eerder beperkt en geenszins diepgaand.[10]

Indien de vordering ontvankelijk is en gegrond lijkt, vaardigt de rechtbank een Europees betalingsbevel (EBB) uit.[11]

Dit EBB wordt vervolgens betekend aan de schuldenaar.[12]

De schuldenaar heeft alsdan 30 dagen de keuze om hetzij zijn schuld te betalen, hetzij schriftelijk verweer aan te tekenen tegen het EBB.

  1. Schuldenaar betaalt

Indien de schuldenaar betaalt, wordt de procedure met succes afgerond.

  1. Schuldenaar betaalt niet en verweert zich evenmin

Indien de schuldenaar niet betaalt en zich evenmin verweert, verklaart de rechtbank het EBB na 30 dagen onverwijld uitvoerbaar.[13] De schuldeiser kan vervolgens het EBB rechtstreeks uitvoeren in alle 26 lidstaten die aangesloten zijn bij de Betalingsbevelverordening en de op die manier betaling van schuldenaar afdwingen.[14]

  1. Schuldenaar betaalt niet maar verweert zich

Indien de schuldenaar niet betaalt, doch zich tijdig verweert bij de rechtbank die het EBB heeft uitgevaardigd, wordt de procedure voortgezet voor de bevoegde rechtbank van de lidstaat van oorsprong.[15]

De schuldeiser kan er evenwel ook voor opteren de vordering voort te zetten met de Europese procedure voor geringe invorderingen.[16] Hiertoe mag de waarde van de vordering het bedrag van 5.000,00 € (exclusief interesten en kosten) evenwel niet overschrijden. In tegenstelling tot de Europese betalingsbevelprocedure, komen betwiste geldvorderingen hiervoor wel in aanmerking.[17]

Bescherming schuldenaar

Met de Europese betalingsbevelprocedure en de Europese procedure voor geringe invorderingen hebben schuldeisers aldus een krachtig wapen om betaling te bekomen van stilzittende schuldenaars van grensoverschrijdende facturen binnen de EU.

Het betreft evenwel een eenzijdige procedure dewelke bovendien niet aan de diepgaande controle ten gronde wordt onderworpen. De procedure is dan ook eerder gericht op snelle en efficiënte invordering van niet-betwiste geldvorderingen en minder op vaststelling van de gegrondheid ervan.

Het eenzijdige karakter en de potentieel grote impact van de procedure, vragen dan ook mechanismen ter bescherming van de belangen van de schuldenaar. Zo is het van belang dat de schuldenaar met zekerheid en voldoende geïnformeerd wordt van de procedure.

Binnen de 30 dagen na betekening of kennisgeving van het EBB, kan de schuldenaar een verweerschrift indienen. Na afloop van deze termijn beschikt de schuldenaar in uitzonderlijke omstandigheden over een rechtsmiddel om een heroverweging te vragen.[18]

Voor meer informatie omtrent onbetaalde grensoverschrijdende facturen, kan U het Studio Legale team contacteren via [email protected] of 03/216.70.70.

 

 

[1] L. SAMYN, Handboek Europees Burgerlijk Procesrecht, Mortsel, Intersentia, 2015, 296-297.

[2] Verord. EP. en Raad nr. 1896/2006, 12 december 2006 houdende invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399.

[3] M. TRAEST, “Nieuw Europees internationaalprivaatrechtelijk procesrecht van toepassing”, RW 2008-09, nr. 21, (858) 859-860.

[4] Art. 2.3 Verord.EP. en Raad nr. 1896/2006 , 12 december 2006 houdende invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399.

[5] H. STORME, “Europese betalingsbevelprocedure”, NjW 2009, afl. 196, (98) 101; B. VERBELEN en K. HENDRICKX, Buitengerechtelijke invordering van consumenten- en handelsschulden, Mechelen, Wolters Kluwer, 2019, 53.

[6] Art. 3 Verord.EP. en Raad nr. 1896/2006 , 12 december 2006 houdende invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399.

[7] Art. 7 Verord.EP. en Raad nr. 1896/2006 , 12 december 2006 houdende invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399.

[8] Art. 6 Verord.EP. en Raad nr. 1896/2006 , 12 december 2006 houdende invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399.

[9] Art. 8 Verord.EP. en Raad nr. 1896/2006 , 12 december 2006 houdende invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399.

[10] H. STORME, “Europese betalingsbevelprocedure”, NjW 2009, afl. 196, (98) 104-106.

[11] Art. 12 Verord.EP. en Raad nr. 1896/2006 , 12 december 2006 houdende invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399.

[12] Art. 13 e.v. Verord.EP. en Raad nr. 1896/2006 , 12 december 2006 houdende invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399.

[13] Art. 18 Verord.EP. en Raad nr. 1896/2006 , 12 december 2006 houdende invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399.

[14] H. STORME, “Europese betalingsbevelprocedure”, NjW 2009, afl. 196, (98) 111; M. TRAEST, “Nieuw Europees internationaalprivaatrechtelijk procesrecht van toepassing”, RW 2008-09, nr. 21, (858) 862.

[15] Art. 16 e.v. Verord.EP. en Raad nr. 1896/2006 , 12 december 2006 houdende invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, Pb.L. 30 december 2006, afl. 399.

[16] Verord. EP en Raad nr. 861/2007, 11 juli 2007 houdende de vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen, Pb.L. 14 juli 2017, afl. 199, 1.

[17] Art. 2.1 Verord.EP en Raad nr. 861/2007, 11 juli 2007 houdende de vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen, Pb.L. 14 juli 2017, afl. 199.

[18] H. STORME, “Europese betalingsbevelprocedure”, NjW 2009, afl. 196, (98) 104, 112-117.

Wij zijn op zoek naar gemotiveerde en enthousiaste studenten rechten of rechtspraktijk die ons team van advocaten tijdelijk kunnen ondersteunen en versterken bij het onthaal en telefonie van ons kantoor.

Dit biedt je de gelegenheid om kennis te maken met het reilen en zeilen van een advocatenkantoor.

Wij bieden je een zeer dynamische werkplek waar collegialiteit en teamspirit hoog in het vaandel worden gedragen.

Contacteer ons voor meer informatie op
03 216 70 70 of
[email protected]

#werk #vacature #job #hiring #werkwerkwerk #student #studentrechten #rechtspraktijken #advocatenkantoor #dictaat #klantvriendelijk #fulltime #interim #ikzoekwerk #werken #antwerpen #wilrijk #antwerpenzuid #nieuwzuid #provincieantwerpen

Een niet-concurrentiebeding in een zelfstandigenovereenkomst komt zeer vaak voor. Aangezien dit het recht op vrij ondernemen beperkt, zijn dergelijke bedingen niet steeds geldig of hebben deze soms niet gewenste de uitwerking die de partijen voor ogen hadden. In dit artikel lichten we toe waarop partijen moeten letten bij het opnemen van een niet-concurrentiebeding.

In de eerste plaats dient er op gewezen te worden dat er, behalve voor de handelsagentuur, geen uitdrukkelijke wettelijke regeling voorzien is. Wel wordt er vaak verwezen naar het decreet d’Allarde om te stellen dat het principieel niet toegelaten zou zijn om een niet-concurrentiebeding te voorzien in een zelfstandigenovereenkomst.[1] Dit zou namelijk een te grote beperking op de vrijheid van onderneming uitmaken.

In de rechtspraak en rechtsleer werden uiteindelijk enkele criteria verduidelijkt waaronder het mogelijk zou zijn om een niet-concurrentiebeding te voorzien in een zelfstandigenovereenkomst.[2]

Een niet-concurrentiebeding voor zelfstandigen dient proportioneel te zijn. Deze proportionaliteit dient in ieder element van het niet-concurrentiebeding voorzien te worden.[3]

In de eerste plaats dient de voorziene schadevergoeding proportioneel te zijn  in verhouding met de potentiële schade. Zo zal in ieder concreet geval moeten bekeken worden of de schadevergoeding die in het beding voorzien werd redelijk is. Bijvoorbeeld in het geval van een vastgoedmakelaar werd een schadevergoeding van € 20.000,00 als proportioneel, en dus toegelaten, gekwalificeerd.

Naast de voorziene schadevergoeding, dient in het niet-concurrentiebeding ook de duur, het geografische toepassingsgebied en het voorwerp niet verder te gaan dan wat redelijkerwijze daartoe noodzakelijk wordt geacht.[4]

Daarnaast dient het voorwerp van het niet-concurrentiebeding proportioneel te zijn. Dit wil zeggen dat de activiteiten die verboden zijn onder het niet-concurrentiebeding beperkt dienen te blijven tot de producten en diensten die de economische activiteit van de onderneming vormden. Hieronder vallen ook verbeterde producten. Een niet-concurrentiebeding dat de bescherming beoogt van product- of dienstenmarkten waarop de onderneming voor de overdracht niet actief was, is niet geldig omdat dit als niet noodzakelijk wordt beschouwd.[5]

Daarnaast dient ook de duurtijd waarin het niet-concurrentiebeding geldt proportioneel te zijn. In het algemeen wordt aanvaard dat een duurtijd van 2 tot 3 jaar proportioneel is, maar dit zal in ieder geval afzonderlijk beoordeeld moeten worden. [6]

Tot slot dient ook het geografisch gebied proportioneel te zijn. Dit betekent dat het gebied beperkt dient te zijn tot het gebied waarin de verkoper voor de overdracht van zijn aandelen de betrokken diensten of producten heeft aangeboden. Dit houdt bijvoorbeeld in dat een vastgoedmakelaar actief in het Antwerpse onder een overeenkomst met niet-concurrentiebeding in principe niet verboden kan worden om na de beëindiging van zijn overeenkomst actief te zijn aan de Belgische kust. De invulling van wat als proportioneel zal gezien worden op het vlak van het territorium waarbinnen het niet-concurrentiebeding geldt, zal opnieuw concreet beoordeeld moeten worden.[7]

Wanneer door de rechtbank geoordeeld wordt dat een niet-concurrentiebeding nietig is, stelt de vraag zich welke maatregelen de rechtbank kan nemen. Het was namelijk zeer duidelijk de bedoeling van de partijen om concurrentie te beperken.

Wanneer er in de overeenkomst een zogenaamd matigingsbeding werd opgenomen, is het zeer duidelijk dat de rechter de mogelijkheid heeft om de elementen van het beding die onredelijk zijn te matigen naar wat redelijk is. Bijvoorbeeld wanneer het niet-concurrentiebeding bepaald dat het geldt voor 10 jaar, zal de rechter dit kunnen matigen naar een aanvaardbare duurtijd.[8]

Indien dergelijk beding niet voorzien werd, was het lange tijd onduidelijk of de rechter de bevoegdheid had om het beding te matigen. Middels een arrest van 25 juni 2015 verduidelijkte het Hof van Cassatie dat de rechter de nietigheid kan beperken tot het gedeelte dat strijdig is met de openbare orde indien voldaan is aan de volgende twee voorwaarden[9]:

  1. De gedeeltelijke nietigheid van het beding is mogelijk;
  2. Het beding na matiging beantwoordt aan de intenties van de partijen.

De rechter zal dus een inschatting moeten proberen maken van wat de werkelijke wil van de partijen was om het niet-concurrentiebeding overeen te komen en kan dit in voorkomend geval matigen indien mogelijk. Het is daarom aangewezen om een deelbaarheidsbeding bij uw niet-concurrentiebeding op te nemen, zodat over de wil om eventueel te matigen in plaats van de vernietigen, weinig of nog beter, geen twijfel kan bestaan bij de rechter.[10]

In het geval een geldig niet-concurrentie beding wordt geschonden, kan een stakingsvordering worden uitgesproken door de rechter.[11]

Een niet-concurrentiebeding in een zelfstandigenovereenkomst is steeds mogelijk indien aan de voorwaarden hiervoor voldaan worden. Indien u hulp wenst bij het opstellen van uw overeenkomsten, inclusief een geldig niet-concurrentiebeding, of indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, kan u ons steeds contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

Geraadpleegde bronnen:

  1. Mededeling van de Commissie betreffende beperkingen die rechtstreeks verband houden met en noodzakelijk zijn voor de totstandbrenging van concentraties, https://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:C:2005:056:0024:0031:NL:PDF;
  2. Decreet van 2 maart 1791 tot afschaffing van het gildewezen;
  3. Cass. 14 September 2017;
  4. Cass 23 januari 2015 RW 2016, 1187;
  5. Cass. 25 juni 2015, NJW 2015, 914;
  6. LEBON, C.,  “Niet-concurrentiebedingen en het nut van deelbaarheidsbedingen” noot onder Cass. 23 januari 2015, RW 2016, 1187;
  7. STIJNS, S., “Het aankomende verbintenissenrecht in de recente rechtspraak van het Hof van Cassatie”, TBBR 2018, afl. 8, 421-422.n

[1] Decreet van 2 maart 1791 tot afschaffing van het gildewezen.

[2] Cass. 14 September 2017; S. STIJNS, “Het aankomende verbintenissenrecht in de recente rechtspraak van het Hof van Cassatie”, TBBR 2018, afl. 8, 421-422; HVJ in zaak 42/84; Mededeling van de Commissie betreffende beperkingen die rechtstreeks verband houden met en noodzakelijk zijn voor de totstandbrenging van concentraties, https://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:C:2005:056:0024:0031:NL:PDF.

[3] Mededeling van de Commissie betreffende beperkingen die rechtstreeks verband houden met en noodzakelijk zijn voor de totstandbrenging van concentraties, https://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:C:2005:056:0024:0031:NL:PDF, overweging 19.

[4] Ibid, overweging 19.

[5] Ibid, overweging 23.

[6] Ibid, overweging 20.

[7] Ibid, overweging 22.

[8] Cass 23 januari 2015 RW 2016, 1187; Cass. 25 juni 2015, NJW 2015, 914; C., LEBON, “Niet-concurrentiebedingen en het nut van deelbaarheidsbedingen” noot onder Cass. 23 januari 2015, RW 2016, 1187.

[9] Cass. 25 juni 2015, NJW 2015, 914; S. STIJNS, “Het aankomende verbintenissenrecht in de recente rechtspraak van het Hof van Cassatie”, TBBR 2018, afl. 8, 421-422.

[10] C., LEBON, “Niet-concurrentiebedingen en het nut van deelbaarheidsbedingen” noot onder Cass. 23 januari 2015, RW 2016, 1187.

[11] Art. VI. 91/6 WER; Art. XVIII.1 WER.

De begrippen EBIT en EBITDA zijn haast niet meer weg te denken binnen een overnameproces. Maar wat betekenen ze precies en hoe gebruik ik ze het best in de praktijk? Een overzicht.

Begrippen EBIT & EBITDA

Aangezien de EBIT en EBITDA niet voorkomen in de Belgische jaarrekening en er wereldwijd geen officiële regels bestaan die deze begrippen definiëren, heeft de Commissie voor Boekhoudkundige Normen (hierna: CBN) een technische nota[1] uitgewerkt waarin zij de EBIT en EBITDA definieert op basis van het Belgische jaarrekeningenschema.

EBIT staat voor Earnings Before Interest and Taxes, oftewel in het Nederlands: Inkomsten Vóór Interesten en Belastingen. Zij wordt dus gelijkgesteld aan de zogenaamde operationele winst of verlies. Met name de winst (of verlies) vóór de financiële opbrengsten en kosten, én vóór belastingen. De EBIT is met andere woorden het antwoord op de vraag: wat is het resultaat van de normale bedrijfsvoering? Men houdt dus enkel rekening met de omzet en de kosten die gemaakt werden om die omzet te halen. Financiële kosten (bv interesten) en opbrengsten of belastingen worden buiten beschouwing gelaten, aangezien zij geen operationele prestaties zijn en niets te maken hebben met kosten of omzet.

EBITDA gaat nog een stap verder en staat voor Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation and Amortization. (Inkomsten Vóór Interesten, Belastingen, Afschrijvingen en Waardeverminderingen). Zij houdt tevens geen rekening met kosten die geen uitgaven zijn (de zogenaamde niet-kaselementen), namelijk afschrijvingen en waardeverminderingen. Deze waardering wordt vaak gebruikt door een private equity om potentiële overnamekandidaten te waarderen en daarna te herfinancieren.

Waarom zijn deze begrippen zo populair?

De begrippen EBIT en EBITDA zijn performantiemaatstaven die gehanteerd worden om de operationele winstgevendheid of performantie van een onderneming weer te geven. Zij kunnen interessante inzichten geven door te kijken hoe een onderneming presteert ten opzichte van andere bedrijven uit dezelfde sector.

Het is dus enerzijds een maatstaf die toelaat om prestaties van bedrijven onderling makkelijk te vergelijken. Anderzijds maakt het ook abstractie van de manier waarop een onderneming gefinancierd werd, namelijk door het uitsluiten van de financiële kosten. Een bedrijf wordt bij een overname altijd eerst ‘cash and debt free’ gewaardeerd. De EBITDA geeft dan de cashgeneratie van de vennootschap weer, waardoor de overnemer op basis daarvan kan beoordelen hoe hij de vennootschap/overname wil en kan financieren (door de vrije cash die gegeneerd wordt hiervoor te gebruiken).

Berekening EBIT

In een Belgische jaarrekening bereken je volgens de CBN de EBIT als volgt op basis van de resultatenrekening:

Winst (verlies) van het boekjaar voor belasting (code 9903)

  • -Opbrengsten uit financiële vaste activa                                          (code 750)
  • -Opbrengsten uit vlottende activa                                                   (code 751)
  • -Andere financiële opbrengsten                                                   (code 752/9)
  • + Kosten van schulden                                                                   (code 650)
  • + Waardeverminderingen op vlottende activa                                  (code 651)
  • + Andere financiële kosten                                                         (code 652/9)

Met andere woorden: rubrieken 750, 751 en 752/9 breng je in mindering van de winst of het verlies voor belasting. De rubrieken 650, 651 en 652/9 tel je er daarentegen bij op. Het resultaat is de EBIT.

Berekening EBITDA

Pas wanneer je eerst de EBIT hebt berekend, kan je de EBITDA berekenen.

EBIT

  • +Afschrijvingen en waardeverminderingen op oprichtingskosten, immateriële vaste activa en materiële vaste activa (post 630)
  • +Waardeverminderingen op voorraden (post 631/4)
  • +Uitzonderlijke afschrijvingen en waardeverminderingen (post 660)
  • -Terugneming van afschrijvingen en van waardeverminderingen (post 760)

= EBITDA

 

Besluit

De begrippen EBIT en EBITDA vormen zeer interessante bouwstenen die een eerste inzicht kunnen bieden op de waarde en prestaties van een onderneming. Echter mag men zich ook niet blind staren op deze begrippen. Een oordeel vellen over een bepaald bedrijf louter op basis van de EBIT of EBITDA is niet aan te raden. Naast de waardering op basis van de EBITDA die vooral rekening houden met historische prestaties, bestaan er ook andere waarderingsmethodes, zoals de ‘Discounted Cash Flow’ die meer rekening houden met toekomstige prestaties.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

 

Juridische bronnen:

Auteurs: Yannick Lauwers & Joost Peeters

[1]https://www.cbn-cnc.be/nl/adviezen/definiering-van-ebit-ebitda-na-omzetting-van-de-accountingrichtlijn-201334eu

De wettelijke interestvoeten stijgen fors

Ook de Belgische wettelijke interestvoeten bij laattijdige betalingen ontsnappen niet aan het huidige economische en financiële klimaat en ondergaan een forse stijging vanaf 1 januari 2023 zowel wat betreft de gewone wettelijke interestvoet als deze van toepassing op handelstransacties.

De FOD Financiën heeft zopas de wettelijke interestvoet bij laattijdige betaling die van toepassing is vanaf 1 januari 2023 meegedeeld.[1] U vindt de informatiefiche hier.

De gewone wettelijke interest stijgt van 1,50 % naar maar liefst 5,25% vanaf 1 januari 2023.

De interestvoet voor handelstransacties stijgt dan weer van 8% naar 10,50 %. De toepassing van deze interestvoet is beperkt tot de “handelstransacties” die conform de wet betalingsachterstand[2] gedefinieerd worden als: “Een transactie tussen ondernemingen of tussen ondernemingen en overheidsinstanties die leidt tot het leveren van goederen, het verrichten van diensten of het ontwerp en de uitvoering van openbare werken en bouw- en civieltechnische werken tegen vergoeding.”

Als schuldenaar zal u dus meer dan ooit uw betalingstermijnen in acht moeten nemen aangezien de interest die steeds wettelijk als vergoeding voor laattijdige betaling is voorzien, fors gestegen is, losstaand van wat mogelijks contractueel voorzien is.

Dit is mogelijks ook een geschikt moment om als onderneming uw algemene voorwaarden wat betreft de bepalingen omtrent laattijdige betalingen te laten nakijken. Daarnaast zijn er belangrijke wettelijke wijzigingen gebeurd die eveneens bij dergelijk nazicht in acht genomen moeten worden inzake onrechtmatige bedingen. Zie ons eerder artikel hieromtrent op Jubel[3].

Voor verdere vragen hieromtrent kan u steeds contact met ons opnemen via mail: [email protected] of telefonisch: 03/216.70.70.

[1] Zie: https://financien.belgium.be/nl/over_de_fod/structuur_en_diensten/algemene_administraties/thesaurie/rentevoet_betalingsachterstand_handelstransacties

[2] Wet van 2 augustus 2020 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties.

[3] https://www.jubel.be/onrechtmatige-bedingen/

Op 15 mei 2022 verscheen de wet tot wijziging van de wet van 27 april 2018 op de politie van de spoorwegen met het oog op volledig rookvrije perrons. Deze wet maakt dat treinstations, inclusief het perron, vanaf januari 2023 rookvrije zones worden.

Naar aanleiding van deze wijziging geven wij u in dit artikel graag een overzicht mee van de plaatsen waar er een rookverbod geldt.

  • Gesloten plaatsen die publiek toegankelijk zijn

Allereerst is het verboden om te roken in gesloten plaatsen die voor het publiek toegankelijk zijn. De wet somt niet-limitatief volgende plaatsen op:

  • Overheidsplaatsen;
  • Stations[1];
  • Luchthavens;
  • Handelszaken;
  • Plaatsen waar aan het publiek diensten worden verstrekt, met inbegrip van voeding en dranken;
  • Ziekenhuizen en bejaardentehuizen;
  • Scholen;
  • Toneelhuizen;
  • Plaatsen waar sport wordt beoefend;

Aan de ingang van en binnen elke plaats moet een duidelijk rookverbodteken hangen.

De uitbater van een gesloten publiek toegankelijke plaats heeft wel de mogelijkheid om een rookkamer te installeren. Deze moet aan een aantal voorwaarden voldoen:

  • De rookkamer mag geen doorgangszone zijn;
  • De rookkamer moet zodanig worden ingericht dat de ongemakken van de rook maximaal beperkt wordt t.a.v. niet-rokers;
  • De rookkamer moet als zodanig duidelijk worden aangeduid zodat ze kan worden herkend en gesitueerd;
  • De oppervlakte van de rookkamer moet minder zijn dan 1/4 van de totale oppervlakte;
  • De rookkamer moet voorzien zijn van een afzuigsysteem of verluchtingssysteem.

Bij niet-naleving van het rookverbod kan zowel de uitbater van de publieke plaats als de roker zelf gesanctioneerd worden. Beiden kunnen gestraft worden met een geldboete van 26,00 Euro tot 1.000,00 Euro en/of met een gevangenisstraf van 8 dagen tot 3 maanden. De uitbater kan bovendien een verplichte sluiting tot 6 maanden oplopen.

  • De werkplaats

Elke werknemer heeft het recht om te beschikken over rookvrije werkruimtes en sociale voorzieningen (sanitair, refter etc.). De werkgever moet hier de nodige maatregelen voor nemen en toezien op de naleving ervan, zowel door de werknemers als door derden. Zoniet stelt hij zich bloot aan strafrechtelijke vervolging (o.b.v. het Sociaal Strafwetboek). De ambtenaren van de Sociale Inspectie staan in voor de controle op deze verplichtingen van de werkgever.

De werkgever heeft ook de mogelijkheid om, na voorafgaand advies van het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk, een rookkamer te installeren op de werkplaats.

  • Voertuigen

Daarnaast is het verboden om te roken in een voertuig van zodra er een minderjarige (<18 jaar) aanwezig is. Het verbod geldt ook wanneer de ramen of het dak open staan. Enkel in een cabrio, waarbij het dak volledig is weggeborgen, mag men wel roken.

Ook in alle voertuigen die gebruikt worden voor het openbaar vervoer geldt een permanent rookverbod, ook wanneer deze buiten dienst zijn.

De regels rond het rookverbod zijn opgenomen in de wet van 22 december 2009, die in werking trad op 1 januari 2010. Het befaamde rookverbod bestaat intussen dus al meer dan 10 jaar!

Het spreekt voor zich dat de beleidsmakers acties ondernemen om roken tegen te gaan gezien de negatieve impact op de gezondheid. Een nieuwigheid in die strijd werd ingevoerd bij wet van 29 november 2022 houdende diverse bepalingen inzake gezondheid. In deze wet wordt bepaald dat het verboden is om tabaksproducten in de handel te brengen via automaten. Een uitzondering geldt voor de ‘detailhandel’, zoals supermarkten. Dit wel onder voorwaarde dat er een leeftijdscontrole aan de kassa wordt uitgevoerd en dat de tabaksproducten uit het zicht worden gehaald. De wet werd gepubliceerd op 9 december 2022 en zal in werking treden 1 jaar later. Vanaf 10 december 2023 zal een caféganger dus geen tabak meer kunnen kopen aan een automaat, nu horeca niet onder de uitzondering van detailhandel valt…

 

 

[1] Vanaf januari 2023 dus ook de perrons.

Annulatie of langdurige vertraging van uw vlucht? U moet binnen het jaar actie ondernemen.

De huidige gezondheidscrisis zorgt er helaas voor dat vluchten steeds vaker worden geannuleerd of sterke vertraging oplopen.

In zo’n gevallen hebt u als passagier een aantal rechten. Deze werden door de Europese Wetgever vastgelegd in een Verordening nr. 261/2004, de zogenaamde Passagiersverordening. Deze rechten zijn van toepassing zowel op passagiers die vertrekken vanuit de Europese Unie als op passagiers die aankomen in de Europese Unie.

De Europese verordening kent bepaalde rechten toe aan passagiers bij volgende gebeurtenissen:

  • annulering van een vlucht;
  • vertraging van een vlucht;
  • instapweigering op een vlucht.

Voor een uitgebreid overzicht van de verschillende rechten waar u als passagier aanspraak op kan maken bij elke gebeurtenis, kan u HIER verder lezen.

Één van de rechten waar u aanspraak op kan maken, is het recht op een geldelijke compensatie.

Het bedrag van de compensatie hangt af van de vliegafstand:

Vluchtafstand Vergoeding
Minder of gelijk aan 1500 km € 250
Intracommunautaire vlucht meer dan 1500 km € 400
Andere vluchten tussen 1500 km en 3500 km € 400
Overige vluchten € 600

De luchtvaartmaatschappij moet de compensatie cash, per overschrijving of met bankcheque uitbetalen. Een reisbon of alternatieve dienst ter compensatie is enkel mogelijk indien de passagier hier schriftelijk mee toestemt. Let wel: in het kader van de corona crisis werden hieromtrent afwijkende regels opgesteld, u kan deze HIER terugvinden en verder lezen vanaf pagina 9.

Hoewel dit niet altijd gebeurt, is de luchtvaartmaatschappij verplicht een schriftelijke berichtgeving uit te sturen naar de passagiers waarin de regels voor compensatie en bijstand zijn opgenomen, alsook de gegevens van de nationale instantie die belast is te controleren of de bepalingen van de Europese Verordening worden nageleefd. In België is deze nationale instantie het Directoraat-Generaal Luchtvaart van de FOD Mobiliteit en Vervoer.

Om een vergoeding te verkrijgen, is het aangewezen contact op te nemen met de klantendienst van de betreffende luchtvaartmaatschappij. Indien deze niet antwoordt binnen een redelijke termijn van zes weken of indien je niet akkoord bent met de regeling die zij voorstellen, kan je de dienst passagiersrechten van de FOD mobiliteit contacteren. Dit gebeurt via een online klachtenformulier.

Blijft betaling van de compensatie uit, dan kan u dit recht afdwingen voor de nationale rechtbanken. In dat geval rijst de vraag binnen welke termijn deze vordering moet worden ingesteld. De Europese Verordening bepaalt zelf geen termijn, waardoor de nationale rechtsregels in verband met het instellen van rechtsvorderingen, beter gekend als de ‘verjaringstermijnen’, moeten worden gevolgd.

In België variëren de verjaringstermijnen sterk afhankelijk van het type rechtsvordering die men instelt. In het kader van deze problematiek heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat ‘de verbintenis tot betaling van de compensatie aan de passagier, voortvloeit uit de luchtvervoerovereenkomst zelf.’ Dergelijke materie wordt in ons land geregeld door boek X van het Wetboek Economisch Recht.

Artikel X.49 lid 3 bepaalt dat ‘rechtsvorderingen ontstaan uit de overeenkomst van personenvervoer, met uitzondering van die welke volgen uit een strafbaar feit, verjaren door verloop van één jaar’.

De verjaringstermijn begint reeds te lopen vanaf de dag waarop het feit dat tot de rechtsvordering aanleiding geeft, zich heeft voorgedaan. Passagiers die hun recht op compensatie via de rechtbank willen afdwingen, moeten hun vordering dus instellen binnen het jaar na de annulatie of vertraging.

Gelet op het feit dat er al wat tijd zal verstrijken door de compensatie te proberen bekomen via de luchtvaarmaatschappij zelf of via de FOD mobiliteit, kan de korte eenjarige verjaringstermijn snel in het gedrang komen.

Het niet naleven van de verplichtingen die de Passagiersverordening oplegt, maakt een strafbaar feit uit. Dit strafbaar feit kan aanleiding geven tot een burgerlijke of strafvordering, dewelke een andere, langere verjaringstermijn heeft nl. 5 jaar. Er is echter enkel sprake van een strafbaar feit wanneer de luchtvaarmaatschappij 1) ten onrechte weigert om de compensatie te betalen en 2) wanneer de passagier zijn verzoek tot compensatie tijdig heeft ingediend. Het louter feit dat de luchtvaarmaatschappij geen compensatie betaalt, is geen strafbaar feit. Het is dus niet zo dat men als passagier kan stilzitten om nadien binnen de langere vijfjarige verjaringstermijn alsnog een vordering in te stellen.

Werd uw vlucht geannuleerd of vertraagd? Houd dan dus goed de termijn van één jaar in de gaten.

U kan steeds met ons kantoor contact opnemen om na te gaan of u uw vordering nog kan instellen en om u te begeleiden doorheen de procedure.

Het EU-cybersanctieregime van 2019 als antwoord op cyberdreigingen en kwaadwillige cyberactiviteiten

Op 17 mei 2019 heeft de Raad van de Europese Unie (hierna: Raad) een juridisch kader gecreëerd om door middel van gerichte beperkende maatregelen te reageren op de stijgende trend van georganiseerde cyberaanvallen met aanzienlijke gevolgen die een externe bedreiging vormen voor de Unie of haar lidstaten.[1]

Zo kan de Raad voortaan een verbod opleggen om enerzijds naar de EU te reizen[2] of kan ze anderzijds alle geldmiddelen bevriezen die toebehoren aan natuurlijke personen of rechtspersonen die op enige wijze betrokken zijn bij cyberaanvallen of pogingen tot cyberaanvallen.[3] Dergelijke maatregelen moeten dienen als afschrikking.

Bovendien moeten zij onderscheiden worden van het aansprakelijk stellen van een derde Staat voor cyberaanvallen. De toepassing van gerichte beperkende maatregelen komt niet neer op een aansprakelijkheidstelling, wat steeds een soeverein politiek besluit blijft dat op een individuele basis wordt genomen. Het staat iedere lidstaat wel vrij om de aansprakelijkheidsstelling van een derde Staat met betrekking tot cyberaanvallen zelf te bepalen.[4] De Uniewetgever wil op die manier de juridische, technische en politieke moeilijkheden vermijden die rijzen bij het toerekenen van een cyberaanval aan een Staat.[5]

Onder cyberaanvallen verstaat de verordening van 17 mei 2019 één van de volgende activiteiten:

  • zich toegang verschaffen tot informatiesystemen;
  • verstoren van informatiesystemen;
  • verstoren van gegevens;
  • onderscheppen van gegevens.

Cyberaanvallen die een externe bedreiging vormen, omvatten onder meer degene die ofwel afkomstig zijn, of worden uitgevoerd, van buiten de Unie, ofwel gebruik maken van infrastructuur buiten de Unie, dan wel worden uitgevoerd door natuurlijke of rechtspersonen die buiten de Unie zijn gevestigd of actief zijn, of worden uitgevoerd met de steun van natuurlijke personen of rechtspersonen die buiten de Unie actief zijn.

Een cyberaanval kan dan ook een bedreiging vormen voor een lidstaat indien  informatiesystemen worden aangevallen die bijvoorbeeld betrekking hebben op de kritieke infrastructuur, of diensten die nodig zijn voor het in stand houden van essentiële sociale en/of economische activiteiten, of kritieke functies van de staat zoals op het gebied van defensie en van het bestuur en het functioneren van de instellingen.[6]

Met de SolarWinds-cyberaanval op de Amerikaanse federale regering, de cyberaanval op het Duitse federale parlement in 2015 en de recente cyberaanval op het Europees Geneesmiddelenbureau van Pfizer en BioNTech is het duidelijk dat cyberbeveiliging steeds relevanter wordt.[7] Al op 19 juni 2017 nam de Raad conclusies aan over een kader voor een gezamenlijke diplomatieke reactie op kwaadwillige cyberactiviteiten. Het zogenaamde Instrumentarium voor cyberdiplomatie waarin de Raad zijn bezorgdheid uitte over de toegenomen capaciteit en bereidheid van Staten en niet-statelijke actoren om via kwaadwillige cyberaanvallen hun doelstellingen te bereiken. De Raad wees toen al op de groeiende behoefte aan bescherming van de integriteit en veiligheid van de Unie, haar lidstaten en haar burgers tegen cyberbedreigingen.[8]

Besluit

Zoals hierboven werd beschreven, kiest de Uniewetgever met het cybersanctieregime voor het sanctioneren van niet-statelijke actoren om op die manier politieke en diplomatieke moeilijkheden te vermijden. Het cybersanctieregime sluit het toeschrijven van de verantwoordelijkheid voor een cyberaanval aan een Staat expliciet uit. Het toerekenen van een cyberaanval aan een Staat kan immers aanzienlijke politieke spanningen teweegbrengen. Het is maar de vraag of de Uniewetgever op die manier geen juridische fictie creëert. De meerderheid van voorkomende cyberaanvallen wordt immers op verzoek van of met de steun van overheden uitgevoerd, zoals Stuxnet[9], Wannacry[10] en NotPetya[11]. Bovendien zal de schijn van toerekening aan een Staat blijven bestaan wanneer de Unie cybersancties uitvaardigt tegen een onderdaan van die bepaalde derde Staat.[12]

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

[1] Zie overweging (7) van het BESLUIT (GBVB) 2019/797 VAN DE RAAD van 17 mei 2019 betreffende beperkende maatregelen tegen cyberaanvallen die de Unie of haar lidstaten bedreigen; VERORDENING (EU) 2019/796 VAN DE RAAD van 17 mei 2019 betreffende beperkende maatregelen tegen cyberaanvallen die de Unie of haar lidstaten bedreigen.

[2] Zie artikel 4 van het BESLUIT (GBVB) 2019/797 VAN DE RAAD van 17 mei 2019 betreffende beperkende maatregelen tegen cyberaanvallen die de Unie of haar lidstaten bedreigen.

[3] Zie artikel 5 van het BESLUIT (GBVB) 2019/797 VAN DE RAAD van 17 mei 2019 betreffende beperkende maatregelen tegen cyberaanvallen die de Unie of haar lidstaten bedreigen. Zie artikel 3 van de VERORDENING (EU) 2019/796 VAN DE RAAD van 17 mei 2019 betreffende beperkende maatregelen tegen cyberaanvallen die de Unie of haar lidstaten bedreigen.

[4] Zie overweging (8) en (9) van het BESLUIT (GBVB) 2019/797 VAN DE RAAD van 17 mei 2019 betreffende beperkende maatregelen tegen cyberaanvallen die de Unie of haar lidstaten bedreigen.

[5] A.VERHELST, M.RUELENS en J. WOUTERS., “Het EU-cybersanctieregime en zijn verenigbaarheid met de grondrechten in het Unierecht”, RW 2021-22, nr. 02, 11 september 2021, p.52.

[6] https://ecer.minbuza.nl/-/een-eu-cybersanctieregime-stap-voor-meer-veiligheid-in-cyberspace

[7] A.VERHELST, M.RUELENS en J. WOUTERS., “Het EU-cybersanctieregime en zijn verenigbaarheid met de grondrechten in het Unierecht”, RW 2021-22, nr. 02, 11 september 2021, p.43.

[8] Zie overweging (1) van het BESLUIT (GBVB) 2019/797 VAN DE RAAD van 17 mei 2019 betreffende beperkende maatregelen tegen cyberaanvallen die de Unie of haar lidstaten bedreigen.

[9] De Stuxnet-cyberaanvallen tegen Iraanse nucleaire faciliteiten waren volgens sommige bronnen een gezamenlijke operatie van de Verenigde Staten en Israël. Zie DUMORTIER, V.PAPAKONSTANTINOU en P. DE HERT, “EU sanctions against cyber-attacks and defense rights: Wanna-Cry?”, European Law Blog 2020, 2 en J. KAMBIC en S. LILES, “Non-State Cyber Power in ONG”, Journal of Information Warfare 2014, 57-67.

[10] WannaCry was een uitbraak van ransomware die zich richtte op het Windowsbesturingssyteem in verscheidende landen. Zie VK, Departement van Buitenlandse Zaken, “Foreign Office Minister condems North Korean actor for WannaCry attacks”, Persmededeling 19 december 2019, online beschikbaar op https://gov.uk/government/news/foreign-office-minister-condems-north-korean-actor-for-wannacry-attacks en G. FUSTER L. JASMONTAITE, “Cybersecurity Regulation in the European Union: The Digital, the Critical and Fundamental Rights” in M.CHRISTEN, B.GORDIJN en M.LOI (eds.), The Ethics of cybersecurity, Cham, Springer, 2020, 99-100.

[11] De NotPetya-aanval was een uitbraak van ransomware die opnieuw het Windowsbesturingssysteem viseerde. Zie VK, Departement van Buitenlandse Zaken en Nationaal Centrum voor Cyberbeveiliging, “Foreign Office Ministers condems Russia for NotPetya attacks”, Nieuwsmededeling 15 februari 2018; B. BLUMBERGS, K. VAN DER MEIJ en L.LINDSTRÖM, “NotPetya and WannaCry Call for a Joint Response from International Community”, NATO Cooperative Cyber Defence Centre of Excellence Paper 2018.

[12] A.VERHELST, M.RUELENS en J. WOUTERS., “Het EU-cybersanctieregime en zijn verenigbaarheid met de grondrechten in het Unierecht”, RW 2021-22, nr. 02, 11 september 2021, p.52.

—————————————————————-

Le régime des cyber-sanctions de l’UE de 2019 en réponse aux cyber-menaces et aux cyber-activités malveillantes.

Le 17 mai 2019, le Conseil de l’Union européenne (ci-après : le Conseil) a créé un cadre juridique pour répondre, par des mesures restrictives ciblées, à la tendance croissante des cyberattaques organisées ayant des conséquences import antes et constituant une menace extérieure pour l’Union ou ses États membres.[1] 

Par exemple, le Conseil peut désormais imposer une interdiction de voyager[2] dans l’UE ou geler tous les fonds appartenant à des personnes physiques ou morales qui sont impliquées de quelque manière que ce soit dans des cyberattaques ou des tentatives de cyberattaques.[3]  Ces mesures devraient avoir un effet dissuasif.

En outre, il convient de faire une distinction avec la responsabilité d’un État membre pour des faits de cyberattaque. L’application de mesures restrictives ciblées ne constitue pas une imposition de responsabilité, qui reste toujours une décision politique souveraine prise sur une base individuelle. Toutefois, chaque État membre est libre de déterminer la responsabilité d’un État tiers en matière de cyberattaques.[4] Le législateur de l’Union souhaite ainsi éviter les difficultés juridiques, techniques et politiques liées à l’attribution d’une cyberattaque à un État.[5]

Par cyberattaque, le règlement du 17 mai 2019 entend l’une des activités suivantes :

– l’accès aux systèmes d’information ;

– perturbation des systèmes d’information ;

– perturbation des données ;

– interception des données.

Les cyberattaques qui constituent une menace externe comprennent celles ; qui ont pour origine ou sont menées par des entités situées en dehors de l’Union, qui utilisent des infrastructures situées en dehors de l’Union, qui sont menées par des personnes physiques ou morales basées ou opérant en dehors de l’Union, ou qui sont menées avec le soutien de personnes physiques ou morales opérant en dehors de l’Union.

Une cyberattaque peut donc constituer une menace pour un État membre si les systèmes d’information qui sont attaqués concernent, par exemple, des infrastructures critiques, ou des services nécessaires au maintien d’activités sociales et/ou économiques essentielles, ou des fonctions critiques de l’État telles que celles liées à la défense et à l’administration et au fonctionnement des institutions.[6]

Avec la cyberattaque de SolarWinds contre le gouvernement fédéral américain, la cyberattaque contre le parlement fédéral allemand en 2015 et la récente cyberattaque contre l’Agence européenne des médicaments de Pfizer et BioNTech, il est clair que la cybersécurité devient de plus en plus pertinente.[7]  Déjà le 19 juin 2017, le Conseil adoptait des conclusions sur un cadre pour une réponse diplomatique conjointe aux cyberactivités malveillantes. Le dénommé « Instrumentarium  pour la cyberdiplomatie », dans lequel le Conseil s’est dit préoccupé par la capacité et la volonté accrues des États et des acteurs non étatiques d’atteindre leurs objectifs par le biais de cyberattaques malveillantes. À l’époque, le Conseil soulignait déjà la nécessité croissante de protéger l’intégrité et la sécurité de l’Union, de ses États membres et de ses citoyens contre les cybermenaces.[8]

Conclusion 

Comme décrit ci-dessus, avec le régime de cyber-punition, le législateur de l’Union choisit de sanctionner les acteurs non étatiques afin d’éviter les difficultés politiques et diplomatiques. Le régime des cyberpénalités exclut explicitement l’attribution de la responsabilité d’une cyberattaque à un État. Après tout, attribuer une cyberattaque à un État peut provoquer des tensions politiques considérables. La question est de savoir si le législateur de l’Union ne crée pas ainsi une fiction juridique. Après tout, la majorité des cyberattaques courantes sont menées à la demande ou avec le soutien des gouvernements, comme Stuxnet[9], Wannacry[10] et NotPetya[11] . En outre, l’apparence d’attribution à un État subsistera lorsque l’Union émettra des cyber-sanctions contre un ressortissant de cet État tiers particulier.[12]

Si vous avez des questions après avoir lu cet article, n’hésitez pas à nous contacter via l’adresse email [email protected] ou par téléphone au 03 216 70 70.

[1] Voir le considérant (7) de la DÉCISION (PESC) 2019/797 du CONSEIL du 17 mai 2019 concernant des mesures restrictives contre les cyberattaques menaçant l’Union ou ses États membres ; RÈGLEMENT (UE) 2019/796 du CONSEIL du 17 mai 2019 concernant des mesures restrictives contre les cyberattaques menaçant l’Union ou ses États membres.

[2] Voir l’article 4 de la DÉCISION (PESC) 2019/797 du CONSEIL du 17 mai 2019 concernant des mesures restrictives contre les cyberattaques menaçant l’Union ou ses États membres.

[3] Voir l’article 5 de la DÉCISION (PESC) 2019/797 du CONSEIL du 17 mai 2019 concernant des mesures restrictives contre les cyberattaques menaçant l’Union ou ses États membres. Voir l’article 3 du RÈGLEMENT (UE) 2019/796 du Conseil du 17 mai 2019 concernant des mesures restrictives à l’encontre des cyberattaques qui menacent l’Union ou ses États membres.

[4] Voir les considérants (8) et (9) de la DÉCISION (PESC) 2019/797 du CONSEIL du 17 mai 2019 concernant des mesures restrictives contre les cyberattaques menaçant l’Union ou ses États membres.

[5] A.VERHELST, M.RUELENS en J. WOUTERS., “Het EU-cybersanctieregime en zijn verenigbaarheid met de grondrechten in het Unierecht”, RW 2021-22, nr. 02, 11 september 2021, p.52.

[6] https://ecer.minbuza.nl/-/een-eu-cybersanctieregime-stap-voor-meer-veiligheid-in-cyberspace

[7] A.VERHELST, M.RUELENS en J. WOUTERS., “Het EU-cybersanctieregime en zijn verenigbaarheid met de grondrechten in het Unierecht”, RW 2021-22, nr. 02, 11 september 2021, p.43.

[8] Voir le considérant (1) de la DÉCISION (PESC) 2019/797 du CONSEIL du 17 mai 2019 concernant des mesures restrictives contre les cyberattaques menaçant l’Union ou ses États membres.

[9] Les cyberattaques Stuxnet contre les installations nucléaires iraniennes étaient, selon certaines sources, une opération conjointe américano-israélienne. Voir DUMORTIER, V.PAPAKONSTANTINOU et P. DE HERT, “EU sanctions against cyber-attacks and defence rights : Wanna-Cry ?”, European Law Blog 2020, 2 et J. KAMBIC et S. LILES, “Non-State Cyber Power in ONG”, Journal of Information Warfare 2014, 57-67.

[10] WannaCry était une épidémie de ransomware qui visait le système d’exploitation Windows dans plusieurs pays. Voir Royaume-Uni, ministère des Affaires étrangères, ” Foreign Office Minister condems North Korean actor for WannaCry attacks “, communiqué de presse du 19 décembre 2019, disponible en ligne sur https://gov.uk/government/news/foreign-office-minister-condems-north-korean-actor-for-wannacry-attacks et G. FUSTER L. JASMONTAITE, ” Cybersecurity Regulation in the European Union : The Digital, the Critical and Fundamental Rights ” in M.CHRISTEN, B.GORDIJN and M.LOI (eds.), The Ethics of cybersecurity, Cham, Springer, 2020, 99-100.

[11] L’attaque NotPetya était une épidémie de ransomware qui visait à nouveau le système d’exploitation Windows. Voir Royaume-Uni, ministère des Affaires étrangères et Centre national de cybersécurité, ” Foreign Office Ministers condemns Russia for NotPetya attacks “, communiqué de presse du 15 février 2018 ; B. BLUMBERGS, K. VAN DER MEIJ et L.LINDSTRÖM, ” NotPetya and WannaCry Call for a Joint Response from International Community “, NATO Cooperative Cyber Defence Centre of Excellence Paper 2018.

[12] A.VERHELST, M.RUELENS en J. WOUTERS., “Het EU-cybersanctieregime en zijn verenigbaarheid met de grondrechten in het Unierecht”, RW 2021-22, nr. 02, 11 september 2021, p.52.

—————————————————————————

Die EU-Cybersanktionsregelung 2019 als Reaktion auf Cyber-Bedrohungen und bösartige Cyber-Aktivitäten

Am 17. Mai 2019 hat der Rat der Europäischen Union (im Folgenden: Rat) einen Rechtsrahmen geschaffen, um mit gezielten restriktiven Maßnahmen auf den zunehmenden Trend zu organisierten Cyberangriffen mit erheblichen Folgen zu reagieren, die eine externe Bedrohung für die Union oder ihre Mitgliedstaaten darstellen.[1] 

So kann der Rat nun beispielsweise ein Einreiseverbot[2] in die EU verhängen oder alle Gelder einfrieren, die natürlichen oder juristischen Personen gehören, die in irgendeiner Weise an Cyberangriffen oder versuchten Cyberangriffen beteiligt sind.[3]  Solche Maßnahmen sollten abschreckend wirken.

Außerdem sollten sie von der Haftung eines Drittstaats für Cyberangriffe unterschieden werden. Die Anwendung gezielter restriktiver Maßnahmen kommt nicht der Auferlegung einer Haftung gleich, die immer eine souveräne politische Entscheidung auf individueller Basis bleibt. Es steht jedoch jedem Mitgliedstaat frei, die Haftung eines Drittstaates für Cyberangriffe festzulegen.[4] Auf diese Weise möchte der Unionsgesetzgeber die rechtlichen, technischen und politischen Schwierigkeiten vermeiden, die mit der Zuordnung eines Cyberangriffs zu einem Staat verbunden sind.[5]

Unter Cyberangriffen versteht die Verordnung vom 17. Mai 2019 eine der folgenden Aktivitäten:

– zugang zu Informationssystemen zu erhalten;

– unterbrechung von Informationssystemen;

– störende Daten;

– abfangen von Daten.

Zu den Cyberangriffen, die eine externe Bedrohung darstellen, gehören solche, die entweder von Einrichtungen außerhalb der Union ausgehen oder von diesen durchgeführt werden, Infrastrukturen außerhalb der Union nutzen oder von natürlichen oder juristischen Personen durchgeführt werden, die außerhalb der Union ansässig oder tätig sind, oder die mit Unterstützung von außerhalb der Union tätigen natürlichen oder juristischen Personen durchgeführt werden.

Ein Cyberangriff kann daher eine Bedrohung für einen Mitgliedstaat darstellen, wenn Informationssysteme angegriffen werden, die sich beispielsweise auf kritische Infrastrukturen oder Dienste beziehen, die für die Aufrechterhaltung wesentlicher sozialer und/oder wirtschaftlicher Aktivitäten oder kritischer Funktionen des Staates, z. B. im Zusammenhang mit der Verteidigung sowie der Verwaltung und dem Funktionieren der Institutionen, erforderlich sind.[6]

Mit dem SolarWinds-Cyberangriff auf die US-Bundesregierung, dem Cyberangriff auf den deutschen Bundestag im Jahr 2015 und dem jüngsten Cyberangriff auf die Europäische Arzneimittelagentur von Pfizer und BioNTech wird deutlich, dass die Cybersicherheit zunehmend an Bedeutung gewinnt.[7]  Bereits am 19. Juni 2017 hat der Rat Schlussfolgerungen zu einem Rahmen für eine gemeinsame diplomatische Reaktion auf bösartige Cyberaktivitäten angenommen. Das so genannte Instrumentarium für Cyber-Diplomatie, in dem der Rat seine Besorgnis über die zunehmende Fähigkeit und Bereitschaft von Staaten und nichtstaatlichen Akteuren zum Ausdruck brachte, ihre Ziele durch böswillige Cyber-Angriffe zu erreichen. Schon damals wies der Rat auf die wachsende Notwendigkeit hin, die Integrität und Sicherheit der Union, ihrer Mitgliedstaaten und ihrer Bürger vor Cyber-Bedrohungen zu schützen.[8]

Abschluss

Wie oben beschrieben, entscheidet sich der Unionsgesetzgeber bei der Cyber-Strafrechtsregelung für die Sanktionierung nichtstaatlicher Akteure, um politische und diplomatische Schwierigkeiten zu vermeiden. Die Cyber-Sanktionsregelung schließt ausdrücklich aus, dass einem Staat die Verantwortung für einen Cyber-Angriff zugeschrieben wird. Schließlich kann die Zuschreibung eines Cyberangriffs an einen Staat zu erheblichen politischen Spannungen führen. Es stellt sich die Frage, ob der Unionsgesetzgeber auf diese Weise nicht eine rechtliche Fiktion schafft. Schließlich wird die Mehrzahl der gängigen Cyberangriffe im Auftrag oder mit Unterstützung von Regierungen durchgeführt, wie z. B. Stuxnet[9], Wannacry[10] und NotPetya[11]. Darüber hinaus bleibt der Anschein der Zurechnung zu einem Staat bestehen, wenn die Union Cyber-Sanktionen gegen einen Staatsangehörigen dieses bestimmten Drittstaats verhängt.[12]

Wenn Sie nach der Lektüre dieses Artikels noch Fragen haben, zögern Sie bitte nicht, uns unter [email protected] oder 03 216 70 70 zu kontaktieren.

[1] Siehe Erwägungsgrund (7) der BESCHLUSS  (GASP)  2019/797  DES  RATES vom  17.  Mai  2019 über  restriktive  Maßnahmen  gegen  Cyberangriffe,  die  die  Union  oder  ihre  Mitgliedstaaten bedrohen; VERORDNUNG (EU) 2019/796 DES RATES vom 17. Mai 2019 über  restriktive  Maßnahmen  gegen  Cyberangriffe,  die  die  Union  oder  ihre  Mitgliedstaaten bedrohen.

[2] Siehe Artikel 4 der BESCHLUSS  (GASP)  2019/797  DES  RATES vom  17.  Mai  2019 über  restriktive  Maßnahmen  gegen  Cyberangriffe,  die  die  Union  oder  ihre  Mitgliedstaaten bedrohen.

[3] Siehe Artikel 5 der BESCHLUSS  (GASP)  2019/797  DES  RATES vom  17.  Mai  2019 über  restriktive  Maßnahmen  gegen  Cyberangriffe,  die  die  Union  oder  ihre  Mitgliedstaaten bedrohen; Siehe Artikel 3 der VERORDNUNG (EU) 2019/796 DES RATES vom 17. Mai 2019 über  restriktive  Maßnahmen  gegen  Cyberangriffe,  die  die  Union  oder  ihre  Mitgliedstaaten bedrohen.

[4] Siehe Erwägungsgrund (7) und (8) der BESCHLUSS  (GASP)  2019/797  DES  RATES vom  17.  Mai  2019 über  restriktive  Maßnahmen  gegen  Cyberangriffe,  die  die  Union  oder  ihre  Mitgliedstaaten bedrohen

[5] A.VERHELST, M.RUELENS en J. WOUTERS., “Het EU-cybersanctieregime en zijn verenigbaarheid met de grondrechten in het Unierecht”, RW 2021-22, nr. 02, 11 september 2021, p.52.

[6] https://ecer.minbuza.nl/-/een-eu-cybersanctieregime-stap-voor-meer-veiligheid-in-cyberspace

[7] A.VERHELST, M.RUELENS en J. WOUTERS., “Het EU-cybersanctieregime en zijn verenigbaarheid met de grondrechten in het Unierecht”, RW 2021-22, nr. 02, 11 september 2021, p.43.

[8] Siehe Erwägungsgrund (1) der BESCHLUSS  (GASP)  2019/797  DES  RATES vom  17.  Mai  2019 über  restriktive  Maßnahmen  gegen  Cyberangriffe,  die  die  Union  oder  ihre  Mitgliedstaaten bedrohen

[9] Die Stuxnet-Cyber-Angriffe auf iranische Atomanlagen waren einigen Quellen zufolge eine gemeinsame Operation der USA und Israels. Siehe DUMORTIER, V. PAPAKONSTANTINOU und P. DE HERT, “EU-Sanktionen gegen Cyberangriffe und Verteidigungsrechte: Wanna-Cry?”, European Law Blog 2020, 2 und J. KAMBIC und S. LILES, “Non-State Cyber Power in ONG”, Journal of Information Warfare 2014, 57-67.

[10] WannaCry war ein Ausbruch von Ransomware, die in mehreren Ländern auf das Windows-Betriebssystem abzielte. Siehe UK, Department of Foreign Affairs, “Foreign Office Minister condemns North Korean actor for WannaCry attacks”, Pressemitteilung vom 19. Dezember 2019, online verfügbar unter https://gov.uk/government/news/foreign-office-minister-condems-north-korean-actor-for-wannacry-attacks und G. FUSTER L. JASMONTAITE, “Cybersecurity Regulation in the European Union: The Digital, the Critical and Fundamental Rights” in M.CHRISTEN, B.GORDIJN and M.LOI (eds.), The Ethics of cybersecurity, Cham, Springer, 2020, 99-100.

[11] De NotPetya-aanval was een uitbraak van ransomware die opnieuw het Windowsbesturingssysteem viseerde. Zie VK, Departement van Buitenlandse Zaken en Nationaal Centrum voor Cyberbeveiliging, “Foreign Office Ministers condems Russia for NotPetya attacks”, Nieuwsmededeling 15 februari 2018; B. BLUMBERGS, K. VAN DER MEIJ en L.LINDSTRÖM, “NotPetya and WannaCry Call for a Joint Response from International Community”, NATO Cooperative Cyber Defence Centre of Excellence Paper 2018.

[12] A.VERHELST, M.RUELENS en J. WOUTERS., “Het EU-cybersanctieregime en zijn verenigbaarheid met de grondrechten in het Unierecht”, RW 2021-22, nr. 02, 11 september 2021, p.52.

———————————————–

The 2019 EU cyber sanctions regime in response to cyber threats and malicious cyber activities

On 17 May 2019, the Council of the European Union (hereinafter: Council) created a legal framework to respond with targeted restrictive measures to the increasing trend of organised cyber-attacks with significant consequences that pose an external threat to the Union or its Member States.[1] 

For example, the Council can now impose a ban on travelling[2] to the EU or freeze all funds belonging to natural or legal persons who are in any way involved in cyber-attacks or attempted cyber-attacks.[3]  Such measures should serve as a deterrent.

Moreover, they should be distinguished from holding a member state liable for a cyber-attack. The application of targeted restrictive measures does not imply liability, which always remains a sovereign political decision taken on an individual basis. However, each Member State is free to determine the liability of a third State in respect of cyber-attacks.[4]  In this way, the Union legislator wishes to avoid the legal, technical and political difficulties of attributing a cyber-attack to a State.[5]

By cyber-attacks, the regulation of 17 May 2019 means one of the following activities:

– gaining access to information systems;

– disrupting information systems;

– disrupting data;

– intercepting data.

Cyber-attacks that pose an external threat include those that either originate from, or are conducted by, entities outside the Union, use infrastructure located outside the Union, or are conducted by natural or legal persons based or operating outside the Union, or are conducted with the support of natural or legal persons operating outside the Union.[6]

A cyber-attack may therefore pose a threat to a Member State if information systems are attacked which, for example, relate to critical infrastructure, or services necessary for the maintenance of essential social and/or economic activities, or critical functions of the state such as those relating to defence and the administration and functioning of the institutions.

With the SolarWinds cyber-attack on the US federal government, the cyber-attack on the German federal parliament in 2015 and the recent cyber-attack on the European Medicines Agency of Pfizer and BioNTech, it is clear that cyber security is becoming increasingly relevant.[7]  Already on 19 June 2017, the Council adopted conclusions on a framework for a joint diplomatic response to malicious cyber activities. The so-called Instrumentarium for Cyber Diplomacy in which the Council expressed her concerns about the increased capacity and willingness of States and non-state actors to achieve their objectives through malicious cyber-attacks. At the time, the Council was already highlighting the growing need to protect the integrity and security of the Union, its Member States and its citizens from cyber threats.[8]

Conclusion

As described above, with the cyber-sanctions regime, the Union legislator chooses to sanction non-state actors in order to avoid political and diplomatic difficulties. The cyber-sanctions regime explicitly excludes attributing responsibility for a cyber-attack to a state. After all, attributing a cyber-attack to a state can cause considerable political tensions. The question is whether the Union legislator is not creating a legal fiction in this way. After all, the majority of common cyber-attacks are carried out at the request or with the support of governments, such as Stuxnet[9], Wannacry[10] and NotPetya[11]. Moreover, the appearance of attribution to a State will remain when the Union issues cyber-sanctions against a citizen of that particular third State.[12]

We will closely monitor the evolution in this area. If you have any questions after reading this article, please do not hesitate to contact us at [email protected] or 03 216 70 70.

[1] See recital (7) of the COUNCIL DECISION (CFSP) 2019/797 of 17 May 2019 concerning restrictive measures against cyber-attacks threatening the Union or its Member States; COUNCIL REGULATION (EU) 2019/796 of 17 May 2019 concerning restrictive measures against cyber-attacks threatening the Union or its Member States.

[2] See article 4 of the COUNCIL DECISION (CFSP) 2019/797 of 17 May 2019 concerning restrictive measures against cyber-attacks threatening the Union or its Member States.

[3] See article 5 of the COUNCIL DECISION (CFSP) 2019/797 of 17 May 2019 concerning restrictive measures against cyber-attacks threatening the Union or its Member States; See article 3 of the COUNCIL REGULATION (EU) 2019/796 of 17 May 2019 concerning restrictive measures against cyber-attacks threatening the Union or its Member States.

[4] See recital (8) and (9) of the COUNCIL DECISION (CFSP) 2019/797 of 17 May 2019 concerning restrictive measures against cyber-attacks threatening the Union or its Member States.

[5] A.VERHELST, M.RUELENS en J. WOUTERS., “Het EU-cybersanctieregime en zijn verenigbaarheid met de grondrechten in het Unierecht”, RW 2021-22, nr. 02, 11 september 2021, p.52.

[6] https://ecer.minbuza.nl/-/een-eu-cybersanctieregime-stap-voor-meer-veiligheid-in-cyberspace

[7] A.VERHELST, M.RUELENS en J. WOUTERS., “Het EU-cybersanctieregime en zijn verenigbaarheid met de grondrechten in het Unierecht”, RW 2021-22, nr. 02, 11 september 2021, p.43.

[8] See recital (1) of the COUNCIL DECISION (CFSP) 2019/797 of 17 May 2019 concerning restrictive measures against cyber-attacks threatening the Union or its Member States.

[9] The Stuxnet cyber-attacks against Iranian nuclear facilities were, according to some sources, a joint US-Israeli operation. See DUMORTIER, V.PAPAKONSTANTINOU and P. DE HERT, “EU sanctions against cyber-attacks and defence rights: Wanna-Cry?”, European Law Blog 2020, 2 and J. KAMBIC and S. LILES, “Non-State Cyber Power in ONG”, Journal of Information Warfare 2014, 57-67.

[10] WannaCry was an outbreak of ransomware that targeted the Windows operating system in several countries. See UK, Department of Foreign Affairs, “Foreign Office Minister condems North Korean actor for WannaCry attacks”, Press release 19 December 2019, available online at https://gov.uk/government/news/foreign-office-minister-condems-north-korean-actor-for-wannacry-attacks and G. FUSTER L. JASMONTAITE, “Cybersecurity Regulation in the European Union: The Digital, the Critical and Fundamental Rights” in M.CHRISTEN, B.GORDIJN and M.LOI (eds.), The Ethics of cybersecurity, Cham, Springer, 2020, 99-100.

[11] The NotPetya attack was an outbreak of ransomware that again targeted the Windows operating system. See UK, Department of Foreign Affairs and National Cyber Security Centre, “Foreign Office Ministers condemns Russia for NotPetya attacks”, News Release 15 February 2018; B. BLUMBERGS, K. VAN DER MEIJ and L.LINDSTRÖM, “NotPetya and WannaCry Call for a Joint Response from International Community”, NATO Cooperative Cyber Defence Centre of Excellence Paper 2018.

[12] A.VERHELST, M.RUELENS en J. WOUTERS., “Het EU-cybersanctieregime en zijn verenigbaarheid met de grondrechten in het Unierecht”, RW 2021-22, nr. 02, 11 september 2021, p.52.

Relatief onder de radar van velen, werd de DAC 6 richtlijn uitgevaardigd en omgezet in Belgische wetgeving waardoor deze van toepassing is vanaf 28.02.2021. Deze wetgeving omhelst zogenaamde “Mandatory Disclosure Rules” (MDR) die een meldingsplicht opleggen aan intermediairs (denk aan boekhouders, adviseurs, advocaten,…) voor grensoverschrijdende (fiscale) constructies. Of deze MDR van toepassing zijn, is steeds feitelijk te beoordelen. Hieronder trachten wij u wegwijs te maken in de basisprincipes van de DAC 6-wetgeving en de gevolgen hiervan voor u aan de hand van volgende structuur:

Inhoud

  1. Begrip.
  2. Voorwaarden.

2.1.    Constructie.

2.2.    Grensoverschrijdend.

2.3.    Wezenskenmerken (“hallmarks”)

2.4.    Main Benefit Test

  1. Wanneer?
  2. Wie?
  3. Mogelijke sancties.
  4. Beroepsgeheim.
  5. Besluit.
  6. Media Links & bronnen.

1.   Begrip

Teneinde de fiscale transparantie op het niveau van de Unie te vergroten, tracht de Europese Unie via de DAC6 richtlijn[1] met de invoering van Mandatory Disclosure Rules (oftewel MDR) de belastingautoriteiten meer middelen te verschaffen om te reageren op agressieve fiscale planning. Het versterken van bepaalde specifieke transparantieaspecten van het huidige fiscale kader blijft voor de EU een belangrijk punt nu steeds meer constructies zich over meerdere rechtsgebieden uitstrekken. Hierbij worden onder meer belastbare winsten verschoven naar gunstigere belastingregimes. Het is dan ook van wezenlijk belang dat de belastingautoriteiten  van  de  lidstaten  volledige en  relevante informatie krijgen over mogelijk  agressieve fiscale constructies.[2]

Met de wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op het gebied van belastingen in verband met meldbare grensoverschrijdende constructies, oftewel DAC6, moeten de belastingautoriteiten in de mogelijkheid worden gesteld om snel en efficiënt alle informatie te verkrijgen om kordaat op te treden wanneer zij agressieve fiscale praktijken vaststellen.[3] Ondertussen werd deze richtlijn omgezet naar interne wetgeving met de wet van 20 december 2019 en zal moeten nageleefd worden vanaf 28 februari 2021. Zo werden onder meer de artikels 326/1 tot 326/10 WIB 92 ingevoerd.[4] DAC6 werd omgezet naar Belgische wetgeving wat betreft de directe belastingen en naar gewestelijke decreten/ordonnanties wat betreft de registratierechten en de erfbelasting. Dit is het gevolg van de Belgische bevoegdheidsverdelingen.

Volgende zaken dienen gerapporteerd te worden:

  • identificatie van de intermediairs en de betrokken belastingplichtigen;
  • gerelateerde ondernemingen en personen in andere lidstaten voor wie de constructie wordt toegepast;
  • datum van de eerste stap van de implementatie;
  • details omtrent het betrokken wezenskenmerk;
  • de waardering van de betrokken grensoverschrijdende constructie;
  • een samenvatting van de constructie;
  • details van de relevante belastingwetgeving.

Rapportage dient te gebeuren in één van de landstalen en in het Engels.

In België kan via volgende link het rapportagebestand worden gevonden: https://financien.belgium.be/nl/E-services/mandatory-disclosure-rules/creatie-mdr-xml-bestanden.

2.   Voorwaarden

Er moet melding gemaakt worden aan de fiscus wanneer er aan vier voorwaarden voldaan is:

  1. er is sprake van een constructie;
  2. deze constructie is grensoverschrijdend;
  3. er wordt voldaan aan bepaalde wezenskenmerken;
  4. er wordt voldaan aan de zogenaamde ‘Main Benefit Test’ indien vereist.

2.1.       Constructie

Hieronder worden begrepen o.a. overeenkomsten, aktes, plannen, projecten, transacties, structuren, etc. die een specifiek doel hebben. Bovendien vallen enkel actieve handelingen hieronder, tenzij het gaat om een serie van constructies, dan kunnen ook passieve handelingen onder dit begrip vallen. De notie constructie dient zo ruim mogelijk omschreven te worden aangezien dit niet wordt gedefinieerd in de Europese richtlijn, noch in de Belgische omzettingswet. Hierbij is het irrelevant of het om een schriftelijke, dan wel een mondelinge ‘constructie’ gaat. Verder dient de ‘constructie’ niet reeds geïmplementeerd te zijn. Het volstaat als de constructie reeds is klaar gemaakt voor implementatie.

2.2.       Grensoverschrijdend

De DAC6 – wetgeving viseert grensoverschrijdende constructies. Deelnemers aan de constructie moeten belastingplichtig zijn in verschillende landen. Dit kan een constructie zijn tussen een in België gevestigde onderneming en een onderneming uit een ander (EU- of derde-)land.

Eén van de deelnemers dient gevestigd te zijn in een ander land of dient activiteiten uit te oefenen in een ander land.

Een deelnemer in een constructie is:

  • de betrokken belastingplichtige (= altijd deelnemer), ofwel;
  • een intermediair wanneer deze actief betrokken is in de constructie doordat hij:
    • de constructie adviseerde;
    • de constructie voorstelde aan de betrokken belastingplichtige;
    • de constructie beschikbaar voor implementatie maakte voor de betrokken belastingplichtige;
    • de constructie implementeerde in naam en voor rekening van de betrokken belastingplichtige.

De intermediair kan dus bijvoorbeeld de accountant, belastingconsulent, raadgever, adviseur, advocaat, notaris, et cetera zijn.

2.3.       Wezenskenmerken (“hallmarks”)

Aangezien in de loop der jaren agressieve fiscale planningsconstructies steeds complexer worden en voortdurend wijzigen na defensieve tegenmaatregelen van de belastingautoriteiten, opteert de EU met DAC6 voor het gebruik van wezenskenmerken. Dit zijn kenmerken of elementen van transacties die een sterke aanwijzing voor belastingontwijking  of  -misbruik  vormen.[5] Een lijst van 19 wezenskenmerken (“hallmarks”) wordt onderverdeeld in 5 categorieën:

A. Algemene wezenskenmerken (Main Benefit Test vereist):

  1. er is een geheimhoudingsclausule of -overeenkomst waarbij wordt overeengekomen dat de deelnemers geen informatie overmaken aan de fiscus of a
    ndere intermediairs over hoe de constructie een belastingvoordeel oplevert/kan opleveren;
  2. de vergoeding van de intermediair wordt afhankelijk gesteld van het belastingvoordeel dat wordt bereikt (vb. door een no-cure no-pay overeenkomst);
  3. de constructie bevat standaarddocumenten of structuren die ter beschikking gesteld worden voor meer dan één persoon (vb. een voorgemaakt document met de benodigde stappen om belastingvoordeel te bekomen).

B. Specifieke wezenskenmerken (Main Benefit Test vereist):

  1. overname van een verlieslatende onderneming;
  2. het omzetten van inkomen in kapitaal of andere types van inkomen die lager belast worden;
  3. circulaire transacties (vb. back-to-back leningen van A=>B=>C=>D=>A).

C. (1) Specifieke wezenskenmerken die betrekking hebben op grensoverschrijdende handelingen en waarbij de Main Benefit Test vereist wordt:

  1. grensoverschrijdende betalingen tussen verbonden ondernemingen wanneer:

          i. de belastingen voor de ontvanger hierop geen of zeer lage belastingen heffen;

         ii. de betaling is volledig vrijgesteld van belasting in het land waar de ontvanger zich gevestigd  heeft voor belastingdoeleinden;

        iii. de betaling geniet een preferentiële behandeling op het vlak van belastingen in het land van de ontvanger.

C. (2) Specifieke wezenskenmerken die betrekking hebben op grensoverschrijdende handelingen en waarbij de Main Benefit Test niet vereist wordt (behalve bij punt 1):

  1. grensoverschrijdende betalingen tussen verbonden ondernemingen wanneer:i.   de ontvanger niet gevestigd is in een ‘belastingsjurisdictie’ (de ontvanger kan dus niet worden belast);
    ii. de staat waar de ontvanger gevestigd is, staat op een lijst van niet-meewerkende staten (‘tax haven’ jurisdicties);
  2. dubbele belastingaftrek;
  3. belastingvermindering voor dezelfde waardevermindering in meer dan één staat;
  4. overdracht van activa met een materieel verschillende waarde in beide staten.

D. Wezenskenmerken met betrekking tot de automatische uitwisseling van gegevens en de uiteindelijke begunstigden:

  1. ontwijking van wettelijk verplichte reportageverplichtingen;
  2. juridische structuur die geen substantiële economische activiteit heeft waar de uiteindelijke begunstigden niet identificeerbaar zijn.

E. Specifieke wezenskenmerken met betrekking tot transfer pricing:

  1. het gebruik van unilaterale safe harbour rules (niet van toepassing in België);
  2. de overdracht van moeilijk te waarderen immateriële activa;
  3. intragroep transfers die het geschatte jaarlijkse EBIT (earnings before interest and taxes) verlagen met meer dan 50%.

2.4.       Main Benefit Test

De Main Benefit Test is voldaan wanneer het belastingvoordeel het grootste of één van de grootste voordelen is die, gelet op alle relevante feiten en omstandigheden, een persoon/onderneming redelijkerwijs mag verwachten van de constructie. De intentie die de deelnemers bij deze constructie hadden is irrelevant, dit is een objectieve test.[6]

3.   Wanneer?

Constructies opgezet tussen 25 juni 2018 en 31 december 2020 dienen vanaf 28 februari 2021 aangegeven te worden.

Constructies vanaf 1 januari 2021 dienen binnen de 30 dagen na “trigger date” aangegeven te worden. De “trigger date” is de datum waarop de constructie werd  (i) geadviseerd, (ii) beschikbaar gemaakt voor implementatie of (iii) de eerste dag waarop de constructie werd geïmplementeerd. De termijn van 30 dagen begint ten vroegste pas te lopen vanaf het moment dat één van de drie bovenstaande triggers zich voordoen.[7]

4.   Wie?

In eerste instantie dient aangifte te gebeuren door de intermediair (zelfs indien pas in tweede lijn, als secondaire intermediair “hulp verleend” te hebben aan de constructie), tenzij wanneer de intermediair dit omwille van zijn beroepsgeheim niet mag doen (zie punt 6). In dat geval moet de intermediair een gemotiveerd schrijven richten aan de andere betrokken intermediairs én de betrokken belastingplichtige waarbij hij zijn meldingsplicht overdraagt aan deze personen. De belastingplichtige kan de intermediair wel toestaan om ondanks zijn beroepsgeheim de melding uit te voeren.

Indien er meerdere intermediairs zijn, dienen deze in principe allemaal te rapporteren. Als er geen beroep wordt gedaan op een intermediair of indien geen van de bij de constructie betrokken intermediairs een link met een EU-lidstaat heeft, komt de relevante belastingplichtige die gebruikt maakt van een te melden constructie in het vizier.[8]

5.   Mogelijke sancties

De richtlijn geeft de lidstaten de vrijheid om de sancties te bepalen voor inbreuken op de meldingsplicht.[9] België heeft bij haar omzetting van DAC6 via een koninklijk besluit[10] een onderscheid gemaakt tussen een onvolledige en een niet- of laattijdige rapportage[11].

  • Onvolledige rapportage:
    • Onbewuste onvolledige rapportage: € 1.250 – € 12.500
    • Bewuste onvolledige rapportage: €500 – 25.000
  • Niet-of Laattijdige rapportage
    • Onbewust niet- of laattijdige rapportage: € 5.000 – € 50.000
    • Bewust niet- of laattijdige rapportage: 12.500 – € 100.000

6.   Beroepsgeheim

Er  mag ook  niet  worden voorbijgegaan  aan  het  feit  dat  de  meldingsplicht  bij  een  intermediair soms  niet  kan  worden gehandhaafd omdat er een wettelijk verschoningsrecht bestaat.[12] Het is dus van wezenlijk belang dat de belastingautoriteiten in die omstandigheden toch informatie kunnen blijven krijgen over belasting gerelateerde constructies die mogelijk verband houden met agressieve fiscale planning. Daarom dient de meldingsplicht in dergelijke gevallen te verschuiven naar de belastingplichtige die van de constructie profiteert zoals geponeerd in punt 4.

Toch valt er in het licht van het beroepsgeheim vragen te stellen omtrent deze regeling. Het melden aan andere intermediairs, niet-cliënten kan immers problematisch zijn. Het loutere feit beroep gedaan te hebben op een advocaat, valt onder de bescherming van het beroepsgeheim. Dit bevestigde het Grondwettelijk Hof in arresten n.a.v. procedures ingeleid door o.m. de overkoepelende advocatenorganisaties in België (OVB, OFBG). Hieromtrent werd een prejudiciële vraag gesteld aan het Hof van Justitie en in afwachting hiervan is deze verplichting geschorst voor advocaten.

Hetzelfde geldt voor de
driemaandelijkse verslaggevingsplicht omtrent marktklare constructies[13] waarvoor volgens de DAC6-wetgeving géén verschoning voor intermediairs met beroepsgeheim mogelijk is.

Het weze dus duidelijk dat de DAC6 richtlijn en haar Mandatory Disclosure Rules zich hier op een spanningsveld begeven, dat mogelijks te verregaand is in het kader van het beroepsgeheim dat voor bepaalde beroepen, en zeker voor de advocatuur, van uiterst hoog belang is.

7.   Besluit

De gehanteerde begrippen zoals ‘constructie’ worden grotendeels niet gedefinieerd en er zijn nog geen richtlijnen gepubliceerd door de overheid die meer duiding geven omtrent de invulling van de begrippen waardoor deze in de meest ruime zin geïnterpreteerd moeten worden. Het is dus best mogelijk dat de Belgische belastingautoriteiten een andere kijk hebben op hoe DAC6 geïnterpreteerd moet worden, wat tot onaangename verassingen zou kunnen leiden. Een case-by-case benadering is op zijn plaats.

Daarnaast is het betreurenswaardig te noemen dat een voorafgaande ruling aanvragen omtrent deze materie géén mogelijkheid is.

De geviseerde belastingen zijn de directe belastingen, registratierechten en erfbelasting. BTW, douanerechten, accijnzen en de belastingen met betrekking tot de sociale zekerheid vallen dan weer niet onder de DAC6 en de Belgische wetgeving.

Bovendien worden niet enkel de Belgische belastingen hiermee geviseerd. Soortgelijke buitenlandse belastingen vallen ook onder de toepassing van DAC6. Toch even opletten!

8.   Media Links & bronnen

“De DAC 6- wetgeving in België: een uitdaging voor de belastingplichtigen en hun adviseurs”, ITAA-zine, nr.3, juni 2020,  p.4-10.

https://financien.belgium.be/nl/E-services/mandatory-disclosure-rules/beschrijving

https://www.pwc.nl/nl/dienstverlening/tax/tax-transparency/eu-regime-verplichte-informatie-uitwisseling-van-grensoverschrijdende-transacties-dac6.html

https://www.stibbe.com/en/news/2020/july/mandatory-disclosureverplichtingen-voor-grensoverschrijdende-constructies-dac6

https://landing.bdo.be/nl/tothepoint-nl/hoe-vertaalt-belgie-europese-dac6-richtlijn/

https://www.schoups.com/nl/nieuws/44223

https://ec.europa.eu/taxation_customs/tin/

https://financien.belgium.be/nl/E-services/mandatory-disclosure-rules

https://eservices.minfin.fgov.be/myminfin-web/pages/fisconet/document/1d641f65-311c-468b-9d72-c05053446ae5?_ga=2.203601936.1455556444.1617694087-1405014789.1617271581

https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32018L0822&from=NL

https://financien.belgium.be/nl/E-services/mandatory-disclosure-rules/creatie-mdr-xml-bestanden

[1] Richtlijn (EU) 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies, OJ L 139, 5.6.2018, p. 1–13.

[2] Zie overweging 2 RICHTLIJN (EU) 2018/822 VAN DE RAAD van 25 mei 2018 tot  wijziging van  Richtlijn 2011/16/EU wat  betreft  verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op  belastinggebied met  betrekking tot  meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies.

[3] Zie overweging 3 RICHTLIJN (EU) 2018/822 VAN DE RAAD van 25 mei 2018 tot  wijziging van  Richtlijn 2011/16/EU wat  betreft  verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op  belastinggebied met  betrekking tot  meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies

[4] Zie FAQ: DAC6 – Melding van grensoverschrijdende constructies, p.10: https://eservices.minfin.fgov.be/myminfin-web/pages/fisconet/document/1d641f65-311c-468b-9d72-c05053446ae5?_ga=2.203601936.1455556444.1617694087-1405014789.1617271581

[5] Zie overweging 9 RICHTLIJN (EU) 2018/822 VAN DE RAAD van 25 mei 2018 tot  wijziging van  Richtlijn 2011/16/EU wat  betreft  verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op  belastinggebied met  betrekking tot  meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies.

[6] Zie FAQ voor o.a. indicaties van belastingvoordeel: DAC6 – Melding van grensoverschrijdende constructies, p.33-34: https://eservices.minfin.fgov.be/myminfin-web/pages/fisconet/document/1d641f65-311c-468b-9d72-c05053446ae5?_ga=2.203601936.1455556444.1617694087-1405014789.1617271581

[7] “De DAC 6- wetgeving in België: een uitdaging voor de belastingplichtigen en hun adviseurs”, ITAA-zine, nr.3, juni 2020,  p. 8.

[8] Zie FAQ: DAC6 – Melding van grensoverschrijdende constructies, p.38: https://eservices.minfin.fgov.be/myminfin-web/pages/fisconet/document/1d641f65-311c-468b-9d72-c05053446ae5?_ga=2.203601936.1455556444.1617694087-1405014789.1617271581; “De DAC 6- wetgeving in België: een uitdaging voor de belastingplichtigen en hun adviseurs”, ITAA-zine, nr.3, juni 2020,  p.7.

[9] “De DAC 6- wetgeving in België: een uitdaging voor de belastingplichtigen en hun adviseurs”, ITAA-zine, nr.3, juni 2020,  p.9.

[10] Koninklijk besluit van 20 mei 2020 tot
uitvoering van de artikelen 18, 31, 33 en 47 van de wet van 20 december 2019 tot omzetting van Richtlijn (EU) 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies, BS 4 juni 2020.

[11] De administratieve boetes worden toegepast per constructie en nemen progressief toe waardoor een zwaardere sanctie wordt opgelegd wanneer meerdere inbreuken worden gepleegd.

[12] Zie overweging 8 RICHTLIJN (EU) 2018/822 VAN DE RAAD van 25 mei 2018 tot  wijziging van  Richtlijn 2011/16/EU wat  betreft  verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op  belastinggebied met  betrekking tot  meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies

[13] Zie FAQ: DAC6 – Melding van grensoverschrijdende constructies, p.36: https://eservices.minfin.fgov.be/myminfin-web/pages/fisconet/document/1d641f65-311c-468b-9d72-c05053446ae5?_ga=2.203601936.1455556444.1617694087-1405014789.1617271581

 

———————————————-

DAC 6 – Directive sur la coopération administrative N°6

Relativement peu connue, la directive DAC 6 a été publiée et transposée en droit belge, ce qui la rend applicable à partir du 28.02.2021. Cette législation comprend des “règles de divulgation obligatoire” (MDR) qui imposent une obligation de divulgation aux intermédiaires (par exemple, les comptables, les conseillers, les avocats, …) pour les constructions (fiscales) transfrontalières. La question de savoir si ces MDR sont applicables est toujours une question de fait. Nous essayons ci-dessous de vous guider à travers les principes de base de la législation DAC 6 et de ses conséquences pour vous au moyen de la structure suivante :

 

Contenu

  1. Terme
  2. Conditions

2.1.    Construction

2.2.    Transfrontalier

2.3.    Caractéristiques (“hallmarks”)

2.4.    The Main Benefit Test

  1. Quand?
  2. Qui?
  3. Pénalités éventuelles
  4. Le secret professionnel
  5. Conclusion
  6. Liens et sources des médias
  1. Terme

Afin d’améliorer la transparence fiscale au niveau européen, l’Union européenne, par le biais de la directive DAC6, cherche à fournir aux autorités fiscales davantage de moyens pour répondre à la planification fiscale agressive avec l’introduction de règles de divulgation obligatoire (ou MDR). Le renforcement de certains aspects spécifiques de la transparence du cadre fiscal actuel reste une question importante pour l’UE, car de plus en plus de structures relèvent de plusieurs juridictions. Cela inclut le transfert des bénéfices imposables vers des régimes fiscaux plus favorables. Il est donc essentiel que les autorités fiscales des États membres reçoivent des informations complètes et pertinentes sur les structures fiscales potentiellement agressives.

Avec la modification de la directive 2011/16/UE relative à l’échange automatique d’informations dans le domaine fiscal concernant les arrangements transfrontaliers à signaler, ou DAC6, les autorités fiscales devraient pouvoir obtenir toutes les informations dont elles ont besoin pour agir rapidement et efficacement lorsqu’elles identifient des pratiques fiscales agressives. Dans l’intervalle, cette directive a été transposée en droit interne par la loi du 20 décembre 2019 et devra être respectée à partir du 28 février 2021. Les articles 326/1 à 326/10 du CIR 92 ont été introduits.  Le DAC6 a été transposé dans la législation belge en ce qui concerne les impôts directs et dans les décrets/ordonnances régionaux en ce qui concerne les droits d’enregistrement et les droits de succession. C’est le résultat de la répartition des compétences en Belgique.

Les informations suivantes doivent être signalées:

– l’identification des intermédiaires et des contribuables concernés ;

– les sociétés liées et les personnes d’autres États membres auxquelles la construction est appliquée ;

– la date de la première étape de la mise en œuvre ;

– les détails de la caractéristique essentielle concernée ;

– l’évaluation de l’accord transfrontalier concerné ;

– un résumé de l’arrangement ;

– les détails de la législation fiscale pertinente.

Le rapport doit être rédigé dans l’une des langues nationales et en anglais.

En Belgique, le dossier de déclaration peut être consulté via le lien suivant : https://financien.belgium.be/nl/E-services/mandatory-disclosure-rules/creatie-mdr-xml-bestanden.

  1. Conditions

L’administration fiscale doit être informée lorsque quatre conditions sont remplies :

  1. il y a une construction ;
  2. cette construction est transfrontalière ;
  3. certaines caractéristiques essentielles sont réunies ;
  4. le “test de l’avantage principal”, s’il est requis, est rempli.
  1. 1. Construction

Il s’agit d’accords, d’actes, de plans, de projets, de transactions, de structures, etc. qui ont un objectif spécifique. En outre, seuls les actes actifs relèvent de ce terme, sauf s’il s’agit d’une série de constructions, auquel cas les actes passifs peuvent également relever de ce terme. La notion de “construction” doit s’entendre le plus largement possible, car elle n’est pas définie dans la directive européenne ni dans la loi de transposition belge. Il importe peu que la “construction” soit écrite ou orale. En outre, il n’est pas nécessaire que la “construction” soit déjà mise en œuvre. Il suffit que la “construction” soit déjà prête à être mise en œuvre.

  1. 2. Transfrontalier

La législation DAC6 prévoit des con
structions transfrontalières. Les participants à l’arrangement doivent être imposables dans des pays différents. Il peut s’agir d’une construction entre une société établie en Belgique et une société d’un autre pays (UE ou tiers).

L’un des participants doit être établi dans un autre pays ou doit exercer des activités dans un autre pays.

Un participant à une construction est

– Le contribuable concerné (= toujours un participant), ou ;

– Un intermédiaire lorsqu’il participe activement à la construction car il :

o a conseillé sur la construction ;

o a présenté la construction au contribuable concerné ;

o a mis la construction à la disposition du contribuable concerné pour sa mise en œuvre ;

o a mis en œuvre la construction au nom et pour le compte du contribuable concerné.

Ainsi, l’intermédiaire peut être, par exemple, le comptable, le conseiller fiscal, le conseiller, l’avocat, le notaire, etc.

  1. 3. Caractéristiques (“hallmarks”)

Au fil du temps, les stratagèmes de planification fiscale agressive sont devenus de plus en plus complexes et sans cesse renouvelés, en réponse aux contre-mesures défensives prises par les autorités fiscales, l’UE a donc opté pour l’utilisation de poinçons dans le CAD6. Il s’agit de caractéristiques ou d’éléments de transactions qui constituent une forte indication d’évasion ou d’abus fiscal.  Une liste de 19 poinçons est divisée en 5 catégories :

  1. Signes généraux (test de l’avantage principal requis)
  2. il existe une clause ou un accord de confidentialité par lequel il est convenu que les participants ne divulguent pas d’informations aux autorités fiscales ou à d’autres intermédiaires sur la manière dont l’arrangement procure/a procuré un avantage fiscal ;
  3. la rémunération de l’intermédiaire dépend de l’avantage fiscal obtenu (par exemple, par un accord “no cure no pay”)
  4. l’arrangement contient des documents ou des structures standardisés qui sont mis à la disposition de plusieurs personnes (par exemple, un document préétabli indiquant les étapes nécessaires pour obtenir un allégement fiscal).
  1. Caractéristiques essentielles spécifiques (test de la prestation principale requis) :
  2. l’acquisition d’une entreprise déficitaire ;
  3. la conversion du revenu en capital ou en d’autres types de revenus qui sont imposés à un taux inférieur ;
  4. les transactions circulaires (par exemple, les prêts adossés de A=>B=>C=>D=>A).
  1. (1) Caractéristiques essentielles spécifiques qui se rapportent aux transactions transfrontalières et qui requièrent le test de l’avantage principal :

(1) les paiements transfrontaliers entre affiliés lorsque :

  1. les impôts du bénéficiaire sur ceux-ci sont nuls ou très faibles ;
  2. le paiement est totalement exonéré d’impôt dans le pays où le bénéficiaire a sa résidence fiscale

iii. le paiement bénéficie d’un traitement fiscal préférentiel dans le pays du bénéficiaire.

  1. (2) Caractéristiques essentielles spécifiques qui se rapportent à des transactions transfrontalières et pour lesquelles le test de l’avantage principal n’est pas requis (sauf pour le point 1) :

(1) les paiements transfrontaliers entre affiliés lorsque :

  1. le bénéficiaire n’est pas situé dans une “juridiction fiscale” (c’est-à-dire que le bénéficiaire ne peut pas être taxé) ;
  2. l’État où est établi le bénéficiaire figure sur une liste d’États non coopératifs (juridictions “paradis fiscaux”) ;
  3. le double abattement fiscal
  4. l’allègement fiscal pour le même amortissement dans plus d’un État
  5. le transfert d’actifs ayant une valeur matériellement différente dans les deux États.
  1. Caractéristiques essentielles relatives à l’échange automatique de données et aux bénéficiaires finaux :
  2. le contournement des obligations légales de déclaration ;
  3. la structure juridique n’ayant pas d’activité économique substantielle et dont les bénéficiaires finaux ne sont pas identifiables.
  1. Caractéristiques spécifiques essentielles en matière de prix de transfert :
  2. l’utilisation des règles unilatérales de la sphère de sécurité (non applicable en Belgique) ;
  3. le transfert d’actifs incorporels difficiles à évaluer ;
  4. les transferts intra-groupe qui réduisent l’EBIT (bénéfice avant intérêts et impôts) annuel estimé de plus de 50 %.
  1. 4. The Main Benefit Test

Le critère du principal avantage est satisfait si l’avantage fiscal est le plus important ou l’un des plus importants avantages que, compte tenu de tous les faits et circonstances pertinents, une personne/société peut raisonnablement attendre de l’arrangement. L’intention que les participants avaient dans cet arrangement n’est pas pertinente, il s’agit d’un test objectif.

  1. Quand?

Les accords conclus entre le 25 juin 2018 et le 31 décembre 2020 doivent être déclarés à partir du 28 février 2021.

Les constructions débutant le 1er janvier 2021 doivent être déclarées dans les 30 jours suivant la “date de déclenchement”. La “date de déclenchement” est la date à laquelle la construction a été (i) conseillée, (ii) mise à disposition pour la mise en œuvre ou (iii) le premier jour de la mise en œuvre de la construction. Le délai de 30 jours commence à courir au plus tôt à partir de la survenance de l’un des trois éléments déclencheurs susmentionnés.

  1. Qui?

En premier lieu, la déclaration doit être faite par l’intermédiaire (même si ce n’est qu’en deuxième ligne, en tant qu’intermédiaire secondaire qui a “aidé” à la construction), à moins que l’intermédiaire ne soit empêché de le faire pour des raisons de secret professionnel (voir point 6). Dans ce cas, l’intermédiaire doit envoyer une lettre motivée aux autres intermédiaires concernés et au contribuable en question dans laquelle il transfère son obligation de déclaration à ces personnes. Le contribuable peut autoriser l’intermédiaire à faire la déclaration malgré son secret professionnel.

S’il y a plusieurs intermédiaires, ils doivent en principe tous déclarer. Si aucun intermédiaire n’est utilisé, ou si aucun des intermédiaires impliqués dans la construction n’a de lien avec un État membre de l’UE, le contribuable concerné utilisant une construction à déclarer entre en jeu.

  1. Pénalités éventuelles

La directive laisse aux États membres le soin de déterminer les sanctions applicable
s aux violations de l’obligation de déclaration.  Lors de la transposition du DAC6, la Belgique a fait une distinction, via un arrêté royal, entre une déclaration incomplète et une déclaration inexistante ou tardive.

– Déclaration incomplète

o Déclaration incomplète inconsciente : 1 250 € – 12 500 €.

o Rapport délibérément incomplet : 2 500 – 25 000 euros

Absence ou retard de déclaration

o Non-déclaration ou déclaration tardive involontaire : 5 000 – 50 000 euros

o Non-déclaration ou déclaration tardive délibérée : 12 500 € – 100 000 €.

  1. Le secret professionnel

Il ne faut pas non plus oublier que, parfois, l’obligation de signaler à un intermédiaire ne peut pas être appliquée parce qu’il existe un droit légal de refuser de témoigner.  Il est donc essentiel que, dans de telles circonstances, les autorités fiscales puissent toujours obtenir des informations sur les régimes fiscaux qui peuvent être liés à une planification fiscale agressive. Par conséquent, l’obligation de déclaration dans de tels cas devrait être transférée au contribuable qui bénéficie de l’arrangement, comme le suggère le paragraphe 4.

Néanmoins, à la lumière du secret professionnel, cette règle est discutable. Après tout, l’établissement de rapports à l’intention d’autres intermédiaires et de non-clients peut être problématique. Le simple fait d’avoir fait appel à un avocat relève de la protection du secret professionnel. Ceci a été confirmé par la Cour constitutionnelle dans des arrêts relatifs à des procédures engagées, entre autres, par les organisations faîtières d’avocats en Belgique (OVB, OFBG). Une question préjudicielle a été posée à la Cour de justice et, entre-temps, cette obligation a été suspendue pour les avocats.

Il en va de même pour l’obligation de déclaration trimestrielle concernant les constructions prêtes à être mises sur le marché, pour lesquelles, selon la législation DAC6, aucune dispense de secret professionnel n’est possible pour les intermédiaires.

Il est donc clair que la directive DAC6 et ses règles de divulgation obligatoire s’aventurent ici sur un zone de tension et pourrait avoir des répercussions considérables sur le secret professionnel, ce qui est extrêmement important pour certaines professions, notamment pour la profession d’avocat.

  1. Conclusion

Les concepts utilisés, tels que la “construction”, sont largement indéfinis et aucune directive n’a encore été publiée par le gouvernement pour clarifier l’interprétation de ces concepts au sens large. Il est donc tout à fait possible que les autorités fiscales belges aient un point de vue différent sur la façon dont le DAC6 doit être interprété, ce qui pourrait conduire à des surprises désagréables. Une approche au cas par cas s’impose.

En outre, il est regrettable qu’il ne soit pas possible de demander une décision préalable sur cette question.

Les taxes visées sont les impôts directs, les droits d’enregistrement et les droits de succession. La TVA, les droits de douane, les accises et les taxes liées à la sécurité sociale ne sont pas couverts par la directive DAC6 et la législation belge.

En outre, les impôts belges ne sont pas les seuls à être visés. Les impôts étrangers similaires relèvent également de l’application du DAC6. Alors, faites attention !

  1. Liens et sources des médias

“De DAC 6- wetgeving in België: een uitdaging voor de belastingplichtigen en hun adviseurs”, ITAA-zine, nr.3, juni 2020,  p.4-10.

https://financien.belgium.be/nl/E-services/mandatory-disclosure-rules/beschrijving

https://www.pwc.nl/nl/dienstverlening/tax/tax-transparency/eu-regime-verplichte-informatie-uitwisseling-van-grensoverschrijdende-transacties-dac6.html

https://www.stibbe.com/en/news/2020/july/mandatory-disclosureverplichtingen-voor-grensoverschrijdende-constructies-dac6

https://landing.bdo.be/nl/tothepoint-nl/hoe-vertaalt-belgie-europese-dac6-richtlijn/

https://www.schoups.com/nl/nieuws/44223

https://ec.europa.eu/taxation_customs/tin/

https://financien.belgium.be/nl/E-services/mandatory-disclosure-rules

https://eservices.minfin.fgov.be/myminfin-web/pages/fisconet/document/1d641f65-311c-468b-9d72-c05053446ae5?_ga=2.203601936.1455556444.1617694087-1405014789.1617271581

https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32018L0822&from=NL

https://financien.belgium.be/nl/E-services/mandatory-disclosure-rules/creatie-mdr-xml-bestanden

———————————————-

DAC 6 – Richtlinie zur Verwaltungszusammenarbeit Nr. 6

 

Relativ unter dem Radar vieler ist die DAC 6-Richtlinie erlassen und in belgisches Recht umgesetzt worden, so dass sie ab dem 28.02.2021 gilt. Diese Gesetzgebung beinhaltet sogenannte “Mandatory Disclosure Rules” (MDR), die Vermittlern (z.B. Buchhaltern, Beratern, Anwälten, …) eine Offenlegungspflicht für grenzüberschreitende (Steuer-) Konstruktionen auferlegen. Ob diese MDRs anwendbar sind, ist immer eine Frage des Sachverhalts. Im Folgenden versuchen wir, Sie anhand der folgenden Gliederung durch die Grundlagen der DAC 6-Gesetzgebung und deren Konsequenzen für Sie zu führen:

Inhalt

  1. Konzept
  2. Bedingungen.

2.1.    Konstruktion.

2.2.    Grenzüberschreitend.

2.3.    Merkmale (“Hallmarks”)

2.4.    Main Benefit Test

  1. Wann?
  2. Wer?
  3. Mögliche Strafen.
  4. Berufsgeheimnis
  5. Entscheidung.
  6. Medien Links & Quellen.

1.   Konzept

Um die Steuertransparenz auf EU-Ebene zu erhöhen, versucht die Europäische Union durch die DAC6-Richtlinie[1], den Steu
erbehörden durch die Einführung von verpflichtenden Offenlegungsregeln (Mandatory Disclosure Rules, kurz MDR) mehr Möglichkeiten zu geben, auf aggressive Steuerplanung zu reagieren. Die Stärkung bestimmter spezifischer Transparenzaspekte des aktuellen Steuerrahmens bleibt ein wichtiges Thema für die EU, da immer mehr Strukturen mehrere Rechtsordnungen umfassen. Dazu gehört die Verlagerung von steuerpflichtigen Gewinnen in günstigere Steuerregime. Daher ist es wichtig, dass die Steuerbehörden der Mitgliedstaaten vollständige und relevante Informationen über potenziell aggressive Steuerstrukturen erhalten.[2]

Mit der Änderung der Richtlinie 2011/16/EU über den automatischen Informationsaustausch im Bereich der Besteuerung in Bezug auf meldepflichtige grenzüberschreitende Vereinbarungen, oder DAC6 , sollten die Steuerbehörden in der Lage sein, alle Informationen zu erhalten, die sie benötigen, um schnell und effizient zu handeln, wenn sie aggressive Steuerpraktiken feststellen.[3]  In der Zwischenzeit wurde diese Richtlinie durch das Gesetz vom 20. Dezember 2019 in innerstaatliches Recht umgesetzt und muss ab dem 28. Februar 2021 beachtet werden. Die Artikel 326/1 bis 326/10 des Einkommensteuergesetzbuches 92 wurden eingeführt.[4]  DAC6 wurde in Bezug auf direkte Steuern in die belgische Gesetzgebung und in Bezug auf Registrierungsgebühren und Erbschaftssteuer in regionale Dekrete/Verordnungen umgesetzt. Dies ist das Ergebnis der belgischen Aufteilung der Kompetenzen.

Die folgenden Angelegenheiten müssen gemeldet werden:

  • identifizierung der Vermittler und der beteiligten Steuerzahler;
  • verbundenen Unternehmen und Personen in anderen Mitgliedstaaten, auf die die Konstruktion angewendet wird;
  • datum des ersten Implementierungsschritts;
  • details über das wesentliche Merkmal;
  • die Bewertung der betreffenden grenzüberschreitenden Vereinbarung;
  • eine Zusammenfassung der Vereinbarung;
  • details zum relevanten Steuerrecht.

Der Bericht muss in einer der Landessprachen und in Englisch verfasst sein.

In Belgien ist die Berichtsdatei über den folgenden Link zu finden: https://financien.belgium.be/nl/E-services/mandatory-disclosure-rules/creatie-mdr-xml-bestanden

2.   Bedingungen

Die Steuerbehörden müssen benachrichtigt werden, wenn vier Bedingungen erfüllt sind:

  1. es gibt eine Konstruktion;
  2. diese Konstruktion hat einen grenzüberschreitenden Charakter;
  3. bestimmte wesentliche Merkmale sind erfüllt;
  4. der sogenannte “Main Benefit Test”, falls erforderlich, ist erfüllt.

2.1.       Konstruktion

Dazu gehören Vereinbarungen, Urkunden, Pläne, Projekte, Transaktionen, Strukturen usw., die einen bestimmten Zweck haben. Außerdem fallen nur aktive Handlungen unter diesen Begriff, es sei denn, es handelt sich um eine Reihe von Konstruktionen, in diesem Fall können auch passive Handlungen unter diesen Begriff fallen. Der Begriff “Konstruktion” sollte so weit wie möglich definiert werden, da er weder in der europäischen Richtlinie noch im belgischen Umsetzungsgesetz definiert ist. Dabei ist es unerheblich, ob die “Konstruktion” schriftlich oder mündlich erfolgt. Außerdem muss die “Konstruktion” nicht bereits implementiert sein. Es ist ausreichend, wenn die “Konstruktion” bereits für die Umsetzung vorbereitet ist.

2.2.       Grenzüberschreitend

Die DAC6-Gesetzgebung sieht grenzüberschreitende Konstruktionen vor. Die Teilnehmer an der Vereinbarung müssen in verschiedenen Ländern steuerpflichtig sein. Dies kann eine Konstruktion zwischen einem Unternehmen mit Sitz in Belgien und einem Unternehmen aus einem anderen (EU- oder Dritt-)Land sein.

Einer der Teilnehmer muss in einem anderen Land ansässig sein oder Aktivitäten in einem anderen Land ausüben.

Ein Teilnehmer an einer Konstruktion ist:

  • der betroffene Steuerzahler (= immer ein Teilnehmer), oder;
  • Ein Vermittler, wenn er aktiv an der Konstruktion beteiligt ist, weil er:
    • bei der Konstruktion beraten hat;
    • die Konstruktion dem betroffenen Steuerzahler vorgestellt hat;
    • die Konstruktion dem betroffenen Steuerzahler zur Ausführung zur Verfügung gestellt hat;
    • die Konstruktion im Namen und auf Rechnung des betroffenen Steuerpflichtigen durchgeführt hat.

So kann der Vermittler z.B. der Buchhalter, Steuerberater, Betreuer, Rechtsanwalt, Notar usw. sein.

2.3.       Merkmale (“Hallmarks”)

Da aggressive Steuerplanungsmodelle im Laufe der Jahre immer komplexer werden und nach defensiven Gegenmaßnahmen der Steuerbehörden ständig modifiziert werden, hat sich die EU im DAC6 für die Verwendung von „Hallmarks“ entschieden. Dies sind Merkmale oder Elemente von Transaktionen, die ein starkes Indiz für Steuervermeidung oder Missbrauch darstellen.[5]  Eine Liste von 19 „Hallmarks“ ist in 5 Kategorien unterteilt:

  1. Allgemeine wesentliche Merkmale (Hauptnutzenprüfung erforderlich)
  2. es gibt eine Vertraulichkeitsklausel oder eine Vereinbarung, dass die Teilnehmer den Steuerbehörden oder anderen Vermittlern keine Informationen darüber offenlegen, wie die Vereinbarung einen Steuervorteil bietet/bieten könnte
  3. die Vergütung des Vermittlers von dem erzielten Steuervorteil abhängig gemacht wird (z. B. durch eine No-cure-No-pay-Vereinbarung)
  4. die Vereinbarung enthält Standarddokumente oder -strukturen, die für mehr als eine Person zur Verfügung gestellt werden (z. B. ein vorgefertigtes Dokument mit den erforderlichen Schritten zur Erlangung von Steuererleichterungen).
  1. Spezifische wesentliche Merkmale (Main Benefit Test erforderlich):
  2. erwerb eines verlustbringenden Unternehmens;
  3. umwandlung von Einkommen in Kapital oder andere Einkommensarten, die mit einem niedrigeren Satz besteuert werden;
  4. zirkuläre Transaktionen (z. B. Back-to-Back-Kredite von A=>B=>C=>D=>A).
  1. (1) Spezifische wesentliche Merkmale, die sich auf grenzüberschreitende Transaktionen beziehen und den Main Benefit Test erfordern:

(1) grenzüberschreitende Zahlungen zwischen verbundenen Unternehmen, wenn:

  1. die Steuern des Empfängers darauf null oder sehr niedrig sind;
  2. die Zahlung in dem Land, in dem der Empfänger steuerlich ansässig ist, vollständig von der Steuer befreit ist;

iii. die Zahlung wird im Land des Empfängers steuerlich bevorzugt behandelt.

  1. (2) Spezifische wesentliche Merkmale, die sich auf grenzüberschreitende Transaktionen beziehen
    und bei denen der Main Benefit Test nicht erforderlich ist (außer bei Punkt 1):

(1) grenzüberschreitende Zahlungen zwischen verbundenen Unternehmen, wenn:

  1. der Empfänger nicht in einem “Steuergebiet” ansässig ist (d. h., der Empfänger kann nicht besteuert werden);
  2. der Staat, in dem der Empfänger ansässig ist, auf einer Liste von nicht kooperierenden Staaten (“Steueroasen”) steht;
  3. doppelte Steuerentlastung
  4. steuererleichterungen für dieselbe Abschreibung in mehr als einem Staat
  5. übertragung von Vermögenswerten mit einem materiell unterschiedlichen Wert in beiden Staaten.
  1. Wesentliche Merkmale in Bezug auf den automatischen Informationsaustausch und die wirtschaftlichen Eigentümer:
  2. umgehung der gesetzlichen Meldepflichten;
  3. rechtliche Struktur, die keine wesentliche wirtschaftliche Tätigkeit beinhaltet, bei der die Endbegünstigten nicht identifizierbar sind.
  1. Spezifische wesentliche Merkmale im Hinblick auf Verrechnungspreise:
  2. die Anwendung einseitiger Safe-Harbour-Regeln (in Belgien nicht anwendbar);
  3. die Übertragung von immateriellen Vermögenswerten, die schwer zu bewerten sind;
  4. konzerninterne Transfers, die das geschätzte jährliche EBIT (Ergebnis vor Zinsen und Steuern) um mehr als 50 % reduzieren.

2.4.       Main Benefit Test

Der Main Benefit Test ist erfüllt, wenn der Steuervorteil der größte oder einer der größten Vorteile ist, die eine Person/ein Unternehmen unter Berücksichtigung aller relevanten Fakten und Umstände vernünftigerweise von der Vereinbarung erwarten kann. Die Absicht der Teilnehmer an dieser Vereinbarung ist irrelevant, dies ist ein objektiver Test.[6]

3.   Wann?

Konstruktionen, die zwischen dem 25. Juni 2018 und dem 31. Dezember 2020 errichtet werden, müssen ab dem 28. Februar 2021 gemeldet werden.

Konstruktionen ab dem 1. Januar 2021 müssen innerhalb von 30 Tagen nach dem “Triggerdatum” gemeldet werden. Das “Triggerdatum” ist das Datum, an dem die Konstruktion (i) avisiert, (ii) für die Umsetzung zur Verfügung gestellt oder (iii) der erste Tag der Umsetzung der Konstruktion. Die 30-Tage-Frist beginnt frühestens mit dem Eintreten eines der drei vorgenannten „Triggers“.[7]

4.   Wer?

In erster Linie muss die Erklärung vom Vermittler abgegeben werden (wenn auch nur in zweiter Linie, als Nebenvermittler, der bei der Konstruktion “mitgeholfen” hat), es sei denn, der Vermittler ist aus Gründen des Berufsgeheimnisses daran gehindert (siehe Punkt 6). In diesem Fall muss der Intermediär ein begründetes Schreiben an die anderen beteiligten Intermediäre und den betroffenen Steuerpflichtigen senden, in dem er seine Meldepflicht auf diese Personen überträgt. Der Steuerpflichtige kann dem Vermittler erlauben, die Meldung trotz Berufsgeheimnis zu machen.

Wenn es mehrere Vermittler gibt, müssen im Prinzip alle melden. Wird kein Vermittler eingesetzt oder hat keiner der an der Vereinbarung beteiligten Vermittler eine Verbindung zu einem EU-Mitgliedstaat, ist der betreffende Steuerpflichtige, der eine Vereinbarung zur Meldung nutzt, im Fadenkreuz.[8]

5.   Mögliche Strafen

Die Richtlinie überlässt es den Mitgliedstaaten, die Sanktionen für Verstöße gegen die Meldepflicht festzulegen.[9]  Bei der Umsetzung des DAC6 hat Belgien durch einen königlichen Erlass[10] zwischen unvollständiger Berichterstattung und keiner oder verspäteter Berichterstattung unterschieden.[11]

Unvollständige Berichterstattung

o Unbewusste unvollständige Berichterstattung: € 1.250 – € 12.500

o Bewusst unvollständiger Bericht: € 2.500 – 25.000

Nicht- oder verspätete Meldung

o Unwissentliches Nicht- oder zu spätes Melden: € 5.000 – € 50.000

o Bewusstes Nicht- oder zu spätes Melden: € 12.500 – € 100.000

6.   Berufsgeheimnis

Es sollte auch bedacht werden, dass manchmal die Verpflichtung zur Meldung an einen Vermittler aufgrund eines gesetzlichen Privilegs nicht durchgesetzt werden kann.[12]  Es ist daher von entscheidender Bedeutung, dass die Steuerbehörden unter solchen Umständen immer noch Informationen über steuerlich relevante Regelungen erhalten können, die mit einer aggressiven Steuerplanung verbunden sein können. Daher sollte sich die Meldepflicht in solchen Fällen auf den Steuerpflichtigen verlagern, der von der Regelung profitiert, wie in Absatz 4 vorgeschlagen.

Dennoch ist diese Regel im Hinblick auf das Berufsgeheimnis fragwürdig. Schließlich kann die Berichterstattung an andere Intermediäre und Nicht-Kunden problematisch sein. Die bloße Tatsache, einen Rechtsanwalt aufgesucht zu haben, fällt unter den Schutz des Berufsgeheimnisses. Dies wurde vom Verfassungsgericht in Urteilen bestätigt, die sich auf Verfahren bezogen, die unter anderem von den Dachverbänden der Rechtsanwälte in Belgien (OVB, OFBG) eingeleitet wurden. Dem Gerichtshof wurde eine Vorabfrage vorgelegt, und in der Zwischenzeit ist diese Verpflichtung für Rechtsanwälte ausgesetzt worden.

Gleiches gilt für die vierteljährliche Berichtspflicht über marktreife Konstruktionen[13], für die nach der DAC6 -Gesetzgebung keine Befreiung der Vermittler vom Berufsgeheimnis möglich ist.

Es ist daher klar, dass die DAC6 -Richtlinie und die darin enthaltenen Vorschriften zur Offenlegungspflicht hier ein Spannungsfeld betreten, das im Zusammenhang mit dem Berufsgeheimnis, das für bestimmte Berufe und sicherlich auch für die Anwaltschaft von großer Bedeutung ist, zu weit gehen kann.

7.   Entscheidung

Die verwendeten Begriffe, wie z. B. “Konstruktion”, sind weitgehend undefiniert und es wurden von der Regierung noch keine Richtlinien veröffentlicht, um die Auslegung dieser Begriffe im weitesten Sinne zu klären. Es ist daher durchaus möglich, dass die belgischen Steuerbehörden eine andere Auffassung darüber haben, wie DAC6 zu interpretieren ist, was zu unangenehmen Überraschungen führen könnte. Es ist eine Einzelfallbetrachtung angebracht.

Darüber hinaus ist es bedauerlich, dass die Beantragung einer Vorabentscheidung in dieser Angelegenheit nicht möglich i
st.

Bei den anvisierten Steuern handelt es sich um direkte Steuern, Zulassungsgebühren und Erbschaftssteuern. Mehrwertsteuer, Zölle, Verbrauchssteuern und Steuern im Zusammenhang mit der Sozialversicherung fallen nicht unter das DAC6 und die belgische Gesetzgebung.

Außerdem sind nicht nur belgische Steuern im Visier. Ähnliche ausländische Steuern fallen auch unter die Anwendung von DAC6. Also aufgepasst!

8.   Medien Links & Quellen

“De DAC 6- wetgeving in België: een uitdaging voor de belastingplichtigen en hun adviseurs”, ITAA-zine, nr.3, juni 2020,  p.4-10.

https://financien.belgium.be/nl/E-services/mandatory-disclosure-rules/beschrijving

https://www.pwc.nl/nl/dienstverlening/tax/tax-transparency/eu-regime-verplichte-informatie-uitwisseling-van-grensoverschrijdende-transacties-dac6.html

https://www.stibbe.com/en/news/2020/july/mandatory-disclosureverplichtingen-voor-grensoverschrijdende-constructies-dac6

https://landing.bdo.be/nl/tothepoint-nl/hoe-vertaalt-belgie-europese-dac6-richtlijn/

https://www.schoups.com/nl/nieuws/44223

https://ec.europa.eu/taxation_customs/tin/

https://financien.belgium.be/nl/E-services/mandatory-disclosure-rules

https://eservices.minfin.fgov.be/myminfin-web/pages/fisconet/document/1d641f65-311c-468b-9d72-c05053446ae5?_ga=2.203601936.1455556444.1617694087-1405014789.1617271581

https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32018L0822&from=NL

https://financien.belgium.be/nl/E-services/mandatory-disclosure-rules/creatie-mdr-xml-bestanden

[1]   Richtlinie (EU) 2018/822 des Rates vom 25. Mai 2018 zur Änderung der Richtlinie 2011/16/EU im Hinblick auf den automatischen Informationsaustausch im Bereich der Besteuerung von meldepflichtigen grenzüberschreitenden Strukturen, ABl. L 139 vom 5.6.2018, S. 1-13.

[2]   Zie overweging 2 RICHTLIJN (EU) 2018/822 VAN DE RAAD van 25 mei 2018 tot  wijziging van  Richtlijn 2011/16/EU wat  betreft  verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op  belastinggebied met  betrekking tot  meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies.

[3]   Siehe Erwägungsgrund 3 RICHTLINIE (EU) 2018/822 DES RATES vom 25. Mai 2018 zur Änderung der Richtlinie 2011/16/EU im Hinblick auf den automatischen Informationsaustausch im Bereich der Besteuerung in Bezug auf meldepflichtige grenzüberschreitende Strukturen.

[4] Siehe FAQ: DAC6 – Melding van grensoverschrijdende constructies, p.10: https://eservices.minfin.fgov.be/myminfin-web/pages/fisconet/document/1d641f65-311c-468b-9d72-c05053446ae5?_ga=2.203601936.1455556444.1617694087-1405014789.1617271581.

[5]   Siehe Erwägungsgrund 9 RICHTLINIE (EU) 2018/822 DES RATES vom 25. Mai 2018 zur Änderung der Richtlinie 2011/16/EU hinsichtlich des automatischen Austauschs von Informationen im Bereich der Besteuerung über anzeigepflichtige grenzüberschreitende Strukturen.

[6] Siehe FAQ für u.a. Hinweise auf Steuervorteile: DAC6 – Reporting of cross-border constructions, S.33-34: https://eservices.minfin.fgov.be/myminfin-web/pages/fisconet/document/1d641f65-311c-468b-9d72-c05053446ae5?_ga=2.203601936.1455556444.1617694087-1405014789.1617271581.

[7]   “Die DAC 6 Gesetzgebung in Belgien: eine Herausforderung für Steuerzahler und ihre Berater”, ITAA-zine, Nr.3, Juni 2020, S. 8.

[8]  Siehe FAQ: DAC6 – Reporting of cross-border structures, S.38: https://eservices.minfin.fgov.be/myminfin-web/pages/fisconet/document/1d641f65-311c-468b-9d72-c05053446ae5?_ga=2.203601936.1455556444.1617694087-1405014789.1617271581; “The DAC 6 legislation in Belgium: a challenge for taxpayers and their advisors”, ITAA-zine, no.3, June 2020, S.7.

[9]  “Die DAC 6 Gesetzgebung in Belgien: eine Herausforderung für Steuerzahler und ihre Berater”, ITAA-zine, Nr.3, Juni 2020, S.9.

[10]   Königlicher Erlass vom 20. Mai 2020 zur Umsetzung der Artikel 18, 31, 33 und 47 des Gesetzes vom 20. Dezember 2019 zur Umsetzung der Richtlinie (EU) 2018/822 des Rates vom 25. Mai 2018 zur Änderung der Richtlinie 2011/16/EU im Hinblick auf den obligatorischen automatischen Informationsaustausch im Bereich der Besteuerung bei anzeigepflichtigen grenzüberschreitenden Bauvorhaben, BS 4. Juni 2020.

[11]   Die Bußgelder werden pro Bauwerk verhängt und erhöhen sich progressiv, wobei bei mehrfachen Verstößen eine höhere Strafe verhängt wird.

[12]  Siehe Erwägungsgrund 8 RICHTLINIE (EU) 2018/822 DES RATES vom 25. Mai 2018 zur Änderung der Richtlinie 2011/16/EU hinsichtlich des automatischen Austauschs von Informationen im Bereich der Besteuerung über anzeigepflichtige grenzüberschreitende Strukturen.

[13] Siehe FAQ: DAC6 – Melding van grensoverschrijdende constructies, p.36: https://eservices.minfin.fgov.be/myminfin-web/pages/fisconet/document/1d641f65-311c-468b-9d72-c05053446ae5?_ga=2.203601936.1455556444.1617694087-1405014789.1617271581.

———————————————-

DAC 6 – Directive on Administrative Cooperation N°6

Relatively under the radar of many, the DAC 6 directive has been issued and transposed into Belgian law, making it applicable as of 28.02.2021. This legislation includes so-called “Mandatory Disclosure Rules” (MDR) which impose a disclosure obligation on intermediaries (think about accountants, advisers, lawyers, …) for cross-border (tax) constructions. Whether these MDRs are applicable, is always a matter of fact. Below, we will try to guide yo
u with the basic principles of the DAC 6 legislation and the consequences thereof for you on the basis of the following structure:

Content

  1. Concept
  2. Conditions

2.1.    Construction.

2.2.    Cross-border

2.3.    Characteristics (“hallmarks”)

2.4.    Main Benefit Test

  1. When?
  2. Who?
  3. Possible sanctions
  4. Professional secrecy.
  5. Conclusion.
  6. Media Links & Sources

1.   Concept

In order to increase tax transparency at the EU level, the European Union, through the DAC6 Directive[1], is seeking to provide tax authorities with greater means of responding to aggressive tax planning through the introduction of Mandatory Disclosure Rules (or MDR). Strengthening certain specific transparency aspects of the current tax framework remains an important issue for the EU as more and more structures span multiple jurisdictions. This includes shifting taxable profits to more favourable tax regimes. It is therefore essential that the tax authorities of the Member States receive full and relevant information on potentially aggressive tax structures.[2]

With the amendment of Directive 2011/16/EU on the automatic exchange of information in the field of taxation as regards notifiable offences, the Commission is seeking to ensure that the information is made available to the tax authorities of the Member States.[3]

In the meantime, this directive has been transposed into internal legislation by the Act of 20 December 2019 and will have to be complied with as of 28 February 2021. Articles 326/1 to 326/10 of the Income Tax Code (WIB) 92 were introduced.[4]  DAC6 was transposed into Belgian legislation for direct taxes and into regional decrees/ordinances for registration duties and inheritance tax. This is the result of the Belgian division of competences.

The following matters must be reported:

– identification of the intermediaries and the taxpayers involved;

– related companies and persons in other Member States to whom the construction is applied;

– date of the first step of the implementation;

– details of the essential feature involved;

– the valuation of the cross-border construction involved;

– a summary of the construction;

– details of the relevant tax law.

The report must be made in one of the national languages and in English.

In Belgium the reporting file can be found via the following link:

https://financien.belgium.be/nl/E-services/mandatory-disclosure-rules/creatie-mdr-xml-bestanden.

2.   Conditions

The tax authorities must be notified when four conditions are met:

  1. there is a construction;
  2. this construction is cross-border;
  3. certain essential characteristics are met;
  4. the so-called ‘Main Benefit Test’, if required, is met.

2.1.       Construction

This includes agreements, deeds, plans, projects, transactions, structures, etc. that have a specific purpose. Moreover, only active actions are included, unless it is a series of constructions, in which case passive actions can also fall under this concept. The notion of construction should be defined as broadly as possible, since it is not defined in the European Directive or in the Belgian transposition law. It is irrelevant whether the “construction” is written or oral. Furthermore, the “construction” does not have to be already implemented. It is sufficient if the construction is already prepared for implementation.

2.2.       Cross-border

The DAC6 legislation envisages cross-border constructions. Participants in the arrangement must be taxable in different countries. This can be a construction between a company established in Belgium and a company from another (EU or third) country.

One of the participants must be established in another country or must carry out activities in another country.

A participant in a construction is:

– the taxpayer concerned (= always a participant), or;

– An intermediary when he is actively involved in the construction because he:

o advised the construction;

o introduced the construction to the taxpayer involved;

o made the construction available for implementation to the taxpayer concerned;

o implemented the construction in the name and on behalf of the taxpayer involved.

Thus, the intermediary may be, for example, the accountant, tax adviser, consultant, lawyer, notary, etc.

2.3.       Characteristics (“hallmarks”)

As aggressive tax planning schemes become more and more complex over the years and are constantly modified following defensive countermeasures by tax authorities, the EU has opted in DAC6 for the use of hallmarks. These are characteristics or elements of transactions that constitute a strong indication of tax avoidance or abuse.[5]  A list of 19 hallmarks is divided into 5 categories:

  1. General essential characteristics (Main Benefit Test required)
  2. there is a confidentiality clause or agreement that the participants do not disclose any information to the tax authorities or other intermediaries about how the arrangement provides/could provide a tax benefit;
  3. the remuneration of the intermediary is made dependent on the tax benefit achieved (e.g. by a no-cure no-pay agreement);
  4. the arrangement contains standard documents or structures that are made available for more than one person (e.g. a pre-prepared document with the necessary steps to obtain tax relief).
  1. Specific essential characteristics (Main Benefit Test required):
  2. taking over a loss-making c
    ompany;
  3. conversion of income into capital or other types of income that are taxed at a lower rate;
  4. circular transactions (E.g. back-to-back loans from A=>B=>C=>D=>A).
  1. (1) Specific essential features that relate to cross-border transactions and for which the Main Benefit Test is required:
  2. cross-border payments between associated companies when:
  3. there is no or very low tax on it for the recipient;
  4. the payment is fully exempt from taxation in the country where the recipient is resident for tax purposes;

iii. the payment enjoys preferential tax treatment in the country of the recipient.

  1. (2) Specific essential characteristics that relate to cross-border transactions and for which the Main Benefit Test is not required (except for point 1):
  1. cross-border payments between associated companies where:
  2. the recipient is not located in a ’tax jurisdiction’ (i.e. the recipient cannot be taxed);
  3. the state where the recipient is established is on a list of non-cooperating states (’tax haven’ jurisdictions);
  4. double tax relief;
  5. tax relief for the same depreciation in more than one state;
  6. transfer of assets with a materially different value in both states.
  1. Essential features relating to the automatic exchange of information and beneficial owners:
  2. circumvention of statutory reporting requirements;
  3. legal structure not involving substantial economic activity where the ultimate beneficiaries are not identifiable.
  1. Specific essential characteristics with regard to transfer pricing:
  2. the use of unilateral safe harbour rules (not applicable in Belgium);
  3. the transfer of intangible assets that are difficult to value;
  4. intra-group transfers that reduce estimated annual EBIT (earnings before interest and taxes) by more than 50%.

2.4.       Main Benefit Test

The Main Benefit Test is met when the tax benefit is the largest or one of the largest benefits that, considering all relevant facts and circumstances, a person/company can reasonably expect from the arrangement. The intention of the participants in this arrangement is irrelevant, this is an objective test.[6]

3.   When?

Arrangements entered into between 25 June 2018 and 31 December 2020 must be declared as from 28 February 2021.

Construction starting on 1 January 2021 must be reported within 30 days after the “trigger date”. The “trigger date” is the date on which the construction was: (i) advised, (ii) made available for implementation or (iii) the first day of implementation of the construction. The 30-day period shall not begin to run until one of the three above triggers occurs, at the earliest.[7]

4.   Who?

In the first place, the declaration must be made by the intermediary (even if only in the second line, as a secondary intermediary having “provided assistance” to the construction), unless the intermediary is not allowed to do so due to his professional secrecy (see point 6). In that case, the intermediary must send a substantiated letter to the other intermediaries involved and to the taxpayer concerned in which he transfers his reporting obligation to these persons. The taxpayer can, however, allow the intermediary to make the report despite its professional secrecy.

If there are several intermediaries, in principle all of them should report. If no intermediary is used or if none of the intermediaries involved in the arrangement has a link to an EU Member State, the relevant taxpayer using an arrangement to be reported comes into the picture.[8]

5.   Possible sanctions

The Directive leaves it to Member States to determine the penalties for breaches of the reporting obligation.  When transposing DAC6, Belgium made a distinction via a Royal Decree[9] between incomplete reporting and no or late reporting.[10]

Incomplete reporting

o Unconscious incomplete reporting: € 1,250 – € 12,500

o Deliberately incomplete report: € 2,500 – 25,000

Non- or late reporting

o Unconsciously non or late reporting: € 5,000 – € 50,000

o Deliberately non or late reporting: € 12,500 – € 100,000

6.   Professional secrecy

It should also not be overlooked that sometimes the obligation to report to an intermediary cannot be enforced because there is a legal right to confidentiality.[11]  It is therefore essential that in such circumstances the tax authorities can still obtain information about tax related constructions that may be linked to aggressive tax planning. Therefore, the duty to report in such cases should shift to the taxpayer benefiting from the arrangement, as suggested in point 4.

Nevertheless, in the light of professional secrecy, this regulation is questionable. After all, reporting to other intermediaries, non-clients, can be problematic. The mere fact of having called on a lawyer falls under the protection of professional secrecy. This was confirmed by the Constitutional Court in judgments following proceedings instituted by, among others, the umbrella lawyers’ organisations in Belgium (OVB, OFBG). A preliminary question was put to the Court of Justice on this subject and, in the meantime, this obligation has been suspended for lawyers.

The same applies to the quarterly reporting obligation on ready-made constructions[12] for which, according to the DAC6 legislation, no dispensation for intermediaries with professional secrecy is possible.

It is therefore clear that the DAC6 Directive and its Mandatory Disclosure Rules are on an area of tension that may be too far-reaching in the context of professional secrecy, which is extremely important for certain professions, and certainly for the legal profession.

7.   Conclusion

The concepts used, such as ‘construction’, are largely undefined and no guidelines have yet been published by the government to clarify how they should be interpreted in the broadest sense. It is therefore quite possible that the Belgian tax authorities have a different view on how DAC6 should be interpreted, which could lead to unpleasant surprises. A case-by-case approach is
in order.

In addition, it is regrettable that applying for a prior ruling on this matter is not a possibility.

The taxes targeted are direct taxes, registration duties and inheritance tax. VAT, customs duties, excise duties and taxes related to social security are not covered by the DAC6 and Belgian legislation.

Moreover, it is not only Belgian taxes that are targeted. Similar foreign taxes also fall under the application of DAC6. So pay attention!

8.   Media Links & Sources

“De DAC 6- wetgeving in België: een uitdaging voor de belastingplichtigen en hun adviseurs”, ITAA-zine, nr.3, juni 2020,  p.4-10.

https://financien.belgium.be/nl/E-services/mandatory-disclosure-rules/beschrijving

https://www.pwc.nl/nl/dienstverlening/tax/tax-transparency/eu-regime-verplichte-informatie-uitwisseling-van-grensoverschrijdende-transacties-dac6.html

https://www.stibbe.com/en/news/2020/july/mandatory-disclosureverplichtingen-voor-grensoverschrijdende-constructies-dac6

https://landing.bdo.be/nl/tothepoint-nl/hoe-vertaalt-belgie-europese-dac6-richtlijn/

https://www.schoups.com/nl/nieuws/44223

https://ec.europa.eu/taxation_customs/tin/

https://financien.belgium.be/nl/E-services/mandatory-disclosure-rules

https://eservices.minfin.fgov.be/myminfin-web/pages/fisconet/document/1d641f65-311c-468b-9d72-c05053446ae5?_ga=2.203601936.1455556444.1617694087-1405014789.1617271581

https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32018L0822&from=NL

https://financien.belgium.be/nl/E-services/mandatory-disclosure-rules/creatie-mdr-xml-bestanden

[1] Council Directive (EU) 2018/822 of 25 May 2018 amending Directive 2011/16/EU as regards automatic exchange of information in the field of taxation on cross-border structures subject to notification, OJ L 139, 5.6.2018, p. 1-13.

[2] See Recital 2 COUNCIL DIRECTIVE (EU) 2018/822 of 25 May 2018 amending Directive 2011/16/EU as regards automatic exchange of information in the field of taxation on cross-border arrangements subject to notification.

[3] See Recital 3 COUNCIL DIRECTIVE (EU) 2018/822 of 25 May 2018 amending Directive 2011/16/EU as regards automatic exchange of information in the field of taxation on cross-border structures subject to notification

[4]  See FAQ: DAC6 – Melding van grensoverschrijdende constructies, p.10: https://eservices.minfin.fgov.be/myminfin-web/pages/fisconet/document/1d641f65-311c-468b-9d72-c05053446ae5?_ga=2.203601936.1455556444.1617694087-1405014789.1617271581

[5]  See Recital 9 COUNCIL DIRECTIVE (EU) 2018/822 of 25 May 2018 amending Directive 2011/16/EU as regards automatic exchange of information in the field of taxation on cross-border structures subject to notification.

[6] See FAQ for, inter alia, indications of tax benefit: DAC6 – Reporting of cross-border constructions, p.33-34: https://eservices.minfin.fgov.be/myminfin-web/pages/fisconet/document/1d641f65-311c-468b-9d72-c05053446ae5?_ga=2.203601936.1455556444.1617694087-1405014789.1617271581.

[7]  “The DAC 6 legislation in Belgium: a challenge for taxpayers and their advisers”, ITAA-zine, no.3, June 2020, p. 8.

[8] See FAQ: DAC6 – Reporting of cross-border constructions, p.38: https://eservices.minfin.fgov.be/myminfin-web/pages/fisconet/document/1d641f65-311c-468b-9d72-c05053446ae5?_ga=2.203601936.1455556444.1617694087-1405014789.1617271581; “The DAC 6 legislation in Belgium: a challenge for taxpayers and their advisors”, ITAA-zine, no.3, June 2020, p.7.

[9] Royal Decree of 20 May 2020 implementing Articles 18, 31, 33 and 47 of the Act of 20 December 2019 transposing Council Directive (EU) 2018/822 of 25 May 2018 amending Directive 2011/16/EU as regards the automatic exchange of information in the field of taxation on cross-border constructions subject to notification, Official Gazette 4 June 2020.

[10] The administrative fines are applied per construction and increase progressively, imposing a heavier penalty when several infringements are committed.

[11] See recital 8 COUNCIL DIRECTIVE (EU) 2018/822 of 25 May 2018 amending Directive 2011/16/EU as regards automatic exchange of information in the field of taxation on cross-border structures subject to notification.

[12] See FAQ: DAC6 – Melding van grensoverschrijdende constructies, p.36: https://eservices.minfin.fgov.be/myminfin-web/pages/fisconet/document/1d641f65-311c-468b-9d72-c05053446ae5?_ga=2.203601936.1455556444.1617694087-1405014789.1617271581.

Brexit: impact op handelscontracten in internationaal privaatrechtelijke context

Ondertussen begint bij iedereen (zelfs de Britten) het besef te groeien dat de Brexit heel wat meer (rechts)vragen en (rechts)problemen met zich zal meebrengen dan voorzien werd. Naast de economische vragen en onzekerheid, groeit ook de juridische onzekerheid bij handelsrelaties, meer bepaald op het vlak van het internationaal privaatrecht. Wij frissen u de dynamiek van de Brexit op en gaan nader in op de handelscontracten in internationaal privaatrechtelijke context.

Korte geschiedenis

Op 01.02.2020 werd de Brexit een feit, het Verenigd Koninkrijk verliet de Europese Unie. De hieraan aan de basis liggende “Withdrawal Agreement” van 17.10.2019 voorzag echter wel een overgangsperiode die liep tot en met 31.12.2020. Per 01.01.2021 heeft het VK in principe alle rechten en plichten als lidstaat verloren. Ten gevolge hiervan zijn de principes van de EU zoals de vrije markt, vrij verkeer van goederen, diensten en personen niet meer van toepassing op het VK. Ook de voorziene kaders betreffende jurisdictie (bevoegdheid en toepasselijk recht) en de erkenning, uitvoering van beslissingen, denk hierbij aan de Brussel I(bis) en Rome I, II-verordeningen, lijken als sneeuw voor de zon te verdwijnen. De economische impact dat dit heeft op heel wat overeenkomsten valt niet te onderschatten.  Ook de rechtszekerheid betreffende dispuutregeling en erkenning, uitvoering van buitenlandse beslissingen met link VK, krijgt mogelijks een grote deuk.

Op het laatste nippertje werd -na lange onderhandelingen (sinds 02.03.2020) – alsnog een principe handelsovereenkomst afgesloten: de “EU-UK Trade and Cooperation Agreement”. Deze werd provisioneel van kracht verklaard vanaf 01.01.2021 tot 28.02.2021, periode waarin deze ondertekend en goedgekeurd zou moeten worden door het Europees Parlement. Inmiddels bleek dat o.m. omwille van de vertaling in de 24 officiële talen mogelijk te maken, de provisionele werking tot 30.04.2021 werd verlengd. Deze handelsovereenkomst probeert de grootste negatieve gevolgen (zowel voor EU als VK te ondervangen) en te voorkomen dat een geheel dubbele set van regelgevingen van toepassing wordt.

Hoewel deze handelsovereenkomst ambitieus is in het bewerkstelligen van een vrije handelszone die zeer hoge extra heffingen en quote ten gevolge van de opsplitsing van de EU-markt en VK-markt voorkomt, is deze nog steeds niet te vergelijken met het vrij verkeer van goederen en diensten dat in de EU van kracht is.

Het VK heeft per 01.01.2021 immers tevens de Douane-unie verlaten. Onvermijdelijk zullen in beide richtingen douane formaliteiten doorlopen moeten worden om te controleren dat de regelgeving van respectievelijk het VK en EU betreffende import wordt nageleefd. Bepaalde “vertrouwde handelaars” zullen wel kunnen profiteren van een vereenvoudigde procedure hieromtrent. Een volledige vrijstelling wordt niet voorzien. Ongetwijfeld zal dit nog steeds gepaard gaan met administratieve last en kosten.

Tevens zullen de regels van herkomst (“rules of origin”) van toepassing zijn zoals deze tussen EU en vreemde landen bij handelsakkoorden reeds van toepassing waren.

Impact op het internationaal privaatrecht

Op heden is in de EU een verregaand kader voorzien voor judiciële samenwerking tussen EU-lidstaten en tot 31.12.2020 ook met het VK waarbij in verscheidene verordeningen een basis wordt gelegd voor de bevoegdheidsverdeling, toepasselijk recht, erkenning en uitvoerbaarheid in het kader van intra-Europese geschilbeslechting.

Het hoeft weinig betoog dat het wegvallen van dergelijk kader verregaande impact kan hebben op de rechtszekerheid.

Afhankelijk van de tijdspanne waarin het geschil aanhangig werd gemaakt zullen mogelijks andere regelgeving van toepassing zijn.

Overgangsperiode van 1 februari 2020 tot en met 31 december 2020

De “Withdrawal Agreement” voorziet zoals reeds vermeld in een overgangsperiode vanaf 1 februari 2020 (datum van uittrede uit EU van VK) tot en met 31.12.2020. In dit akkoord werd voorzien dat de Brussel Ibis Verordening van toepassing blijft voor rechterlijke beslissingen betreffende burgerlijke en handelszaken die voortvloeien uit een rechtsvordering die ingesteld werd voor het einde van de overgangsperiode. Ook voor insolventiebeslissingen blijft de Insolventieverordening van toepassing indien de hoofdinsolventie voor het einde van de overgangsperiode werd geopend. De EET-verordening is hetzelfde lot toebedeeld, deze blijft van toepassing voor rechterlijke beslissingen die voortvloeien uit een procedure gestart voor de overgangsperiode indien het EET-certificaat vóór het einde van deze periode is aangevraagd. De Verordening Geringe vorderingen zal van toepassing blijven betreffende geringe vorderingen waarvoor de aanvraag voor het einde van de overgangsperiode werd ingediend. De Betalingsbevelverordening is van toepassing voor niet-betwiste schuldvorderingen die werden ingesteld vóór het einde van de overgangsperiode. Ook de Rome I en II Verordening bleef van toepassing tijdens deze overgangsperiode. Tijdens de overgangsperiode bleef het VK gebonden door de rechtspraak van het Hof van Justitie met betrekking tot voorgaande Verordeningen.

Door dit Terugtrekkingsakkoord / Withdrawal Agreement werd aldus de overgangsperiode ondervangen en bleven de meest belangrijke Europese verordeningen van toepassing.

Vanaf 01 januari 2021?

Toepasselijk recht

Het VK heeft de Rome I en Rome II- Verordening reeds in haar nationaal recht omgezet. Deze bepalingen blijven (voorlopig althans) van toepassing. Dit betekent echter dat bij toekomstige wijzigingen van de Verordeningen, deze niet automatisch van toepassing worden in het Verenigd Koninkrijk. Het VK kan dus vrij haar nationale regels hieromtrent verder wijzigen. Op korte termijn lijkt een vorm van rechtszekerheid gegarandeerd, op lange termijn kan dit allesbehalve gegarandeerd worden.

Rome I en II zijn overigens van toepassing ongeacht of het door deze verordening aangewezen recht resulteert in de toepasbaarheid van het recht van een Lidstaat of een vreemde staat. Dus ook de rechtbanken van lidstaten zullen nog steeds op dezelfde wijze het recht van het VK moeten toepassen conform deze verordeningen en de rechtskeuze van het recht van het VK blijft op eenzelfde geldige wijze mogelijk.

Bevoegdheid en uitvoering van beslissingen

Hieromtrent zijn de voormelde verordeningen zoals Brussel Ibis, niet van toepassing verklaard in het nationaal recht van het VK. Dit zorgt ervoor dat we ons zullen moeten beroepen op andere bronnen:

Haags Forumkeuzeverdrag

Het Haags forumkeuzeverdrag is inzake wel nog steeds van toepassing in het VK. Bij exclusieve forumbedingen zal ook het VK de bevoegdheid van de gekozen rechtbanken en de uitvoering van buitenlandse vonnissen moeten respecteren en erkennen.

Het belangrijkste en toch wel cruciaal aandachtspunt is dat het verdrag enkel uitwerking heeft bij exclusieve forumkeuze. Indien het geen exclusieve forumkeuze voor de rechtbanken van één contracterende staat betreft, zal het nationaal recht uitwe
rking krijgen. Wat dit betreft is er verder ook onduidelijkheid omtrent de interpretatie van asymmetrische of unilaterale forumkeuzebedingen die vaak voorkomen in financiële overeenkomsten waar bijvoorbeeld een resem van rechtbanken waarvoor de kredietgever een procedure kan inleiden, terwijl de kredietnemer beperkt is tot de rechtbanken van één (lid)staat. Het is niet eenduidig bepaald of deze beschouwd kunnen worden als een exclusieve forumkeuze in de zin van het Forumkeuzeverdrag.

Nationaal recht

Indien geen exclusief forumkeuzebeding aanwezig is, zal enkel het nationaal recht soelaas bieden om de bevoegdheid te bepalen.

Wat betreft de bevoegdheid zou het VK wel meestal de contactuele bedoelingen van de partijen in acht nemen, met inbegrip van de bevoegdheidsclausules. Er moet echter wel rekening gehouden worden met de mogelijke toepassing van de ‘Forum non conveniens” test, waarbij de rechtbanken van het VK nog wel steeds de bevoegdheid opnemen of afwijzen naargelang welke rechtbank volgens hun oordeel het meest geschikt is om een zaak te behandelen.

Wat betreft de uitvoering van vonnissen, houdt het VK er een minder inschikkelijke houding op na. De uitvoering van vonnissen kan niet rechtstreeks, een nieuwe procedure moet gestart worden om vonnis te bekomen in het VK, vaak wel via kortere procedures (zgn. “summary proceedings”). Bovendien zou een buitenlands vonnis enkel uitvoerbaar zijn indien desbetreffend rechtscollege naar het recht van het VK ook bevoegd was.

Aritrage

 

De bevoegdheid van arbitrage-colleges en de erkenning en uitvoering van arbitrage-beslissingen wordt grotendeels gereguleerd door het Verdrag van New York, waardoor dit door de Brexit niet veranderd wordt.

Een optie om voorgaande bezorgdheden en wijzigingen te ondervangen zou dus kunnen zijn om te opteren voor arbitrageclausules in uw overeenkomsten.

Besluit

U dient bijzondere aandacht besteden bij het opstellen van nieuwe handelsovereenkomsten met inachtname van voorgaande wijzigingen. Het verdient aanbeveling om steeds een concrete keuze van toepasselijk recht en bevoegde rechtbank in uw overeenkomst op te nemen of te opteren voor een arbitragebeding.

Bovendien zal u uw bestaande overeenkomsten waarbij het Verenigd Koninkrijk betrokken is grondig moeten screenen. De Brexit kan er mogelijks voor zorgen dat uw overeenkomsten een andere uitwerking zullen krijgen dan dat u voor ogen had bij het afsluiten hiervan. Een proactieve heronderhandeling van de geaffecteerde clausules kan u grotere problemen bij later dispuut besparen.

Aarzel dan ook niet om ons inzake te contacteren voor verdere vragen en/of bijstand. U kan ons steeds bereiken op het telefoonnummer: 03/216.70.70 of per e-mail op het mailadres: [email protected]

Auteurs: Joost Peeters, Ruben Brosens en Simon Geens

Het Hof van Justitie heeft op 12 maart 2020[1] een zeer interessant arrest geveld.

Als een luchtvaartmaatschappij een vlucht annuleert, hebben de gedupeerde passagiers recht op een andere vlucht en op een compensatie. Als de andere vlucht dan met een vertraging van meer dan drie uur aankomt op de eindbestemming, hebben de passagiers recht op een tweede compensatie.

De feiten

In het desbetreffende arrest diende het Hof zich te buigen over een geschil tussen acht passagiers en Finnair.

De acht passagiers hadden een vlucht geboekt van Helsinki naar Singapore. Finnair diende de vlucht te annuleren vanwege een technisch probleem aan boord van het vliegtuig. De passagiers kregen vervolgens een andere vlucht aangeboden die de volgende dag gepland stond. Echter liep deze vervangvlucht vertraging op wegens een probleem met de stuurbekrachtiging en kwam daardoor meer dan zes uur later aan in Singapore.

Finnair betaalde de passagiers een compensatie van € 600,00 voor de geannuleerde vlucht, maar weigerde een vergoeding uit te keren voor de vertraagde vlucht.

De passagiers gingen hier niet mee akkoord. Zij meenden – op basis van de Europese passagiersverordening – recht te hebben op een vergoeding voor zowel de geannuleerde vlucht als de vertraagde vlucht en spanden daarom een procedure aan tegen Finnair voor de rechtbank te Helsinki.

De rechter van Helsinki wees de vergoeding voor de vertraagde vlucht af. Daarop tekenden de gedupeerde passagiers hoger beroep aan, waarbij er door de beroepsrechter twee prejudiciële vragen werden gesteld aan het Europese Hof van Justitie.

Kan een passagier aanspraak maken op een tweede compensatie?

De beroepsrechter wenste van het Hof te vernemen of een luchtreiziger die compensatie heeft gekregen wegens annulering van een vlucht en de hem aangeboden andere vlucht heeft aanvaard, aanspraak kan maken op compensatie wegens vertraging van deze andere vlucht, wanneer de vertraging daarvan lang genoeg duurt om recht te geven op compensatie en de luchtvaartmaatschappij die de andere vlucht uitvoert dezelfde is als de luchtvaartmaatschappij van de geannuleerde vlucht.

In dit verband stelt het Hof vast dat de verordening geen enkele bepaling bevat die ertoe strekt de rechten te beperken van passagiers die zijn overgeplaatst naar een andere vlucht, zoals het geval is in deze zaak, ook geen bepaling die beoogt om hun recht op compensatie te beperken.

Daardoor hebben de passagiers ook recht op een compensatie van € 600,00 voor de vertraagde vlucht, zelfs al hadden zij reeds een vergoeding gekregen voor de geannuleerde vlucht.

Kan de luchtvaartmaatschappij zich beroepen op ‘buitengewone omstandigheden’?

Verder wenste de beroepsrechter te weten of een luchtvaartmaatschappij zich, om zich te bevrijden van haar verplichting tot compensatie, kan beroepen op ‘buitengewone omstandigheden’ om zich te bevrijden van haar verplichting tot compensatie. Hier betrof het een defect van een onderdeel dat slechts wordt vervangen indien het vorige onderdeel uitvalt, wanneer zij voortdurend een reserveonderdeel in voorraad houdt. Het Hof merkt op dat volgens haar rechtspraak gebeurtenissen die naar hun aard of oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van het bedrijf van de betrokken luchtvaartmaatschappij en waar deze geen daadwerkelijke invloed op kan uitoefenen als ‘buitengewone omstandigheden’ kunnen worden aangemerkt. Beide voorwaarden moeten vervuld zijn. Technische defecten die inherent zijn aan het onderhoud van luchtvaartuigen kunnen in beginsel op zich geen ‘buitengewone omstandigheden’ vormen.

Het defect van een ‘on-condition’-onderdeel (in casu de stuurbekrachtiging), dat met het oog op de vervanging ervan door de luchtvaartmaatschappij voortdurend in voorraad wordt gehouden, vormt een gebeurtenis die naar haar aard of oorsprong inherent is aan de normale uitoefening van het bedrijf van de luchtvaartmaatschappij in kwestie en waarop deze een daadwerkelijke invloed kan uitoefenen, tenzij dat defect niet wezenlijk verbonden is met het systeem voor de werking van het luchtvaartuig. Om zich te bevrijden van haar verplichting tot compensatie, kan een luchtvaartmaatschappij zich dus niet beroepen op ‘buitengewone omstandigheden’ in verband met een defect van een ‘on-condition’- onderdeel.

Besluit

De Europese passagiersverordening 261/2004[2] – dat de rechten van vliegtuigpassagiers regelt bij instapweigering, annulering en vertraging van vluchten – dient aldus zo te worden uitgelegd dat passagiers twee maal recht hebben op een vergoeding als de vervangvlucht na een geannuleerde vlucht een vertraging van meer dan drie uur oploopt.

Een compensatie zal evenwel niet verschuldigd zijn indien er effectief sprake is van ‘buitengewone’ omstandigheden.

 

 Redactie: Eva TESSENS & Joost PEETERS

Vertaling Engels: Eva TESSENS

Vertaling Frans: Pauline VANHORENBEKE

 

[1] HvJ 12 maart 2020, C-832/18, A e.a. v. Finnair Oyj

[2] Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91, Pb. L. 046, 17 februari 2004, 0001-0008. 

Erkende daden van terrorisme

Koninklijk Besluit van 15 maart 2017 tot erkenning van daden van terrorisme in de zin van artikel 42bis van de wet van 1 augustus 1985 (BS 17 maart 2017)

22 mei 2017. Ariana Grande speelt een concert in het Manchester Arena. One last time – het slotnummer, krijgt plots een heel andere connotatie.

Nazinderend van de reeks aanslagen die in Europa én de rest van de wereld reeds gepleegd werden, wordt Europa opnieuw opgeschrikt door daden van terreur.

Terrorisme beheerst de samenleving sterker dan ooit.

Maar hoe zit het juist met de talloze slachtoffers en nabestaanden?

Zij komen in een juridisch en administratief kluwen terecht om enige vergoeding te bekomen.

De Belgische Staat is hier recent, in een eerste poging, aan tegemoet gekomen door daden van terrorisme te erkennen.

Sinds 15 maart 2017 bestaat er een lijst van daden in België en het buitenland die erkend worden als daden van terrorisme. Deze erkenning is nodig in het kader van de procedure die de financiële hulp aan de slachtoffers ervan regelt.

Uiteraard is deze lijst beperkt. Zij kan later, bij koninklijk besluit, nog aangevuld worden met andere daden van terrorisme.

Voortaan erkent de regering bepaalde daden als terreurdaden en dienen slachtoffers niet zelf meer aan te tonen dat een daad effectief een terroristische daad is.

De volgende terreurdaden zijn reeds door de regering erkend:

–          de aanslag van 8 juni 2012 op de metro in Brussel (België);

–          de aanslag van 24 mei 2014 op het Joods museum in Brussel (België);

–          de aanslag van 9 januari 2015 op een supermarkt in Parijs (Frankrijk);

–          de aanslag van 6 maart 2015 op straat in Bamako (Mali);

–          de aanslag van 18 maart 2015 op een museum in Tunis (Tunesië);

–          de aanslag van 26 juni 2015 op een strand in Sousse (Tunesië);

–          de aanslag van 13 november 2015 op een concertzaal en andere plaatsen in Parijs (Frankrijk);

–          de aanslag van 20 november 2015 op een hotel in Bamako (Mali);

–          de aanslag van 22 maart 2016 op de luchthaven van Zaventem en op het metrostation Maalbeek in Brussel (België);

–          de aanslag van 14 juli 2016 op de openbare weg in Nice (Frankrijk);

–          de aanslag van 6 augustus 2016 op straat in Charleroi (België);

–          de aanslag van 5 oktober 2016 op straat in Schaarbeek (België);

–          de aanslag van 1 januari 2017 in een discotheek in Istanboel (Turkije).

Slachtoffers van deze terreurdaden kunnen financiële hulp vragen bij de Commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en occasionele redders.

Slachtoffers van terreurdaden in het buitenland moeten over de Belgische nationaliteit beschikken of een duurzaam verblijf in België kunnen aantonen om in aanmerking te komen voor de financiële hulp. Slachtoffers van terreurdaden op het Belgisch grondgebied komen ongeacht hun nationaliteit in aanmerking voor de financiële hulp.

De slachtoffers van de erkende terreurdaden krijgen een speciaal statuut toegekend: het statuut van nationale solidariteit. De regelgeving omtrent dit statuut moet nog verder uitgewerkt worden.

Slachtoffers van deze erkende terreurdaden moeten zich niet langer burgerlijke partij stellen om aanspraak te kunnen maken op financiële hulp. Een aangifte bij de Commissie voor Financiële Hulp zou hiertoe moeten volstaan.

Door terreurdaden te erkennen, wordt de stap naar vergoeding voor slachtoffers reeds vereenvoudigd.

Dit KB bevat enkel een lijst van erkende terroristische daden.

In de wet bestaan er helaas nog enkele knelpunten, waardoor niet alle slachtoffers voor vergoeding in aanmerking komen.

Het is aan het parlement en de regering om spoedig werk te maken van een vereenvoudigd Fonds dat alle slachtoffers van terreurdaden vergoed.

Indien U vragen heeft over deze actuele rechtsproblematiek, aarzel niet om onze specialisten te raadplegen !

KB 15 maart 2017 tot erkenning van daden als daden van terrorisme in de zin van artikel 42bis van de wet van 1 augustus 1985, BS 17 maart 2017, 37771.

http://www.polinfo.be/NewsView.aspx?id=VS300510091&contentdomains=POLINFO&lang=nl

https://www.koengeens.be/news/2017/02/24/geens-geeft-slachtoffers-van-erkende-terreurdaden-recht-op-financiele-hulp

https://www.youtube.com/watch?v=irLSNF46bUk

———————————————–

Les actes reconnus de terrorisme

Arrêté royal du 15 mars 2017 portant reconnaissance d’actes en tant qu’actes de terrorisme au sens de l’article 42bis de la loi du 1er août 1985 (M.B. 17 mars 2017)

22 mai 2017. Ariana Grande donne un concert à la Manchester Arena. One last time – la chanson de clôture, prend soudain un autre sens.

Après une série d’attentats qui a frappé l’Europe et le reste du monde, l’Europe est à nouveau secouée par des actes de terrorisme.

Le terrorisme menace la société plus que jamais.

Mais qu’arrive-t-il aux victimes et survivants ?

Ils se retrouvent dans un imbroglio juridique et administratif pour tenter d’obtenir une indemnisation.

L’État belge a récemment introduit une première tentative de réponse à cette problématique en reconnaissant un certain nombre d’actes de terrorisme.

Il existe ainsi depuis le 15 mars une liste d’actes, en Belgique et à l’étranger, reconnus comme actes de terrorisme. Cette reconnaissance est nécessaire dans le cadre de la procédure qui règle l’aide financière aux victimes.

Cette liste est évidemment limitée. Elle pourra être étendue, par arrêté royal, à d’autres actes de terrorisme.

Le gouvernement reconnaît donc désormais certains actes déterminés comme des actes de terrorisme, les victimes ne devant dès lors plus démontrer elles-mêmes qu’un événement est effectivement un acte de terrorisme.

Les actes de terrorisme suivants sont d’ores et déjà reconnus par le gouvernement :

–          L’attentat dans le métro, le 8 juin 2012, à Bruxelles (Belgique);

–          L’attentat au musée juif, le 24 mai 2014, à Bruxelles (Belgique);

–          L’attentat dans un supermarché, le 9 janvier 2015, à Paris (France);

–          L’attentat en rue, le 6 mars 2015, à Bamako (Mali);

–          L’attentat dans un musée, le 18 mars 2015, à Tunis (Tunisie);

–          L’attentat sur une plage, le 26 juin 2015, à Sousse (Tunisie);

–          L’attentat dans une salle de concert et d’autres lieux, le 13 novembre 2015, à Paris (France);

–          L’attentat dans un hôtel, le 20 novembre 2015, à Bamako (Mali);

–          L’attentat à l’aéroport de Zaventem et dans la station de métro Maelbeek, le 22 mars 2016, à Bruxelles (Belgique);

–          L’attentat sur la voie publique, le 14 juillet 2016, à Nice (France);

–          L’attentat en rue, le 6 août 2016, à Charleroi (Belgique);

–          L’attentat en rue, le 5 octobre 2016, à Schaerbeek (Belgique);

–          L’attentat dans une discothèque, le 1er janvier 2017, à Istanbul (Turquie).

Les victimes de ces actes de terrorisme peuvent demander une aide financière à la Commission pour l’aide financière aux victimes d’actes intentionnels de violence et aux sauveteurs occasionnels.

Les victimes d’actes de terreur survenus à l’étranger doivent, pour bénéficier de cette indemnisation, disposer de la nationalité belge ou pouvoir démontrer une résidence durable en Belgique. Les victimes d’actes de terrorisme sur le territoire belge bénéficient de ce régime quelle que soit leur nationalité.

Les victimes d’actes de terrorisme se voient reconnaître un statut spécial : le statut de solidarité nationale. La législation relative à ce statut doit encore être finalisée.

Les victimes de ces actes de terrorisme reconnus ne doivent plus se constituer partie civile pour pouvoir prétendre à une aide financière. Une simple déclaration à la Commission pour l’aide financière aux victimes d’actes intentionnels de violence sera désormais suffisante.

L’indemnisation des victimes est donc facilitée par la reconnaissance du caractère terroriste d’un événement.

Cet arrêté royal ne contient rien d’autre qu’une liste d’actes de terrorisme reconnus. Il subsiste malheureusement dans la loi quelques points de blocage, qui font que toutes les victimes ne peuvent pas encore bénéficier d’une indemnisation.

Il appartient donc au parlement et au gouvernement d’œuvrer à établir un fonds qui indemnisera toutes les victimes d’actes de terrorisme.

Si vous vous posez des questions sur cette problématique actuelle, n’hésitez pas à prendre contact avec nos spécialistes !

AR du 15 mars 2017 portant reconnaissance d’actes en tant qu’actes de terrorisme au sens de l’article 42bis de la loi du 1er août 1985, M.B. 17 mars 2017, p. 37771.

http://www.polinfo.be/NewsView.aspx?contentdomains=POLINFO&id=VS300510081&lang=fr

https://www.koengeens.be/news/2017/02/24/geens-geeft-slachtoffers-van-erkende-terreurdaden-recht-op-financiele-hulp

https://www.youtube.com/watch?v=irLSNF46bUk

Hoofdwebsite Contact
afspraak maken upload






      GDPR proof area
      Upload uw documenten





      sleep uw documenten naar hier of kies bestand


      sleep uw briefwisseling naar hier of kies bestand











        Benelux (€... )EU (€... )Internationaal (prijs op aanvraag)

        Door de aanvraag in te dienen, verklaart u zich uitdrukkelijk akkoord met onze algemene voorwaarden en bevestigt u dat u onze privacyverklaring aandachtig heeft gelezen. Het verzenden van deze aanvraag geldt als een opdrachtbevestiging.
        error: Helaas, deze content is beschermd!