Maand: januari 2022
PDF

Studio Legale werd door het Vlaams Agentschap Innoveren en Ondernemen opgenomen als geregistreerde dienstverlener voor de dienst Advies.

Dit heeft als gevolg dat indien u als beoefenaar van een vrij beroep of KMO in aanmerking komt om gebruik te maken van de KMO-portefeuille, u dit vanaf heden ook kan doen in het kader van onze adviesverlening.

Om van deze mogelijkheid gebruik te maken gelden de volgende regels:

Wie kan van de subsidie via de KMO-portefeuille gebruik maken?

U dient als KMO of vrije beroeper in Vlaanderen gevestigd te zijn. De voorwaarden om als KMO aangemerkt te worden kan u hier vinden.

U dient actief te zijn binnen de privésector met een aanvaardbare hoofdactiviteit.

Daarnaast dient u zich te registreren voor de KMO-portefeuille. Meer informatie omtrent de wijze waarop u zich dient te registreren kan u via deze link vinden.

Hoeveel bedraagt de subsidie?

Een kleine onderneming geniet van een subsidie van 30% van het totaalbedrag. Het bedrag dat u maximaal per jaar kan ontvangen als steun bedraagt 7.500,00 euro.

Een middelgrote onderneming geniet van een subsidie van 20% van het totaalbedrag. Het bedrag dat u maximaal per jaar kan ontvangen als steun bedraagt 7.500,00 euro.

Waarvoor kan een subsidie aangevraagd worden?

Indien u voldoet aan de voorwaarden kan u een subsidie-aanvraag doen via de KMO-portefeuille voor schriftelijk advies dat u bij ons, als geregistreerde dienstverlener, verkrijgt dat onder één van de volgende types valt:

  • Schriftelijke raadgevingen en aanbevelingen die bestaan uit een analyse van de probleemstelling, een eigenlijk advies, een implementatieplan en de begeleiding bij de implementatie;
  • Schriftelijke raadgevingen en aanbevelingen die bestaan uit het identificeren, in kaart brengen en onderzoeken van opportuniteiten en oplossingen met betrekking tot het bedrijfsfunctioneren van de onderneming.

Het advies moet erop gericht zijn vanuit een concrete probleemstelling bedrijfsbeslissingen te nemen op basis van analyse, advies en een implementatieplan.

Het advies dat wij u kunnen verlenen en dat hieronder valt is onder andere advies omtrent overnames, arbeidsrecht, opstart van nieuwe activiteiten, de rechtsvorm van de onderneming, het adviseren omtrent een reorganisatieplan, screening van contracten,…

In ieder geval is het de bedoeling dat het advies uw onderneming extra stimuleert. Daarom zal advies over de gewone bedrijfsuitgaven, wettelijk verplichte diensten of subsidies niet in aanmerking komen.

Om de subsidiëring aan te vragen dient de adviesverlening minstens €500,00 (excl. BTW) te kosten. De aanvraag dient u binnen de veertien dagen na de start van de samenwerking in te dienen.

Diensten die verricht worden die buiten het kader van deze adviesverlening vallen, kunnen niet in aanmerking komen voor een subsidiëring via de kmo-portefeuille. Dit wil echter niet zeggen dat u hiervoor niet meer bij ons terecht kan. Wij kunnen u hierbij blijven bijstaan onder de gebruikelijke facturatievoorwaarden.

PDF

Veroordeeld worden tot een alcoholslot betekent dat u enkel een voertuig mag besturen dat voorzien is van dit alcoholslot. Vooraleer u kunt vertrekken met het voertuig dient u in het alcoholslot te blazen en moet het alcoholgehalte lager zijn dan 0,2 promille (= alcohol in het bloed) of 0,09 mg/l uitgeademde alveolaire lucht (= UAL). Tijdens het rijden zal het alcoholslot op verscheidene tijdstippen de bestuurder opnieuw vragen om te blazen.

De rechter kan u een alcoholslot opleggen indien er sprake is van dronkenschap of lichte alcoholintoxicatie. Van een lichte alcoholintoxicatie is sprake vanaf 0,8 promille of 0,35 mg/l UAL.

De rechter is verplicht een alcoholslot op te leggen indien er sprake is van een zware alcoholintoxicatie. Van een zware alcoholintoxicatie is sprake vanaf 1,8 promille of 0,78 mg/l UAL. Als u betrapt wordt met een alcoholconcentratie van 1,8 promille of meer zal de rechter verplicht een alcoholslot moeten opleggen, tenzij hij expliciet motiveert hiervan af te wijken. De rechter kan aldus uitzonderlijk van zijn verplichting wijken.

In geval van recidive kan de rechter niet afwijken van de verplichting om een alcoholslot op te leggen. Indien u binnen de 3 jaar opnieuw wordt veroordeeld, krijgt u hoe dan ook een alcoholslot vanaf het moment dat een alcoholconcentratie van 1,2 promille of meer of 0,50 mg/l UAL wordt vastgesteld.

Daarbovenop moet de rechter verplicht steeds de 4 herstelexamens, zijnde medisch en psychologisch onderzoek en theoretisch en praktisch rijexamen, alsook een minimum rijverbod van 3 maanden bij een eerste herhaling opleggen.

De rechtbank kan het alcoholslot telkens opleggen voor een periode van 1 tot 3 jaar, ofwel levenslang. De rechter kan ook gevraagd worden om de geldboete te verminderen met de kosten van het alcoholslot.

Indien u een professionele bestuurder bent, heeft de wetgever voorzien in de mogelijkheid van een uitsluiting van het alcoholslot voor bepaalde categorieën (bv. C(1), CE, …) op voorwaarde dat de overtreding niet begaan werd met deze categorie.

Bijvoorbeeld: een buschauffeur kan veroordeeld worden tot het sturen met een alcoholslot in zijn personenwagen, maar niet wanneer hij met de bus rijdt.

Indien u wordt veroordeeld tot een alcoholslot, zal u een kennisgeving van het Openbaar Ministerie ontvangen van deze veroordeling met bijgevoegd een lijst met erkende dienstencentra en omkaderingsinstellingen. U dient contact op te nemen met een instelling zodat de opleiding kan gevolgd worden en het alcoholslot kan worden geïnstalleerd.

Indien u niet overgaat tot installatie van het alcoholslot, dient u uw rijbewijs af te geven op de griffie van de rechtbank en mag u gedurende de gehele periode waarin het alcoholslot wordt voorzien door de rechtbank niet rijden.

Tijdens de periode waarin het alcoholslot wordt voorzien, dient u het eerste jaar om de twee maanden langs te gaan bij het dienstencentrum. In de daaropvolgende jaren halfjaarlijks.

Bij niet-naleving van het alcoholslotprogramma kan u worden veroordeeld tot:

  • Een gevangenisstraf van 15 dagen tot 2 jaar; en/of
  • Een geldboete van € 500,00 tot € 2.000,00 (x 8 = € 4.000,00 tot € 16.000); en
  • Een rijverbod van minimum dezelfde periode als de periode voor het opgelegde alcoholslot.

U kan zich in dit geval maar beter laten bijstaan door een gespecialiseerd advocaat. Indien u rechtsbijstand heeft dan zal uw rechtsbijstandsverzekeraar onze erelonen dekken. In dit geval kunt u gratis onze bijstand genieten.

———————————————————————

ETHYLOTEST ANTIDEMARRAGE

Être condamné à un éthylotest antidémarrage signifie que vous ne pouvez conduire qu’un véhicule équipé de cet éthylotest. Avant de pouvoir partir avec le véhicule, vous devez souffler dans l’éthylotest et le taux d’alcoolémie doit être inférieur à 0,2 pour mille (= alcool dans le sang) ou 0,09 mg/l d’air alvéolaire expiré (= AAE). Durant la conduite, l’éthylotest demande à plusieurs reprises au conducteur de souffler à nouveau.

Le juge peut imposer un éthylotest antidémarrage s’il existe des preuves d’ivresse ou d’intoxication alcoolique légère. Une intoxication alcoolique mineure est considérée comme présente à partir de 0,8 pour mille ou 0,35 mg/l AAE.

Le juge est obligé d’imposer un éthylotest antidémarrage en cas d’intoxication alcoolique grave. On considère qu’il y a intoxication alcoolique sévère à partir de 1,8 pour mille ou 0,78 mg/l AAE. Si vous êtes pris avec un taux d’alcoolémie de 1,8 pour mille ou plus, le juge devra vous imposer un éthylotest antidémarrage, sauf s’il motive explicitement une dérogation. Le juge peut donc exceptionnellement s’écarter de son obligation.

En cas de récidive, le juge ne peut pas déroger à l’obligation d’imposer un éthylotest antidémarrage. Si vous êtes à nouveau condamné dans les 3 ans, vous aurez de toute façon un éthylotest à partir du moment où une concentration d’alcool de 1,2 pour mille ou plus ou de 0,50 mg/l UAL est déterminée.

En outre, le tribunal doit toujours imposer les 4 examens de contrôle, à savoir l’examen médical et psychologique et l’examen de conduite théorique et pratique, ainsi qu’une interdiction de conduire de 3 mois minimum dans le cas de la première récidive.

Le tribunal peut imposer l’éthylotest antidémarrage pour une période de 1 à 3 ans, ou à vie. Il est également possible de demander au tribunal de réduire le montant de l’amende en fonction des coûts de l’éthylotest antidémarrage.

Si vous êtes un conducteur professionnel, le législateur a prévu la possibilité d’une exclusion de l’ éthylotest antidémarrage pour certaines catégories (par exemple C(1), CE, …) à condition que l’infraction n’ait pas été commise dans cette catégorie.

Par exemple : un chauffeur de bus à conduire peut être condamné avec un éthylotest antidémarrage dans sa voiture, mais pas lorsqu’il conduit un bus.

Si vous avez été condamné à l’installation d’un éthylotest antidémarrage, vous recevrez du parquet une notification de cette condamnation à laquelle sera jointe une liste des centres et d’établissement agréés. Vous devez contacter un établissement pour suivre une formation et que l’éthylotest antidémarrage soit installé.

Si vous ne procédez pas à l’installation de l’éthylotest antidémarrage, vous devez remettre votre permis de conduire au greffe du tribunal et vous ne serez pas autorisé à conduire pendant toute la période d’installation de l’éthylotest par le tribunal.

Pendant la période d’installation de l’éthylotest, vous devez vous rendre au centre de service tous les deux mois pendant la première année. Les années suivantes, tous les six mois.

En cas de non-respect du programme encadrant l’éthylotest antidémarrage, vous pouvez être condamné à :

  • Une peine de prison de 15 jours à 2 ans ; et/ou
  • Une amende de € 500,00 à € 2.000,00 (x 8 = € 4.000,00 à € 16.000,00) ; et
  • Une interdiction de conduire d’une durée au moins égale à la période précédant l’imposition de l’éthylotest.

Dans ce cas, il est préférable de demander l’aide d’un avocat spécialisé. Si vous bénéficiez d’une assistance juridique votre assureur d’assistance juridique couvrira nos honoraires. Dans ce cas, vous pouvez bénéficier gratuitement de notre assistance.

—————————————————–

ALCOHOL LOCK

Being sentenced to an alcohol lock means that you may only drive a vehicle that is fitted with this alcohol lock. Before you can leave with the vehicle, you must blow into the alcohol lock and the alcohol level must be lower than 0.2 promille (= alcohol in the blood) or 0.09 mg/l exhaled alveolar air (= EAA). While driving, the alcohol lock will ask the driver at various times to test again.

The judge can impose an alcohol lock if there is evidence of intoxication or mild alcohol intoxication. Mild alcohol intoxication is considered to be present from 0.8 promille or 0.35 mg/l EAA.

The judge is obliged to impose an alcohol lock in case of severe alcohol intoxication. Severe alcohol intoxication is considered to be present from 1.8 promille or 0.78 mg/l EAA. If you are caught with an alcohol concentration of 1.8 promille or more, the judge will have to impose an alcohol lock, unless he explicitly motivates to deviate from this. The judge can thus exceptionally deviate from his obligation.

In case of recidivism the judge cannot deviate from the obligation to impose an alcohol lock. If you are convicted again within 3 years, you will have an alcohol lock anyway from the moment an alcohol concentration of 1.2 promille or more or 0.50 mg/l EAA is determined.

In addition, the court must always impose the 4 retest exams, i.e. medical and psychological examination and theoretical and practical driving exam, as well as a minimum driving ban of 3 months in the event of a first repeat offence.

The court can impose the alcohol lock for a period of 1 to 3 years, or for life. The court can also be asked to reduce the fine with the costs of the alcohol lock.

If you are a professional driver, the legislator has provided for the possibility of an exclusion from the alcohol lock for certain categories (e.g. C(1), CE, …) provided that the offence was not committed in this category.

For example: a bus driver can be sentenced to drive with an alcohol lock in his car, but not when he drives a bus.

If you are convicted to an alcohol lock, you will receive a notification of this conviction from the public prosecutor’s office with a list of accredited service centres and refuges attached. You must contact an institution so that the training can be completed and the alcohol lock installed.

If you do not proceed to install the alcohol lock, you must submit your driving licence at the court registry and you will not be allowed to drive during the entire period in which the alcohol lock is installed by the court.

During the period in which the alcohol lock is installed you have to go to the service centre every two months in the first year. In the following years every six months.

In case of non-compliance with the alcohol lock programme you can be sentenced to:

– A prison sentence of 15 days to 2 years; and/or

– A fine of € 500.00 to € 2.000.00 (x 8 = € 4.000.00 to € 16.000); and

– A driving ban of at least the same period as the period before the alcolock was imposed.

In this case it is better to seek the assistance of a specialized lawyer. If you have legal assistance, your legal assistance insurer will cover our fees. In this case, you can benefit from our assistance free of charge.

————————————————

ALKOHOLSPERRE

Die Verurteilung zu einer Alkoholsperre bedeutet, dass Sie nur ein Fahrzeug führen dürfen, das mit dieser Alkoholsperre ausgestattet ist. Bevor Sie mit dem Fahrzeug losfahren können, müssen Sie in die Alkoholsperre pusten und der Alkoholspiegel muss unter 0,2 Promille (= Alkohol im Blut) oder 0,09 mg/l ausgeatmeter Alveolarluft (= AAL) liegen. Während der Fahrt fordert die Alkoholsperre den Fahrer zu verschiedenen Zeiten auf, wieder zu pusten.

Der Richter kann eine Alkoholsperre verhängen, wenn Beweise für eine Trunkenheit oder eine leichte Alkoholintoxikation vorliegen. Eine leichte Alkoholintoxikation liegt ab 0,8 Promille oder 0,35 mg/l AAL vor.

Der Richter ist verpflichtet, im Falle einer schweren Alkoholintoxikation eine Alkoholsperre zu verhängen. Eine schwere Alkoholintoxikation liegt ab 1,8 Promille oder 0,78 mg/l AAL vor. Wenn Sie mit einer Alkoholkonzentration von 1,8 Promille oder mehr erwischt werden, muss der Richter eine Alkoholsperre verhängen, es sei denn, er begründet ausdrücklich eine Abweichung davon. Der Richter kann also ausnahmsweise von seiner Verpflichtung abweichen.

Im Falle eines Rückfalls kann der Richter nicht von der Verpflichtung zur Verhängung einer Alkoholsperre abweichen. Wenn Sie innerhalb von 3 Jahren erneut verurteilt werden, haben Sie ab dem Zeitpunkt, an dem eine Alkoholkonzentration von 1,2 Promille oder mehr bzw. 0,50 mg/l UAL festgestellt wird, ohnehin einen Alkoholsperre.

Darüber hinaus muss das Gericht immer die vier Wiederholungsprüfungen, d. h. die ärztliche und psychologische Untersuchung sowie die theoretische und praktische Fahrprüfung, sowie im Falle eines ersten Wiederholungsdelikts ein Fahrverbot von mindestens drei Monaten verhängen.

Das Gericht kann die Alkoholsperre für einen Zeitraum von 1 bis 3 Jahren oder lebenslang verhängen. Das Gericht kann auch beantragen, die Geldstrafe um die Kosten des Alkohols zu verringern.

Wenn Sie Berufskraftfahrer sind, hat der Gesetzgeber für bestimmte Klassen (z. B. C(1), CE, …) die Möglichkeit eines Ausschlusses von der Alkoholsperre vorgesehen, sofern die Zuwiderhandlung nicht in dieser Klasse begangen wurde.

Ein Beispiel: Ein Busfahrer kann dazu verurteilt werden, mit einer Alkoholsperre in seinem Pkw zu fahren, aber nicht, wenn er einen Bus fährt.

Wenn Sie wegen eines Alkoholsperre verurteilt werden, erhalten Sie von der Staatsanwaltschaft einen Bescheid über diese Verurteilung, dem eine Liste der zugelassenen Beratungsstellen und Zufluchtsorte beigefügt ist. Sie müssen sich mit einer Einrichtung in Verbindung setzen, damit die Schulung durchgeführt und die Alkoholsperre installiert werden kann.

Wenn Sie die Alkoholsperre nicht einbauen lassen, müssen Sie Ihren Führerschein bei der Gerichtskanzlei abgeben und dürfen während des gesamten Zeitraums, in dem die Alkoholsperre vom Gericht eingebaut wird, kein Fahrzeug führen.

Während des Zeitraums, in dem die Alkoholsperre installiert ist, müssen Sie im ersten Jahr alle zwei Monate zum Service-Center gehen. In den folgenden Jahren alle sechs Monate.

Bei Nichteinhaltung des Alkoholsperre-Programms können Sie zu einer Strafe verurteilt werden:

– eine Freiheitsstrafe von 15 Tagen bis zu 2 Jahren; und/oder

– Ein Bußgeld von € 500,00 bis € 2.000,00 (x 8 = € 4.000,00 bis € 16.000); und

– Ein Fahrverbot, das mindestens so lange dauert wie der Zeitraum vor der Verhängung der Alkoholsperre.

In diesem Fall ist es besser, die Hilfe eines spezialisierten Anwalts in Anspruch zu nehmen. Wenn Sie einen Rechtsbeistand haben, übernimmt Ihr Rechtsschutzversicherer unsere Kosten. In diesem Fall können Sie unsere Hilfe kostenlos in Anspruch nehmen.

PDF

Je maakt sneller reclame dan je denkt! Je mag niet zomaar denigrerend of slecht spreken over je concurrenten!

In een vorig artikel[1] kon u al lezen dat het verboden is om reclame te maken die de consument misleidt of kan misleiden, tenzij het gaat over overdreven reclame die niet letterlijk dient te worden opgevat. In deze bijdrage belichten we een ander spectrum van verboden reclame, namelijk denigrerende vergelijkende reclame en slechtmaking.

Het Hof van Beroep te Antwerpen[2] moest recentelijk oordelen of een e-mail aan de pers van een onderneming waarin het zijn concurrent in verband brengt met ‘sjoemelsoftware’ beschouwd moet worden als reclame conform artikel I.8,13° van het Wetboek Economisch Recht (hierna: WER). Bovendien diende het Hof zich ook te buigen over de vraag of de onderneming zich daardoor ook schuldig maakte aan slechtmaking (artikel VI.104 WER) en denigrerende vergelijkende reclame (VI. 17, 5° WER).

Artikel I.8,13° WER

Artikel I.8.13° WER definieert “reclame” als: “Iedere mededeling die rechtstreeks of onrechtstreeks ten doel heeft de verkoop van producten te bevorderen, ongeacht de plaats of de aangewende communicatiemiddelen”. Het reclamebegrip wordt met andere woorden ruim ingevuld.

Het Hof van Beroep oordeelde dat de e-mail onder de definitie van reclame valt, aangezien ze minstens onrechtstreeks tot doel heeft de verkoop van producten te bevorderen. Door de reputatie van een concurrent te besmeuren, wordt het eigen imago immers versterkt, wat de verkoop van producten kan bevorderen.[3] Deze zienswijze ligt volledig in lijn met de rechtspraak van het Hof van Cassatie in een zaak waarbij het Hof oordeelde dat: “het plaatsen van een kenplaatje op één tank die – uit de aard van de zaak – slechts op één plaats kan geïnstalleerd worden, reclame kan uitmaken.”[4]

 

Artikel VI. 104 WER

Artikel VI.104 WER verbiedt elke daad die strijdig is met de eerlijke marktpraktijken waardoor een onderneming de beroepsbelangen van een of meer andere ondernemingen schaadt of kan schaden.[5]

Volgens het Hof van Beroep bestaat het zwartmaken of slechtmaken erin: “een mededeling te doen die een gegeven of een bewering bevat, een aanval te lanceren of kritiek te uiten die in de geest van derden afbreuk kan doen aan de geloofwaardigheid of aan de reputatie van een marktdeelnemer, van zijn producten, van zijn diensten of van zijn activiteit.”[6]

Dyson voerde voor de eerste rechter aan dat BSH testresultaten zou hebben gemanipuleerd. Het Hof van Beroep bevestigde de beslissing van de eerste rechter in zoverre Dyson ten onrechte de producten van BSH in verband bracht met sjoemelschandalen aangezien zij hiervoor niet werd veroordeeld. Het Hof van Beroep verwijt Dyson aan slechtmaking te hebben gedaan. Het komt immers niet toe aan Dyson te insinueren dat BSH een inbreuk zou hebben gepleegd op een wettelijke bepaling.[7] Het Hof van Beroep volgt met deze beslissing de vaststaande rechtspraak dat dergelijke beschuldigingen bij afwezigheid van een definitieve veroordeling, moeten worden gekwalificeerd als slechtmaking.[8]

Artikel VI.17 WER

Artikel VI.17 WER bepaalt dat vergelijkende reclame geoorloofd is op voorwaarde dat ze:

  • “1° niet misleidend is;

 

  • 2° goederen of diensten vergelijkt die in dezelfde behoeften voorzien of voor hetzelfde doel zijn bestemd;

 

  • 3° op objectieve wijze een of meer wezenlijke, relevante, controleerbare en representatieve kenmerken van deze goederen en diensten, waartoe ook de prijs kan behoren, met elkaar vergelijkt;

 

  • 4° er niet toe leidt goederen of diensten van de adverteerder met die van een concurrent worden verward;

 

  • 5° niet de goede naam schaadt van en zich niet kleinerend uitlaat over de merken, handelsnamen, andere onderscheidende kenmerken, goederen, diensten, activiteiten of omstandigheden van een concurrent;

 

  • 6° voor goederen met een benaming van oorsprong in elk geval betrekking heeft op goederen met dezelfde benaming;

 

  • 7° geen oneerlijk voordeel oplevert ten gevolge van de bekendheid van een merk, handelsnaam of andere onderscheidende kenmerken van een concurrent dan wel van de oorsprongsbenamingen van concurrerende goederen;

 

  • 8° goederen of diensten niet voorstelt als een imitatie of namaak van goederen of diensten met een beschermd handelsmerk of beschermde handelsnaam.”

Elke vergelijkende reclame die de bovenstaande voorwaarden niet naleeft, is verboden. Aangezien Dyson in de e-mail naar de pers de producten van BSH identificeert kan zij worden beschouwd als vergelijkende reclame overeenkomstig artikel I.8,14° WER.

Zoals hierboven uiteengezet, besliste het Hof van Beroep dat Dyson zich schuldig maakt aan slechtmaking conform artikel VI.104 WER waardoor zij bijgevolg de goede naam van haar concurrent (BSH) schaadt en een inbreuk pleegt op artikel VI.17,5° WER.

Enkele voorbeelden van denigrerende vergelijkende reclameboodschappen en/of slechtmaking:

  • Volgens een Utrechtse rechter was de slogan “Nu echt zonder fratsen” van supermarkt Steengoed als variant op de slogan “Geen fratsen. Dat scheelt” van C1000 onnodig kleinerend.[9]
  • Bij de introductie van Ryanair in België in 2001 stampte de lagekostenmaatschappij onmiddellijk tegen de schenen van Sabena met de slogan: “Pissed off with Sabena’s high fares?” boven een afbeelding van Manneken Pis die met een straal Sabena voorgoed deed verdwijnen.
  • Niet veel later werd Sabena-opvolger ‘SNBA’ verwelkomd door Ryanair met een lachende Mona Lisa die zegt: “SN zegt de laagste tarieven te hebben in Europa? Laat me niet lachen”.[10]

Besluit

 Het begrip reclame kent in het Belgische recht een ruime betekenis. Iedere mededeling die rechtstreeks of onrechtstreeks de verkoop van producten kan bevorderen zal worden aangemerkt als reclame. Wanneer je hierbij de producten van een concurrent vermeldt, zal je onder ‘vergelijkende reclame’ vallen en dien je u als onderneming te houden aan de voorwaarden van artikel VI.17 WER.

Zo is het onder meer verboden om de goede naam van een concurrent te schaden en u kleinerend uit te laten over goederen en diensten van een concurrent. Let dus steeds goed op dat wanneer u aan vergelijkende reclame doet, u de voorwaarden uit artikel VI.17 WER naleeft.

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt, aarzel dan niet om ons te contacteren via [email protected] of 03 216 70 70.

[1] https://www.studio-legale.be/studio-legale-probably-the-best-law-firm-in-the-universe/?lang=nl

[2] Zie arrest Hof van Beroep te Antwerpen 20 januari 2021, NjW 2021, afl. 450, 778; Cass. 12 november 1999, Arr.Cass. 1999, 1422.

[3] KERCKAERT, J., Denigrerende vergelijkende reclame [een casus in verband met energie-etikettering], NjW, 2021, afl. 450, 785, 3 november 2021.

[4] Cass. 18 maart 2011, NjW 2011, afl. 248, 579, noot R. STEENNOT.

[5] Zie artikel VI.104 WER.

[6] Zie arrest Hof van Beroep te Antwerpen 20 januari 2021, NjW 2021, afl. 450, 778.

[7] Zie arrest Hof van Beroep te Antwerpen 20 januari 2021, NjW 2021, afl. 450, 778.

[8] Voorz. Kh. Antwerpen 1 februari 2011, Jb. Markt. 2011, 527; Voorz. Kh. Antwerpen 4 oktober 2011, Jb.Markt. 2011, 559.

[9] https://vandiepen.com/2014/10/14/vergelijkende-reclame-dos-and-donts/

[10] https://www.standaard.be/cnt/gcm3ns9a

————————————————————-

Vous faites de la publicité plus vite que vous ne le pensez ! Vous n’avez pas le droit de dénigrer ou de dire du mal de vos concurrents !

Dans un article précédent[1], vous avez déjà pu lire qu’il est interdit de faire de la publicité d’une manière qui induit ou peut induire en erreur le consommateur, sauf s’il s’agit d’une publicité exagérée qui ne doit pas être prise au pied de la lettre. Dans cet article, nous examinons un autre spectre de la publicité interdite, à savoir la publicité comparative dénigrante et le dénigrement.

La Cour d’appel d’Anvers[2] a récemment dû décider si un email adressé à la presse par une entreprise, dans lequel elle lie son concurrent à un ” logiciel truqueur “, devait être considéré comme de la publicité au sens de l’article I.8, 13° du Code économique (ci-après : CDE). En outre, la Cour devait également examiner si la société se rendait ainsi également coupable de dénigrement (article VI.104 du CDE) et de publicité comparative péjorative (VI. 17, 5° du CDE).

Article I.8.13° CDE

L’article I.8.13° CDE définit la ” publicité ” comme : « Toute communication ayant comme but direct ou indirect de promouvoir la vente de produits quels que soient le lieu ou les moyens de communication mis en œuvre ». En d’autres termes, le concept de publicité est défini de manière large.

La Cour d’appel a jugé que l’email relève de la définition de la publicité, car il a pour objectif, au moins indirect, de promouvoir la vente de produits. Après tout, en salissant la réputation d’un concurrent, on renforce sa propre image, ce qui peut favoriser la vente de produits.[3]  Ce point de vue est tout à fait conforme à la jurisprudence de la Cour de Cassation dans une affaire où la Cour a jugé que : “l’apposition d’une plaque d’identification sur une citerne qui – d’après la nature de l’affaire – ne peut être installée qu’à un seul endroit peut constituer une publicité”.[4]

Article VI. 104 CDE

L’article VI.104 CDE  interdit tout acte contraire aux pratiques honnêtes du marché par lequel une entreprise porte atteinte ou est susceptible de porter atteinte aux intérêts professionnels d’une ou plusieurs autres entreprises.[5]

Selon la Cour d’appel, la dénigrement consiste à : “faire une annonce contenant un fait ou une allégation, lancer une attaque ou exprimer une critique qui, dans l’esprit des tiers, est susceptible de porter atteinte à la crédibilité ou à la réputation d’un opérateur économique, de ses produits, de ses services ou de son activité.”[6]

Dyson a fait valoir devant le premier juge que BSH avait prétendument manipulé les résultats des tests. La Cour d’appel a confirmé la décision du premier tribunal dans la mesure où Dyson a lié à tort les produits de BSH à des scandales de fraude alors qu’elle n’a pas été condamnée pour ceux-ci. La Cour d’appel a accusé Dyson d’avoir commis une faute professionnelle. En effet, il n’appartient pas à Dyson d’insinuer que BSH a violé une disposition légale.[7]  Par cette décision, la Cour d’appel suit la jurisprudence constante selon laquelle de telles accusations, en l’absence de condamnation définitive, doivent être qualifiées de dénigrement.[8]

Article VI.17 CDE

L’article VI.17 du RME stipule que la publicité comparative est autorisée à condition qu’elle :

– ” 1° n’est pas trompeuse ;

 

– 2° compare des biens ou des services répondant aux mêmes besoins ou ayant le même objectif ;

 

– 3° compare objectivement une ou plusieurs caractéristiques essentielles, pertinentes, vérifiables et représentatives de ces biens et services, dont le prix peut faire partie ;

 

– 4° n’engendre pas de confusion parle les entreprises entre l’annonceur et un concurrent ou entre les marques, noms commerciaux, autre signes distinctifs, biens ou service de l’annonceur et ceux d’un concurrent ;

 

– 5° elle n’entraine pas le discrédit ou le dénigrement des marques, noms commerciaux, autres signes distinctifs, biens, services, activités ou situation d’un concurrent ;

 

– 6° pour les biens ayant une appellation d’origine, elle se rapporte dans chaque cas à des biens ayant la même appellation ;

 

– 7° ne tire pas indûment profit de la notoriété attaché à une marque, à un nom commercial ou à d’autres signes distinctifs d’un concurrent ou de l’appellation d’origine de biens concurrents ;

 

– 8° ne présente pas un bien ou un service comme une imitation ou une reproduction d’un bien ou d’un service portant une marque ou un nom commercial protégés ;

Toute publicité comparative qui ne respecte pas les conditions susmentionnées est interdite. Étant donné que Dyson identifie les produits de BSH dans l’email adressé à la presse, on peut considérer qu’il s’agit d’une publicité comparative au sens de l’article I.8,14° du CDE.

Comme exposé ci-dessus, la Cour d’appel a jugé que Dyson s’est rendue coupable de dénigrement au sens de l’article VI.104 du CDE, portant ainsi atteinte à la réputation de son concurrent (BSH) et commettant une infraction à l’article VI.17,5° du CDE.

Quelques exemples de messages publicitaires comparatifs péjoratives et/ou de dénigrement :

  • Selon un juge d’Utrecht, le slogan “Maintenant vraiment sans fioritures” du supermarché Steengoed est une variante du slogan “No frills. Cela permet d’économiser” de C1000 était inutilement désobligeant.[9]
  • Lorsque Ryanair a été introduite en Belgique en 2001, la compagnie aérienne à bas prix a immédiatement donné un coup de pied dans les tibias de la Sabena en affichant le slogan suivant : “Enervé par les tarifs élevés de la Sabena?” au-dessus d’une photo du Manneken Pis, qui a fait disparaître la Sabena pour de bon avec un jet.
  • Peu de temps après, le successeur de Sabena, SNBA, a été accueilli par Ryanair avec un sourire de Mona Lisa : “SN dit qu’elle a les tarifs les plus bas d’Europe? Ne me fais pas rire”.[10]

Conclusion

La notion de publicité a un sens large en droit belge. Toute communication pouvant promouvoir directement ou indirectement la vente de produits sera considérée comme de la publicité. Si vous mentionnez les produits d’un concurrent, vous tombez sous le coup de la “publicité comparative” et, en tant qu’entreprise, vous devez respecter les conditions de l’article VI.17 du CDE.

Par exemple, il est interdit de porter atteinte à la bonne réputation d’un concurrent et de déprécier les produits et services d’un concurrent. Vous devez donc toujours vous assurer que lorsque vous faites de la publicité comparative, vous respectez les conditions de l’article VI.17 du CDE

Si vous avez encore des questions après avoir lu cet article, n’hésitez pas à nous contacter via [email protected] ou 03 216 70 70.

[1] https://www.studio-legale.be/studio-legale-probably-the-best-law-firm-in-the-universe/?lang=nl

[2] Voir arrêt Cour d’appel Anvers, 20 janvier 2021, NjW 2021, afl. 450, 778; Cass. 12 novembre 1999, Arr.Cass. 1999, 1422.

[3] KERCKAERT, J., Denigrerende vergelijkende reclame [een casus in verband met energie-etikettering], NjW, 2021, afl. 450, 785, 3 novembre 2021.

[4] Cass. 18 mars 2011, NjW 2011, afl. 248, 579, note R. STEENNOT.

[5] Voir article  VI.104 CDE

[6] Voir arrêt de la Cour d’appel d’Anvers, 20 janvier 2021, NjW 2021, afl. 450, 778.

[7] Voir arrêt de la Cour d’appel d’Anvers, 20 janvier 2021, NjW 2021, afl. 450, 778.

[8] Président Tribunal entreprise Anvers 1 février 2011, Jb. Markt. 2011, 527; Président Tribunal entreprise Anvers, 4 octobre 2011, Jb.Markt. 2011, 559.

[9] https://vandiepen.com/2014/10/14/vergelijkende-reclame-dos-and-donts/

[10] https://www.standaard.be/cnt/gcm3ns9a

—————————————————-

You advertise quicker than you think! You are not allowed to denigrate or speak badly about your competitors!

In a previous article[1] you could already read that it is forbidden to advertise in a way that misleads or may mislead the consumer, unless it concerns exaggerated advertising that should not be taken literally. In this article, we look at another spectrum of prohibited advertising, namely denigrating comparative advertising and badgering.

The Court of Appeal of Antwerp[2] recently had to decide whether an e-mail to the press from a company in which it links its competitor to ‘sjoemelsoftware’ (software used to influence test results) should be considered as advertising in accordance with Article I.8,13° of the Economic Code (hereafter: WER). Moreover, the Court also had to examine whether the company was thereby guilty of badgering (Article VI.104 WER) and denigrating comparative advertising (VI. 17, 5° WER).

Article I.8.13° WER

Article I.8.13° WER defines “advertising” as: “Any communication aimed directly or indirectly at promoting the sale of products, regardless of the place or means of communication used”. In other words, the concept of advertising is broadly defined.

The Court of Appeal ruled that the e-mail falls under the definition of advertising, as it has at least the indirect objective of promoting the sale of products. After all, by besmirching the reputation of a competitor, one’s own image is strengthened, which can promote the sale of products.[3]  This view is fully in line with the case law of the Court of Cassation in a case where the Court ruled that: “the placing of an identification plate on one tank which – from the nature of the case – can only be installed in one place can constitute advertising.”[4]

Article VI. 104 WER

Article VI.104 WER prohibits any act contrary to fair market practices by which a company harms or is likely to harm the professional interests of one or more other companies.[5]

According to the Court of Appeal, badgering consists of: “making an announcement containing a fact or an allegation, launching an attack or expressing a criticism which, in the mind of third parties, is likely to undermine the credibility or the reputation of an economic operator, of its products, its services or its activity.”[6]

Dyson argued before the first judge that BSH had allegedly manipulated test results. The Court of Appeal confirmed the decision of the first court insofar Dyson wrongly linked BSH’s products to fraud scandals as she was not convicted for these allegations. The Court of Appeal accused Dyson of badgering. After all, it is not for Dyson to insinuate that BSH has infringed a statutory provision.[7] With this decision, the Court of Appeal follows the established case law that such accusations, in the absence of a final conviction, must be qualified as badgering.[8]

Article VI.17 WER

Article VI.17 of the WER stipulates that comparative advertising is permitted on condition that it:

  • “1° is not misleading;

 

  • 2° compares goods or services that meet the same needs or are intended for the same purpose;

 

  • 3° objectively compares one or more essential, relevant, verifiable and representative features of those goods and services, which may include price;

 

  • 4° does not cause the goods or services of the advertiser to be confused with those of a competitor;

 

  • 5° it does not damage the good name of or denigrate the brands, trade names, other distinguishing marks, goods, services, activities or circumstances of a competitor;

 

  • 6° for goods with an appellation of origin, relates in any case to goods with the same appellation;

 

  • 7° does not take unfair advantage of the reputation of a trade mark, trade name or other distinguishing marks of a competitor or of the designation of origin of competing goods;

 

  • 8° does not present goods or services as imitations or replicas of goods or services with a protected trade mark or protected trade name.”

Any comparative advertising that does not comply with the abovementioned conditions is prohibited. Since Dyson identifies BSH’s products in the e-mail to the press, it can be considered as comparative advertising in accordance with Article I.8,14° WER.

As set out above, the Court of Appeal ruled that Dyson is guilty of badgering pursuant to Article VI.104 WER, thereby damaging the good name of its competitor (BSH) and committing an infringement of Article VI.17,5° WER.

Some examples of derogatory comparative advertising messages and/or badgering:

  • According to a Utrecht judge, the slogan “Now really without antics” of supermarket Steengoed as a variant of the slogan “No antics. That saves” of C1000 was unnecessarily disparaging.[9]
  • When Ryanair was introduced in Belgium in 2001, the low-cost airline immediately nauseated Sabena with the slogan: “Pissed off with Sabena’s high fares?” above a picture of Manneken Pis, who made Sabena disappear for good with a jet.
  • Not much later, Sabena successor ‘SNBA’ was welcomed by Ryanair with a smiling Mona Lisa saying: “SN says it has the lowest fares in Europe? Don’t make me laugh”.[10]

Conclusion

The concept of advertising has a broad meaning in Belgian law. Any communication that can directly or indirectly promote the sale of products will be considered as advertising. If you mention the products of a competitor, you will fall under ‘comparative advertising’ and, as a company, you must comply with the conditions of Article VI.17 WER.

For example, it is prohibited to damage the good name of a competitor and to belittle the goods and services of a competitor. You should therefore always ensure that when you engage in comparative advertising, you comply with the conditions of Article VI.17 of the WER.

If you still have questions after reading this article, please do not hesitate to contact us via [email protected] or 03 216 70 70.

[1] https://www.studio-legale.be/studio-legale-probably-the-best-law-firm-in-the-universe/?lang=nl

[2] Zie arrest Hof van Beroep te Antwerpen 20 januari 2021, NjW 2021, afl. 450, 778; Cass. 12 november 1999, Arr.Cass. 1999, 1422.

[3] KERCKAERT, J., Denigrerende vergelijkende reclame [een casus in verband met energie-etikettering], NjW, 2021, afl. 450, 785, 3 november 2021.

[4] Cass. 18 maart 2011, NjW 2011, afl. 248, 579, noot R. STEENNOT.

[5] Zie artikel VI.104 WER.

[6] Zie arrest Hof van Beroep te Antwerpen 20 januari 2021, NjW 2021, afl. 450, 778.

[7] Zie arrest Hof van Beroep te Antwerpen 20 januari 2021, NjW 2021, afl. 450, 778.

[8] Voorz. Kh. Antwerpen 1 februari 2011, Jb. Markt. 2011, 527; Voorz. Kh. Antwerpen 4 oktober 2011, Jb.Markt. 2011, 559.

[9] https://vandiepen.com/2014/10/14/vergelijkende-reclame-dos-and-donts/

[10] https://www.standaard.be/cnt/gcm3ns9a

——————————————————-

Sie werben schneller als Sie denken! Sie dürfen Ihre Konkurrenten nicht verunglimpfen oder schlecht über sie reden!

In einem früheren Artikel[1] konnten Sie bereits lesen, dass es verboten ist, in einer Weise zu werben, die den Verbraucher in die Irre führt oder führen kann, es sei denn, es handelt sich um übertriebene Werbung, die nicht wörtlich genommen werden sollte. In diesem Artikel befassen wir uns mit einem weiteren Spektrum verbotener Werbung, nämlich mit abwertender vergleichender Werbung und Abwerbung.

Das Berufungsgericht Antwerpen[2] hatte kürzlich darüber zu entscheiden, ob eine an die Presse gerichtete E-Mail eines Unternehmens, in der es seinen Konkurrenten mit “Scheinsoftware” in Verbindung bringt, als Werbung im Sinne von Artikel I.8,13° des Wirtschaftsgesetzbuchs (im Folgenden: WGB) anzusehen ist. Außerdem hatte das Gericht zu prüfen, ob sich das Unternehmen damit auch der Verleumdung (Artikel VI.104 WGB) und der herabsetzenden vergleichenden Werbung (VI. 17, 5° WGB) schuldig gemacht hat.

Artikel I.8.13° WGB

Artikel I.8.13° WGB definiert “Werbung” wie folgt: Mitteilungen mit dem direkten oder indirekten Ziel, den Verkauf von Produkten zu fördern, ungeachtet des Ortes oder der verwendeten Kommunikationsmittel”. Mit anderen Worten: Der Werbebegriff ist weit gefasst.

Das Berufungsgericht entschied, dass die E-Mail unter die Definition von Werbung fällt, da sie zumindest indirekt den Zweck verfolgt, den Verkauf von Produkten zu fördern. Schließlich wird durch die Verunglimpfung des Rufs eines Konkurrenten das eigene Image gestärkt, was den Verkauf von Produkten fördern kann.[3]  Diese Auffassung steht in vollem Einklang mit der Rechtsprechung des Kassationsgerichtshofs in einem Fall, in dem das Gericht entschied, dass: “Das Anbringen eines Kennzeichnungsschildes an einem Tank, das der Natur der Sache nach nur an einem Ort angebracht werden kann, kann eine Werbung darstellen.”[4]

Artikel VI. 104 WGB

Artikel VI.104 WGB verbietet jede gegen die guten Sitten verstoßende Handlung, durch die ein Unternehmen die beruflichen Interessen eines oder mehrerer anderer Unternehmen schädigt oder zu schädigen droht.[5]

Nach Ansicht des Berufungsgerichts liegt eine Verleumdung vor, wenn “eine Mitteilung gemacht wird, die eine Tatsache oder eine Behauptung enthält, oder wenn ein Angriff oder eine Kritik geäußert wird, die nach Ansicht Dritter geeignet ist, die Glaubwürdigkeit oder den Ruf eines Wirtschaftsteilnehmers, seiner Waren, seiner Dienstleistungen oder seiner Tätigkeit zu beeinträchtigen.“[6] 

Dyson argumentierte vor dem ersten Richter, dass das BSH angeblich Testergebnisse manipuliert habe. Das Berufungsgericht bestätigte die Entscheidung des ersten Gerichts insofern, als Dyson die Produkte des BSH zu Unrecht mit Betrugsskandalen in Verbindung gebracht hatte, da es dafür nicht verurteilt worden war. Das Berufungsgericht warf Dyson vor, einen Fehler begangen zu haben. Denn es ist nicht Sache von Dyson, dem BSH einen Verstoß gegen eine gesetzliche Vorschrift zu unterstellen.[7]  Mit dieser Entscheidung folgt das Berufungsgericht der ständigen Rechtsprechung, wonach derartige Anschuldigungen mangels einer rechtskräftigen Verurteilung als Abmahnungen zu qualifizieren sind.[8]

Artikel VI.17 WGB

Artikel VI.17 des WGB legt fest, dass Vergleichende Werbung als zulässig gilt, was den Vergleich anbelangt, sofern folgende Bedingungen erfüllt sind:

  •  Sie ist nicht irreführend im Sinne der Artikel VI.97 bis VI.100 und VI.105 Nr. 1.
  •  Sie vergleicht Waren oder Dienstleistungen für den gleichen Bedarf oder dieselbe Zweckbestimmung.
  •  Sie vergleicht objektiv eine oder mehrere wesentliche, relevante, nachprüfbare und typische Eigenschaften dieser Waren und Dienstleistungen, zu denen auch der Preis gehören kann.
  •  Sie begründet bei den Unternehmen keine Verwechslungsgefahr zwischen dem Werbenden und einem Mitbewerber oder zwischen Marken, Handelsnamen, anderen Unterscheidungszeichen, Waren oder Dienstleistungen des Werbenden und denen eines Mitbewerbers.
  •  Durch sie werden weder Marken, Handelsnamen oder andere Unterscheidungs­zeichen noch Waren, Dienstleistungen, Tätigkeiten oder Verhältnisse eines Mitbewerbers herabgesetzt oder verunglimpft.
  •  Bei Waren mit Ursprungsbezeichnung bezieht sie sich in jedem Fall auf Waren mit der gleichen Bezeichnung.
  •  Sie nutzt den Ruf einer Marke, eines Handelsnamens oder anderer Unterscheidungs­zeichen eines Mitbewerbers oder der Ursprungsbezeichnung von Konkurrenzwaren nicht in unlauterer Weise aus.
  •  Sie stellt nicht eine Ware oder eine Dienstleistung als Imitation oder Nachahmung einer Ware oder einer Dienstleistung mit geschützter Marke oder geschütztem Handelsnamen dar.

Jegliche vergleichende Werbung, die nicht mit den oben genannten Bedingungen übereinstimmt, ist verboten. Da Dyson in der E-Mail an die Presse die Produkte von BSH nennt, kann dies als vergleichende Werbung im Sinne von Artikel I.8,14° WGB angesehen werden.

Wie oben dargelegt, hat das Berufungsgericht entschieden, dass Dyson sich der Verleumdung gemäß Artikel VI.104 WGB schuldig gemacht hat, indem es den guten Ruf seines Konkurrenten (BSH) beschädigt und einen Verstoß gegen Artikel VI.17,5° WER begangen hat.

Einige Beispiele für herabsetzende vergleichende Werbebotschaften und/oder Verleumdungen:

  • Nach Ansicht eines Utrechter Richters ist der Slogan “Nu echt zonder fratsen” des Supermarkts Steengoed eine Variante des Slogans “Geen fratsen. Dat scheelt” von C1000 waren unnötig abwertend.[9]
  • Als Ryanair 2001 in Belgien eingeführt wurde, trat die Billigfluggesellschaft der Sabena sofort mit dem Slogan: Pissed off with Sabena’s high fares? über einem Bild des Manneken Pis, der die Sabena mit einem Düsenflugzeug endgültig verschwinden ließ, ins Schienbein.
  • Wenig später wurde der Sabena-Nachfolger “SNBA” von Ryanair mit einer lächelnden Mona Lisa begrüßt: “SN sagt, dass sie die niedrigsten Flugpreise in Europa hat? Bringen Sie mich nicht zum Lachen”.[10]

Entscheidung

Der Begriff der Werbung hat im belgischen Recht eine breite Bedeutung. Jede Mitteilung, die direkt oder indirekt den Verkauf von Produkten fördern kann, wird als Werbung betrachtet. Wenn Sie die Produkte eines Mitbewerbers erwähnen, fallen Sie unter “vergleichende Werbung” und müssen als Unternehmen die Bedingungen von Artikel VI.17 WGB einhalten.

So ist es beispielsweise verboten, den guten Ruf eines Mitbewerbers zu schädigen und die Waren und Dienstleistungen eines Mitbewerbers herabzusetzen. Achten Sie daher immer darauf, dass Sie bei vergleichender Werbung die Bedingungen von Artikel VI.17 des WGB einhalten.

Wenn Sie nach der Lektüre dieses Artikels noch Fragen haben, zögern Sie bitte nicht, uns über [email protected] oder 03 216 70 70 zu kontaktieren.

[1] https://www.studio-legale.be/studio-legale-probably-the-best-law-firm-in-the-universe/?lang=nl

[2] Zie arrest Hof van Beroep te Antwerpen 20 januari 2021, NjW 2021, afl. 450, 778; Cass. 12 november 1999, Arr.Cass. 1999, 1422.

[3] KERCKAERT, J., Denigrerende vergelijkende reclame [een casus in verband met energie-etikettering], NjW, 2021, afl. 450, 785, 3 november 2021.

[4] Cass. 18 maart 2011, NjW 2011, afl. 248, 579, noot R. STEENNOT.

[5] Zie artikel VI.104 WER.

[6] Zie arrest Hof van Beroep te Antwerpen 20 januari 2021, NjW 2021, afl. 450, 778.

[7] Zie arrest Hof van Beroep te Antwerpen 20 januari 2021, NjW 2021, afl. 450, 778.

[8] Voorz. Kh. Antwerpen 1 februari 2011, Jb. Markt. 2011, 527; Voorz. Kh. Antwerpen 4 oktober 2011, Jb.Markt. 2011, 559

[9] https://vandiepen.com/2014/10/14/vergelijkende-reclame-dos-and-donts/

[10] https://www.standaard.be/cnt/gcm3ns9a

PDF

Annulatie of langdurige vertraging van uw vlucht? U moet binnen het jaar actie ondernemen.

De huidige gezondheidscrisis zorgt er helaas voor dat vluchten steeds vaker worden geannuleerd of sterke vertraging oplopen.

In zo’n gevallen hebt u als passagier een aantal rechten. Deze werden door de Europese Wetgever vastgelegd in een Verordening nr. 261/2004, de zogenaamde Passagiersverordening. Deze rechten zijn van toepassing zowel op passagiers die vertrekken vanuit de Europese Unie als op passagiers die aankomen in de Europese Unie.

De Europese verordening kent bepaalde rechten toe aan passagiers bij volgende gebeurtenissen:

  • annulering van een vlucht;
  • vertraging van een vlucht;
  • instapweigering op een vlucht.

Voor een uitgebreid overzicht van de verschillende rechten waar u als passagier aanspraak op kan maken bij elke gebeurtenis, kan u HIER verder lezen.

Één van de rechten waar u aanspraak op kan maken, is het recht op een geldelijke compensatie.

Het bedrag van de compensatie hangt af van de vliegafstand:

Vluchtafstand Vergoeding
Minder of gelijk aan 1500 km € 250
Intracommunautaire vlucht meer dan 1500 km € 400
Andere vluchten tussen 1500 km en 3500 km € 400
Overige vluchten € 600

De luchtvaartmaatschappij moet de compensatie cash, per overschrijving of met bankcheque uitbetalen. Een reisbon of alternatieve dienst ter compensatie is enkel mogelijk indien de passagier hier schriftelijk mee toestemt. Let wel: in het kader van de corona crisis werden hieromtrent afwijkende regels opgesteld, u kan deze HIER terugvinden en verder lezen vanaf pagina 9.

Hoewel dit niet altijd gebeurt, is de luchtvaartmaatschappij verplicht een schriftelijke berichtgeving uit te sturen naar de passagiers waarin de regels voor compensatie en bijstand zijn opgenomen, alsook de gegevens van de nationale instantie die belast is te controleren of de bepalingen van de Europese Verordening worden nageleefd. In België is deze nationale instantie het Directoraat-Generaal Luchtvaart van de FOD Mobiliteit en Vervoer.

Om een vergoeding te verkrijgen, is het aangewezen contact op te nemen met de klantendienst van de betreffende luchtvaartmaatschappij. Indien deze niet antwoordt binnen een redelijke termijn van zes weken of indien je niet akkoord bent met de regeling die zij voorstellen, kan je de dienst passagiersrechten van de FOD mobiliteit contacteren. Dit gebeurt via een online klachtenformulier.

Blijft betaling van de compensatie uit, dan kan u dit recht afdwingen voor de nationale rechtbanken. In dat geval rijst de vraag binnen welke termijn deze vordering moet worden ingesteld. De Europese Verordening bepaalt zelf geen termijn, waardoor de nationale rechtsregels in verband met het instellen van rechtsvorderingen, beter gekend als de ‘verjaringstermijnen’, moeten worden gevolgd.

In België variëren de verjaringstermijnen sterk afhankelijk van het type rechtsvordering die men instelt. In het kader van deze problematiek heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat ‘de verbintenis tot betaling van de compensatie aan de passagier, voortvloeit uit de luchtvervoerovereenkomst zelf.’ Dergelijke materie wordt in ons land geregeld door boek X van het Wetboek Economisch Recht.

Artikel X.49 lid 3 bepaalt dat ‘rechtsvorderingen ontstaan uit de overeenkomst van personenvervoer, met uitzondering van die welke volgen uit een strafbaar feit, verjaren door verloop van één jaar’.

De verjaringstermijn begint reeds te lopen vanaf de dag waarop het feit dat tot de rechtsvordering aanleiding geeft, zich heeft voorgedaan. Passagiers die hun recht op compensatie via de rechtbank willen afdwingen, moeten hun vordering dus instellen binnen het jaar na de annulatie of vertraging.

Gelet op het feit dat er al wat tijd zal verstrijken door de compensatie te proberen bekomen via de luchtvaarmaatschappij zelf of via de FOD mobiliteit, kan de korte eenjarige verjaringstermijn snel in het gedrang komen.

Het niet naleven van de verplichtingen die de Passagiersverordening oplegt, maakt een strafbaar feit uit. Dit strafbaar feit kan aanleiding geven tot een burgerlijke of strafvordering, dewelke een andere, langere verjaringstermijn heeft nl. 5 jaar. Er is echter enkel sprake van een strafbaar feit wanneer de luchtvaarmaatschappij 1) ten onrechte weigert om de compensatie te betalen en 2) wanneer de passagier zijn verzoek tot compensatie tijdig heeft ingediend. Het louter feit dat de luchtvaarmaatschappij geen compensatie betaalt, is geen strafbaar feit. Het is dus niet zo dat men als passagier kan stilzitten om nadien binnen de langere vijfjarige verjaringstermijn alsnog een vordering in te stellen.

Werd uw vlucht geannuleerd of vertraagd? Houd dan dus goed de termijn van één jaar in de gaten.

U kan steeds met ons kantoor contact opnemen om na te gaan of u uw vordering nog kan instellen en om u te begeleiden doorheen de procedure.

PDF

Met de Wet van 4 februari 2020 (hierna: de Wet), die het derde boek van het nieuwe Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) invoert, werd het Belgische goederenrecht grondig hervormd. Zij trad in werking op 1 september 2021 en was direct onderwerp van hevige discussies toen onder meer duidelijk werd dat een persoon in bepaalde omstandigheden het recht had om het erf van zijn buurman te betreden. Maar ook in de professionele context zal het nieuwe goederenrecht belangrijke consequenties hebben. In deze bijdrage zullen we ons licht laten schijnen op een van de meest voorkomende beperkte zakelijke rechten in de vennootschapsrechtelijke context: het vruchtgebruik. De Wet voert dan ook belangrijke veranderingen door inzake het vruchtgebruik als tegemoetkoming voor de tekortkomingen die in de praktijk speelden onder het oude recht.[1]

De relevantie van het recht van vruchtgebruik in de vennootschapsrechtelijke context kan niet onderschat worden. Zo haalt B. VERHEYE in zijn bijdrage het treffende voorbeeld aan van een gesplitste aankoop waarbij een bedrijfsleider enerzijds de blote eigendom van een onroerend goed verwerft en anderzijds de rechtspersoon het vruchtgebruik ervan verkrijgt. Of een vruchtgebruik op aandelen in een familiaal vermogensrechtelijke context.[2]

Het recht van vruchtgebruik wordt in het nieuwe artikel 3:138, eerste lid BW omschreven als volgt: “Vruchtgebruik verleent aan zijn titularis het tijdelijk recht op het gebruik en genot van een goed van de blote eigenaar, zoals een voorzichtig en redelijk persoon, in overeenstemming met de bestemming van dat goed en onder de verplichting om het goed bij het einde van zijn recht terug te geven.” Met andere woorden een zakelijk gebruiksrecht van tijdelijke aard dat een zakenrechtelijke verhouding doet ontstaan tussen een blote eigenaar en een vruchtgebruiker die op het einde verplicht is het goed terug te geven.[3]

Artikel 578 oud BW dat voordien de definitie van vruchtgebruik omvatte, werd sinds lang bekritiseerd, aangezien zij vaak het voorwerp uitmaakte van rechtsonzekerheid.[4] Nu bepaalt de nieuwe definitie uitdrukkelijk dat:

  • er beperkingen bestaan op de gebruiks- en genotsbevoegdheid van de vruchtgebruiker;
  • er een onderscheid gemaakt wordt tussen de begrippen gebruik en genot;
  • de teruggave in natura niet in alle gevallen van vruchtgebruik noodzakelijk is, en
  • vruchtgebruik tijdelijk is.[5]

De belangrijkste nieuwigheden uit de Wet worden hieronder schematisch weergegeven:[6]

Oud BW Nieuw BW
Duurtijd  

  • Duurtijd vruchtgebruik rechtspersoon max 30 jaar (artikel 619 oud BW)
 

  • Duurtijd vruchtgebruik rechtspersoon max 99 jaar (artikel 3.141, lid 2, 1° BW)

 

  • Principe van aanwas wordt het wettelijk uitgangspunt. (Artikel 3.141, lid 4 BW)

 

Einde van de rechtspersoon  

  • Hierover bestonden onder het oude recht enkele onduidelijkheden over
 

  • Een fusie, splitsing en daarmee gelijkgestelde vennootschapsrechtelijke verrichtingen betekenen geen einde voor een vruchtgebruik in hoofde van een vennootschap (Artikel 3.141, lid 3 BW)

 

  • Neemt wel een einde bij de ontbinding van de rechtspersoon of bij de faillietverklaring.

 

Recht op gebruik en genot  

  • De vruchtgebruiker heeft het recht op genot en gebruik als een goede huisvader
 

  • De vruchtgebruiker heeft het recht op genot en gebruik als een goede huisvader

 

  • De vruchtgebruiker kan gebruiksrechten toestaan ten gunste van derden wat betreft daden van beheer. (Artikel 3.145 BW)

 

Recht op genot: vruchten v. opbrengsten  

  • Artikel 582-584 oud BW stipuleert het klassieke onderscheid tussen vruchten en opbrengsten.
 

  • Het onderscheid uit het artikel 582-584 oud BW blijft gehandhaafd, maar

 

  • de verschillende soorten vruchten (natuurlijke, burgerlijke en nijverheidsvruchten) worden voortaan onder één categorie gebracht (artikel 3:42 BW).

 

Gerechtigden  

  • De vruchten komen toe aan de vruchtgebruiker

 

  • De opbrengsten komen toe aan de blote eigenaar (artikel 582 oud BW).

 

 

  • Deze verdeling blijft

 

  • Maar voortaan is het zo dat de vruchtgebruiker enkel gerechtigd is op de vruchten, indien deze vruchten afgescheiden of opeisbaar worden in de loop van het vruchtgebruik (artikel 3.146, lid 1 BW).

 

Recht om gebouwen op te richten  

  • De vruchtgebruiker kan geen aanspraak maken op eventuele door hem verwezenlijkte meerwaarden (met inbegrip van eventuele door hem opgerichte gebouwen). (Artikel 599, tweede lid BW)

 

  • Al werd deze onbillijkheid in de rechtspraak reeds ingeperkt door een vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking toe te staan

 

 

  • De vruchtgebruiker heeft sowieso recht op een vergoeding op grond van ongerechtvaardigde verrijking voor de door hem opgerichte bouwwerken, indien hij deze heeft opgericht met toestemming van de blote eigenaar, zonder daartoe verplicht te zijn en binnen de grenzen van zijn eigen recht. (Artikel 3.160 BW)
Beschikkingsbevoegdheid door vruchtgebruiker buiten grenzen van het eigen recht  

  • Onder het oude recht bestonden hierover in de rechtsleer twee stromingen. 1. Functioneel: een vruchtgebruiker kan beschikken over het goed waarop het recht van vruchtgebruik rust, voor zover dit in overeenstemming is met de bestemming van dat goed.[7] 2. Andere auteurs argumenteerde dat dit slechts het geval was voor vruchtgebruik op bijzondere goederen (algemeenheden of schuldvorderingen).[8]
 

  • Artikel 3.148 BW draagt de functionele benadering uit. Zij bepaalt dat de vruchtgebruiker buiten zijn recht kan beschikken over het goed waarop het vruchtgebruik rust

–       (1) indien een bijzondere wetsbepaling dat toelaat,
–       (2) indien dit in overeenstemming is met de bestemming van dat goed én kadert binnen zijn verplichting tot een voorzichtig en redelijk beheer, of
–       (3) indien het vruchtgebruik rust op verbruikbare goederen.[9]

Herstellingen en onderhoud in een vennootschapsrechtelijke context  

  • Onder het oude recht bestond reeds zeer veel discussie over de herstellingen aan en onderhoud van het onroerend goed waarop het vruchtgebruik gevestigd is met het primaire onderscheid tussen de grove herstellingen en de onderhoudsherstellingen

 

  • Zo bepaalt artikel 605 oud BW dat de grove herstellingen aan het goed waarop het vruchtgebruik rust, dienen te worden gedragen door de blote eigenaar, terwijl de vruchtgebruiker alleen dient in te staan voor de herstellingen tot onderhoud.
 

  • Met de nieuwe artikelen 3.153-3.155 BW voert men open categorieën in van grove herstellingen en maakt men een einde aan de limitatieve opsomming die bestond onder het oude artikel 606 BW.

 

  • Onderhoudsherstellingen blijven de residuaire categorie en de vruchtgebruiker blijft gehouden om deze te dragen.

 

  • Één van de belangrijkste nieuwigheden is hoe artikel 3.154, §3 BW in de mogelijkheid voorziet dat de blote eigenaar een bijdrage vordert van de vruchtgebruiker in de kosten van deze grove herstellingen. Dit betekent dus dat de vruchtgebruiker, indien de blote eigenaar dit eist, nu kan verplicht worden om ook een deel van de grove herstellingskosten te dragen, gelet op de (rest)waarde van zijn recht van vruchtgebruik.

 

  • Een andere nieuwigheid is dat de vruchtgebruiker en de blote eigenaar elkaar via een vordering in rechte kunnen verplichten de nodige herstellingen uit te voeren of de kosten daarvan te dragen. Iets wat onder het oude recht soms werd betwist.

 

Vruchtgebruik op aandelen  

  • Onder het oude recht was dit niet omvattend geregeld, wat vaak aanleiding gaf tot rechtsonzekerheid.
 

  • In het nieuwe goederenrecht wordt het vruchtgebruik op financiële instrumenten, met inbegrip van aandelen expliciet geregeld (artikel 3.163 BW).

 

  • Zo wordt bepaald dat het aan de vruchtgebruiker toekomt om de eventuele stemrechten uit te oefenen en dat de gewone dividenden als vruchten toekomen aan de vruchtgebruiker.

 

Omzetting  

  • Onder het oude recht waren de wettelijke omzettingsmogelijkheden van het vruchtgebruik beperkt: enkel in de bijzondere hypothese van het erfrecht was in deze mogelijkheid voorzien (art. 745quater BW)

 

  • Dit leidde soms tot pijnlijke situaties omdat een vruchtgebruiker of blote eigenaar op die manier gevangen zat zonder enige ontsnappingsmogelijkheid.
 

  • In het nieuwe goederenrecht wordt uitgegaan van een samenwerkingsverhouding tussen vruchtgebruiker en blote eigenaar, eerder dan een verhouding met radicaal tegenovergestelde belangen. Voortaan biedt artikel 3.161 BW een omzettingsmogelijkheid voor elk wettelijk vruchtgebruik.

Besluit

Het moge duidelijk zijn dat het nieuwe goederenrecht het vruchtgebruik in de vennootschapsrechtelijke context grondig heeft hervormd. Net zoals het nieuwe WVV de bedoeling had het vennootschapsrecht te moderniseren en te flexibiliseren, tracht boek 3 van het nieuwe BW het vruchtgebruik af te stemmen op de noden die zijn gegroeid uit de praktijk. Zo biedt de nieuwe wet meer rechtszekerheid. De bepalingen uit het oude BW waren immers geënt op de samenleving van 1804 en waren manifest voorbijgestreefd. Zo merkt V. SAGAERT op dat “het oud BW slechts vijf artikelen besteedt aan vruchtgebruik op schaarbossen, hoogstammige en fruitbomen (art. 589-594 oud BW), maar het geen aandacht heeft voor vruchtgebruik op intellectuele rechten, op een handelszaak of op een schuldvordering. Deze moderne varianten komen in het nieuwe BW wel uitvoerig aan bod.”[10]

De bepalingen van het nieuwe goederenrecht zullen wel maar van toepassing zijn op de zakelijke rechten die gevestigd zijn vanaf de inwerkingtreding op 1 september 2021. Partijen kunnen echter overeenkomen om de nieuwe bepalingen reeds toe te passen op de toekomstige gevolgen van een reeds gevestigd vruchtgebruik.[11]

Indien u na het lezen van dit artikel nog vragen hebt over het vruchtgebruik, aarzel dan niet om ons te contacteren. Voor advies of bijstand inzake uw overeenkomsten, kan u steeds terecht bij mr. Joost Peeters via [email protected] of 03 216 70 70.

[1] B. VERHEYE, “Vruchtgebruik en de vennootschap onder het nieuwe goederenrecht: Capita selecta”, D.A.O.R. 2021/3 – n°139.

[2] B. VERHEYE, “Vruchtgebruik en de vennootschap onder het nieuwe goederenrecht: Capita selecta”, D.A.O.R. 2021/3 – n°139.

[3] Zie over de nieuwe omschrijving ook: C. DE WULF, “Inleiding tot het nieuwe goederenrecht”, T.Not. 2020, 742-743; D. GRUYAERT en S. DEMEYERE, “Het nieuwe goederenrecht (deel II)”, RW 2020-2021, 886; V.SAGAERT, “De hervorming van het goederenecht”, TPR 2020, nr. 237; A. WYLLLEMAN, “Vruchtgebruik”, in V.SAGAERT et al (eds.), Het nieuwe goederenrecht, Antwerpen, Intersentia, 2021, nr.8.

[4] H. DE PAGE, Traité, VI, nr. 187; R. DERINE, F. VAN NESTE en H. VANDENBERGHE, Zakenrecht, IIA, nr. 840; I.DURANT, Droit des biens, nr. 352.

[5] V. SAGAERT., “Beginselen van Belgisch privaatrecht – Goederenrecht”, Wolters Kluwer, Mechelen, 2021, p. 797.

[6] B. VERHEYE, “Vruchtgebruik en de vennootschap onder het nieuwe goederenrecht: Capita selecta”, D.A.O.R. 2021/3 – n°139.

[7] Zie in deze zin o.a.: A. VERBEKE, “Creatief met vruchtgebruik”, T.Not. 1999, nr. 54 e.v.; A. VERBEKE en K. VANHOVE, “Actualia vruchtgebruik, erfpacht, opstal en erfdienstbaarheden”, in Themis Zakenrecht 2002-03, Brugge, die Keure, 2003, 78; A.L.VERBEKE en B. VERDICKT, “Hoofdstuk 6 vruchtgebruik”, in H.CASMAN et al. (eds.), Handboek Estate Planning II: Erfrecht en Giften, Mortsel, Intersentia, 2021, nr. 1219 e.v.

[8] Zie in deze zin o.a.: V. SAGAERT, Goederenrecht, Mechelen, Kluwer, 2014, nr.509. Zie ook: N.BERNARD, Précis de droit des biens, Limal, Anthemis, 2017, nr. 753; H. DE PAGE, Traité du droit civil, VI, Brussel, Bruylant, 1957, nr.459. Zie betreffende het vruchtgebruik op een effectenportefeuille in het algemeen bijvoorbeeld: A.L.VERBEKE en B. VERDICKT, “Hoofdstuk 6 vruchtgebruik”, in H.CASMAN et al. (eds.), Handboek Estate Planning II: Erfrecht en Giften, Mortsel, Intersentia, 2021, nr. 1237 e.v.

[9] A.WYLLEMAN, “Vruchtgebruik”, in V.SAGAERT et al. (eds.), Het nieuwe goederenrecht, Antwerpen, Intersentia, 2021, nr 20, 32-34.

[10] V. SAGAERT., “Beginselen van Belgisch privaatrecht – Goederenrecht”, Wolters Kluwer, Mechelen, 2021, p. 21.

[11] https://www.moore.be/nl/nieuws/de-fiscale-impact-van-het-nieuwe-goederenrecht

Hoofdwebsite Contact
afspraak maken upload






      GDPR proof area
      Upload uw documenten





      sleep uw documenten naar hier of kies bestand


      sleep uw briefwisseling naar hier of kies bestand











        Benelux (€... )EU (€... )Internationaal (prijs op aanvraag)

        Door de aanvraag in te dienen, verklaart u zich uitdrukkelijk akkoord met onze algemene voorwaarden en bevestigt u dat u onze privacyverklaring aandachtig heeft gelezen. Het verzenden van deze aanvraag geldt als een opdrachtbevestiging.
        error: Helaas, deze content is beschermd!