Maand: mei 2017
PDF

Recht op vergetelheid gaat een stap verder

“Wie schrijft die blijft”, “verba volant scripta manent”, en dit geldt des te meer in het informatie tijdperk. Een groot deel van persoonlijke gegevens, soms gevoelige, worden gearchiveerd op het internet. Het kan bij voorbeeld gaan om voormalig schulden of betrokkenheid bij een oud verkeersongeval gerelateerd aan alcoholgebruik. Deze informatie kan makkelijk worden gevonden op de websites van kranten, of gewoon met een zoekopdracht in zoekmachines zoals Google. En dit zelfs vele jaren na de feiten, wanneer men zou kunnen veronderstellen dat deze informatie geen belang meer voor het publiek heeft.

De betrokken personen zouden uiteraard kunnen wensen dat de informatie wordtverwijderd of ten minste, dat deze informatie wordt geanonimiseerd.

Een schrijnend voorbeeld van de verschrikkelijke gevolgen van de publicatie van genante persoonlijke gegevens op het internet was de zelfmoord, in september 2016, van een Italiaanse vrouw. Er waren erotische video’s waarin zij een niet-onbelangrijke rol speelde online gezet. Hoewel ze met succes haar recht op vergetelheid voor een Italiaanse rechter had ingeroepen en zelfs afgedwongen, pleegde ze desondanks zelfmoord uit gêne.[1]

Confrontatie tussen fundamentele rechten

Het juridisch probleem kan gesitueerd worden in de confrontatie tussen verschillende fundamentele rechten.

Het recht op vrijheid van meningsuiting gewaarborgd door artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens maakt, in principe, de publicatie van gegevens van publiek belang mogelijk. Ook artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten beschermt dit recht en voegt expliciet een recht van het publiek op toegang tot informatie toe.

Aan de andere kant onderscheidt men het recht van de betrokken persoon op de bescherming van zijn privéleven. Dit recht is gebaseerd op artikel 8 van de Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, en artikel 22 van de Grondwet.

Een Aanbeveling Rec(2003)13 van Raad van Europa illustreert de spanning tussen deze belangen voor personen die strafrechtelijk werden veroordeeld : “the right to protection of privacy under Article 8 of the Convention should include the right to protect the identity of [persons who have served court sentences], unless […] they and their prior offence are of public concern again or have become of public concern again”.[2]

Er moet dus een afweging tussen deze legitieme belangen plaatsvinden.

Het Arrest van het Hof van Justitie van 13 mei 2014 en het recht op vergetelheid

Het Hof van Justitie van de Europese Unie erkent, in zijn Arrest van 13 mei 2014[3], een “recht op vergetelheid” (ook bekend als “recht op gegevenswissing”). Dit Arrest beperkte zich enkel tot de kwestie van het recht op vergetelheid met betrekking tot de resultatenlijsten van de zoekmachines, en niet tot de databases van digitale kranten zelf.

Het Hof herinnert eraan dat de rechten op de bescherming van het privéleven en op vrijheid van meningsuiting niet absoluut zijn. De betrokken persoon kan dus, volgens het Hof, verlangen dat de informatie niet meer door de zoekmachine ter beschikking wordt gesteld aan het publiek. Het Hof voegde er echter aan toe dat er bijzondere redenen kunnen zijn opdat deze informatie voor het publiek toegankelijk blijft. Dit zou het geval zijn, bij voorbeeld, als de feiten nog recent zijn of als de betrokken persoon een publiek figuur is.[4]

Dit recht op vergetelheid dat door het Hof van Justitie van de Europese Unie vastgelegd werd, wordt bevestigd in de Algemene Verordening Gegevensbescherming[5] dewelke vanaf 25 mei 2018 van toepassing zal zijn.

Het Arrest van het Hof van Cassatie van 29 april 2016

Zoals hoger vermeld was er nog geen uitspraak omtrent de delicate kwestie van de digitale krantarchieven. Dit is nu uitgeklaard sinds het Arrest van het Hof van Cassatie van 29 april 2016.[6] Het cassatieberoep was gerichte tegen een Arrest van het Hof van Beroep van Luik dd. 25 september 2014, dat erkende dat de betrokken persoon schade leed, ten gevolgde de publicatie van zijn naam in een online artikel (schending van zijn recht op vergetelheid). Het Hof veroordeelde de uitgever van het digitale krantenarchief tot een euro uit hoofde van morele schade. Het Hof van Beroep oordeelde dat de remediëring zou bestaan in het anonimiseren van het artikel, om de fundamentele rechten van alle partijen zoveel mogelijk te sparen (vergetelheid voor het individu VS vrijheid van meningsuiting en informatie voor het publiek).

Het Hof van Cassatie bevestigde dat Arrest.

Deze “gezond verstand” oplossingvloeit logischerwijze voort, uit het Arrest van het Hof van Justitie van 13 mei 2014. Hoewel de betrokken gevallen verschillend zijn, wordt eenzelfde, o.i., correcte toepassing van de principes nageleefd, i.e. correcte afweging tussen privéleven en informatierecht voor het publiek.

Indien U vragen heeft over deze actuele rechtsproblematiek, aarzel niet om onze specialisten te raadplegen !

[1]http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/buitenland/1.2769291

[2]https://search.coe.int/cm/Pages/result_details.aspx?ObjectId=09000016805df617

[3]HvJ, 13 mei 2014, C‑131/12, www.curia.europa.eu.

[4] M. GEUENS, “Cassatie breidt Europese rechtspraak over recht op vergetelheid gevoelig uit”, Juristenkrant 2016, nr 333, p. 5.

[5] http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A32016R0679&lang1=NL

[6] Cass., 29 april 2016, C.15.0052.F, www.juridat.be.

———————————————————————————————————–

Le droit à l’oubli va un pas plus loin

« Les paroles s’envolent, les écrits restent », « verba volant scripta manent », et c’est d’autant plus vrai à l’ère de l’informatique. Un grand nombre de données personnelles, parfois sensibles, sont archivées sur internet. Il pourrait s’agir, par exemple, d’anciennes dettes ou de l’implication dans un accident de circulation lié à une consommation abusive d’alcool. Ces informations peuvent facilement être consultées sur le site web d’organes de presse ou, tout simplement, par le biais de moteurs de recherche tels que Google. Et ce même de nombreuses années après les faits, alors que l’on pourrait soutenir que l’information ne revêt plus aucun intérêt pour le public.

Les personnes concernées pourraien
t naturellement souhaiter la suppression de ces informations, ou à tout le moins, leur anonymisation.

Un exemple frappant des conséquences que peut avoir la publication de données personnelles gênantes est le suicide, au mois de septembre 2016, d’une jeune femme italienne. Des vidéos érotiques dans lesquelles elle apparaissait avaient été mises en ligne. Elle avait invoqué avec succès son droit à l’oubli devant les juridictions italiennes, avant de toutefois mettre fin à ses jours[1].

La confrontation de droits fondamentaux

Le problème, sur le plan juridique, tient à la confrontation entre différents droits fondamentaux.

Le droit à la liberté d’expression, garanti par l’article 10 de la Convention européenne des droits de l’homme, autorise en principe la publication de données ayant un intérêt pour le public. L’article 19 du Pacte international relatif aux droits civils et politiques ajoute que ce droit suppose notamment un droit du public d’accéder à l’information.

D’autre part, le droit à la protection de la vie privée de la personne. Ce droit trouve sa source à l’article 8 de la Convention européenne des droits de l’homme, à l’article 17 du Pacte international relatif aux droits civils et politiques, ainsi qu’à l’article 22 de la Constitution.

La Recommandation Rec(2003)13 du Conseil de l’Europe illustre la tension entre ces intérêts dans le cas des personnes condamnées pénalement : « le droit à la protection de la vie privée en application de l’article 8 de la Convention devrait inclure le droit à protéger l’identité [des personnes qui ont purgé une condamnation], sauf […] si ces personnes et le délit qu’elles ont antérieurement commis sont un sujet d’intérêt public ou sont redevenus un sujet d’intérêt public »[2].

Il fallait donc trouver un équilibre entre ces intérêts légitimes.

L’arrêt de la Cour de Justice du 13 mai 2014 et le droit à l’oubli

La Cour de Justice de l’Union Européenne, en son arrêt du 13 mai 2014[3], a reconnu ce « droit à l’oubli » (ou « droit à l’effacement »). L’arrêt ne concerne toutefois que le droit à l’oubli au regard des listes de résultats proposés par les moteurs de recherche. Les bases de données des journaux numériques ne sont pas directement visées par cet arrêt.

La Cour rappelle dans cet arrêt que ni le droit à la liberté d’expression, ni le droit à la protection de la vie privée, ne sont absolus. La personne concernée peut donc, selon la Cour, exiger que ces informations ne soient plus mises à disposition du public par le biais du moteur de recherche. La Cour ajoute que des raisons particulières pourraient toutefois justifier que l’information demeure accessible au public. Tel serait notamment le cas si les faits sont récents ou si la personne concernée est une personne publique[4].

Ce droit à l’oubli, consacré par la Cour de Justice de l’Union Européenne, est confirmé par le Règlement Général sur la Protection des Données (RGPD)[5] qui sera applicable à partir du 25 mai 2018.

L’arrêt de la Cour de cassation du 29 avril 2016

Ne restait donc plus à régler que la délicate question des archives de la presse numérique. C’est désormais chose faite, depuis un arrêt de la Cour de cassation du 29 avril 2016[6]. Un pourvoi avait été introduit à l’encontre d’une décision de la Cour d’appel de Liège du 25 septembre 2014. Dans cet arrêt, la Cour reconnaissait que la personne concernée subissait un dommage en raison de la publication de son nom dans un article de presse, en violation de son droit à l’oubli. La Cour d’appel condamnait l’éditeur à verser la somme d’un euro à la personne lésée à titre de dommage moral. La Cour d’appel estimait en outre que la réparation devait consister en l’anonymisation de l’article, et ce afin de ménager autant que possible les droits fondamentaux des parties (l’oubli pour l’individu contre la liberté d’information et l’information du public).

La Cour de cassation confirme cette décision.

Cette solution de « bon sens » nous semble découler très logiquement de l’arrêt de la Cour de Justice du 13 mai 2014. Bien que les hypothèses visées diffèrent, la même solution devait, selon nous, s’imposer. Il s’agit d’un juste équilibre entre la vie privée et le droit à l’information du public.

Si vous vous posez des questions sur cette problématique actuelle, n’hésitez pas à prendre contact avec nos spécialistes !

[1]http://www.lefigaro.fr/flash-actu/2016/09/15/97001-20160915FILWWW00137-web-l8217italie-debat-sur-le-droit-a-l8217oubli-apres-le-suicide-d-une-jeune-femme.php

[2]https://search.coe.int/cm/Pages/result_details.aspx?ObjectId=09000016805df5ff

[3] C.J.U.E., 13 mai 2014, C‑131/12, www.curia.europa.eu.

[4] M. GEUENS, “Cassatie breidt Europese rechtspraak over recht op vergetelheid gevoelig uit”, Juristenkrant 2016, nr 333, p. 5.

[5] http://eur-lex.europa.eu/legal-content/FR/TXT/?uri=CELEX%3A32016R0679

[6] Cass., 29 avril 2016, C.15.0052.F, www.juridat.be.

Hoofdwebsite Contact
afspraak maken upload






      GDPR proof area
      Upload uw documenten





      sleep uw documenten naar hier of kies bestand


      sleep uw briefwisseling naar hier of kies bestand











        Benelux (€... )EU (€... )Internationaal (prijs op aanvraag)

        Door de aanvraag in te dienen, verklaart u zich uitdrukkelijk akkoord met onze algemene voorwaarden en bevestigt u dat u onze privacyverklaring aandachtig heeft gelezen. Het verzenden van deze aanvraag geldt als een opdrachtbevestiging.
        error: Helaas, deze content is beschermd!