De wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, ook wel de “Potpourri II-wet” genoemd, voert diverse aanpassingen door in het strafprocesrecht, en dit met het oog op een snellere en efficiëntere rechtsbedeling.
Middels een arrest dd. 21 december 2017 heeft het Grondwettelijk Hof evenwel geoordeeld dat enkele bepalingen van deze zgn. Potpourri II-wet ongrondwettig zijn. Dit is onder meer het geval voor de regels rond de hervorming van het Hof van Assisen.
De potpourri II-wet schafte met name de voorheen bestaande limitatieve lijst van misdaden die wegens verzachtende omstandigheden konden worden gecorrectionaliseerd af. Dit had als gevolg dat voortaan alle misdaden – ook de allerzwaarste – door de correctionele rechtbanken konden worden berecht, en niet meer – zoals vroeger – uitsluitend door het Hof van Assisen.
Minister van Justitie Koen Geens wilde met deze hervorming komaf maken met dure en tijdrovende assisenprocessen. Omwille van deze veralgemeende correctionaliseerbaarheid van misdaden heeft de wetgever simultaan ook de straffen die door de correctionele rechtbanken konden worden uitgesproken aanzienlijk verhoogd, met name tot veertig jaar i.p.v. de voorheen geldende grens van twintig jaar.
Art. 150 van de Grondwet schrijft echter voor dat alle criminele zaken door het Hof van Assisen moet worden behandeld. Dit artikel verplicht de wetgever m.a.w. om minstens de zwaarste misdrijven voor te behouden aan een volksjury. Door de wetswijziging konden echter alle misdaden onttrokken worden aan de rechter die de Grondwet toewijst.
Aangezien hierbij bovendien enkel het eerder subjectieve criterium van de ‘verzachtende omstandigheden’ wordt gehanteerd om te beslissen of een misdaad voor het Hof van Assisen dan wel voor de correctionele rechtbank wordt gebracht (en aldus de bevoegdheid van de rechtscolleges bepaalt), stelt het Grondwettelijk Hof dan ook zeer terecht dat de nieuwe regeling niet verzekert dat personen die zich in dezelfde toestand bevinden, volgens dezelfde regels inzake bevoegdheid en rechtspleging worden berecht, hetgeen het gelijkheidsbeginsel schendt.
Bovendien was het dus allesbehalve zeker dat deze ‘correctionalisering’ op basis van ‘verzachtende omstandigheden’ uiteindelijk in het voordeel van de beklaagde werkt, aangezien de correctionele rechtbank in bepaalde gevallen een hogere gevangenisstraf kan opleggen dan de minimale gevangenisstraf die het Hof van Assisen kan opleggen.
Het was hoogst merkwaardig te noemen dat wanneer men eerstens verzachtende omstandigheden moet aannemen om de zaak weg van assisen te houden, de uiteindelijke straf van de correctionele rechtbank toch hoger kan zijn dan wanneer men die zelfde zaak voor de jury van het Assisenhof brengt…
Het lijkt er inmiddels hoe langer hoe meer op dat ook deze Minister van Justitie er niet in zal slagen om dit laatste bastion van de hoogdemocratische ‘volksrechtspraak’ (een burger die beoordeeld wordt door een jury van zijn gelijken), de procedure voor het Hof van Assisen, af te schaffen.
Het zo veelvuldig aangekondigde wetsvoorstel rond de ‘Criminele Kamers’, waarmee het Kabinet van Justitie eerstens de vele criticasters van het de facto einde van de volksjury zoet trachtte te houden en vervolgens als antwoord bezigde op dit duidelijke terugfluiten door het Grondwettelijke Hof, zag inmiddels nog steeds het daglicht niet…
Christian CLEMENT
Sarah KLOECK