Maand: september 2023
PDF

De Belgische wettelijke interestvoeten bij laattijdige betalingen ontsnapten niet aan het veranderende economische en financiële klimaat en ondergingen een forse stijging vanaf 1 januari 2023, zowel wat betreft de gewone wettelijke interestvoet als deze voor handelstransacties.

De gewone wettelijke interest steeg van 1,50% naar maar liefst 5,25% vanaf 1 januari 2023.

De interestvoet voor handelstransacties steeg van 8% naar 10,50% vanaf 1 januari 2023.

De toepassing van deze interestvoet is beperkt tot de “handelstransacties” die conform de wet betalingsachterstand[1] gedefinieerd worden als: “Een transactie tussen ondernemingen of tussen ondernemingen en overheidsinstanties die leidt tot het leveren van goederen, het verrichten van diensten of het ontwerp en de uitvoering van openbare werken en bouw- en civieltechnische werken tegen vergoeding.”

Voor het tweede semester van 2023 stijgt de interestvoet voor handelstransacties nogmaals van 10,5% naar 12%.

Als schuldenaar is het dus meer dan ooit van belang om de betalingstermijn in acht te nemen aangezien de interesten steeds maar zwaarder kunnen beginnen doorwegen op de totale schuld.

Als onderneming is het dan weer van belang om de algemene voorwaarden up to date te houden m.b.t. de bepalingen over laattijdige betalingen.

Voor vragen of info kan u steeds contact met ons opnemen via mail: [email protected] of telefonisch: 03/216.70.70.

[1] Wet van 2 augustus 2020 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties.

PDF

Getuigen van Jehova werden in Finland op hun vingers getikt voor de verwerking van persoonsgegevens bij hun deur-tot-deur prediken, wat resulteerde in een procedureslag. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelde in haar beslissing dd. 09.05.2023 uiteindelijk over de afweging tussen het recht op godsdienstvrijheid en het recht op privacy, meer bepaald databescherming.

Feiten en voorgaanden

De “Data Protection Ombudsman” (hierna: “de Ombudsman”), de Finse toezichthouder op het vlak van gegevensbescherming, onderzocht reeds in 2000 het prediken van deur tot deur van de Getuigen van Jehova en uitte haar bezorgdheid omtrent de verwerking van persoonsgegevens die hierbij plaatsvond en adviseerde dat dit enkel kon met de toestemming van de betrokkenen.

De Getuigen van Jehova namen immers notities bij deze praktijk en dit zou wel eens als een bestand van persoonsgegevens beschouwd kunnen worden. Na bevraging in dit kader bevestigde de gemeenschap van Getuigen van Jehova dat lokale congregaties een handmatig archiefsysteem hanteerden met de namen en adressen van personen die wensten niet bezocht te worden door Getuigen van Jehova. Volgens de gemeenschap gebeurde dit  op basis van de bewuste en vrijwillige toestemming tot verwerking van hun persoonsgegevens door het loutere feit dat ze vroegen niet bezocht te worden en dat de lokale congregaties hier geen gevolg aan konden geven zonder de naam en het adres te verzamelen. Volgens de gemeenschap zouden de individuele leden niet onder enige verplichting staan om de gegevens bij te houden. Deze gegevens zouden niet gezien worden door, in bezit komen van of bewaard worden door de gemeenschap of lokale congregaties en zouden in principe uiteindelijk door het individuele lid verwijderd worden.

De gemeenschap of de lokale congregaties zouden geen lijsten, indexen of folders bijhouden van geïnteresseerden. De congregatie handelt enkel als een informeel mailingssysteem waarbij een oudere van de congregatie persoonlijke notities van een individu doorstuurden naar een andere individuele Getuige van Jehova. Noch de oudere, noch de gemeenschap zouden kopieën bewaren of de persoonsgegevens op enige wijze gebruiken.

Aangezien dit niet door de beugel kon volgens de Ombudsman, diende deze een verzoek in bij haar Data Protection Board om de gemeenschap te verbieden persoonsgegevens te verzamelen en op andere wijze te gebruiken in het kader van haar deur-tot-deur prediken, zonder de toestemming van de betrokkenen.

De Data Protection Board legde de gemeenschap het verbod op tot verzamelen en verwerken van persoonsgegevens in verband met het deur-tot-deur prediken indien er geen ondubbelzinnig akkoord van de betrokkene bekomen is. Binnen een periode van 6 maanden moest de gemeenschap dit in orde brengen.

Bij het noteren van namen, adressen en andere persoonlijke gegevens – zij het als geheugensteuntje bij het opnieuw bezoeken van geïnteresseerden volgens de gemeenschap – worden wel degelijk persoonsgegevens, die kunnen worden teruggevonden, verzameld. Wanneer de betrokkene zijn religieuze gezindheid of gezondheidstoestand wordt genoteerd, wordt er zelfs gevoelige data verzameld. De Data Protection Board oordeelde dat zowel de gemeenschap als de leden verwerkingsverantwoordelijken zijn in dit verband.

De gemeenschap en twee individuele Getuigen van Jehova gingen hiertegen in beroep bij het “Administrative Court” van Helsinki. Ze verzochten om de beslissing te wijzigen zodat noch de gemeenschap, noch de individuele leden als verwerkingsverantwoordelijken bestempeld worden. De private notities in het kader van het deur-tot deur prediken zouden kaderen in louter persoonlijke doeleinden voor vergelijkbare gewoonlijke en private doeleinden. Er werd ook een mondelinge hoorzitting verzocht. Dit laatste werd geweigerd.

Het Adminstrative Court oordeelde eveneens dat de verzameling van persoonsgegevens in dit kader niet gezien kon worden als uitgevoerd ten louter persoonlijke doeleinden, maar dat dit kaderde binnen de activiteiten van de gemeenschap en de manifestatie van haar geloof en dat van haar individuele leden. De expliciete toestemming van de betrokkenen is dan ook noodzakelijk voor de verzameling en verwerking van hun persoonsgegevens. Er werd evenwel  geoordeeld dat de gemeenschap niet als verwerkingsverantwoordelijke gezien kon worden aangezien ze enkel instructies in verband met de verwerking van persoonsgegevens had gegeven. Het werd namelijk niet aangetoond dat de persoonsgegevens in een dossier voor de gemeenschap werd bijgehouden waarover deze enige bevoegdheid zou uitoefenen.

De Ombudsman ging hierop in beroep bij het “Supreme Adminstrative Court”.

Het Supreme Administrative Court verzocht een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie met betrekking tot de kwestie of de gemeenschap als verwerkingsverantwoordelijke beschouwd moet worden. Hierbij werd verwezen naar het feit dat de gemeenschap en haar lokale congregaties territorium kaarten bijhield met als doel de territoria te verdelen tussen de leden die deelnemen aan het deur-tot-deur prediken, alsook een “prohibition register” waarin werd opgenomen welke personen verzocht hadden niet bezocht te worden.

In haar arrest stelde het Hof van Justitie allereerst dat de activiteiten van de gemeenschap en haar leden bij het deur-tot-deur prediken door haar eigen aard, bedoeld is om het geloof van de gemeenschap van de Getuigen van Jehova te verspreiden en dus naar buiten toe, weg van de private sfeer van de persoon die de persoonsgegevens verwerkt in dat kader.

Het Hof van Justitie stelde daarnaast vast dat de gemeenschap van Getuigen van Jehova wel degelijk als gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijke met haar leden beschouwd moet worden aangezien zij het doel en de middelen van het deur-tot-deur prediken en dus ook minstens indirect van de gegevensverwerking in dit kader bepaalde door het organiseren, coördineren en aanmoedigen van het prediken en de dataverzameling in dat verband.

Het Supreme Administrative Court vernietigde hierop de beslissing van de Administrative Court in zover dat deze laatste de beslissing van de Board vernietigde. Het verzoek tot een mondelinge hoorzitting werd hierbij eveneens afgewezen aangezien de schriftelijke verklaringen van de getuigen ervoor zorgde dat het Hof voldoende geïnformeerd dit kon beoordelen en een hoorzitting niet noodzakelijk was.

Het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens

Op 10 juni 2019 werd door de gemeenschap van Getuigen van Jehova de zaak voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: “EHRM”) gebracht. Er werd door hen een schending aangevoerd van zowel artikel 6 als artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: “EVRM”).

Artikel 6 EVRM – Recht op een eerlijk proces

De gemeenschap voerde aan dat haar recht op een eerlijk proces geschonden werd door het gebrek aan mondelinge hoorzittingen in de nationale procedures.

Artikel 6 § 1 EVRM bepaalt in dat verband als volgt:

“1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. (…)”

Er werd geen enkele mondelinge hoorzitting gehouden in de nationale procedures. Het dient wel opgemerkt te worden dat hierom enkel verzocht werd door de Gemeenschap in de administratieve procedures.

Door het EHRM wordt opgemerkt dat in de procedure voor het Administrative Court de Gemeenschap niet gespecifieerd had welk bewijs zij wenste te voor te leggen op de gevraagde mondelinge hoorzitting. Dit is vereist door artikel 38 (3) van de toepasselijke Administrative Judicial Procedure Act. Daarnaast werd eveneens niet verduidelijkt waarom het noodzakelijk zou zijn om dat bewijs in een hoorzitting en niet schriftelijk voor te leggen.

Het EHRM kan zich vinden in de beoordeling van de Administrative Court waarbij zij ten eerste geen nood zagen voor een hoorzitting voor de klachten van de individuele leden die afgewezen worden zonder onderzoek ten gronde en ten tweede, bij de zaken die wel ten gronde werden beoordeeld, de hoorzitting manifest onnodig was in het licht van de uitkomst van de zaak, welk in het voordeel van de Gemeenschap was.

Wat betreft de procedure voor het Supreme Administrative Court wordt het relevant geacht dat de Gemeenschap niet in haar eerste procedurestukken verzocht om de mondelinge hoorzitting, maar slechts in de laatste ronde na de prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie. De Gemeenschap vond dat de relevante feitelijke problemen met betrekking tot de aard van het deur-tot-deur prediken, het concept van archiefsysteem en de deelname in de verwerken van de persoonsgegevens niet beantwoord zou zijn geweest door de prejudiciële beslissing. Hierbij werd de schriftelijke getuigenverklaring van 24 getuigen van Jehova gevoegd, welke zij wensten gehoord te zien in de hoorzitting.

Het horen van de getuigen werd niet noodzakelijk bevonden en de schriftelijke verklaringen werden in de beslissing in overweging genomen.

Verder benadrukt het EHRM dat de afwezigheid voor een tweede of derde aanleg-rechtscollege beoordeeld moet worden in het licht van de gehele procedures. De praktijk van verzamelen en verwerken van persoonsgegevens door individuele Getuigen van Jehova was het onderwerp van debat op nationaal niveau voor vele jaren en de Gemeenschap heeft dan ook gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bewijs en argumenten aan te voeren met betrekking tot alle feitelijke en juridische punten. Het EHRM is dan ook overtuigd dat er geen beslissende feiten zijn die enkel in een hoorzitting naar voren gebracht konden worden, waarover nog discussie bestond. Daarnaast noodzaakten de juridische problemen aan de kern van de procedures geen mondelinge hoorzitting.

Het EHRM besluit dat er geen schending is van artikel 6 van het EVRM omwille van het ontbreken van een mondelinge hoorzitting in de nationale procedures.

Artikel 9 EVRM – Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst ↔ Artikel 8 EVRM –Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven

De kern van de hele kwestie bevindt zich op de balans tussen enerzijds de vrijheid van godsdienst (artikel 9 EVRM) en anderzijds het recht op eerbiediging van privéleven (recht op Privacy – artikel 8 EVRM).

Artikel 9 EVRM:

“1. Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in practische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften.

2. De vrijheid zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.”

In rechtspraak van het EVRM werd reeds bevestigd dat dit behoort tot een van de fundamenten van een democratische samenleving. Het behoort tot een van de meest cruciale elementen die bijdragen tot het vormen van de identiteit van gelovigen en hun levensopvatting, alsook is het zeer belangrijk voor de atheïsten, agnosten, sceptici en de onbekommerde. De vrijheid om al dan niet een religieuze overtuiging te hebben en al dan niet een godsdienst te belijden wordt beschermd door artikel 9 EVRM. Meer bepaald is het verspreiden van informatie over een bepaalde geloofsovertuiging aan anderen die deze geloofsovertuiging niet hebben, ook bekend als missionariswerk, beschermd.

Artikel 8 EVRM:

“1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.”

 

Het concept privéleven is zeer breed. Rechtspraak van het EHRM heeft duidelijk gemaakt dat het recht om privé te leven, weg van ongewenste aandacht wordt hieronder wordt geplaatst. Het werd eveneens reeds bevestigd en herhaald in dit arrest, dat het recht tot bescherming van persoonsgegevens door artikel 8 wordt gewaarborgd. Dit laatste is van fundamenteel belang voor een individu zijn genot van het recht tot eerbiediging van privé-en familieleven zoals vervat in artikel 8 EVRM.

Concrete afweging in deze zaak

Artikel 9 §2 EVRM laat ruimte voor een inmenging indien dit voorgeschreven is per wet, voor een legitiem doel en noodzakelijk is in een democratische samenleving.

Teneinde te oordelen of er aan schending van artikel 9 EVRM plaatsvond door het verbod dat door de Data Protection Board werd opgelegd om persoonsgegevens zonder expliciete toestemming te verwerken, beoordeelde het Hof achtereenvolgend:

  1. Het bestaan van een inmenging;
  2. Of de inmenging voorgeschreven is bij wet;
  3. Een legitiem doel wordt nagestreefd;
  4. De inmenging noodzakelijk in een democratische samenleving is.

Allereerst stelt het EHRM vast dat de toepassing van de vereiste van toestemming voor de verzameling en verwerking van persoonsgegevens en gevoelige gegevens door de Getuigen van Jehova in het kader van het deur-tot-deur prediken een inmenging uitmaakt van het recht op privéleven van de Gemeenschap.

Vervolgens staat het vast dat de inmenging een wettelijke basis had in de Personal Data Act.

Het legitiem doel bestaat uit het beschermen van de rechten en vrijheden van andere, betrokkenen in het licht van hun persoonsgegevens in dit geval.

Wat betreft de noodzaak in een democratische samenleving, verduidelijkt het EHRM dat de betrokkenen een redelijke verwachting van privacy hadden en mochten verwachten dat de bepalingen i.v.m. verwerking persoonsgegevens nageleefd werden bij de persoonsgegevens en gevoelige gegevens die verzameld en verwerkt werden bij het van deur-tot-deur prediken. Het vereisen van toestemming door de betrokkene is een gepaste en noodzakelijke waarborg teneinde te voorkomen dat enige communicatie of bekendmaking van persoonlijke en gevoelige gegevens in deze context voorvalt. Het EHRM ziet niet in hoe het vragen en verkrijgen van toestemming  het recht op vrijheid van godsdienst van de Gemeenschap en haar leden zou verhinderen. Enige bewijs van het tegendeel werd niet geleverd.

De nationale rechtbanken hebben dan ook een evenwichtige balans (“fair balance”) gevonden tussen beide rechten en er is geen schending van artikel 9 van het EVRM.

 

 

De Getuigen van Jehova hadden steeds (en zullen dus in de toekomst ook) de bepalingen en principes i.v.m. verwerking van persoonsgegevens moeten naleven en hebben nood aan de duidelijke en expliciete toestemming van de betrokkenen om de verwerking uit te voeren.

Indien u nog vragen heeft kan u steeds het Studio Legale team bereiken via het telefoonnummer 03/216.70.70 of via mail: [email protected].

PDF

In samenwerking met iCredit en IvKM biedt STUDIO | ACADEMY een meerdaagse opleiding aan waarin alle aspecten van het credit management aan bod komen. STUDIO | ACADEMY staat in voor de juridische duiding doorheen het programma.


Wanneer:

4 lesdagen
op vrijdagen:
29/09, 06/10, 13/10 en 20/10,
telkens van 9 tot 17u.

3 online sessies
op dinsdagen:
03/10, 10/10 en 17/10,
telkens van 16 tot 18u.

Waar:
Het auditorium van ING –
Lange Gasthuisstraat 20 te Antwerpen


We bespreken onder andere de voorbereiding van een goed incasso traject, de minnelijke en gerechtelijke invordering van een schuld, de insolventieprocedures, de beslagprocedures, de GDPR wetgeving,…

Doorheen de opleiding besteden we bijzondere aandacht aan recente wetswijzigingen (denk aan de nieuwe schuldenwet voor consumenten, het Nieuw Burgerlijk Wetboek, het nieuw insolventierecht,…).

Kortom: een in-depth opleiding die onmisbaar is voor iedereen die met kredietmanagement bezig is!


Voor praktische info en inschrijvingen, stuur een mailtje naar:

[email protected]

 


#opleiding #juridischteam #team #advocaat #advocatenkantoor #juridisch #juridischeopleiding #studioacademy #leren #bedrijf  #lesgeven  #wijsheid  #kennis  #opleidingscentrum #belgie #mechelen #gent #brugge #leuven #dendermonde #oostende #hasselt #kantoor


Linkedin | Facebook | Twitter | Instagram

PDF

ChatGPT is in een sneltempo “ons landschap” aan het binnendringen. Niet enkel op de schoolbanken, maar ook in professionele context wordt de beruchte tektsgenerator/chatbot op regelmatige basis gebruikt. Maar hoe zit het dan juist met het auteursrecht van deze teksten?

Inleiding

Door robots gemaakte teksten bestaan al minsten 50 jaar. Wat wel nieuw is, is de plotselinge laagdrempelige beschikbaarheid van deze robots aan het grote publiek en de hoge kwaliteit ervan.[1]

Door de eindeloze gebruiksmogelijkheden worden niet enkel verscheidene sectoren wakker geschud, (zowel het onderwijs als vele bedrijven) maar ook de Europese regelgeving heeft nog niet op alle vragen en bezorgdheden omtrent dit fenomeen een pasklaar antwoord.[2]

In dit artikel zoomen we in op het Auteursrecht en ChatGPT. Een vraagstuk waarvoor ChatGPT de volgende titel bedacht: “ChatGPT en Auteursrecht: Een Balans tussen Kunstmatige Intelligentie en Creatieve Eigendom”.

Wat is ChatGPT?

Niemand beter om dit uit te leggen dan ChatGPT zelf. We stelden dan ook de vraag en kregen volgend antwoord:

ChatGPT is een artificiële intelligent taalmodel ontwikkeld door OpenAI. Het staat voor “Chat Generative Pre-trained Transformer” en maakt gebruik van transforamtie-architectuur, die bekend staat om zijn eigen vermogen om natuurlijke taal te begrijpen en te genereren.

Het model is getrained op enorme hoeveelheden tekstdata uit verschillende bronnen, zoals boeken, artikelen en het internet. Tijdens het trainingsproces probeert ChatGPT patronen en structuren in de taal te begrijpen, zodat het in staat  is om op een mensachtige manier te reageren op de input die het ontvangt.

Het doel is om gebruikers te helpen met het verstrekken van nuttige informatie, het beantwoorden van vragen en het bieden van ondersteuning op verschillende gebieden.

Hoewel ChatGPT indrukwekkende prestaties kan leveren en mensachtige interactie kan simuleren, is het belangrijk om te benadrukken dat het een kunstmatige intelligentie is en niet beschikt over echte bewustzijn of begrip zoals mensen dat hebben. Het is altijd belangrijk om kritisch te blijven en de gegenereerde output te evalueren.”

Het Auteursrecht

Alleen de auteur van een werk van letterkunde of kunst heeft het recht om het op welke wijze of in welke vorm ook, direct of indirect, tijdelijk of duurzaam, volledig of gedeeltelijk te reproduceren of te laten reproduceren.[3]

Opdat een werk auteursrechtelijk beschermd kan worden, moet er spraken zijn van een “eigen intellectuele schepping”.[4] Of nog: “Een intellectuele schepping is een eigen schepping van de auteur wanner zij de uitdrukking vormt van diens persoonlijkheid. Dat is het geval wanneer de auteur bij het maken van het werk zijn creatieve bekwaamheden tot uiting heeft kunnen brengen door het maken van vrije en creatieve keuzen”.

Het auteursrecht omvat:

  • Het exclusieve recht om toestemming te geven tot het verhuren of het uitlenen van het werk;
  • Het recht om het werk volgen ongeacht welk procedé, met inbegrip van de beschikbaarstelling voor het publiek, aan het publiek mee te delen;
  • Het recht op de distributie van het origineel van het werk of kopieën ervan aan het publiek, door verkoop of anderszins, toe te staan.

Wie is dan de auteur van een door ChatGPT geproduceerde tekst?

Ook deze vraag stelden we uiteraard aan de chatbot. Het antwoord was het

volgende:

Auteurschap van de gegenereerde tekst: Omdat ChatGPT een algoritme is en geen menselijke auteur in de traditionele zin, is het concept van auteurschap minder duidelijk. In veel gevallen wordt aangenomen dat de persoon die de input geeft aan het model als de auteur van de gegenereerde tekst wordt beschouwd, omdat ze de instructies en het onderwerp hebben aangeleverd waarmee het model werkt.

Onder het huidige Europees auteursrecht kan een AI inderdaad geen eigenaar zijn van een auteursrecht omdat het niet als een auteur kan worden aanzien en het geen juridische persoonlijkheid heeft, wat verondersteld word voor het bezitten van enige (immateriële) activa.[5]

Ondanks dat Chat GPT geen eigenaar of auteur kan zijn van een auteursrecht, kan het wel een tekst produceren die, indien aan de voorwaarden is voldaan, voor auteursrechtelijke bescherming vatbaar is.

De voorwaarden zijn de volgende:

  • Het moet gaan om een werk dat het resultaat is van een creatieve activiteit van de auteur van het werk;
  • Het werk moet uitgedrukt zijn in een concrete vorm;
  • Het werk moet origineel zijn.

Of de door ChatGPT gegeneerde output als een werk kan worden beschouwd in die zin dat het resultaat is van een creatieve activiteit, is dus de vraag die dient gesteld te worden. Op deze vraag bestaat nog geen sluitend antwoord onder het geldende Europese Recht.[6]

Wat wel zeker is, is dat wanneer een auteur een AI-tool, zoals ChatGPT gebruikt bij zijn of haar creatief proces, de auteur weldegelijk als auteur en eigenaar van het auteursrecht kan worden aanzien.[7]

Hoe dan ook voorzien de algemene voorwaarden van OpenAI, de onderneming achter ChatGPT in de volgende clausule:[8]

You may provide input to the Services (“Input”), and receive output generated and returned by the Services based on the Input (“Output”). Input and Output are collectively “Content.” As between the parties and to the extent permitted by applicable law, you own all Input. Subject to your compliance with these Terms, OpenAI hereby assigns to you all its right, title and interest in and to Output. This means you can use Content for any purpose, including commercial purposes such as sale or publication, if you comply with these Terms. OpenAI may use Content to provide and maintain the Services, comply with applicable law, and enforce our policies. You are responsible for Content, including for ensuring that it does not violate any applicable law or these Terms.”

Of vrij vertaald:

U kunt input leveren aan de Services (“Input”) en output ontvangen die door de Services wordt gegenereerd en geretourneerd op basis van de Input (“Output”). Input en Output zijn gezamenlijk “Inhoud”. Tussen de partijen en voor zover toegestaan door de toepasselijke wetgeving, bent u eigenaar van alle Input. Onder voorbehoud van uw naleving van deze Voorwaarden, draagt OpenAI hierbij al haar rechten, aanspraken en belangen in en op Output aan u over. Dit betekent dat u Inhoud kunt gebruiken voor elk doel, inclusief commerciële doeleinden zoals verkoop of publicatie, als u zich houdt aan deze Voorwaarden. OpenAI mag Inhoud gebruiken om de Diensten te leveren en te onderhouden, de toepasselijke wetgeving na te leven en ons beleid af te dwingen. U bent verantwoordelijk voor Inhoud, inclusief ervoor zorgen dat het geen toepasselijke wetgeving of deze Voorwaarden schendt.”

Op de vraag of de door het gebruik van ChatGPT geproduceerde teksten mogen gebruikt worden door diegene die deze tool gebruikte dient een genuanceerd antwoord gegeven te worden.

Voor privaat gebruik kan dit uiteraard. Voor publiek gebruik zullen de algemene voorwaarden van ChatGPT dienen te worden gerespecteerd. Hoe dan ook dient men zich ervan bewust te zijn dat een door ChatGPT geproduceerde tekst, gedeeltelijk hetzelfde zou kunnen zijn dan die van een andere, derde gebruiker waardoor auteursrechtelijke bescherming weinig waarschijnlijk lijkt en het een schending van het auteursrecht van die derde zou kunnen uitmaken.[9]

Heeft u na het lezen van dit artikel vragen dan staat het team van STUDIO|LEGALE advocaten u graag ten dienst via [email protected] of op 03 216 70 70.

Gebruikte jurdische bronnen:

  • VISSER, D., “Robotkunst en auteursrecht”, Nederlands Juristenblad 2023, 7, 504.
  • FITEN, B., en JACOBS, E.,  “ChatGPT en auteursrecht : ‘Het hangt ervan af’, DeJuristenkrant februarie 2023, afl. 16.
  • X, “Intellectual Property in ChatGPT”, https://intellectual-property-helpdesk.ec.europa.eu/news-events/news/intellectual-property-chatgpt-2023-02-20_en
  • Wetboek van economisch recht.
  • HVJ EU 16 juli 2009, C-5/08, ECLI:EU :C2009 :465 (InforpaqI)
  • Terms and conditions ChatGPT, https://openai.com/policies/terms-of-use.

Media bronnen

  • X, “De gevaren van ChatGPT: “We dreigen collectief dommer te worden”, https://www.knack.be/nieuws/technologie/de-gevaren-van-chatgpt-we-dreigen-collectief-dommer-te-worden/.

[1] D., VISSER, “Robotkunst en auteursrecht”, Nederlands Juristenblad 2023, Afl. 7, 504; X, “De gevaren van Chat GPT: “We dreigen collectief dommer te worden”, https://www.knack.be/nieuws/technologie/de-gevaren-van-chatgpt-we-dreigen-collectief-dommer-te-worden/.

[2] B., FITEN en E., JACOBS, “ChatGPT en auteursrecht : ‘Het hangt ervan af’, DeJuristenkrant februarie 2023, afl. 16.

[3] Art. XI. 165 WER.

[4] HVJ EU 16 juli 2009, C-5/08, ECLI:EU :C2009 :465 (InforpaqI)

[5] X, Intellectual Property in ChatGPT,  https://intellectual-property-helpdesk.ec.europa.eu/news-events/news/intellectual-property-chatgpt-2023-02-20_en.

[6] B., FITEN en E., JACOBS, “ChatGPT en auteursrecht : ‘Het hangt ervan af’, DeJuristenkrant februarie 2023, afl. 16.

[7] X, Intellectual Property in ChatGPT,  https://intellectual-property-helpdesk.ec.europa.eu/news-events/news/intellectual-property-chatgpt-2023-02-20_en.

[8] https://openai.com/policies/terms-of-use.

[9] https://intellectual-property-helpdesk.ec.europa.eu/news-events/news/intellectual-property-chatgpt-2023-02-20_en

PDF

Het Wetboek van Economisch Recht (WER) werd recent aangevuld met een 19e boek: boek XIX ‘Schulden van de consument’. Dit boek werd ingevoerd door de wet van 4 mei 2023[1], die in het Belgisch Staatsblad werd gepubliceerd op 23 mei 2023.

  1. Achtergrond

Tot voor kort werd de manier waarop ondernemingen hun onbetaalde facturen bij consumenten konden invorderen, geregeld door een wet van 20 december 2002[2]. Hierbij heerste er een relatief grote contractvrijheid.

Ondernemingen bepaalden zelf de termijn waarbinnen de consument de factuur moest betalen, welke invorderingskost werd aangerekend bij wanbetaling en vanaf wanneer deze kosten begonnen te lopen. De consument aanvaardde op zijn beurt de contractvoorwaarden en werd daarbij beschermd door de consumentenwetgeving.

Doorheen de jaren passeerden verschillende wetsvoorstellen de revue om de wet van 20 december 2002 meer consumentvriendelijk te maken. De doelstelling van de wetgevende initiatieven was telkens dezelfde: de kwetsbare consument beschermen tegen het opstapelen van zijn schuld bij wanbetaling door het aanrekenen van intresten, schadebedingen, invorderingskosten etc. te beperken.

Ondanks de kritiek die op de wetsvoorstellen werd geformuleerd vanuit ondernemingskant, vanuit de Raad van State of vanuit de Orde van Vlaamse Balies etc. verscheen op 4 mei 2023 alsnog de nieuwe invorderingswet voor consumenten die ongetwijfeld verregaande gevolgen zal hebben.

  1. Situering

De nieuwe wet bevindt zich in boek XIX van het WER en bestaat uit twee delen:

  • Enerzijds bevat de wet regels over wat er mag en moet gebeuren bij een betalingsachterstand van een consument (titel 1)
  • Anderzijds bevat de wet regels over de (activiteit van) minnelijke invordering van schulden van een consument (titel 2)

Daarnaast bestaat er over de invordering van schulden bij consumenten ook nog wetgeving in:

  • Boek 5 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek (hierna ‘NBW’): hier zijn algemene regels over ingebrekestelling, schadebedingen en intresten en een algemeen verbod op onrechtmatige bedingen te vinden;
  • Boek VI van het WER: hetgeen specifieke wetgeving over onrechtmatige bedingen in de B2C-relatie bevat.

De nieuwe wet geldt als algemene wet en doet geen afbreuk aan reeds bestaande bijzondere wetgeving. Alle wetgeving wordt cumulatief toegepast, maar wanneer er een tegenstrijdigheid is, zal de bijzondere wetgeving voorrang hebben. De consument mag zich dus niet blindstaren op de regels uit de nieuwe wet nu het zeer goed mogelijk is dat voor bepaalde sectoren (bv. energie- en waterdistributie) andere regels van tel zijn.

Nu boek 5 van het NBW eveneens algemene regels bevat over dit onderwerp, zal nog moeten blijken hoe de nieuwe wet en het NBW in de praktijk naast elkaar zullen bestaan.

  1. Toepassingsgebied

Het ruime toepassingsgebied van de nieuwe wet is één van de redenen waarom hij zo impactvol zal zijn. De nieuwe wet is nl. van toepassing op: ‘iedere betalingsachterstand van een schuld van een consument aan een onderneming’.

  • Persoonlijk toepassingsgebied

De nieuwe wet is van toepassing  tussen ondernemingen en consumenten en dus “B2C”

Een consument wordt daarbij gedefinieerd als: ‘iedere natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn handels- bedrijfs- ambachts- of beroepsactiviteit vallen.’

Een onderneming is: ‘iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft, alsmede zijn verenigingen’ en dit ongeacht de omvang van de onderneming.

Niet alleen ondernemingen in de klassieke zin van het woord vallen aldus onder toepassing van de nieuwe wet, maar ook bijvoorbeeld ziekenhuizen en vrije beroepers.

  • Materieel toepassingsgebied

Zo goed als elk type schuld van een consument zal onder toepassing van de nieuwe wet vallen.

De nieuwe wet spreekt immers van iedere betalingsachterstand, zodat het niet enkel gaat om facturen die onbetaald blijven. Zowel contractuele (bv. aankoop van een nieuwe keuken of meubelstuk, factuur van een aannemer of tuinman) als wettelijke (bv. onbetaalde parkeergelden) schulden zullen voortaan geïnd moeten worden rekening houdende met de regels van de nieuwe wet.

  • Temporeel toepassingsgebied

Voor het temporele toepassingsgebied moet een onderscheid gemaakt worden op basis van wanneer de overeenkomst waaruit de schuld voortkomt, werd gesloten:

  • Overeenkomst gesloten voor 1 september 2023: de nieuwe wet treedt in werking op 1 december 2023
  • Overeenkomsten gesloten na 1 september 2023: de nieuwe wet is meteen van toepassing
  1. Gevolgen bij niet-betaling door een consument
  • Betalingsachterstand B2C

De nieuwe wet regelt in eerste instantie wat een schuldeiser moet doen wanneer een consument niet (tijdig) betaalt.

Indien de consument op de afgesproken vervaldag niet heeft betaald, dan moet de onderneming eerst verplicht een gratis betalingsherinnering versturen. De herinnering mag per post of elektronisch verstuurd worden.

Na de eerste herinnering moet de consument opnieuw een betaaltermijn van 14 dagen krijgen. Deze termijn van 14 dagen gaat in op de 3e werkdag na verzending van de herinnering, dan wel de dag na verzending wanneer de herinnering elektronisch wordt verstuurd.

De eerste herinnering moet een aantal verplichte gegevens bevatten:

  • Het verschuldigde saldo;
  • Het schadebeding dat verschuldigd zou zijn:;
  • Gegevens van de onderneming,
  • Beschrijving van het ontstaan en de opeisbaarheid van de schuld en
  • De betalingstermijn.

Het komt er eigenlijk op neer dat de consument moet weten over welke schuld het gaat, zodat hij er adequaat kan op reageren (betalen/betwisten).

Een uitzondering op het kosteloze karakter van de herinnering bestaat bij overeenkomsten betreffende regelmatige levering van goederen en diensten. Dergelijke schuldeisers moeten de herinneringen bij niet-betaling van drie vervaldata per jaar gratis versturen. Vanaf de vierde laattijdige betaling op een jaar, mag de onderneming wel herinneringskosten aanrekenen. Wettelijk werd bepaald dat bijkomende herinneringskosten niet hoger mogen liggen dan 7,5 Euro, vermeerderd met de portokosten.

De bewijslast dat de gratis herinnering werd verstuurd en dat de termijn van 14 dagen werd gerespecteerd, ligt bij de onderneming. De onderneming moet niet aantonen dat de herinnering ook effectief werd ontvangen, wat bijvoorbeeld wel het geval is voor de factuur an sich.

Contractuele bedingen waarin men afwijkt van bovenstaande vormvereisten, zijn verboden en nietig (lees: worden voor onbestaande gehouden).

De onderneming mag maar schadebedingen en verwijlintresten aanrekenen voor zover dit op voorhand uitdrukkelijk voorzien werd in de (contract)voorwaarden en na het verstrijken van de bijkomende 14 daagse betalingstermijn.

Wat dit laatste betreft, werd een uitzondering voorzien voor KMO’s[3]: indien de onderneming een KMO is, mag deze bepalen dat de verwijlintrest al begint te lopen de dag na het versturen van de eerste betaalherinnering.

De schadebedingen en intresten die een onderneming maximaal mag aanrekenen, worden bovendien geplafonneerd:

  • Intresten: niet meer dan de referentie-intrestvoet[4] uit art. 5 lid 2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de betalingsachterstand bij handelstransacties (momenteel 3,75%) vermeerderd met 8% en dit op de nog te betalen som.
  • Schadebeding:
    • 20 Euro als het verschuldigde saldo lager dan of gelijk aan 150 Euro is;
    • 30 Euro vermeerderd met 10% van het verschuldigde bedrag op de schijf tussen 150,01 en 500 Euro als het verschuldigde saldo tussen 150,01 en 500 Euro is;
    • 65 Euro vermeerderd met 5% van het verschuldigde bedrag op de schijf boven 500,01 Euro met een maximum van 2.000 Euro als het verschuldigde saldo hoger dan 500 Euro is.

Buiten intresten en/of schadebedingen en dit binnen voormelde grenzen, mag er van de consument geen enkele andere kost worden gevorderd.

De persoon die de schuld int, kan voor zijn activiteiten dus geen bijkomende kosten aan de consument aanrekenen.

Bedingen die bedragen voorzien die niet overeenstemmen met voormelde grenzen, zijn verboden en nietig. In zo’n geval kan er dus géén schadebeding of intrest worden toegekend, nu het beding dat dit voorzag juridisch gezien niet langer bestaat.

Het is belangrijk om in dit kader nog de verwijzing te maken naar art. XI.83 17° en 24° WER[5]. Deze artikelen bepalen dat in B2C-relaties schadebedingen die duidelijk niet evenredig (lees: in verhouding met het nadeel dat de onderneming ondervindt) en niet wederkerig (lees: zowel voor de onderneming als voor de consument) zijn, hoe dan ook onrechtmatig zijn. Opdat het schadebeding geldig zou zijn, moet er dus niet alleen rekening worden gehouden met voormelde maximumbedragen, maar ook met de evenredigheid en wederkerigheid van de sanctie.

Ten slotte, heeft de onderneming een bijzondere informatieplicht gekregen t.a.v. de consument. Op vraag van de consument moet de onderneming onverwijld en op een duurzame drager (lees: papier/elektronisch) alle stukken m.b.t. de openstaande schuld overmaken, alsook informatie over hoe deze kan betwist worden.

  1. Activiteit van minnelijke invordering van schulden

In tweede instantie regelt de nieuwe wet welke modaliteiten moeten worden nageleefd wanneer de schuld door een professional voor de schuldeiser wordt ingevorderd.

  • Betekenis “activiteit van minnelijke invordering”

Het begrip ‘minnelijke invordering van schulden’ wordt ruim gedefinieerd in het WER, nl. als: ‘iedere handeling of praktijk van een onderneming die tot doel heeft de consument ertoe aan te zetten een onbetaalde schuld te betalen, met uitzondering van iedere invordering op grond van een uitvoerbare titel.’

Het kan dus gaan van het sturen van herinneringsbrieven, mails of sms’jes, tot telefoneren, huisbezoeken uitvoeren, berichten via sociale media sturen etc.

De activiteit van minnelijke invordering werd tot voor kort geregeld door de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument. Deze regelgeving wordt nu opgenomen in titel 2  van de nieuwe wet.

Titel 2 is van toepassing op iedereen die minnelijk een schuld bij een consument int. Het maakt niet uit of de schuld wordt geïnd door iemand die dit beroepshalve doet (incassobureau, advocaat, gerechtsdeurwaarder,…) dan wel door de schuldeiser zelf. Wanneer de invordering beroepsmatig gebeurt, spreken we van ‘activiteit van minnelijke invordering’.

  • Verplichtingen voor de activiteit van minnelijke invordering van schulden

Wie een activiteit van minnelijke invordering uitoefent, moet zich voorafgaand verplicht inschrijven bij de FOD Financiën en wordt door die instantie ook gecontroleerd. De nieuwe wet voorziet een uitzondering op de inschrijving voor advocaten, ministeriële ambtenaren of gerechtelijke mandatarissen in de uitoefening van hun functie.

De inschrijvingsvoorwaarden en garanties waarover de personen moeten beschikken om te worden ingeschreven, zijn vastgelegd in een Koninklijk Besluit van 17 februari 2005. De aanvraag tot inschrijving gebeurt elektronisch en moet een aantal documenten en informatie bevatten (zie artt. 2, 3 en 4 van voormeld KB). De personen die door de FOD Economie worden aanvaard en ingeschreven, komen op een lijst te staan die door de FOD Economie op haar website wordt gepubliceerd.

  • Modaliteiten van de uitoefening van de activiteit van minnelijke invordering van schulden

Teneinde de consument te beschermen, voorzag de wet van 20 december 2002 reeds in een aantal praktijken die verboden waren bij het minnelijk invorderen van een schuld. Het ging in het algemeen over gedragingen die het privéleven of de menselijke waardigheid van de consument konden schaden.

Deze verboden praktijken werden niet volledig overgenomen in de nieuwe wet, nu ze ook al op een andere plaats in het WER zijn opgenomen, nl. in boek VI (art. VI.92 WER – VI.103 WER).

Toch herhaalt de nieuwe wet alsnog een aantal specifieke verboden praktijken, zoals:

  • XIX.5 WER: verbod van invordering bij een persoon die niet de schuldenaar is;
  • XIX.10 §3 en 11 lid 2 WER: geen telefonische oproepen of huisbezoeken tussen 22u en 8u.

Daarnaast moet elke minnelijke invordering van een schuld nog steeds starten met een schriftelijke ingebrekestelling, die een aantal verplichte gegevens moet bevatten.

Na het verzenden van de ingebrekestelling, mag er geen enkele andere handeling worden gesteld naar de consument toe voor het verstrijken van een wachttijd van 14 kalenderdagen.

Deze wachttijd gaat in op de 3e werkdag na verzending van de herinnering, dan wel de dag na verzending wanneer de herinnering elektronisch wordt verstuurd.

De minnelijke invordering moet worden gepauzeerd indien de consument op de ingebrekestelling reageert op één van de volgende manieren:

  • De consument vraagt een afbetalingsplan: in dat geval mogen er geen verdere invorderingsstappen worden ondernomen tot er een beslissing over het afbetalingsplan werd genomen en deze beslissing moet uiterlijk 30 kalenderdagen na het voorstel worden genomen. Deze termijn gaat in op de eerste werkdag na het voorstel. Bij overschrijden van de termijn, worden de verwijlintresten geschorst tot dat er een beslissing werd genomen.
  • De consument doet een aanvraag tot schuldbemiddeling of een collectieve schuldenregeling: in dat geval mogen er geen verdere stappen worden genomen tot er een beslissing werd genomen over de aanvraag. Indien deze beslissing niet wordt genomen binnen de 45 kalenderdagen na de aanvraag, kan de minnelijke invordering hervat worden. Bij een schuldbemiddeling begint de termijn van 45 kalenderdagen te lopen de eerste werkdag nadat de aanvraag werd ingediend. Bij een collectieve schuldenregeling begint de termijn te lopen vanaf de dag dat het verzoekschrift werd neergelegd.
  • De consument kan de schuld gemotiveerd betwisten: in dat geval mogen er geen verdere stappen worden ondernomen tot er een beslissing over de betwisting werd genomen en deze beslissing moet uiterlijk 30 kalenderdagen na de betwisting worden genomen. Deze termijn gaat in op de eerste werkdag na de betwisting. Bij overschrijden van de termijn, worden de verwijlintresten geschorst tot dat er een beslissing werd genomen.

Ten slotte, ook in het kader van de activiteit van minnelijke invordering, mag de schuldinvorderaar van de consument geen enkele bijkomende kost als zijnde een vergoeding voor zijn tussenkomst vragen. De schuldinvorderaar moet vergoed worden door de schuldeiser.

  • Taken van de “schuldinvorderaar”

Opvallend is dat de nieuwe wet een verregaande zorgplicht oplegt aan de schuldinvorderaar. De schuldinvorderaar krijgt de taak om na te gaan of alle modaliteiten van de minnelijke invordering worden nageleefd.

Zo zal de schuldinvorderaar in eerste instantie moeten nagaan of de schuldeiser al een eerste gratis betalingsherinnering heeft verstuurd en of de bedragen van schadebeding en intresten die daarin van de consument worden gevorderd, binnen de wettelijk toegelaten maxima vallen.

Zoniet, moet de schuldinvorderaar eerst een gratis betalingsherinnering versturen, met daarin de correcte bedragen, en vervolgens 14 kalenderdagen wachttijd respecteren. Pas daarna mag de eerste ingebrekestelling worden verstuurd.

De schuldinvorderaar moet er ook op toezien dat de ingebrekestelling duidelijk en begrijpelijk werd opgesteld en alle verplichte gegevens bevat. De ingebrekestelling moet minstens informatie geven over hoe de schuld kan betwist worden, dat er betalingsfaciliteiten gevraagd kunnen worden en dat de consument alle bewijsstukken m.b.t. de schuld kan opvragen. Daarnaast moet ook algemene informatie over de oorsprong van de schuld, de (eventueel) oorspronkelijke schuldeiser, contactgegevens van de (huidige) schuldeiser etc. worden meegegeven. Bovendien, wanneer de schuldinvorderaar een advocaat, ministerieel ambtenaar of gerechtelijk mandataris is, moet in een afzonderlijke alinea en in een ander lettertype in het vet volgende zin worden opgenomen:

“Deze brief betreft GEEN dagvaarding voor de rechtbank of beslag. Het gaat niet om een procedure van gerechtelijke invordering.”

De zorgplicht is zeer verregaand, zeker nu de niet-naleving ervan wordt gesanctioneerd met strafsancties en de bewijslast van het naleven ervan bij de schuldinvorderaar wordt gelegd.

Naast een zorgplicht, krijgt de schuldinvorderaar ook een actieve informatieplicht opgelegd over de stand van de schuldvordering. Zo moet de consument die de schuld afbetaalt 1 keer per jaar een overzicht van zijn afbetalingen krijgen. Wanneer de consument de schuld volledig heeft afgelost, moet hij hier onmiddellijk van op de hoogte worden gebracht.

  1. Sancties

Het niet-naleven van de voormelde opgelegde regels met betrekking tot de minnelijke invordering kan sinds de nieuwe wet zeer verregaande gevolgen hebben, nu er concrete sancties aan worden gekoppeld. De sanctionering kan plaatsvinden op verschillende niveaus.

  • Burgerrechtelijke sancties[6]

Indien de consument tijdens de minnelijke schuldvordering bedragen ten onrechte heeft betaald – lees: in strijd met de nieuwe wet – dan gaat het burgerrechtelijk gezien om een onverschuldigde betaling te kwader trouw verkregen. De rechter kan in zo’n geval bevelen dat diegene die deze betaling heeft ontvangen, ertoe gehouden is om dit bedrag terug te betalen.

Daarnaast indien de verplichtingen omtrent de gratis eerste betalingsherinnering niet worden nageleefd is de consument van rechtswege vrijgesteld van de betaling van het schadebeding.

  • Strafrechtelijke sancties[7]

Indien de eerste kosteloze herinnering, de informatieverplichting of de bovengrens van het schadebeding niet wordt nageleefd, kan hiervoor een strafsanctie niveau 2 worden opgelegd.

Dit houdt in:

  • een strafrechtelijke geldboete van 26,00 EUR tot 10.000,00 EUR (x 8) of;
  • een geldboete tot 4% van de totale jaaromzet in het laatst afgesloten boekjaar, indien dit een hoger bedrag vertegenwoordigt bij inbreuken op algemene regels.

Een inbreuk op de zorgplicht van de schuldinvorderaar, de verplichte ingebrekestelling de naleving van de termijnen en de informatieverplichting van de schuldinvorderaar kan een strafsanctie niveau 4 opleveren.

Dit houdt in:

  • een strafrechtelijke geldboete van 26,00 EUR tot 10.000,00 EUR (x 8) of;
  • tot 6% van de totale jaaromzet in het laatst afgesloten boekjaar indien dit een hoger bedrag vertegenwoordigt bij inbreuk op algemene regels.

Het weze duidelijk dat het voor een schuldinvorderaar van groot belang zal zijn om de regels goed na te leven, nu de financiële impact van een geldboete groot kan zijn. Nu de bewijslast van het naleven van de regels bij de schuldinvorderaar rust, is het ook van belang om elke stap die wordt genomen goed te documenteren zodat men een sterk dossier heeft en de geldboete desgevallend kan aanvechten.

  • Administratief toezicht[8]

Er is ook een administratief toezicht op de naleving van regelgeving omtrent minnelijke invordering, nu de ambtenaren van de FOD Economie bevoegd zijn om inbreuken op boek XIX WER op te sporen en vast te stellen.

De ambtenaren van de FOD Economie zullen op regelmatige basis nagaan of de schuldinvorderaar nog steeds voldoet aan de inschrijvingsvoorwaarden die hem werd toegekend.In het kader van deze controle kunnen zij op elk ogenblik bij de schuldinvorderaar bijkomende inlichtingen en stukken opvragen.

  1. Bedenkingen

De wetsvoorstellen omtrent de minnelijke invordering van schulden bij consumenten zijn doorheen de jaren telkens verregaander geworden. Uiteindelijk is er een wet gekomen die zeker zeer impactvol zal zijn in de relatie tussen de onderneming en de consument en die de contractvrijheid tussen die partijen zeer beperkt.

Nu er ook sancties verbonden worden aan het naleven van de opgelegde verplichtingen en de bewijslast van het naleven van de regelgeving bij de onderneming ligt, draagt de schuldeiser/schuldinvorderaar een zeer grote verantwoordelijkheid binnen de minnelijke invordering. Dit terwijl er eigenlijk een verantwoordelijkheid bij de consument/schuldenaar ligt om te betalen.

De nieuwe wet geldt enkel bij een minnelijke invordering. Het zou kunnen dat schuldeisers nu sneller de stap zullen zetten naar het gerechtelijk invorderingstraject en de consument meteen dagvaarden, hetgeen deze uiteraard ook niet ten goede komt. Daarnaast wordt betalingsachterstand bij handelstransacties (B2B) geregeld door de wet van 2 augustus 2002. De nieuwe wat zal hier bijgevolg niet van toepassing zijn. Opvallend is dat de wetgever tussen ondernemingen recentelijk net kortere betalingstermijnen oplegde om de nefaste gevolgen van laattijdige betaling op ondernemingen te reduceren. In de parlementaire voorbereidingen van de Wijzigingswet stond te lezen:  “Het gevolg van deze laattijdige betalingen, is dat onze kmo’s geconfronteerd worden met een gebrek aan liquiditeit, zelf betalingen uitstellen, waardoor uiteindelijk een ‘uitstelketen’ ontstaat, die het hele economische weefsel aantast (…) Op die manier worden investeringen uitgesteld, wordt afgewacht met het aanwerven van personeel, m.a.w. wordt de creatie van meerwaarde uitgesteld”.

Consumenten krijgen dankzij de nieuwe wet meer tijd om te betalen. Dit kan als gevolg hebben dat het vlot betalingsverkeer voor en door ondernemingen kan worden gehypothekeerd.

De wetgever worstelt duidelijk met de vraag wie het meeste bescherming geniet: de onderneming of de consument. Nu de consument nog steeds als economisch zwakkere en juridisch minder ervaren partij wordt beschouwd, lijkt deze uiteindelijk aan het langste eind te trekken.

Vervolgens mag de impact van de nieuwe wet op de cashflow van ondernemingen niet worden onderschat. De nieuwe wet voorziet voor de consument mogelijkheden om het uitvoeren van de betaling te ‘rekken’, dit zonder dat de schuldinvorderaar iets mag ondernemen, waardoor de consument ook weinig incentive krijgt om te betalen. Hoe langer een onderneming moet wachten op betaling, hoe groter de kans op liquiditeitsproblemen. Hierdoor moet een onderneming mogelijks zelf betalingen of investeringen uitstellen, wat de economie en het economisch verkeer uiteraard niet ten goede komt. Voor KMO’s wordt er weliswaar een kleine uitzondering voorzien wat betreft het tijdstip waarop intresten en schadebedingen mogen worden aangerekend, maar de impact hiervan ten opzichte van de periode waarin men kan moeten wachten op betaling lijkt beperkt.

Ten slotte, de vraag rijst of het doel van de nieuwe wet (nl.: bescherming van de financieel kwetsbare consument) wel bereikt wordt enkel door de consument meer tijd te geven om te betalen. De mogelijkheid om een betaling langer uit te stellen, komt een financieel kwetsbare consument niet perse ten goede. Het geeft hem de mogelijkheid om het probleem voor zich uit te schuiven en kan de perceptie geven dat er nog ruimte is om andere aankopen te doen, wat de schuldenberg alleen maar zal doen vergroten.

Of deze bedenkingen al dan niet terecht zijn, zal blijken uit de toekomst.

De wet treedt binnenkort al in werking, waardoor het voor ondernemingen van belang is om na te gaan of hun algemene voorwaarden en interne werking bij schuldinvorderingen conform is.

Indien u hierover vragen heeft of advies wenst, aarzel niet om Studio Legale Advocaten te raadplegen op 03 216 70 70 of [email protected].

 

[1] Hierna: de nieuwe wet

[2] https://etaamb.openjustice.be/nl/wet-van-20-december-2002_n2002011523.html

[3] zoals gedefinieerd in art. 1:24 paragraaf 1 Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen.

[4] Zijnde de rentevoet die de Europese Centrale Bank hanteert voor basisherfinancieringstransacties.

[5] Boek VI  van het WER bevat zoals reeds aangegeven nog specifieke wetgeving over onrechtmatige bedingen in de B2C-relatie.

[6] Art. XIX 14 WER en art. XIX 15 WER

[7] Art. XV.125/2/1 WER

[8] Art. XV.66/5 WER

Hoofdwebsite Contact
afspraak maken upload






      GDPR proof area
      Upload uw documenten





      sleep uw documenten naar hier of kies bestand


      sleep uw briefwisseling naar hier of kies bestand











        Benelux (€... )EU (€... )Internationaal (prijs op aanvraag)

        Door de aanvraag in te dienen, verklaart u zich uitdrukkelijk akkoord met onze algemene voorwaarden en bevestigt u dat u onze privacyverklaring aandachtig heeft gelezen. Het verzenden van deze aanvraag geldt als een opdrachtbevestiging.
        error: Helaas, deze content is beschermd!