Categorie: STUDIO INSOLVENTIE

Wij zijn op zoek naar gemotiveerde en enthousiaste studenten rechten of rechtspraktijk die ons team van advocaten tijdelijk kunnen ondersteunen en versterken bij het onthaal en telefonie van ons kantoor.

Dit biedt je de gelegenheid om kennis te maken met het reilen en zeilen van een advocatenkantoor.

Wij bieden je een zeer dynamische werkplek waar collegialiteit en teamspirit hoog in het vaandel worden gedragen.

Contacteer ons voor meer informatie op
03 216 70 70 of
[email protected]

#werk #vacature #job #hiring #werkwerkwerk #student #studentrechten #rechtspraktijken #advocatenkantoor #dictaat #klantvriendelijk #fulltime #interim #ikzoekwerk #werken #antwerpen #wilrijk #antwerpenzuid #nieuwzuid #provincieantwerpen

De Belgische wettelijke interestvoeten bij laattijdige betalingen ontsnapten niet aan het veranderende economische en financiële klimaat en ondergingen een forse stijging vanaf 1 januari 2023, zowel wat betreft de gewone wettelijke interestvoet als deze voor handelstransacties.

De gewone wettelijke interest steeg van 1,50% naar maar liefst 5,25% vanaf 1 januari 2023.

De interestvoet voor handelstransacties steeg van 8% naar 10,50% vanaf 1 januari 2023.

De toepassing van deze interestvoet is beperkt tot de “handelstransacties” die conform de wet betalingsachterstand[1] gedefinieerd worden als: “Een transactie tussen ondernemingen of tussen ondernemingen en overheidsinstanties die leidt tot het leveren van goederen, het verrichten van diensten of het ontwerp en de uitvoering van openbare werken en bouw- en civieltechnische werken tegen vergoeding.”

Voor het tweede semester van 2023 stijgt de interestvoet voor handelstransacties nogmaals van 10,5% naar 12%.

Als schuldenaar is het dus meer dan ooit van belang om de betalingstermijn in acht te nemen aangezien de interesten steeds maar zwaarder kunnen beginnen doorwegen op de totale schuld.

Als onderneming is het dan weer van belang om de algemene voorwaarden up to date te houden m.b.t. de bepalingen over laattijdige betalingen.

Voor vragen of info kan u steeds contact met ons opnemen via mail: [email protected] of telefonisch: 03/216.70.70.

[1] Wet van 2 augustus 2020 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties.

Het Wetboek van Economisch Recht (WER) werd recent aangevuld met een 19e boek: boek XIX ‘Schulden van de consument’. Dit boek werd ingevoerd door de wet van 4 mei 2023[1], die in het Belgisch Staatsblad werd gepubliceerd op 23 mei 2023.

  1. Achtergrond

Tot voor kort werd de manier waarop ondernemingen hun onbetaalde facturen bij consumenten konden invorderen, geregeld door een wet van 20 december 2002[2]. Hierbij heerste er een relatief grote contractvrijheid.

Ondernemingen bepaalden zelf de termijn waarbinnen de consument de factuur moest betalen, welke invorderingskost werd aangerekend bij wanbetaling en vanaf wanneer deze kosten begonnen te lopen. De consument aanvaardde op zijn beurt de contractvoorwaarden en werd daarbij beschermd door de consumentenwetgeving.

Doorheen de jaren passeerden verschillende wetsvoorstellen de revue om de wet van 20 december 2002 meer consumentvriendelijk te maken. De doelstelling van de wetgevende initiatieven was telkens dezelfde: de kwetsbare consument beschermen tegen het opstapelen van zijn schuld bij wanbetaling door het aanrekenen van intresten, schadebedingen, invorderingskosten etc. te beperken.

Ondanks de kritiek die op de wetsvoorstellen werd geformuleerd vanuit ondernemingskant, vanuit de Raad van State of vanuit de Orde van Vlaamse Balies etc. verscheen op 4 mei 2023 alsnog de nieuwe invorderingswet voor consumenten die ongetwijfeld verregaande gevolgen zal hebben.

  1. Situering

De nieuwe wet bevindt zich in boek XIX van het WER en bestaat uit twee delen:

  • Enerzijds bevat de wet regels over wat er mag en moet gebeuren bij een betalingsachterstand van een consument (titel 1)
  • Anderzijds bevat de wet regels over de (activiteit van) minnelijke invordering van schulden van een consument (titel 2)

Daarnaast bestaat er over de invordering van schulden bij consumenten ook nog wetgeving in:

  • Boek 5 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek (hierna ‘NBW’): hier zijn algemene regels over ingebrekestelling, schadebedingen en intresten en een algemeen verbod op onrechtmatige bedingen te vinden;
  • Boek VI van het WER: hetgeen specifieke wetgeving over onrechtmatige bedingen in de B2C-relatie bevat.

De nieuwe wet geldt als algemene wet en doet geen afbreuk aan reeds bestaande bijzondere wetgeving. Alle wetgeving wordt cumulatief toegepast, maar wanneer er een tegenstrijdigheid is, zal de bijzondere wetgeving voorrang hebben. De consument mag zich dus niet blindstaren op de regels uit de nieuwe wet nu het zeer goed mogelijk is dat voor bepaalde sectoren (bv. energie- en waterdistributie) andere regels van tel zijn.

Nu boek 5 van het NBW eveneens algemene regels bevat over dit onderwerp, zal nog moeten blijken hoe de nieuwe wet en het NBW in de praktijk naast elkaar zullen bestaan.

  1. Toepassingsgebied

Het ruime toepassingsgebied van de nieuwe wet is één van de redenen waarom hij zo impactvol zal zijn. De nieuwe wet is nl. van toepassing op: ‘iedere betalingsachterstand van een schuld van een consument aan een onderneming’.

  • Persoonlijk toepassingsgebied

De nieuwe wet is van toepassing  tussen ondernemingen en consumenten en dus “B2C”

Een consument wordt daarbij gedefinieerd als: ‘iedere natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn handels- bedrijfs- ambachts- of beroepsactiviteit vallen.’

Een onderneming is: ‘iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft, alsmede zijn verenigingen’ en dit ongeacht de omvang van de onderneming.

Niet alleen ondernemingen in de klassieke zin van het woord vallen aldus onder toepassing van de nieuwe wet, maar ook bijvoorbeeld ziekenhuizen en vrije beroepers.

  • Materieel toepassingsgebied

Zo goed als elk type schuld van een consument zal onder toepassing van de nieuwe wet vallen.

De nieuwe wet spreekt immers van iedere betalingsachterstand, zodat het niet enkel gaat om facturen die onbetaald blijven. Zowel contractuele (bv. aankoop van een nieuwe keuken of meubelstuk, factuur van een aannemer of tuinman) als wettelijke (bv. onbetaalde parkeergelden) schulden zullen voortaan geïnd moeten worden rekening houdende met de regels van de nieuwe wet.

  • Temporeel toepassingsgebied

Voor het temporele toepassingsgebied moet een onderscheid gemaakt worden op basis van wanneer de overeenkomst waaruit de schuld voortkomt, werd gesloten:

  • Overeenkomst gesloten voor 1 september 2023: de nieuwe wet treedt in werking op 1 december 2023
  • Overeenkomsten gesloten na 1 september 2023: de nieuwe wet is meteen van toepassing
  1. Gevolgen bij niet-betaling door een consument
  • Betalingsachterstand B2C

De nieuwe wet regelt in eerste instantie wat een schuldeiser moet doen wanneer een consument niet (tijdig) betaalt.

Indien de consument op de afgesproken vervaldag niet heeft betaald, dan moet de onderneming eerst verplicht een gratis betalingsherinnering versturen. De herinnering mag per post of elektronisch verstuurd worden.

Na de eerste herinnering moet de consument opnieuw een betaaltermijn van 14 dagen krijgen. Deze termijn van 14 dagen gaat in op de 3e werkdag na verzending van de herinnering, dan wel de dag na verzending wanneer de herinnering elektronisch wordt verstuurd.

De eerste herinnering moet een aantal verplichte gegevens bevatten:

  • Het verschuldigde saldo;
  • Het schadebeding dat verschuldigd zou zijn:;
  • Gegevens van de onderneming,
  • Beschrijving van het ontstaan en de opeisbaarheid van de schuld en
  • De betalingstermijn.

Het komt er eigenlijk op neer dat de consument moet weten over welke schuld het gaat, zodat hij er adequaat kan op reageren (betalen/betwisten).

Een uitzondering op het kosteloze karakter van de herinnering bestaat bij overeenkomsten betreffende regelmatige levering van goederen en diensten. Dergelijke schuldeisers moeten de herinneringen bij niet-betaling van drie vervaldata per jaar gratis versturen. Vanaf de vierde laattijdige betaling op een jaar, mag de onderneming wel herinneringskosten aanrekenen. Wettelijk werd bepaald dat bijkomende herinneringskosten niet hoger mogen liggen dan 7,5 Euro, vermeerderd met de portokosten.

De bewijslast dat de gratis herinnering werd verstuurd en dat de termijn van 14 dagen werd gerespecteerd, ligt bij de onderneming. De onderneming moet niet aantonen dat de herinnering ook effectief werd ontvangen, wat bijvoorbeeld wel het geval is voor de factuur an sich.

Contractuele bedingen waarin men afwijkt van bovenstaande vormvereisten, zijn verboden en nietig (lees: worden voor onbestaande gehouden).

De onderneming mag maar schadebedingen en verwijlintresten aanrekenen voor zover dit op voorhand uitdrukkelijk voorzien werd in de (contract)voorwaarden en na het verstrijken van de bijkomende 14 daagse betalingstermijn.

Wat dit laatste betreft, werd een uitzondering voorzien voor KMO’s[3]: indien de onderneming een KMO is, mag deze bepalen dat de verwijlintrest al begint te lopen de dag na het versturen van de eerste betaalherinnering.

De schadebedingen en intresten die een onderneming maximaal mag aanrekenen, worden bovendien geplafonneerd:

  • Intresten: niet meer dan de referentie-intrestvoet[4] uit art. 5 lid 2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de betalingsachterstand bij handelstransacties (momenteel 3,75%) vermeerderd met 8% en dit op de nog te betalen som.
  • Schadebeding:
    • 20 Euro als het verschuldigde saldo lager dan of gelijk aan 150 Euro is;
    • 30 Euro vermeerderd met 10% van het verschuldigde bedrag op de schijf tussen 150,01 en 500 Euro als het verschuldigde saldo tussen 150,01 en 500 Euro is;
    • 65 Euro vermeerderd met 5% van het verschuldigde bedrag op de schijf boven 500,01 Euro met een maximum van 2.000 Euro als het verschuldigde saldo hoger dan 500 Euro is.

Buiten intresten en/of schadebedingen en dit binnen voormelde grenzen, mag er van de consument geen enkele andere kost worden gevorderd.

De persoon die de schuld int, kan voor zijn activiteiten dus geen bijkomende kosten aan de consument aanrekenen.

Bedingen die bedragen voorzien die niet overeenstemmen met voormelde grenzen, zijn verboden en nietig. In zo’n geval kan er dus géén schadebeding of intrest worden toegekend, nu het beding dat dit voorzag juridisch gezien niet langer bestaat.

Het is belangrijk om in dit kader nog de verwijzing te maken naar art. XI.83 17° en 24° WER[5]. Deze artikelen bepalen dat in B2C-relaties schadebedingen die duidelijk niet evenredig (lees: in verhouding met het nadeel dat de onderneming ondervindt) en niet wederkerig (lees: zowel voor de onderneming als voor de consument) zijn, hoe dan ook onrechtmatig zijn. Opdat het schadebeding geldig zou zijn, moet er dus niet alleen rekening worden gehouden met voormelde maximumbedragen, maar ook met de evenredigheid en wederkerigheid van de sanctie.

Ten slotte, heeft de onderneming een bijzondere informatieplicht gekregen t.a.v. de consument. Op vraag van de consument moet de onderneming onverwijld en op een duurzame drager (lees: papier/elektronisch) alle stukken m.b.t. de openstaande schuld overmaken, alsook informatie over hoe deze kan betwist worden.

  1. Activiteit van minnelijke invordering van schulden

In tweede instantie regelt de nieuwe wet welke modaliteiten moeten worden nageleefd wanneer de schuld door een professional voor de schuldeiser wordt ingevorderd.

  • Betekenis “activiteit van minnelijke invordering”

Het begrip ‘minnelijke invordering van schulden’ wordt ruim gedefinieerd in het WER, nl. als: ‘iedere handeling of praktijk van een onderneming die tot doel heeft de consument ertoe aan te zetten een onbetaalde schuld te betalen, met uitzondering van iedere invordering op grond van een uitvoerbare titel.’

Het kan dus gaan van het sturen van herinneringsbrieven, mails of sms’jes, tot telefoneren, huisbezoeken uitvoeren, berichten via sociale media sturen etc.

De activiteit van minnelijke invordering werd tot voor kort geregeld door de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument. Deze regelgeving wordt nu opgenomen in titel 2  van de nieuwe wet.

Titel 2 is van toepassing op iedereen die minnelijk een schuld bij een consument int. Het maakt niet uit of de schuld wordt geïnd door iemand die dit beroepshalve doet (incassobureau, advocaat, gerechtsdeurwaarder,…) dan wel door de schuldeiser zelf. Wanneer de invordering beroepsmatig gebeurt, spreken we van ‘activiteit van minnelijke invordering’.

  • Verplichtingen voor de activiteit van minnelijke invordering van schulden

Wie een activiteit van minnelijke invordering uitoefent, moet zich voorafgaand verplicht inschrijven bij de FOD Financiën en wordt door die instantie ook gecontroleerd. De nieuwe wet voorziet een uitzondering op de inschrijving voor advocaten, ministeriële ambtenaren of gerechtelijke mandatarissen in de uitoefening van hun functie.

De inschrijvingsvoorwaarden en garanties waarover de personen moeten beschikken om te worden ingeschreven, zijn vastgelegd in een Koninklijk Besluit van 17 februari 2005. De aanvraag tot inschrijving gebeurt elektronisch en moet een aantal documenten en informatie bevatten (zie artt. 2, 3 en 4 van voormeld KB). De personen die door de FOD Economie worden aanvaard en ingeschreven, komen op een lijst te staan die door de FOD Economie op haar website wordt gepubliceerd.

  • Modaliteiten van de uitoefening van de activiteit van minnelijke invordering van schulden

Teneinde de consument te beschermen, voorzag de wet van 20 december 2002 reeds in een aantal praktijken die verboden waren bij het minnelijk invorderen van een schuld. Het ging in het algemeen over gedragingen die het privéleven of de menselijke waardigheid van de consument konden schaden.

Deze verboden praktijken werden niet volledig overgenomen in de nieuwe wet, nu ze ook al op een andere plaats in het WER zijn opgenomen, nl. in boek VI (art. VI.92 WER – VI.103 WER).

Toch herhaalt de nieuwe wet alsnog een aantal specifieke verboden praktijken, zoals:

  • XIX.5 WER: verbod van invordering bij een persoon die niet de schuldenaar is;
  • XIX.10 §3 en 11 lid 2 WER: geen telefonische oproepen of huisbezoeken tussen 22u en 8u.

Daarnaast moet elke minnelijke invordering van een schuld nog steeds starten met een schriftelijke ingebrekestelling, die een aantal verplichte gegevens moet bevatten.

Na het verzenden van de ingebrekestelling, mag er geen enkele andere handeling worden gesteld naar de consument toe voor het verstrijken van een wachttijd van 14 kalenderdagen.

Deze wachttijd gaat in op de 3e werkdag na verzending van de herinnering, dan wel de dag na verzending wanneer de herinnering elektronisch wordt verstuurd.

De minnelijke invordering moet worden gepauzeerd indien de consument op de ingebrekestelling reageert op één van de volgende manieren:

  • De consument vraagt een afbetalingsplan: in dat geval mogen er geen verdere invorderingsstappen worden ondernomen tot er een beslissing over het afbetalingsplan werd genomen en deze beslissing moet uiterlijk 30 kalenderdagen na het voorstel worden genomen. Deze termijn gaat in op de eerste werkdag na het voorstel. Bij overschrijden van de termijn, worden de verwijlintresten geschorst tot dat er een beslissing werd genomen.
  • De consument doet een aanvraag tot schuldbemiddeling of een collectieve schuldenregeling: in dat geval mogen er geen verdere stappen worden genomen tot er een beslissing werd genomen over de aanvraag. Indien deze beslissing niet wordt genomen binnen de 45 kalenderdagen na de aanvraag, kan de minnelijke invordering hervat worden. Bij een schuldbemiddeling begint de termijn van 45 kalenderdagen te lopen de eerste werkdag nadat de aanvraag werd ingediend. Bij een collectieve schuldenregeling begint de termijn te lopen vanaf de dag dat het verzoekschrift werd neergelegd.
  • De consument kan de schuld gemotiveerd betwisten: in dat geval mogen er geen verdere stappen worden ondernomen tot er een beslissing over de betwisting werd genomen en deze beslissing moet uiterlijk 30 kalenderdagen na de betwisting worden genomen. Deze termijn gaat in op de eerste werkdag na de betwisting. Bij overschrijden van de termijn, worden de verwijlintresten geschorst tot dat er een beslissing werd genomen.

Ten slotte, ook in het kader van de activiteit van minnelijke invordering, mag de schuldinvorderaar van de consument geen enkele bijkomende kost als zijnde een vergoeding voor zijn tussenkomst vragen. De schuldinvorderaar moet vergoed worden door de schuldeiser.

  • Taken van de “schuldinvorderaar”

Opvallend is dat de nieuwe wet een verregaande zorgplicht oplegt aan de schuldinvorderaar. De schuldinvorderaar krijgt de taak om na te gaan of alle modaliteiten van de minnelijke invordering worden nageleefd.

Zo zal de schuldinvorderaar in eerste instantie moeten nagaan of de schuldeiser al een eerste gratis betalingsherinnering heeft verstuurd en of de bedragen van schadebeding en intresten die daarin van de consument worden gevorderd, binnen de wettelijk toegelaten maxima vallen.

Zoniet, moet de schuldinvorderaar eerst een gratis betalingsherinnering versturen, met daarin de correcte bedragen, en vervolgens 14 kalenderdagen wachttijd respecteren. Pas daarna mag de eerste ingebrekestelling worden verstuurd.

De schuldinvorderaar moet er ook op toezien dat de ingebrekestelling duidelijk en begrijpelijk werd opgesteld en alle verplichte gegevens bevat. De ingebrekestelling moet minstens informatie geven over hoe de schuld kan betwist worden, dat er betalingsfaciliteiten gevraagd kunnen worden en dat de consument alle bewijsstukken m.b.t. de schuld kan opvragen. Daarnaast moet ook algemene informatie over de oorsprong van de schuld, de (eventueel) oorspronkelijke schuldeiser, contactgegevens van de (huidige) schuldeiser etc. worden meegegeven. Bovendien, wanneer de schuldinvorderaar een advocaat, ministerieel ambtenaar of gerechtelijk mandataris is, moet in een afzonderlijke alinea en in een ander lettertype in het vet volgende zin worden opgenomen:

“Deze brief betreft GEEN dagvaarding voor de rechtbank of beslag. Het gaat niet om een procedure van gerechtelijke invordering.”

De zorgplicht is zeer verregaand, zeker nu de niet-naleving ervan wordt gesanctioneerd met strafsancties en de bewijslast van het naleven ervan bij de schuldinvorderaar wordt gelegd.

Naast een zorgplicht, krijgt de schuldinvorderaar ook een actieve informatieplicht opgelegd over de stand van de schuldvordering. Zo moet de consument die de schuld afbetaalt 1 keer per jaar een overzicht van zijn afbetalingen krijgen. Wanneer de consument de schuld volledig heeft afgelost, moet hij hier onmiddellijk van op de hoogte worden gebracht.

  1. Sancties

Het niet-naleven van de voormelde opgelegde regels met betrekking tot de minnelijke invordering kan sinds de nieuwe wet zeer verregaande gevolgen hebben, nu er concrete sancties aan worden gekoppeld. De sanctionering kan plaatsvinden op verschillende niveaus.

  • Burgerrechtelijke sancties[6]

Indien de consument tijdens de minnelijke schuldvordering bedragen ten onrechte heeft betaald – lees: in strijd met de nieuwe wet – dan gaat het burgerrechtelijk gezien om een onverschuldigde betaling te kwader trouw verkregen. De rechter kan in zo’n geval bevelen dat diegene die deze betaling heeft ontvangen, ertoe gehouden is om dit bedrag terug te betalen.

Daarnaast indien de verplichtingen omtrent de gratis eerste betalingsherinnering niet worden nageleefd is de consument van rechtswege vrijgesteld van de betaling van het schadebeding.

  • Strafrechtelijke sancties[7]

Indien de eerste kosteloze herinnering, de informatieverplichting of de bovengrens van het schadebeding niet wordt nageleefd, kan hiervoor een strafsanctie niveau 2 worden opgelegd.

Dit houdt in:

  • een strafrechtelijke geldboete van 26,00 EUR tot 10.000,00 EUR (x 8) of;
  • een geldboete tot 4% van de totale jaaromzet in het laatst afgesloten boekjaar, indien dit een hoger bedrag vertegenwoordigt bij inbreuken op algemene regels.

Een inbreuk op de zorgplicht van de schuldinvorderaar, de verplichte ingebrekestelling de naleving van de termijnen en de informatieverplichting van de schuldinvorderaar kan een strafsanctie niveau 4 opleveren.

Dit houdt in:

  • een strafrechtelijke geldboete van 26,00 EUR tot 10.000,00 EUR (x 8) of;
  • tot 6% van de totale jaaromzet in het laatst afgesloten boekjaar indien dit een hoger bedrag vertegenwoordigt bij inbreuk op algemene regels.

Het weze duidelijk dat het voor een schuldinvorderaar van groot belang zal zijn om de regels goed na te leven, nu de financiële impact van een geldboete groot kan zijn. Nu de bewijslast van het naleven van de regels bij de schuldinvorderaar rust, is het ook van belang om elke stap die wordt genomen goed te documenteren zodat men een sterk dossier heeft en de geldboete desgevallend kan aanvechten.

  • Administratief toezicht[8]

Er is ook een administratief toezicht op de naleving van regelgeving omtrent minnelijke invordering, nu de ambtenaren van de FOD Economie bevoegd zijn om inbreuken op boek XIX WER op te sporen en vast te stellen.

De ambtenaren van de FOD Economie zullen op regelmatige basis nagaan of de schuldinvorderaar nog steeds voldoet aan de inschrijvingsvoorwaarden die hem werd toegekend.In het kader van deze controle kunnen zij op elk ogenblik bij de schuldinvorderaar bijkomende inlichtingen en stukken opvragen.

  1. Bedenkingen

De wetsvoorstellen omtrent de minnelijke invordering van schulden bij consumenten zijn doorheen de jaren telkens verregaander geworden. Uiteindelijk is er een wet gekomen die zeker zeer impactvol zal zijn in de relatie tussen de onderneming en de consument en die de contractvrijheid tussen die partijen zeer beperkt.

Nu er ook sancties verbonden worden aan het naleven van de opgelegde verplichtingen en de bewijslast van het naleven van de regelgeving bij de onderneming ligt, draagt de schuldeiser/schuldinvorderaar een zeer grote verantwoordelijkheid binnen de minnelijke invordering. Dit terwijl er eigenlijk een verantwoordelijkheid bij de consument/schuldenaar ligt om te betalen.

De nieuwe wet geldt enkel bij een minnelijke invordering. Het zou kunnen dat schuldeisers nu sneller de stap zullen zetten naar het gerechtelijk invorderingstraject en de consument meteen dagvaarden, hetgeen deze uiteraard ook niet ten goede komt. Daarnaast wordt betalingsachterstand bij handelstransacties (B2B) geregeld door de wet van 2 augustus 2002. De nieuwe wat zal hier bijgevolg niet van toepassing zijn. Opvallend is dat de wetgever tussen ondernemingen recentelijk net kortere betalingstermijnen oplegde om de nefaste gevolgen van laattijdige betaling op ondernemingen te reduceren. In de parlementaire voorbereidingen van de Wijzigingswet stond te lezen:  “Het gevolg van deze laattijdige betalingen, is dat onze kmo’s geconfronteerd worden met een gebrek aan liquiditeit, zelf betalingen uitstellen, waardoor uiteindelijk een ‘uitstelketen’ ontstaat, die het hele economische weefsel aantast (…) Op die manier worden investeringen uitgesteld, wordt afgewacht met het aanwerven van personeel, m.a.w. wordt de creatie van meerwaarde uitgesteld”.

Consumenten krijgen dankzij de nieuwe wet meer tijd om te betalen. Dit kan als gevolg hebben dat het vlot betalingsverkeer voor en door ondernemingen kan worden gehypothekeerd.

De wetgever worstelt duidelijk met de vraag wie het meeste bescherming geniet: de onderneming of de consument. Nu de consument nog steeds als economisch zwakkere en juridisch minder ervaren partij wordt beschouwd, lijkt deze uiteindelijk aan het langste eind te trekken.

Vervolgens mag de impact van de nieuwe wet op de cashflow van ondernemingen niet worden onderschat. De nieuwe wet voorziet voor de consument mogelijkheden om het uitvoeren van de betaling te ‘rekken’, dit zonder dat de schuldinvorderaar iets mag ondernemen, waardoor de consument ook weinig incentive krijgt om te betalen. Hoe langer een onderneming moet wachten op betaling, hoe groter de kans op liquiditeitsproblemen. Hierdoor moet een onderneming mogelijks zelf betalingen of investeringen uitstellen, wat de economie en het economisch verkeer uiteraard niet ten goede komt. Voor KMO’s wordt er weliswaar een kleine uitzondering voorzien wat betreft het tijdstip waarop intresten en schadebedingen mogen worden aangerekend, maar de impact hiervan ten opzichte van de periode waarin men kan moeten wachten op betaling lijkt beperkt.

Ten slotte, de vraag rijst of het doel van de nieuwe wet (nl.: bescherming van de financieel kwetsbare consument) wel bereikt wordt enkel door de consument meer tijd te geven om te betalen. De mogelijkheid om een betaling langer uit te stellen, komt een financieel kwetsbare consument niet perse ten goede. Het geeft hem de mogelijkheid om het probleem voor zich uit te schuiven en kan de perceptie geven dat er nog ruimte is om andere aankopen te doen, wat de schuldenberg alleen maar zal doen vergroten.

Of deze bedenkingen al dan niet terecht zijn, zal blijken uit de toekomst.

De wet treedt binnenkort al in werking, waardoor het voor ondernemingen van belang is om na te gaan of hun algemene voorwaarden en interne werking bij schuldinvorderingen conform is.

Indien u hierover vragen heeft of advies wenst, aarzel niet om Studio Legale Advocaten te raadplegen op 03 216 70 70 of [email protected].

 

[1] Hierna: de nieuwe wet

[2] https://etaamb.openjustice.be/nl/wet-van-20-december-2002_n2002011523.html

[3] zoals gedefinieerd in art. 1:24 paragraaf 1 Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen.

[4] Zijnde de rentevoet die de Europese Centrale Bank hanteert voor basisherfinancieringstransacties.

[5] Boek VI  van het WER bevat zoals reeds aangegeven nog specifieke wetgeving over onrechtmatige bedingen in de B2C-relatie.

[6] Art. XIX 14 WER en art. XIX 15 WER

[7] Art. XV.125/2/1 WER

[8] Art. XV.66/5 WER

In een belangrijke ontwikkeling ter bevordering van goed bestuur en ter bescherming van het bedrijfsleven heeft de overheid het Centraal Register van Bestuursverboden opgericht. Het register houdt bij welke functiehouders of kandidaat-functiehouders een bestuursverbod werd opgelegd na een veroordeling. Het register is opgericht om een einde te maken aan malafide bestuurderspraktijken door de individuen die zich schuldig hebben gemaakt aan wangedrag te identificeren.

De wet van 4 mei 2023[1] betreffende het Centraal register van bestuursverboden  is een omzetting de Richtlijn (EU) 2017/1132. [2] Deze Richtlijn was al gedeeltelijk omgezet in het Belgisch Recht, maar voor de specifieke regels inzake bestuursverboden en ondernemingsverboden was er nog actie vereist.

Met het Centraal register van bestuursverboden krijgt de overheid en derden een krachtig instrument in handen. Het Centraal register van bestuursverboden fungeert als een openbare database waarin de namen van bestuurders die een bestuurs- of ondernemingsverbod hebben opgelegd gekregen, wordt vastgelegd.

De persoonsgegevens, de begin- en einddatum van het verbod, het ondernemingsnummer waarvoor de betrokkene handelde, de datum van de veroordeling en de gronden van de veroordeling worden in de database opgenomen.[3]

Naast overheidsinstanties (o.a. griffies) kunnen ook burgers opzoekingen verrichten in het register, al zullen zij slecht beperktere toegang hebben tot de gegevens. Voor hen zal enkel de voor- en achternaam van de veroordeelde en begin- en einddatum van het opgelegde bestuursverbod zichtbaar zijn.[4]

Een bestuursverbod is een straf die een rechter bij een veroordeling aan een functiehouder in een vennootschap kan opleggen. Het is dan aan de veroordeelde verboden om gedurende een periode van drie tot tien jaar, zowel rechtstreeks als onrechtstreeks, in België een mandaat binnen een vennootschap uit te oefenen.

Een veroordeling als dader of medeplichtige voor bepaalde faillissementsmisdrijven en misbruik van vennootschapsgoederen kan ook aanleiding geven tot het algemeen verbod om een onderneming op te richten of verder te zetten, het zogenaamde ‘ondernemingsverbod’.

Indien een bestuurder een van deze sancties krijgt opgelegd zal dit moeten voorkomen dat hij in de toekomst nog langer enige bestuursfunctie kunnen bekleden bij een rechtspersoon.

In de praktijk verliep de controle op deze sancties eerder moeilijk. Het Centraal register van bestuursverboden betreft dan ook een belangrijke ontwikkeling voor de controle alsook ter bevordering van goed bestuur en ter bescherming van het bedrijfsleven.

Het is nu dan ook aan de Overheidsdiensten om het register te raadplegen bij de neerlegging van een nieuwe benoeming en deze te weigeren indien de betreffende persoon werd opgenomen in het Centraal register.

Bovendien moeten de bevoegde organen van een vennootschap, vzw, ivzw of stichting een bijkomende verklaring ondertekenen waarin wordt vermeld dat geen veroordeling tot een bestuurs- of ondernemingsverbod werd uitgesproken door een buitenlandsrechtscollege.[5]

De wet van 4 mei 2023 betreffende het Centraal register van bestuursverboden treedt in werking op 1 augustus 2023 met uitzondering van artikel 10 van de Wet van 4 mei 2023 dat in werking treedt op een datum bepaald door de Koning en uiterlijk op 1 augustus 2024.

Het register zal dan ook pas uiterlijk vanaf 1 augustus 2024 effectief raadpleegbaar zijn voor overheidsdiensten en derden.

Als u overweegt om een vennootschap op te richten of een nieuwe functiehouder binnen uw vennootschap wenst te benoemen kan u steeds met ons contact opnemen zodat bovenvermelde formaliteiten correct worden uitgevoerd.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen heeft, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03/216.70.70.

 

 

[1] Wet van 4 mei 2023 betreffende het Centraal register van bestuursverboden;

[2] Deze wet voorziet in de omzetting van artikel 1, lid 5, van Richtlijn (EU) 2019/1151 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1132 met betrekking tot het gebruik van digitale instrumenten en processen in het kader van het vennootschapsrecht, inzonderheid wat artikel 13decies van Richtlijn (EU) 2017/1132 betreft;

[3] Art. 7 Wet van 4 mei 2023 betreffende het Centraal register van bestuursverboden;

[4] Art. 10 Wet van 4 mei 2023 betreffende het Centraal register van bestuursverboden (dit artikel treedt pas in werking vanaf 1 augustus 2024);

[5] Artikel 13 Wet van 4 mei 2023 betreffende het Centraal Register van bestuursverboden.

De wettelijke interestvoeten stijgen fors

Ook de Belgische wettelijke interestvoeten bij laattijdige betalingen ontsnappen niet aan het huidige economische en financiële klimaat en ondergaan een forse stijging vanaf 1 januari 2023 zowel wat betreft de gewone wettelijke interestvoet als deze van toepassing op handelstransacties.

De FOD Financiën heeft zopas de wettelijke interestvoet bij laattijdige betaling die van toepassing is vanaf 1 januari 2023 meegedeeld.[1] U vindt de informatiefiche hier.

De gewone wettelijke interest stijgt van 1,50 % naar maar liefst 5,25% vanaf 1 januari 2023.

De interestvoet voor handelstransacties stijgt dan weer van 8% naar 10,50 %. De toepassing van deze interestvoet is beperkt tot de “handelstransacties” die conform de wet betalingsachterstand[2] gedefinieerd worden als: “Een transactie tussen ondernemingen of tussen ondernemingen en overheidsinstanties die leidt tot het leveren van goederen, het verrichten van diensten of het ontwerp en de uitvoering van openbare werken en bouw- en civieltechnische werken tegen vergoeding.”

Als schuldenaar zal u dus meer dan ooit uw betalingstermijnen in acht moeten nemen aangezien de interest die steeds wettelijk als vergoeding voor laattijdige betaling is voorzien, fors gestegen is, losstaand van wat mogelijks contractueel voorzien is.

Dit is mogelijks ook een geschikt moment om als onderneming uw algemene voorwaarden wat betreft de bepalingen omtrent laattijdige betalingen te laten nakijken. Daarnaast zijn er belangrijke wettelijke wijzigingen gebeurd die eveneens bij dergelijk nazicht in acht genomen moeten worden inzake onrechtmatige bedingen. Zie ons eerder artikel hieromtrent op Jubel[3].

Voor verdere vragen hieromtrent kan u steeds contact met ons opnemen via mail: [email protected] of telefonisch: 03/216.70.70.

[1] Zie: https://financien.belgium.be/nl/over_de_fod/structuur_en_diensten/algemene_administraties/thesaurie/rentevoet_betalingsachterstand_handelstransacties

[2] Wet van 2 augustus 2020 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties.

[3] https://www.jubel.be/onrechtmatige-bedingen/

GEEN BESCHERMING MEER TEGEN UITVOERENDE MAATREGELEN EN MORATORIUM OP FAILLISSEMENTEN NIET LANGER VERLENGD

 Moratorium niet verlengd

Door de coronacrisis zagen veel bedrijven hun inkomsten aanzienlijk dalen maar bleven de vaste kosten nog doorlopen. Toch lag het aantal uitgesproken faillissementen in het afgelopen jaar lager dan ooit, in vergelijking met de voorgaande jaren. Dit was het gevolg van het moratorium als federale steunmaatregel en een onuitgesproken gentleman’s agreement dat ervoor zorgde dat o.a. de fiscus, het parket, de RSZ, … geen dagvaardingen in het faillissement uitbrachten.[1]

Het moratorium op faillissementen liep af op 31 januari 2021 en de maatregel zal voorlopig niet worden verlengd.[2] Bedrijven zijn dus niet langer automatisch beschermd tegen het faillissement. Nu deze bescherming wegvalt, wordt het ergste gevreesd.

Minister van Justitie Vincent Van Quickenborne (Open VLD) stelt in een interview met ‘De Tijd’ dat er alternatieve maatregelen zullen volgen. Deze maatregelen zullen wellicht pas worden doorgevoerd in maart 2021. Hieronder volgt alvast een overzicht van de mogelijkheden die de minister van Justitie vermoedelijk in zijn herlanceringsplan zal opnemen.[3]

Gerechtelijke bescherming

Op 31 januari 2021 viel het doek over het moratorium op faillissementen. Dit terwijl de nieuwe regelgeving omtrent de procedure voor gerechtelijke bescherming nog moet worden goedgekeurd.

Minister van Justitie Vincent Van Quickenborne verkiest een andere methode dan een moratorium in zijn nieuwe strategie, namelijk: de gerechtelijke bescherming. Gerechtelijke bescherming dient om ondernemingen in financiële moeilijkheden een adempauze te geven. De rechter kan een periode van maximaal twaalf maanden opleggen waarin de onderneming niet gedwongen kan worden om haar schulden af te betalen, en waarin geen uitvoerend beslag kan worden gelegd.[4] Om misbruik te voorkomen, zijn de voorwaarden voor de procedure voor gerechtelijke bescherming de afgelopen jaren enorm streng geworden.

Normaliter dient een onderneming die gerechtelijke bescherming aanvraagt, een lijst aan gegevens over te maken aan de rechtbank om te bewijzen dat de onderneming nog te redden is. Indien één document op deze lijst ontbreekt, is de vraag om bescherming meteen onontvankelijk.

Minister van Justitie Vincent Van Quickenborne heeft al aangegeven dat de rechter de mogelijkheid gegeven zal worden om toleranter te zijn. Zo zal bijvoorbeeld regularisatie mogelijk zijn. De rechter geeft aan welk document er ontbreekt in het dossier. De onderneming zal de kans krijgen om het document binnen korte termijn aan het dossier toe te voegen. Hiermee wordt vermeden dat een nieuwe procedure moet worden opgestart.

Omdat we ons in een crisisperiode bevinden, zullen de voorwaarden voor gerechtelijke bescherming vermoedelijk worden versoepeld zodat bedrijven meer kans op overleven hebben. Hoe deze voorwaarden inhoudelijk zullen worden aangepast, is nog niet bekend.

(!) Een versoepelde procedure van gerechtelijke bescherming kan een risico inhouden voor bestuurder. Indien namelijk bij aanvraag van de gerechtelijke reorganisatie vaststaat dat de onderneming technisch failliet is, kan een bestuurder nadien verantwoordelijk worden gehouden voor alle schulden bij een faillissement.

Voorbereidend akkoord

Daarnaast komt er allicht een nieuwe procedure van voorbereidend akkoord buiten de rechtbank. Een bedrijf in moeilijkheden kan samen met de meerderheid van haar schuldeisers een afbetalingsakkoord sluiten. Het bedrijf kan dit reeds doen voordat de gerechtelijke reorganisatieprocedure aanhangig wordt gemaakt. Hiermee vermijdt de schuldenaar het scepticisme van haar schuldeisers bij de publicatie van haar situatie in het Belgisch Staatsblad.

Gentleman’s agreement

Ten slotte deelt Minister van Justitie Vincent Van Quickenborne mee dat de overheid als schuldenaar “de zaken niet op de spits zal drijven”. Hij doelt hiermee op schulden die ondernemingen hebben ten aanzien van de overheid, waarvoor de overheid thans niet al te overhaast zal dagvaarden.

Geen bescherming meer tegen uitvoerende maatregelen

Artikel van 71 van de wet van 20 december 2021 bepaalde dat ondernemingen die door de coronacrisis verplicht hun deuren dienen te sluiten kunnen genieten van een opschorting ten aanzien van uitvoerende maatregelen.

Beslag en andere uitvoerende maatregelen zijn namelijk niet verenigbaar met de verstrengde veiligheidsmaatregelen en waren om die reden tijdelijk onmogelijk.

Deze bescherming liep evenwel af op 31 januari 2021 en zal voorlopig niet worden verlengd.[5]

Ook de bescherming voor uitvoerende maatregelen t.a.v. particulieren liep af op 31 januari 2021.

Tot 31 maart 2021 is er nog wel een verhoogde inbeslagnemingsdrempel. [6]

Bedenking: Beslag en andere uitvoerende maatregelen zijn weer opnieuw mogelijk, net zoals dagvaarding in faillissement.

Momenteel is een onderneming en schuldenaar in moeilijkheden dus “vogelvrij”.

Of de administratie de suggestie van Minister van Justitie Vincent Van Quickenborne zal opvolgen en de zaken “niet op de spits zal drijven” is maar de vraag.

Indien U of Uw onderneming financiële moeilijkheden ondervindt of verdere vragen heeft omtrent huidig artikel, kan u ons altijd contacteren op: [email protected] of telefonisch via 03 216 70 70.

Medialinks:

:

[1] www.studio-legale.be/moratorium-faillissementen-en-geen-beslag-op-loon-wagen-en-gezinswoning/?lang=nl

[2] Wet 20 december 2020 houdende diverse tijdelijke en structurele bepalingen inzake justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19, BS 24 december 2020.

[3] D’hoore, J. en Dujardin, D. 2021, 29 januari. Regering maakt komaf met faillissementenstop. Geraadpleegd van www.tijd.be/politiek-economie/belgie/federaal/regering-maakt-komaf-met -faillissementenstop/10280668.html.

[4] Artt. XX.41 e.v. WER.

[5] Artikel 6 en 7 Wet 20 december 2020 houdende diverse tijdelijke en structurele bepalingen inzake justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19, BS 24 december 2020.

[6] Artikel 71 Wet 20 december 2020 houdende diverse tijdelijke en structurele bepalingen inzake justitie in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19, BS 24 december 2020.

update: https://www.vlaanderen.be/economie-en-ondernemen/overname-stopzetting-en-faillissement/overbruggingsrecht-voor-zelfstandigen

In 2016 gingen in België maar liefst 9.170 ondernemingen failliet.[1] Een faillissement heeft zeer verstrekkende gevolgen, dit o.a. op financieel vlak voor de gefailleerde. Een zelfstandige heeft immers geen recht op een werkloosheidsuitkering. Dit met uitzondering indien hij voor de start van zijn zelfstandige hoofdactiviteit loontrekkende was.

In 1996 werd de verzekering in geval van faillissement ten gunste van zelfstandigen in het leven geroepen (ook: overbruggingsrecht)[2] en zeer recent is het sociaal vangnet voor zelfstandigen uitgebreid. Zelfstandigen kunnen tijdelijk beroep doen op de sociale verzekering bij faillissement, maar sinds kort ook n.a.v. een stopzetting omwille van economische moeilijkheden.[3]

Het vangnet betreft evenwel slechts een tijdelijke bescherming (maximale periode van 12 maanden) en kan verschillende keren tijdens de beroepsloopbaan worden ingeroepen (zonder dat de totale duur ervan tijdens de gehele beroepsloopbaan meer mag bedragen dan twaalf maanden). Het betreft een overbruggingsuitkering.

Het bedrag dat effectief kan worden uitgekeerd hangt af van het feit er of al dan niet personen ten laste zijn (respectievelijk 1.489,64 € of 1.192,09 € per maand sinds juni 2017 geïndexeerd bedragen). Belangrijk is ook dat sociale bescherming voor gezinsbijslag en de ziekteverzekering voortduren zonder dat de sociale zekerheidsbijdragen moeten worden betaald. Er worden evenwel geen pensioenrechten opgebouwd en de overbruggingsuitkering geeft geen verzekering tegen arbeidsongeschiktheid.

Volgende personen hebben recht op dergelijke uitkering:

  1. Gefailleerde zelfstandigen;
  2. Zaakvoerders, beheerders en werkende vennoten van een vennootschap in faling;
  3. Zelfstandigen met een collectieve schuldenregeling die werd bevestigd door de rechtbank;
  4. Zelfstandigen die gedwongen werden hun activiteiten stop te zetten omwille van een allergie, brand, vernieling door een derde of een natuurramp.

Om in aanmerking te komen voor deze uitkering moet men aan bepaalde voorwaarden voldoen:

  1. Minstens een jaar zelfstandige in hoofberoep geweest zijn;
  2. Geen vervangings-of beroepsinkomsten verkrijgen;
  3. zijn/haar hoofdverblijfplaats in België hebben;
  4. niet strafrechtelijk veroordeeld zijn voor frauduleus faillissement.

De aanvraag tot het verkrijgen van de overbruggingsuitkering moet per aangetekend schrijven worden verstuurd naar het sociaal verzekeringsfonds en dit voor het einde van het 2de kwartaal dat volgt op het faillissementsvonnis of de stopzetting.

Indien U vragen heeft over deze actuele rechtsproblematiek, aarzel niet om onze specialisten te raadplegen !

[1]http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/economie/ondernemingen/faillissementen/jaarreeks/ (laatst geconsulteerd op 22.06.2017).

[2]Koninklijk Besluit van 18 november 1996 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen, BS 13 december 1996, 31161.

[3]Wet van 16 december 2015 houdende diverse bepalingen inzake het sociaal statuur van zelfstandigen, BS 8 januari 2016, 450.

 ————————————————————————————————————————————————————

Droit de passerelle pour indépendants

En Belgique, en 2016, pas moins de 9.170 entreprises ont été déclarées en faillite[1]. La faillite a de lourdes conséquences pour le failli, notamment sur le plan financier. Les indépendants n’ont en effet pas droit aux prestations de chômage, s’ils n’ont pas été salariés avant le début de leur activité d’indépendant.

En 1996 fut créée une assurance en cas de faillite en faveur des indépendants (aussi appelée « droit de passerelle »)[2], et le filet social des indépendants a été récemment étendu. Les indépendants peuvent faire appel temporairement à l’assurance sociale en cas de faillite, et depuis plus récemment, également en cas de fermeture suite à des difficultés économiques[3].

Ce filet de protection n’accorde cependant qu’une protection temporaire, d’une durée maximale de 12 mois, qui pourra toutefois être invoquée à plusieurs reprises durant la carrière de l’indépendant (sans que la période totale pendant toute la carrière professionnelle ne puisse dépasser 12 mois).

La somme qui sera effectivement payée dépend de la présence ou non de personnes à charge (respectivement 1.489,64 € ou 1.192,09 € par mois depuis juin 2017, montants indexés). Il est également non-négligeable que les allocations familiales et la couverture des soins médicaux continuent d’être versées, sans que ne doivent être payées de cotisations sociales. Cette période ne sera toutefois pas prise en compte dans le calcul de la pension, et il n’existe plus de couverture en cas d’incapacité de travail.

Les personnes suivantes ont droit à la prestation :

  1. Les indépendants faillis ;
  2. Les gérants, administrateurs et associés actifs d’une société commerciale déclarée en faillite ;
  3. Les indépendants qui font l’objet d’une procédure de règlement collectif de dettes confirmée par le tribunal ;
  4. Les indépendants contraints de mettre un terme à leurs activités en raison d’allergies, d’incendie, de destruction causée par un tiers ou d’une catastrophe naturelle.

Pour être admissible à cette prestation, encore faut-il remplir les conditions suivantes :

  1. Avoir exercé l’activité principale durant au moins une année ;
  2. Ne percevoir aucun revenu de remplacement ou professionnel ;
  3. Avoir sa résidence principale en Belgique ;
  4. Ne pas avoir été condamné pénalement en raison du caractère frauduleux de la faillite.

La demande de perception de la prestation doit être envoyée par courrier recommandé à la caisse d’assurance sociale, et cela avant la fin du deuxième trimestre qui suit le jugement déclaratif de faillite ou l’arrêt des activités.

 Si vous vous posez des questions sur cette problématique actuelle, n’hésitez pas à prendre contact avec nos spécialistes !

[1]http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/economie/ondernemingen/faillissementen/jaarreeks/ (consulté le 22.06.2017).

[2]Arrêté Royal du 18 novembre 1996 instaurant un droit passerelle en faveur des travail
leurs indépendants, M.B. 13 décembre 1996, 31161.

[3]Loi du 16 décembre 2015 portant des dispositions diverses en matière de statut social des indépendants, M.B. 8 janvier 2016, 450.

RegSol start het Centraal Register voor Solvabiliteit. Dit betekent onder andere dat U als schuldeiser in een faillissement, vanaf 1 april 2017 Uw schuldvordering digitaal dient aan te geven.

 

 Update:

sinds KB 27 november 2018 is het indienen van schuldvordering gratis

 

  1. Algemeen

 

Vanaf 1 april 2017 zal elke faillissementdossier opgenomen en bewaard worden in het Centraal Register Solvabiliteit. Dit bepaalt het koninklijk Besluit houdende de werking van het Centraal Register Solvabiliteit dat op 27 maart 2017 in het Staatsblad verscheen. De papierstroom zal verdwijnen en wordt vervangen door een faillissementsdossier dat op een elektronische manier wordt opgebouwd en bijgehouden.

 

Alle actoren van een faillissement (d.i. zowel schuldeisers, curatoren, Rechter-Commissarissen, magistraten, griffiers als het openbaar ministerie) zullen via deze geïnformatiseerde databank belangrijke documenten kunnen opstellen, ondertekenen en uitwisselen.

 

Het Centraal Register Solvabiliteit bevat alle gegevens en stukken die betrekking hebben op de faillissementsprocedure.

 

Regsol is toegankelijk op : www.regsol.be .

 

Ook voor faillissementen die reeds geopend zijn, zal men vanaf 1 april 2017 moeten werken met het Centraal Register Solvabiliteit. De papieren versie blijft tot en met 31 maart 2017 behouden en is steeds raadpleegbaar op de griffie van de Rechtbank van Koophandel.

 

  1. Openbaar deel – privaat deel

 

Het register (www.regsol.be) zal opgesplitst worden in een ‘openbaar’ deel en een ‘privaat’ deel:

 

Het privaat deel is enkel toegankelijk voor magistraten, curatoren en griffiers.

Het openbaar deel is toegankelijk voor schuldeisers of belanghebbenden. Schuldeisers kunnen schuldvorderingen elektronisch neerleggen. Belanghebbenden kunnen documenten met recht van inzage raadplegen

 

  1. Schuldeisers

 

Voor schuldeisers is Regsol erg belangrijk. Indien U schuldeiser bent in een faillissement zal U namelijk voortaan op elektronische wijze in het Centraal Register Solvabiliteit aangifte moeten van Uw schuldvordering.

 

Als rechtspersoon of natuurlijke persoon met raadsman, zal uw raadsman de schuldvordering elektronisch neerleggen via www.regsol.be .

 

Als rechtspersoon zonder raadsman bent U eveneens verplicht om Uw aangifte via elektronische weg in te dienen.

 

Voor deze elektronische aangifte dient een vergoeding betaald te worden van 6,00 euro. Deze vergoeding is vrijgesteld van BTW en is bedoeld om de werking van het platform te bekostigen.

De elektronische aangifte van schuldvordering komt rechtstreeks bij de curator terecht, die dan net zoals vroeger instaat voor de verwerking ervan.

Deze verplichting geldt niet voor rechtspersonen die in het buitenland gevestigd zijn en natuurlijke personen (d.i. iemand die niet over een ondernemingsnummer beschikt). Zij kunnen hun aangifte indienen met een aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs op het kantooradres van de curator zelf.

Wanneer Uw aangifte werd ingediend, krijgt U toegang tot het faillissementsdossier en kan U Uw aangifte steeds via www.regsol.be bekijken, aanvullen of verbeteren.

 

Voor verdere vragen over de digitale aangifte van schuldvordering, aarzel dan niet om contact met ons op te nemen. Wij helpen u graag verder.

 

——————————————————————————————————————————————

 

REGSOL : le dossier de faillite digital à partir du 1er avril 2017

 

RegSol, le Registre Central de la Solvabilité, a été lancé le 1er avril 2017. Cela signifie entre autres que vous pouvez depuis le 1er avril, en tant que créancier dans une faillite, déclarer votre créance de façon électronique.

 

1. Généralités

 

Depuis le 1er avril, tous les dossiers de faillite sont repris et enregistrés dans le Registre Central de la Solvabilité. C’est ce que prévoit l’arrêté royal fixant le fonctionnement du Registre Central de la Solvabilité, publié au Moniteur du 27 mars 2017. Les documents en version papier sont destinés à disparaître et seront remplacés par un dossier de faillite qui sera établi et conservé sous forme électronique.

 

Tous les acteurs de la faillite (c’est-à-dire tant les créanciers, les curateurs, les juges-commissaires, les magistrats et les greffiers que le ministère public) pourront rédiger, signer et échanger d’importants documents via cette base de données informatisées.

 

Le Registre Central de la Solvabilité comprend toutes les données et pièces qui se rapportent à la procédure de faillite.

 

Regsol est accessible à l’adresse suivante : www.regsol.be.

 

Pour les procédures de faillite entamées avant le 1er avril 2017, il faut désormais également travailler via le Registre Central de Solvabilité. Les exemplaires papier sont conservés jusqu’au 31 mars 2017 et seront encore consultables à l’avenir au greffe du tribunal de commerce.

 

2. Partie publique – partie privée

 

Le registre (www.regsol.be) sera divisé en une partie « publique » et une partie « privée » :

 

 

La partie privée est uniquement accessible aux magistrats, curateurs et greffiers.

 

La partie publique est, elle, accessible aux créanciers et aux parties intéressées. Les créanciers peuvent déposer leurs déclarations de créance de façon électronique. Les parties intéressées peuvent consulter un certain nombre de documents.

 

3. Créanciers

 

Regsol est très important pour les créanciers. Si vous êtes créancier dans une faillite, vous devrez en effet désormais déclarer votre créance de façon électronique dans le Registre Central de la Solvabilité.

 

Pour les personnes physiques et personnes morales assistées d’un avocat, l’avocat déposera la déclaration de créance via www.regsol.be.

 

Les personnes morales non-assistées d’un avocat sont également obligées de déposer leurs déclarations de manière électronique.

 

Un forfait de 6,00 € doit être payé pour cette déclaration. Ce forfait est exempté de TVA et vise à compenser les coûts de fonctionnement de la plateforme.

 

La déclaration de créance électronique est directement transmises au curateur, lequel est comme antérieurement responsable du traitement de celle-ci.

 

Cette obligation n’existe pas pour les personnes morales établies à l’étranger et les personnes physiques (c’est-à-dire une personne qui ne dispose pas d’un numéro d’entreprise). Ceux-ci peuvent envoyer leur déclaration par courrier recommandé ou la déposer contre reçu au cabinet du curateur lui-même.

 

Dès que votre déclaration est déposée, vous recevez accès au dossier de faillite et pouvez consulter, compléter ou corriger votre déclaration via
www.regsol.be.

 

Si vous vous posez d’autres questions sur la déclaration de créance digitale, n’hésitez pas à prendre contact avec nous. Nous vous assistons volontiers.

 

Brand kan ontstaan door allerlei redenen: een constructiefout, een brandende sigaret, een kortsluiting… Bij brand in een gehuurd goed moet de oorsprong ervan goed onderzocht worden, aangezien dit van groot belang kan zijn om de aansprakelijkheid van de verhuurder en/of de huurder vast te stellen.

Enerzijds is de verhuurder vrijwaring verschuldigd aan de huurder voor alle gebreken van het verhuurde goed, die het gebruik daarvan verhinderen, ook al kende de verhuurder deze niet bij het aangaan van de huur. De verhuurder is verplicht de huurder schadeloos te stellen, indien de huurder door die gebreken enig verlies zou hebben geleden (art. 1721 BW). Het zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat er door een constructiefout aan de schouw brand ontstaat. Indien dit de enige oorzaak van de brand is, is de verhuurder geheel aansprakelijk voor de schade ontstaan door de brand.

Anderzijds is de huurder aansprakelijk voor brand, tenzij hij bewijst dat de brand buiten zijn schuld is ontstaan (art. 1733 BW). Deze grond van aansprakelijkheid voor de huurder vloeit voort uit zijn teruggaveverplichting.[1]

Deze bepalingen sluiten echter niet uit dat de aansprakelijkheid tussen huurder en verhuurder verdeeld wordt, wanneer de brand van het gehuurde goed is ontstaan door zowel een fout van de huurder als een gebrek van het gehuurde goed, waarvoor de verhuurder vrijwaring verschuldigd is. Zo is bijvoorbeeld deels de verhuurder en deels de huurder aansprakelijk, indien de brand veroorzaakt werd door enerzijds een gebrekkige isolatie tussen haard en versieringsbalk en anderzijds “het intensief en ononderbroken vuur stoken als compensatie voor de afwezigheid van centrale verwarming en dat vuur ’s nachts onbewaakt laten doorbranden”.[2]

Deze redenering is omwille van twee juridische aspecten verdedigbaar. Vooreerst is volgens de equivalentieleer[3] bij samenloop van contractuele aansprakelijkheden, iedere fout die noodzakelijk was voor de totstandkoming van de schade, een oorzaak van de schade. Ieder die aansprakelijk is voor de schade moet dan ook een aandeel in de uiteindelijke schadelast dragen. Daarnaast is dergelijke verdeling van aansprakelijkheid verenigbaar met de omvang van de teruggaveplicht van de huurder. Zoals eerder vermeld, vloeit de aansprakelijkheid van de huurder voor brand voort uit diens teruggaveplicht, doch dit kan niet tot gevolg hebben dat de huurder gehouden is om een van oorsprong gebrekkig goed vrij van gebreken terug te geven.

Hier bestaan twee logische uitzonderingen op. Zo heeft de verhuurder geen vrijwaringsverplichting tegenover de huurder voor een gebrek in het goed dat duidelijk zichtbaar was.[4] De huurder wordt in deze omstandigheid immers geacht op de hoogte te zijn van de gebreken en het in die toestand te hebben aanvaard. Daarnaast is de verhuurder geen vrijwaring verschuldigd, indien de gebreken zijn ontstaan door de fout van de huurder, bijvoorbeeld ingevolge verbouwingswerken opgedragen door de huurder.[5]

Opgelet, vaak bevatten huurovereenkomsten clausules waarin de huurder en/of de verhuurder afstand van verhaal doet. Zo kan het zijn dat er een clausule is opgenomen in het huurcontract waarin u bijvoorbeeld als huurder afstand doet van uw recht om vergoeding te vorderen van de verhuurder voor bijvoorbeeld brand veroorzaakt door een onzichtbaar gebrek in het gehuurde goed (artikel 1721 BW).[6]

Tot slot, om het risico van brand te dekken, is het zowel voor de huurder als voor de verhuurder aangewezen om een brandverzekering te sluiten. In de meeste gevallen staan ook hieromtrent bepalingen in het huurcontract vermeld.

Het is dan ook van belang dat u steeds heel aandachtig uw huurcontract naleest. Bij enige twijfel over de inhoud van uw huurcontract of uw aansprakelijkheid bij brand in het verhuurde goed, raadpleegt u best één van onze specialisten ter zake.

[1] Cass. 21 januari 1999, Arr.Cass. 1999, 72.

[2] Cass. 6 november 2014, NjW 2015, 448, noot S. Guiliams.

[3] Cass. 29 januari 1988, Arr.Cass. 1987-88, 669.

[4] Cass. 26 februari 1988, RW 1989-90, 743; S. Guiliams, “Aansprakelijkheidsverdeling tussen huurder en verhuurder” (noot onder Cass. 6 november 2014), NjW 2015, (450) 451; M. Dambre, “Rechten en verbintenissen van de huurder” in M. Dambre, B. Hubeau en S. Stijns (eds.), Handboek algemeen huurrecht, Brugge, die Keure, 2015, (605) 610, nr. 265 en 612-613, nr. 267.

[5] S. Guiliams, “Aansprakelijkheidsverdeling tussen huurder en verhuurder” (noot onder Cass. 6 november 2014), NjW 2015, (450) 451.

[6] L. De Wilde en E. Lievens, “Huur en verzekeringen” in M. Dambre, B. Hubeau en S. Stijns (eds.), Handboek algemeen huurrecht, Brugge, die Keure, 2015, (240) 260-261, nr. 394.

Hoofdwebsite Contact
afspraak maken upload






      GDPR proof area
      Upload uw documenten





      sleep uw documenten naar hier of kies bestand


      sleep uw briefwisseling naar hier of kies bestand











        Benelux (€... )EU (€... )Internationaal (prijs op aanvraag)

        Door de aanvraag in te dienen, verklaart u zich uitdrukkelijk akkoord met onze algemene voorwaarden en bevestigt u dat u onze privacyverklaring aandachtig heeft gelezen. Het verzenden van deze aanvraag geldt als een opdrachtbevestiging.
        error: Helaas, deze content is beschermd!